• No results found

Het Belgische perspectief op de Tachtigjarige Oorlog

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Het Belgische perspectief op de Tachtigjarige Oorlog"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Het Belgische perspectief op de Tachtigjarige Oorlog

Goedenavond Dames en Heren,

De organisatoren van deze bijeenkomst (veel dank om de uitnodiging) hebben me gevraagd het Belgische perspectief op de Tachtigjarige Oorlog te belichten. Dat is een volstrekt logische vraag. Zoals curator Gijs van der Ham in het verhaal van Tachtig Jaar Oorlog beklemtoont, zijn uit de Opstand niet één, maar twee naties

voortgekomen: de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden, het tegenwoordige Koninkrijk der Nederlanden en de Zuidelijke of beter nog Koninklijke Nederlanden, waarvan de grenzen minus de Franse departementen Nord en Pas-de-Calais en het Groothertogdom Luxemburg, maar met inbegrip van het voormalige prinsbisdom Luik, goeddeels overeenstemmen met het huidige België.

Toch is die vraag niet eenvoudig, laat staan eenduidig te beantwoorden. – Anders dan voor de Republiek hield de Vrede van Münster voor de Koninklijke Nederlanden niet het einde van de oorlog in. Wel integendeel, de strijd met Frankrijk (tot dan toe een bondgenoot van de Republiek) ging gewoon door en in de daaropvolgende decennia zouden de Koninklijke Nederlanden nog Artesië en aanzienlijke delen van

Vlaanderen, Henegouwen en Luxemburg aan Frankrijk verliezen. Slechts in 1713, toen in deze stad met de Vrede van Utrecht een einde aan de Spaanse Successieoorlog kwam en de Zuidelijke Nederlanden overgingen naar de Oostenrijkse tak van de Habsburgse dynastie, stopte de voortdurende uitholling van het territorium.

Overigens waren de Weense bestuurders niet onverdeeld gelukkig met hun nieuwe aanwinst. Liever hadden zij haar voor het keurvorstendom Beieren geruild. Ook moest de keizer de aanwezigheid van een Nederlandse bezettingsmacht die in een reeks strategische forten, de zogenaamde Barrière, werd gelegerd dulden. De kosten daarvan dienden de inwoners van de Zuidelijke Nederlanden zelf op te brengen.

Klaarblijkelijk werden ze (overigens volkomen terecht) niet in staat geacht zichzelf tegen een nieuwe Franse aanval te weren. De uitkomst van ‘Tachtig Jaar Oorlog’

stond dan ook vooral voor verlies, ook aan zelfstandigheid. Waar Karel V, ondanks zijn voortdurende gereis, nog als een inheemse vorst had gegolden, een man uit de Nederlanden die het tot keizer van een wereldrijk had gebracht, heersten de Spaanse koningen Filips II of Filips IV of de Oostenrijkse keizer Karel VI vanuit de verte, zonder zich in de Nederlanden te vertonen. Weliswaar maten de Habsburgse vorsten de Koninklijke Nederlanden een nieuwe, katholieke, contrareformatorische identiteit aan. Maar tegen dat sentiment van verlies kon geen barokke kerk of schilderij van Rubens, hoe weelderig ook, op.

Tijdens het Ancien Régime had de collectieve herinnering aan de Tachtigjarige Oorlog aanvankelijk dan ook vooral een religieuze dimensie. De opstandelingen werden daarbij vereenzelvigd met ketters: geuzen en Turken, dat was één pot nat. Zo

(2)

2 organiseerden de Antwerpse stadsbestuurders midden augustus en begin september 1685 twee ommegangen. De eerste markeerde het eeuwfeest van de inname van de stad door Alessandro Farnese, de tweede vierde de mislukking van de Ottomaanse belegering van Wenen, een gebeurtenis die bijna twee jaar eerder in oktober 1683 had plaatsgevonden. In die tweede stoet doken tal van elementen die enkele weken eerder reeds dienst hadden gedaan opnieuw op. Beide keren waren de universele triomf van de katholieke kerk, de roem van het Habsburgse huis en de bemiddeling van Maria de centrale themata van de optocht.

