• No results found

2. Regeling van de termijnen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "2. Regeling van de termijnen"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Flash 1

Editoriaal 1

Verhoging aftrekbaar bedrag van de restaurantkosten vanaf

1 januari 2004 3

Onderzoek en controle inzake inkomstenbelastingen : recente beslissingen (deel 1) 4

BTW : aangifte van aanvang, wijziging en stopzetting via

KBO of ondernemingsloket 6

De elektronische factuur en de ondertekening ervan in het

Belgische recht (deel 2) 7

FLASH

P 309340 – Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 – Tweewekelijks – Verschijnt niet in juli

Editoriaal

I N H O U D Bijkomend uitstel aangifte PB voor BIBF-leden

Boekhouders(-fiscalisten) krijgen tot 31 oktober 2004 de tijd om de aangiftes van hun klanten in te dienen als ze dit doen via tax-on-web. De enige voorwaarde is dat uiterlijk op 30 juli 2004 de ingevulde en ondertekende volmachten op de gewestelijke directies moeten ingediend zijn. Het uitstel geldt echter alleen voor de klanten die zowel deel 1 als deel 2 van de aangifte moeten invullen, dus in hoofdzaak voor zelfstandigen en bedrijfsleiders.

Vergeet echter niet dat de rubriek ‘Diverse inkomsten’ dit jaar verschoven is naar deel 2. Als u naast uw beroepsinkomsten toevallige inkomsten verwerft, zoals auteursrechten, moet u voortaan ook een deel 2 invullen en als dit via een mandataris gebeurt, heeft u eveneens recht op uitstel van aangifte.

De uiterste data voor het indienen van de aangiftes in de personenbelasting zijn nu : – voor een papieren aangifte (deel 1 of delen 1 en 2) : 30 juli 2004;

– voor een elektronische aangifte via tax-on-web zonder tussenkomst van een geregistreerde mandataris (deel 1 of delen 1 en 2) : 30 juli 2004;

– voor een elektronische aangifte via tax-on-web met tussenkomst van een geregistreerde mandataris (alleen deel 1) : 30 juli 2004;

– voor een elektronische aangifte via tax-on-web door een geregistreerde mandataris (delen 1 en 2) : 31 oktober 2004.

Nu het nieuwe team één jaar in functie is, is de tijd aangebroken om een eerste balans op te maken van de reeds afgelegde weg en van wat nog moet worden verwezenlijkt.

We komen terug op een aantal punten uit ons Memorandum aan de Regering.

1. E-governement en administratieve vereenvoudiging

De ministers S. LARUELLE – de eer is aan de dames – en D. REYNDERS, hun kabinetten en hun administraties hebben herhaaldelijk contact genomen met het BIBF om ons standpunt te kennen en met de vraag onze medewerking aan bepaalde projecten te willen verlenen. Zo heeft Staatssecretaris V. VAN QUICKENBORNE ons gevraagd mee te werken aan de verfijning van Tax-on-Web II inzake de informatisering

(2)

van deel II van de aangifte in de personenbelasting, en meer bepaald van de bijlagen ervan. De voorstellen die uw Instituut aan de belastingadministratie heeft gedaan, resulteerden in de Finform-modellen waarvan u nu gebruik kan maken.

2. Regeling van de termijnen

Verschillende projecten liggen ter studie. Het probleem van de aanpassing van de termijnen inzake de «neerlegging van de jaarrekening bij de NBB» en «Aangifte vennootschapsbelasting» blijft open, maar voor andere thema’s zijn we erg actief geweest. Ik vermeld enkel de verlenging van de bezwaartermijn. In samenwerking met Staatssecretaris H. JAMAR wordt thans een voorstel uitgewerkt om deze van drie op zes maanden te brengen.

3. Artikel 100 van het Wetboek van Vennootschappen – Pagina 1bis van de jaarrekening

Deze zaak is beslecht. Artikel 100 W. Venn. spreekt uitdrukkelijk over verificatie en correctie van de jaarrekening, maar niet over het houden van de boekhouding en het opmaken van de jaarrekening. Er werd beslist de BIBF leden tevens op pagina 1bis van de bij de Balanscentrale van de NBB neer te leggen jaarrekening op te nemen voor wat betreft deze twee laatste opdrachten die niet uitdrukkelijk bij artikel 100 W. Venn. zijn voorzien en die tevens tot onze opdrachten behoren.

4. Voorontwerp van wet inzake schijnzelfstandigen

De FVIB heeft een werkgroep opgericht om Minister VANDENBROUCKE dienaangaande te interpelleren. Ons Instituut is daarin vertegenwoordigd. Aan de Minister werd het standpunt overgemaakt dat de criteria die in het wetsontwerp werden weerhouden om uit te maken of iemand zelfstandige dan wel loontrekkende is, niet kunnen toegepast worden voor de vrije beroepen. Het standpunt dat aan de bevoegde Minister werd voorgesteld bepaalt dat een beoefenaar van een vrij beroep in principe ipso facto als zelfstandige zal worden aangemerkt, tenzij hij voor een ander statuut kiest. De bal ligt nu in het kamp van de Minister.