Anders dan in de Koninklijke of Zuidelijke Nederlanden was er elders wel aandacht voor de slachtoffers van het repressieve beleid van de hertog van Alva. Die werd vooral gevoed door leyenda negra, de zwarte legende die in tal van vooral Engelse en Nederlandse publicaties werd uitgevent. Het is dan ook geen toeval dat de graaf van Egmond, weliswaar in een bijrolletje, opduikt in Voltaires heldendicht Henriade uit 1723. Daarin beschrijft Voltaire de belegering van Parijs door de Franse

Hugenotenleider Hendrik van Navarra in 1593 en diens overgang naar het

katholicisme om vervolgens tot koning van Frankrijk te kunnen uitgroeien. Het epos geldt als een principiële verdediging van gewetensvrijheid. In die Henriade heet het dat: [Egmont], qu’aveugla l’amour de la patrie,/ Mourut sur l’échafaud pour soutenir les droits / Des malheureux Flamands opprimés par leurs rois. (of in vertaling: Egmond die door vaderlandsliefde werd verblind, stierf op het schavot omdat hij de rechten van de ongelukkige Vlamingen die door hun koningen werden onderdrukt, verdedigde.)

Tijdens de daaropvolgende decennia groeide Lamoraal van Egmond uit tot een

tragische held van de Europese romantiek. Friedrich Schiller en Wolfgang von Goethe voerden hem op in hun geschiedwerk en theaterstukken en Ludwig van Beethoven voorzag het drama van Goethe van muziek: de Egmond-ouverture klinkt de klassieke muziekliefhebbers onder u vast bekend in de oren.

De graaf van Egmond had dus tegen de vroege negentiende eeuw Europese bekendheid gekregen als een Nederlandse en tegelijkertijd universele

vrijheidsstrijder. Geen wonder dat koning Willem I hem inschakelde bij zijn pogingen om zijn in 1815 verworven Verenigd Koninkrijk, met een beroep op het zestiende- eeuwse verleden daadwerkelijk tot een eenheid om te smeden. Met dat doel tekenden hij en zijn oudste zoon, de latere Willem II, in 1818 in op een initiatief van de

Oostvlaamse Commissaris van de Koning Keverberg om voor Egmond in Zottegem, het stadje een dertigtal kilometer ten zuiden van Gent, waar de graaf begraven ligt, een standbeeld voor hem op te richten. Omwille van allerlei financiële en politieke verwikkelingen kwam dat beeld er vooralsnog niet. Maar ook in het jonge België verdween Egmond niet meer uit het collectieve geheugen.

(3)

3 Overigens getuigde precies de geboorte van het moderne België van de kracht van het verleden. Op 25 augustus 1830 braken in Brussel immers relletjes uit na de opvoering van de historische opera de Stomme van Portici. Vooral de aria L’amour sacré de la patrie, de heilige liefde voor het vaderland, had naar verluidt een opzwepend

karakter. Deze opera verhaalde, op muziek van de Franse toondichter Daniel Auber, over de noodlottige opstand van de Napolitanen uit 1647 tegen het Spaans-

Habsburgse gezag. Uiteindelijk liepen de avondlijke Brusselse relletjes uit op een omwenteling die Willem I het zuidelijke deel van zijn koninkrijk kostte.

Geheel in lijn met deze ontstaansgeschiedenis waren historici die België van een historische legitimiteit wensten te voorzien het er over eens dat vrijheidsliefde door de eeuwen heen de voornaamste karakteristiek van de Belgen was geweest. Al die tijd hadden goede en slechte vorsten elkaar afgewisseld. Maar allemaal hadden zij met elkaar gemeen dat zij nog andere dan alleen maar de Belgische belangen te dienen hadden gehad.

Dat Filips II in tegenstelling tot zijn in Gent geboren vader Karel V, in het rijtje van de slechte vorsten paste, daar bestond weinig twijfel over. Daarenboven kwamen de ideologische tegenstellingen binnen de politieke en culturele elite van de jonge natie, nadat zij de eerste kwart eeuw van haar onafhankelijkheid goed was doorgekomen, omstreeks 1860 steeds scherper aan de oppervlakte. In 1857 viel de laatste

unionistische regering en zeven jaar later vaardigde paus Pius IX de encycliek Quanta cura en de daarin vervatte Syllabus errorum uit, waarin hij zich in de meest felle bewoordingen onder andere tegen het liberalisme keerde. Gedurende de

daaropvolgende halve eeuw zouden tegenstellingen tussen katholieken en liberalen de Belgische politiek domineren.

Zeker in Vlaanderen, waar de katholieken, behalve in de grote steden Antwerpen en vooral Gent, oppermachtig waren, identificeerden de liberalen zich steeds sterker met de slachtoffers van het repressieve bewind van Filips II. In navolging van diens

zestiende-eeuwse tegenstanders gingen ook zij zich geuzen noemen. Voor deze neo- geuzen, als ik hen zo mag noemen, was de reconquista van Filips II’s landvoogd Alessandro Farnese die tussen 1579 en 1585 de calvinistische stadsrepublieken in onder andere Antwerpen, Brugge, Brussel en Gent had opgerold en daarmee het Habsburgs gezag opnieuw in het zuiden had gevestigd een schrikbeeld. In hun ogen had de triomf van de contrareformatorische kerk immers een periode van diep

cultureel, moreel en economisch verval ingeluid. Een soortgelijk scenario dreigde zich te herhalen als de katholieken in België blijvend de bovenhand op de liberalen zouden halen. Dat sentiment werd meesterlijk verwoord door Charles de Coster in zijn La légende et les avontures héroïques, joyeuses et glorieuse d’Ulenspiegel et de Lamme Goedzak au Pays de Flandres et ailleurs, waarvan de eerste druk verscheen in 1867.

Het boek, feitelijk de eerste historische roman van belang in Franstalig België,

(4)

4 verwierf al snel een cultstatus. Katholieken waren, dat hoeft geen verder betoog, een heel andere mening toegedaan. Voor hen leidde de gewetensvrijheid die de liberalen voorstonden onherroepelijk tot onderdrukking van de kerk, net zoals de Pacificatie van Gent uit 1576 eertijds de opmaat was gebleken tot de calvinistische

stadsrepubliek met de bijnaam het Genève van het noorden.

Omstreeks 1860 verschenen de slachtoffers van de Raad van Beroerten, beter

bekend als Alva’s Bloedraad in de liberale steden dan ook in het straatbeeld. In 1864 kregen de graven van Egmond en Hoorn alsnog hun standbeeld en wel op het meest prominente plein van het land: de Brusselse Grote Markt. Dat was niet zonder slag of stoot gegaan. Doctrinaire liberalen waaronder de Brusselse burgemeester Charles de Brouckère meenden immers dat Egmond zich geen held maar een lafaard had

betoond. Als een schaap had hij zich naar de slachtbank laten leiden en nooit had hij gepleit voor godsdienstvrijheid. Vijftien jaar later zou het beeld van Egmond en Hoorn naar de Kleine Zavel voor het Egmondpaleis verhuizen en in 1890 werd het beeld opgenomen in een parkje en omzoomd met beeldjes van tijdgenoten die veertig ambachten voorstellen. Egmond en Hoorn werden zo de vertegenwoordigers bij uitstek van Breugeliaans België en hun parkje groeide uit tot een toeristische trekpleister van formaat.

Ook in Zottegem had Egmond in 1872, na de eerdere mislukte poging uit de jaren 1810, een standbeeld gekregen. In Antwerpen kwam er zelfs een hele wijk die werd vernoemd naar helden en begrippen uit de tijd van de Opstand. Het ging om het planmatig aangelegde Zuidkwartier, waar het nieuw op te richten Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, een tempel die niet voor het Rijksmuseum hoefde onder te doen het centrum van was. Daar om heen liggen onder andere een Montigny-, Zwijger-, Graaf van Hoorne- en een Graaf van Egmondstraat. Ook vind je in de wijk nog steeds een Pacificatie- (naar de Pacificatie van Gent) en een Verbonds- (naar het Verbond der edellieden) straat.

De keuze van het Antwerpse stadsbestuur was om meer dan een reden symbolisch.

De straten werden getrokken op de ruïnes van het kort tevoren gesloopte Zuidkasteel.

Die dwangburcht was vanaf 1567 op bevel van de hertog van Alva gebouwd om de stad te straffen voor haar aandeel in de Beeldenstorm van een jaar eerder. Eeuwen lang had de citadel verdere stadsuitbreiding in de weg gestaan. Eens had op de binnenplaats van het kasteel een kolossaal standbeeld van de ijzeren hertog geprijkt.