5. Invoering van de IAS-normen in het Belgisch boekhoudrecht

Minister van Economie, F. MOERMAN, heeft betreffende dit onderwerp een denktank opgericht. Wij zijn daarin vertegenwoordigd. De werkzaamheden zijn volop aan de gang en het is nog te vroeg om de conclusies van deze

6. Wetgeving ten gunste van zelfstandige ondernemers en bedrijfsleiders

De overheid heeft verschillende initiatieven genomen, onder meer betreffende de toegang van KMO’s tot risicokapitaal en bancair krediet. We hebben concrete voorstellen hierover gedaan, onder meer betreffende de opstelling van het financieel plan. Voorts hebben we veelbelovende contacten aangeknoopt met instellingen zoals het Participatiefonds, ten einde een kwaliteitslabel te bekomen voor het door de leden van het Instituut geleverde werk.

7. Wijziging van artikel 205 van het Gerechtelijk Wetboek

Op ons aandringen heeft de Voorzitter van de Commissie Justitie van de Kamer, dhr. F. BORGINON, een wetsvoorstel 830/001 ingediend, om de leden van het BIBF op te nemen in de nomenclatuur van de degenen die als rechter in handelszaken kunnen worden aangesteld. Zonder de verkiezingsbeslommeringen, zou het wetsvoorstel al goedgekeurd zijn. Uiteraard zullen we dit dossier blijven opvolgen na 13 juni.

8. Integratie, op vrijwillige basis, binnen het BIBF van de loontrekkende boekhouders.

We hebben deze vraag op verschillende overheidsniveaus gesteld, onder meer aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. De echo’s die we opgevangen hebben, zijn gunstig. We gaan ons sterk inzetten voor de verwezenlijking van dit punt dat voor onze loontrekkende collega’s van het grootste belang is.

Hieruit kan een voorteken van een meer serene toekomst van het beroep worden afgeleid.

Er restte nochtans een schaduwzijde die ons bleef bekommeren, met name de betrekkingen met de andere instituten. Het was een publiek geheim dat deze relaties niet bestendig waren, ook al waren de leden van de diverse instituten overtuigd van de convergentie van de competenties. Dat behoort voortaan tot het verleden. Er werden immers belangrijke inspanningen geleverd voor meer overleg en meer synergie tussen de instituten.

Op het moment dat U dit leest, wordt een gemeenschappelijke Nationale Raad gehouden, waarop de verkozenen van het IAB en van het BIBF samen vergaderen. We hopen dat het niet bij dit symbolisch gebaar blijft en we zijn er zeker van dat binnen beide instituten de wil aanwezig is om in deze zin verder te gaan.

In de relatie met de bedrijfsrevisoren, waarmee de samenwerking steeds constructief is geweest, is dergelijke dynamiek, wegens de graad van specialisatie van hun opdrachten, uiteraard minder

(3)

economische beroepen een doelstelling die in de nabije toekomst moet worden verwezenlijkt.

Ten slotte melden we dat de Nationale Raad momenteel een verstrekkend ontwerp uitwerkt om ons Instituut weer de plaats te bezorgen die het toekomt, zowel bij onze collega’s als onze leden, als bij het publiek dat ons huidig of toekomstig cliënteel vormt. We zullen hierbij de nieuwste informatica gebruiken en bijzondere aandacht besteden aan de promotie van onze professionele capaciteiten. Onze aanwezigheid in het economisch landschap zal bevestigd worden door gepersonaliseerde contacten met scholen, met de arbeidswereld, de beroepsverenigingen, en vervolgens, en in de mate dat het belang voor ons Instituut gerechtvaardigd is, ook buiten de landsgrenzen in het kader van het nieuwe Europa.

We mogen niet op onze lauweren rusten bij deze enkele willekeurig bijeengesprokkelde successen en we moeten aandachtig blijven voor de verzuchtingen van onze leden om zo goed mogelijk hun wensen trachten waar te maken. Om dat doel te bereiken moet iedereen zich voor het algemeen belang inzetten. Met dergelijke instelling kunnen we ons alleen maar verheugen over de goede verstandhouding en samenwerking die we konden ontwikkelen, niet alleen tussen de leden van het Bureau van het Instituut maar ook met de verkozenen van de Nationale Raad.

V. Goddeeris J. Pattyn M.J. Paquet

Penningmeester Ondervoorzitter Voorzitter

Verhoging aftrekbaar bedrag van de restaurantkosten vanaf 1 januari 2004

De Wet van 10 mei 2004 (B.S. 24 mei 2004, p. 40.127) wijzigt artikel 53, 8° WIB 1992 op het vlak van de restaurantkosten. Dezelfde wet voegt in het WIB 1992 ook een nieuw artikel 53, 8°bis in.

Zoals voorheen wordt 50 % van de beroepsmatig gedane receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken niet als aftrekbare beroepskosten aangemerkt, met uitsluiting evenwel van de reclameartikelen die opvallend en blijvend de benaming van de schenkende onderneming dragen (nieuw artikel 53, 8° WIB 1992). Beoogd worden alle uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2004.

Voor de restaurantkosten wordt dat niet aftrekbaar gedeelte evenwel tot 37,5 % verminderd, en dat voor alle uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2004. Restaurantkosten van vertegenwoordigers van de voedingssector waarvan de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid noodzakelijk zijn in het kader van een mogelijke of werkelijke relatie van leverancier tot klant, blijven volledig aftrekbaar (nieuw artikel 53, 8°bis).

De Wet van 10 mei 2004 bepaalt nu al dat het niet aftrekbaar gedeelte van de restaurantkosten, op een bij in Ministerraad overlegd koninklijk besluit vast te stellen datum, nogmaals zal worden verminderd. Dan zal het op 25 % worden vastgesteld.

Het aftrekbaar gedeelte van de beroepsmatig gedane restaurantkosten bedraagt vanaf 1 januari 2004 dus 62,5 % en zal in de toekomst op 75 % worden gebracht. De regering wenst dat deze tweede verhoging pas toepassing

vindt nadat met de horecasector eerst een fiscale en sociale gedragscode is overeengekomen.

Tijdens de voorbereidende werken (zie Verslag namens de Commissie voor de Financiën en de Begroting, Parl. St., Kamer, Doc. 51, 0906/003, p. 3), verklaarde de Minister van Financiën dat de nieuwe bepalingen gelden voor restaurantkosten in België en in het buitenland en dat voor de zakenrestaurants en de loges bij sportwedstrijden dezelfde beperkingen zullen gelden als voor particulieren.

In dezelfde editie van het Belgisch Staatsblad (p. 40.180) publiceerde de Administratie van Fiscale Zaken een «Bericht inzake de beroepsmatig gedane restaurantkosten».

Dit bericht vermeldt dat er werd beslist om deze fiscale minderontvangst te compenseren door een einde te stellen aan bepaalde administratieve afwijkingen, of door op de volgende punten enkele verduidelijkingen aan te brengen : a) de buitenlandse restaurantkosten;

b) de restaurantkosten begrepen in hotelrekeningen;

c) de restaurantkosten bij seminaries, colloquia;

d) de bedrijfsrefters voor bedrijfsleiders en/of zakenrelaties.

Deze compenserende maatregelen gelden voor alle categorieën van belastingplichtigen (het bericht vermeldt niet limitatief : werknemers, bedrijfsleiders, werkend vennoten, vrije beroepen, zelfstandigen, ondernemers, enz.) die de aftrek van hun werkelijke beroepskosten inclusief restaurantkosten vragen. Beoogd worden de uitgaven gedaan vanaf 1 januari 2004.

(4)

Onderzoek en controle inzake inkomsten- belastingen : recente beslissingen (deel 1)

Wat de restaurantkosten bij seminaries en colloquia betreft, moet de factuur van het seminarie of het colloquium steeds zodanig uitgesplitst zijn dat de restaurantkosten van de andere kosten kunnen worden onderscheiden.

Wanneer in de periode van 1 januari 2004 tot 24 mei 2004 (datum van bekendmaking van dit bericht) geen opsplitsing is gemaakt, wordt het bedrag van de restaurantkosten geacht 20 % te bedragen van het totaalbedrag van de beroepsmatig gedane kosten voor het seminarie of het colloquium. Het na die bewerking verkregen bedrag wordt vervolgens onderworpen aan de beperking die op de restaurantkosten van toepassing is.

De horecasector, die bijzonder zwaar te lijden heeft onder perioden van zwakke economische groei, zal ongetwijfeld tevreden zijn met de verhoging van het aftrekbaar gedeelte van de restaurantkosten. Toch zijn de nogal onnauwkeurige aard van voormeld bericht en het feit dat andermaal de voorkeur gegeven werd aan deze manier om een fiscale norm vast te stellen, en dit boven de wetgevende manier, juridisch- technisch enigszins te betreuren.

Luc HERVE, Advocaat bij de Balie van Luik, Elegis – Hannequart & Rasir Wetenschappelijk medewerker aan de Rechtsfaculteit van de Ulg., Professor aan het CBCEC, Luik.

1.- De onderzoeks- en controlebevoegdheden van de belastingadministratie zijn zeer uitgebreid

De artikelen 315 en volgende van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen (hierna WIB 1992) stellen lastens de belastingplichtige en lastens derden een ware verplichting tot medewerking in. Bij een «polyvalente» controle inkomstenbelastingen-BTW beschikken de ambtenaren van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit (hierna AOIF) daarenboven over de onderzoeksbevoegdheden hun toegekend krachtens het BTW-Wetboek (art. 59 tot 63bis).

Bij gebrek aan medewerking riskeert de belastingplichtige een aanslag van ambtswege (art. 351 tot 352bis WIB 1992), de toepassing van administratieve boeten (art. 445 WIB 1992) en zelfs strafrechtelijke vervolgingen (art. 449 WIB 1992).

Derden kunnen boeten oplopen of veroordeeld worden om, op straffe van een dwangsom, de gevraagde inlichtingen te verstrekken (Rb. Luik, 9 oktober 2002, F.J.F. nr. 2003/254).

2.- De rechten van de Administratie zijn evenwel niet onbeperkt

Beperkingen zijn bijvoorbeeld :

–de voorlegging, zonder verplaatsing, van boeken en stukken;

– de wettelijke onderzoekstermijnen;

– het recht op eerbied voor de persoonlijke levenssfeer;

– het verbod over te gaan tot huiszoekingen of plaatsbezoeken;

– de verplichting om het beroepsgeheim te respecteren;

– de beginselen van behoorlijk bestuur en, in het bijzonder, het evenredigheids- en het fair-playbeginsel.

Ook de belastingplichtige heeft rechten bij een controle : – hij kan te allen tijde zijn fiscaal dossier inzien en heeft aldus inzage tot alle stukken waarop de Administratie zich baseert (art. 32 van de Grondwet en de Wet van 11 april 1994 op de openbaarheid van bestuur);

– hij heeft ook het recht om de motivering van de bestuurshandelingen die hem aanbelangen te kennen (Wet van 29 juli 1991 betreffende de uitdrukkelijke motivering van de bestuurshandelingen).

3.- De rechtspraak van de hoven en rechtbanken geeft doorgaans blijk van het hardnekkig verzet van de belastingplichtigen tegen het onderzoek van de Administratie

De rechtbanken komen in de regel a posteriori tussen, met name na de vestiging van de aanslag, om de wettigheid van het ingestelde onderzoek te beoordelen, en derhalve de wettigheid van de aanslag. Een aanslag gevestigd op basis van onwettig verkregen inlichtingen of stukken zal na de door de belastingplichtige ingestelde administratieve of gerechtelijke procedure worden vernietigd.

Sinds de hervorming van de fiscale procedure van 23 maart 1999 zijn de rechtbanken ook bevoegd om tijdens de controle zelf tussen te komen, om de wettigheid van de lopende onderzoeken te beoordelen.

Momenteel gaat de overheersende rechtspraak ervan uit dat de rechtbank van eerste aanleg bevoegd is om kennis te

(5)

zijn om het bedrag van zijn belastbare inkomsten te bepalen»

(art. 315 WIB 1992).

Deze voorlegging moet normaliter «zonder verplaatsing»

geschieden, met name ten huize van de belastingplichtige of ter zetel van zijn beroepswerkzaamheden.

Het komt geregeld voor dat de Administratie de belastingplichtige om instemming vraagt en die ook verkrijgt om bepaalde stukken mee te nemen teneinde deze op het kantoor te onderzoeken. De Rechtbank van Luik wees er onlangs op dat er geen enkele reden is om de daarna gevestigde aanslag te vernietigen (Rb. Luik, 7 oktober 2003, Fiscoloog, 2003, nr. 913, p. 10).

Het is voor de belastingplichtige nochtans van wezenlijk belang dat hij zich het bewijs van de afgifte van zijn stukken laat overhandigen. Het komt immers vaak voor dat bij de Administratie dossiers zoek geraken.

Zo besliste het Hof van Beroep te Brussel (6 februari 2003, F.J.F., nr. 2003/182) dat wanneer de belastingplichtige kan aantonen dat hij minstens een belangrijk deel van zijn boekhouding aan de Administratie heeft overhandigd zonder dat deze laatste in staat is te bewijzen dat ze deze boekhouding heeft teruggegeven of dat de belastingplichtige deze kon raadplegen met het oog op de organisatie van zijn verdediging, de Administratie elk ernstig verweer gebaseerd op controleerbare stukken verhindert en de rechten van de verdediging van de belastingplichtige schendt. Dergelijke schending van de rechten van de verdediging brengt de vernietiging van de aanslagen teweeg.

6.- De verzending van te algemene vragen om inlichtingen

Sommige controleurs verzenden zeer algemene vragen om inlichtingen met het klaarblijkelijke doel de «indiciaire toestand» van de belastingplichtige op te maken (wettelijk vermoeden voorzien bij artikel 341 WIB 1992).

De wettigheid van deze praktijk wordt door een deel van de rechtsleer heftig bekritiseerd uit hoofde van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. De Administratie bepaalt in haar instructies dat «de vragenlijsten aan ieder geval moeten worden aangepast en het versturen van algemene vragenlijsten moet worden vermeden» (Com. I.B. 316/2).

Het Hof van Beroep te Antwerpen heeft herhaaldelijk de verzending van «te algemene» vragenlijsten veroordeeld (Antwerpen, 4 juni 1996, besproken in De Fiscale Koerier, 96/439, Antwerpen, 8 oktober 2002, Fiscoloog, 2002, vestiging van de belasting, mits de vordering voldoet aan

de gemeenrechtelijke voorwaarden van ontvankelijkheid (de eiser moet handelingsbevoegd zijn en een belang hebben (art. 17 van het Gerechtelijk Wetboek)).

De Rechtbank van eerste aanleg te Brussel heeft zich bevoegd verklaard in het volgende geval : bij de controle van een bedrijfsrevisorenkantoor had de BBI de bestuurders van vier vennootschappen-cliënten ondervraagd, zonder de bij de artikelen 322 en 323 WIB 1992 voorziene procedure inzake het horen van getuigen na te leven. De rechtbank, die onmiddellijk kennis nam van de zaak, stelde de onwettigheid van de tijdens het verhoor van de derden verkregen bewijzen vast en besliste dat de processen-verbaal van verhoor uit de bewijsmiddelen moesten worden verwijderd op grond waarvan de Administratie geldig een aanslag ten laste van het gecontroleerde kantoor kon vestigen (Rb. Brussel, 10 oktober 2001, besproken in Fiscoloog, 2002, nr. 835, p. 1).

Dezelfde rechtbank verklaarde een eis ontvankelijk die ertoe strekte de Administratie te verbieden enige nieuwe onderzoeksmaatregel of aanslagprocedure in te stellen die steunt op inlichtingen verkregen met schending van het beroepsgeheim van de notarissen (Rb. Brussel, 7 juni 2002, F.J.F., nr. 2003/65). Na een onderzoek ten gronde besliste de rechtbank niettemin dat het beroepsgeheim van de notarissen niet was geschonden en dat de Administratie bijgevolg haar onderzoek kon voortzetten.

4.- Verscheidene recente vonnissen en arresten wezen de Administratie op bepaalde beperkingen inzake haar onderzoeksbevoegdheden

We behandelen, onder meer, beslissingen in verband met de volgende vier kwesties :

– de voorlegging, zonder verplaatsing, van boeken en stukken;

– de verzending van te algemene vragen om inlichtingen;

– de verlenging van de onderzoekstermijn van 3 tot 5 jaar;

– de inachtneming door de Administratie van het fair- playbeginsel.

We ronden af met een kwestie die gerezen is door recente maatregelen van de AOIF : mag de Administratie een vennootschap «verhuizen» van de ene controledienst naar de andere ?

5.- De voorlegging, zonder verplaatsing, van boeken en stukken

Iedere belastingplichtige «is verplicht de Administratie, op haar verzoek, zonder verplaatsing, met het oog op het nazien ervan, alle boeken en bescheiden voor te leggen die noodzakelijk

(6)

Het argument van de Administratie dat «eenieder verplicht is haar alle inlichtingen te verschaffen die hem worden gevraagd met het oog op het nazicht van zijn fiscale toestand», weerlegde het Hof van Beroep te Luik in een arrest van 20 maart 2002 :

«niettegenstaande dit beginsel in overeenstemming is met de wet (Cass. 19 november 1981, J.T., 1982, p. 619, noot Dassesse), maakt de handelswijze van de Administratie die ertoe strekt om van deze mogelijkheid gebruik te maken om gegevens te verkrijgen die toelaten het bestaan van tekenen en indiciën aan te tonen met het oog op de toepassing van artikel 341 WIB 1992, een misbruik uit van de procedure die niet wettig kan worden gedoogd. … Hoewel het aanvaardbaar is dat in de loop van de indiciaire procedure, op basis van een vooraf aan het licht gebrachte gegoedheid, een vraag om inlichtingen tot de belastingplichtige wordt gericht met het oog op een correcte berekening, is het daarentegen niet aanvaardbaar dat deze vraag ab initio dient om een vermoeden te vestigen op basis van een feit (de gegoedheid) dat niet vooraf werd aangetoond...

Daaruit volgt dat de procedure werd geschonden en moet worden vernietigd, onverminderd de toepassing van een vervangende aanslag door de Administratie»(Luik, 20 maart 2002, J.L.M.B., 2002/38, p. 1677 : dit arrest werd door Cassatie verbroken, niet op grond van het beginsel dat het vertolkt, maar wegens een procedurereden. De zaak is thans in behandeling bij het Hof van Beroep te Bergen).

De rechtbank van Hasselt blijkt in een vonnis van 18 februari 2004 (nog niet gepubliceerd, zoals vermeld in Fiscoloog, 2004, nr. 930, p. 1) nog verder te gaan.

De commentator van Fiscoloog resumeert de zaak als volgt : de Administratie kondigt een controle, over drie jaar, aan ten huize van een echtpaar. Ze verzoekt de echtgenoten al hun bankrekeningen, spaarboekjes en alle bewijsstukken betreffende de tijdens de laatste drie jaar aangegane leningen klaar te houden.

Volgens de rechtbank bestrijkt deze vraag, door haar algemene en onbeperkte aard, een toepassingsgebied dat duidelijk een controle van de aangiften en van de belastbare toestand van het gezin overschrijdt. Ze houdt op subtiele maar zekere wijze een vraagstelling in met het oog op de eventuele opstelling van een indiciaire toestand in hoofde van het echtpaar. De rechtbank oordeelt dat de controleur, door deze handelwijze, het recht om de voorlegging van bescheiden te eisen, zoals bepaald bij artikel 315 WIB 1992, misbruikt. Bijgevolg werden de gegevens op onwettige wijze verkregen en moeten de op grond van deze gegevens gevestigde belastingsupplementen worden vernietigd.

Opmerkelijk aan deze zaak, en in vergelijking met de reeds geciteerde rechtspraak, is dat de betwiste belastingsupplementen uiteindelijk niet op grond van een indiciaire toestand werden gevestigd, maar gewoon op grond van de door de belastingplichtigen verstrekte informatie.

Samen met de commentator van Fiscoloog menen we dat de rechtbank de volgende redenering volgde : regelmatig aangegeven inkomsten worden geacht juist te zijn en het is de Administratie die dit vermoeten moet omkeren. Ze mag, onder het mom van te algemene vraagstellingen, de belastingplichtige niet dwingen zelf het bewijs van hogere inkomsten dan de aangegeven inkomsten bij te brengen.

In de praktijk zal het vaak moeilijk zijn om uit te maken wanneer de vraag om inlichtingen «te» algemeen is.

Michel Deprez Geassocieerd advocaat Taquet, Clesse & Van Eeckhoutte Wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Luik Docent fiscaal recht aan de CBCEC

Vanaf 1 juni 2004 moet elke BTW-belastingplichtige die zijn economische activiteit geheel of gedeeltelijk wijzigt of nog uitsluitend handelingen verricht die zijn vrijgesteld door artikel 44 van het W.BTW, binnen de maand een

«aangifte tot wijziging van een registratie» (model 604 B) indienen bij het Controlekantoor van de BTW. Ook wanneer hij zijn woonplaats of maatschappelijke zetel verplaatst of wanneer hij een bedrijfszetel of bedrijfsinrichting opricht, verplaatst of afschaft, moet hij deze termijn respecteren. Een BTW-belastingplichtige die zijn activiteiten stopzet, moet zijn BTW-Controlekantoor

vanaf 1 juni 2004 ook binnen de maand op de hoogte brengen van de stopzetting via het invullen van een formulier A 604 C «aangifte tot stopzetting van een werkzaamheid». Dat blijkt uit het KB van 28 mei 2004 dat verscheen in het Staatsblad van 1 juni 2004.

De BTW-belastingplichtige moet deze inlichtingen enkel aan zijn BTW-Controlekantoor bezorgen, wanneer hij ze nog niet eerder heeft doorgegeven aan de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) of wanneer ze nog niet eerder werden verstrekt door een erkend ondernemingsloket.

BTW : aangifte van aanvang, wijziging en

stopzetting via KBO of ondernemingsloket

(7)

De elektronische factuur en de ondertekening ervan in het Belgische recht (deel 2)

Het eerste deel van dit artikel werd gepubliceerd in Pacioli nr. 166.

III. Ondertekening van de elektronische factuur

26. De Wet van 28 januari 2004 legt, verrassend genoeg, het gebruik op van een geavanceerde elektronische handtekening die voldoet aan de volgende eisen :

«a) zij is op unieke wijze aan de ondertekenaar verbonden;

b) zij maakt het mogelijk de ondertekenaar te identificeren;

c) zij wordt aangemaakt met middelen die de ondertekenaar onder zijn uitsluitende controle kan houden;

d) zij is op zodanige wijze aan de gegevens waarop zij betrekking heeft verbonden, dat elke wijziging achteraf van de gegevens kan worden opgespoord»(1).

Het betreft hier een pleonasme aangezien men zich zal herinneren dat de geavanceerde elektronische handtekening precies de elektronische handtekening is die aan deze eisen voldoet(2).

27. Voorts zou men zich erover kunnen verbazen dat men zijn toevlucht neemt tot de elektronische handtekening, terwijl artikel 2 van de richtlijn uitdrukkelijk bepaalt dat de Lid-Staten de ondertekening van de facturen niet opleggen.

De tegenstrijdigheid is echter opvallend en komt trouwens ook voor in de richtlijn(3).

De elektronische handtekening wordt immers maar aanbevolen als een technisch hulpmiddel dat beoogt te voldoen aan de betrouwbaarheidsmaatstaf, en niet als een juridisch hulpmiddel.

Er dient overigens te worden opgemerkt dat slechts een geavanceerde elektronische handtekening wordt geëist en geen «volmaakte» handtekening die als enige voldoet aan het gelijkschakelingsbeginsel. Bijgevolg creëert dit een probleem : aangezien het niet om een «volmaakte»(4) handtekening gaat, worden volgens ons de integriteit van de factuur en in elk geval de identiteit van de belastingplichtige niet gegarandeerd.

28. De handtekening anders beschouwen dan als een technisch middel zou voor uiterst ingewikkelde problemen zorgen aangezien in diverse Staten van de Unie de handtekening op de factuur als kwijting geldt. In abstracto zou een dergelijke handtekening in ons recht echter niet kunnen worden gediscrimineerd(5) en zou dus kunnen worden gelijkgesteld met een handgeschreven handtekening.

Om deze juridische uitwerking te ontnemen aan de handtekening die voor technische doeleinden wordt gebruikt, preciseert de richtlijn dat de Lid-Staten de handtekening niet opleggen; in feite verleent de Lid-Staat haar in dit kader geen enkele juridische uitwerking.

Rekening houdend met deze onzekerheid moet, ingeval de handtekening wordt gebruikt, de voorzichtigheid ons ertoe aanzetten ze te laten voorafgaan door een formule van het type «conform verklaard doch zonder kwijting» of in de algemene voorwaarden uitdrukkelijk te specificeren dat de elektronische handtekening enkel wordt gebruikt om te voldoen aan de betrouwbaarheidsmaatstaf.

IV. Archiveren van de factuur

29. Alle belastingplichtigen dienen de door hen uitgereikte en ontvangen facturen op het Belgische grondgebied te bewaren. Facturen die op elektronische wijze worden bewaard en die in België een volledige on-linetoegang tot de betrokken gegevens waarborgen, mogen evenwel in een andere Lid-Staat van de Gemeenschap worden bewaard op voorwaarde dat de Administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft hiervan op voorhand in kennis wordt gesteld.

30. De authenticiteit van de herkomst en integriteit van de inhoud van de facturen, alsmede de leesbaarheid ervan, moeten gedurende de volledige bewaringstermijn worden gewaarborgd(6).

Elke belastingplichtige die de facturen die hij uitreikt of ontvangt, bewaart langs elektronische weg die in België een on-linetoegang tot de gegevens waarborgt, en waarvan de plaats van bewaring is gesitueerd in een andere Lid-Staat, is met het oog op de controle ertoe gehouden aan de ambtenaren van de Administratie die de belasting over de toegevoegde waarde onder haar bevoegdheid heeft, voor deze facturen een recht van toegang, downloading en gebruikneming langs elektronische weg te waarborgen(7).

(1) Art. 1, b) van het K.B. van 16 februari 2004.

(2) Art. 2, 2° van de Wet van 9 juli 2001.

(3) Zie de duidelijke incoherentie in datzelfde artikel 2 van de richtlijn.

(4) Met betrekking tot dit begrip zie noot 22 in deel 1 en de paragraaf die daarop

(5) Krachtens art. 1322, lid 2 van het Burgerlijk Wetboek.

(6) Art. 11 van de Wet van 28 januari 2004.

(8)

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overgedragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld. Verantwoordelijke uitgever : Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. – Legrandlaan 45, 1050 Brussel, Tel. 02/626 03 80, Fax. 02/626 03 90 e-mail : info @ bibf.be, URL : http://www.bibf.be Redactie : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, Marcel-Jean PAQUET, Joseph PATTYN Adviesraad : Professor P. MICHEL, Ecole d’Administration des Affaires de l’Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven.

31. De belastingplichtige moet erop toezien gedurende tien jaar «in de oorspronkelijke vorm» kopieën te bewaren van de uitgereikte en ontvangen facturen(8).

De digitalisering van de papieren aankoop- en verkoopfacturen die de fiscus zou hebben toegestaan EDP-controles te doen (Electronic Data Processing), een verzoek van de OESO, was nochtans ook door de ondernemingen gewenst.

Men moet echter wel degelijk toegeven dat het geen enkele zin heeft de elektronische ondertekening van de elektronische factuur te eisen om te voldoen aan het betrouwbaarheidsbeginsel, indien het is om te erkennen dat de factuur op papier door ze te dematerialiseren niet langer voldoet aan deze betrouwbaarheidsmaatstaf, terwijl deze factuur door haar tastbare drager aan deze maatstaf beantwoordt. Wat is bovendien het verschil tussen een via tekstverwerking elektronisch gegenereerde factuur die in pdf- formaat wordt bewaard en de digitalisering van een factuur op papier die eveneens als pdf-bestand wordt opgeslagen?

De wetgever is coherent wanneer zij de digitalisering van de facturen op papier niet toestaat, op gevaar af de betrouwbaarheidsmaatstaf volledig te annuleren.

32. Het behoud van de bewaringstermijn van de facturen gedurende tien jaar lijkt eveneens ongenoegen op te wekken.

De verjaringstermijn inzake BTW, is die geen zeven jaar ? Dit is ontegensprekelijk juist, maar dat was ook zo vóór deze hervorming. Bovendien mogen wij niet uit het oog verliezen dat de factuur niet alleen een fiscale reden heeft; zij kan

bijvoorbeeld ook als bewijs worden gebruikt in het burgerlijk recht. Het is bijgevolg verstandig qua bewaringsduur een parallellisme te behouden met de gemeenrechtelijke verjaring.

33. Er is echter een veiligheidsklep voorzien, aangezien in de gevallen waarin de bewaring van boeken, facturen of andere documenten voor grote problemen zorgt, het Ministerie van Financiën aan de personen of categorieën van personen die het aanwijst, een verkorting kan toestaan van de bewaringstermijn of een afwijking van de verplichting de boeken, facturen of andere documenten te bewaren, en de bewaringsmethode kan bepalen(9).

Een omzendbrief nr. 17 van 14 november 1991, uitgebreid door de beslissing nr. E.T. 82752 van 27 maart 1997(10) stond op grond daarvan op bepaalde voorwaarden de bewaring toe op microfilms, microfiches en optische WORM-diskettes(11).

Ten gevolge van de bepalingen van artikel 11 van de wet die de verandering van drager verbiedt, is deze omzendbrief ongetwijfeld achterhaald of zal hij in elk geval moeten worden aangepast om rekening te houden met de geest van de nieuwe wet en de betrouwbaarheidsmaatstaf ervan.

J.-F. Henrotte(12) Advocaat bij de Balie van Luik, elegis – Hannequart & Rasir Directeur van de Revue du Droit des Technologies de l’Information

(8) Art. 11 van de Wet van 28 januari 2004.

(9) Art. 11 van de Wet van 28 januari 2004.

(10) http://www.fisconet.fgov.be/fr/databank.htm (11) Write Once, Read Many.

(12) jf.henrotte@elegis.be

Rechtzetting

Een drukfout is binnengeslopen in Pacioli nr. 165 p. 8, paragraaf «b. De overdreven intresten – Eerste beperking betreffende het geleende bedrag».

De eerste zin moet als volgt gelezen worden «Het geleende bedrag wordt vergeleken met het gestorte kapitaal aan het einde van het boekjaar verhoogd met de belaste reserves aan het begin van het boekjaar.»

Bovendien moet op pagina 7 punt f. «persoonlijk gebruik van een ter beschikking gestelde firmawagen» uiteraard

«beroepsmatig afgelegde kilometers» telkens gelezen worden als «privé kilometers». Onze excuses voor deze vertaalfout.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

toelichting beide elementen: Het personeel zal efficiënter werken, waardoor de loonkosten per product lager zullen zijn. − element ‘Een verlaging van

83 Een aanwijzing van kwaadwillig gebruik van het netwerk kan bijvoorbeeld een klacht zijn van een persoon die meent het slachtoffer te zijn van pesterijen. Pesterijen zijn

Uit de relatie tussen opbrengst in vers gewicht, waterverbruik en gemiddelde vochtspanning van de grond blijkt, dat indien een uitdrogingsgrens van p F 2,6 of hoger

[r]

The microRNA (miRNA) assay identified 23 miRNAs with lower expression levels in the prefrontal cortex (PFC) of the Flinders Sensitive Line (FSL) depression model

KEY WORDS/PHRASES CUSTOM CULTURE COMPLEXITY CONSTITUTION UBUNTU MODERNITY TRADITIONAL TRANSFORMATION AFRICAN AFROCENTRIC XHOSA CULTURE CUSTOMARY LAW SPATIAL PLANNING

Voor leerlingen die op grond van de onderwijswetgeving toegelaten zijn op een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, ongeacht of zij de leerplichtige leeftijd al voorbij

Het ATR adviseerde tevens de regeldrukparagraaf van het Bep en van de Rep aan te vullen, omdat met name de standaardinstellingen voor de ongevraagde e-mailattendering nog niet