Nu moest hij, ook in de collectieve herinnering, alsnog plaats maken voor zijn tegenstanders van weleer. Maar deze verwijzingen naar het verleden hadden tevens een actuele betekenis. Zoals ik daarnet al aangaf, kantte wie zich in de negentiende eeuw geus noemde zich tegen de alomtegenwoordigheid van de katholieke kerk in het openbare leven. Geuzen daarentegen stonden een zo strikt als mogelijke scheiding tussen kerk en staat voor en ontwaarden in het beleid van de opeenvolgende

(5)

5 katholieke regeringen een terugkeer van de inquisitie. Het nieuwe Antwerpse Zuid was dan ook een wijk voor verlichte burgers. De aanleg ervan beklemtoonde het liberale karakter van de lokale stedelijke elite.

Die in de negentiende eeuw gegroeide, in wezen Belgische antiklerikale

‘geuzentraditie’ hing dus nauw samen met de toen snel om zich heen grijpende

verzuiling. Zij bleef relevant zo lang de verzuiling bestond. Zo koos de jonge Vrije, dat wil zeggen vrijzinnige, Nederlandstalige Brusselse universiteit op het ogenblik dat zij zich in 1969-’70 losmaakte van de Université Libre de Bruxelles, haar Franstalige moederinstelling, als wapenschild voor de bedelnap van de geuzen op een

achtergrond van Oranje-Blanje-Bleu. De eerste rector van de VUB, de neo-latinist Aloïs Gerlo was dan ook een overtuigd flamingant. Ook de na-oorlogse succesauteur Louis-Paul Boon stond in die antiklerikale traditie. In zijn in 1979 postuum

gepubliceerde Geuzenboek beschreef hij: ‘hoe het Zuiden in bloed en bittere tranen ten onder was gegaan … Misleid was het Geuzenvolk, hoewel het de macht in handen had kunnen nemen, in de stormloop tegen de Roomse kerkmuren

doodgelopen.’ Gedreven door eigenbelang hadden de hoge heren, Willem van Oranje voorop, als cynische machtspolitici, aldus Boon, de volkswoede ten eigen bate

aangewend. Hoewel Het Geuzenboek snel was geschreven, slordig was geredigeerd en wel erg dik uitviel, deed de meeslepende stijl iedere onvolkomenheid te niet. Eens ontnuchterd stelde de toonaangevende katholieke recensent Kens Fens in De Volkskrant vast dat hij ‘nog nooit zevenhonderd bladzijden lang zo anti-rooms was geweest.’ Hier en daar treft men er nog relicten van aan. Zo heet de thuishaven van het Humanistisch Verbond in Gent nog steeds het Geuzenhuis en vergaderen de Aalsterse liberalen al sinds de negentiende eeuw en tot op de dag van vandaag in de herberg Graaf van Egmont.

Zoals uit bovenstaande voorbeelden blijkt, heeft die aanvankelijk Belgische, Franstalige traditie, denk aan De Costers Légende … d’Ulenspiegel, geleidelijk een tweetalig en later nog een eentalig Nederlands karakter aangenomen. Inussen lopen Vlamingen en Franstaligen ruim een kwart eeuw school in verschillende

onderwijssystemen, kijken en luisteren zij al veel langer niet meer naar elkaars televisie- en radiozenders en lezen zij ook elkaars kranten niet. Kortom, zij leven reeds geruime tijd in verschillende culturen. Hedendaagse Franstaligen vinden dan ook haast geen aanknopingspunten meer in het verleden van de Nederlandse Opstand. Zelfs als lieu de mémoire is deze episode uit hun collectief verleden

verdwenen. Die scheiding is omstreeks 1960 ingezet en is voor de milleniumwisseling voltrokken.

Die scheiding was ook onontkombaar geworden ten gevolge van de Vlaamse

emancipatie. Uiteraard wortelde de Vlaamse bewustwording in de romantiek van de negentiende eeuw, maar echte politiek slagkracht verkreeg zij pas tijdens het

(6)

6 Interbellum. Daartoe streefde zij ook naar het overwinnen van de traditionele

levensbeschouwelijke scheidslijnen tussen katholieken en vrijzinnigen. Die

zogenaamde godsvrede was een soort van oorlogsdividend dat de frontsoldaten aan het lijden in de loopgraven tijdens de Eerste Wereldoorlog hadden overgehouden.

Maar ook een verwijzing naar het veel verdere verleden van de Opstand bleek uiterst productief. Had Willem van Oranje niet naar tolerantie en eenheid gestreefd? – Zo kwam ook de grootnederlandse gedachte, die in Nederland door de Utrechtse hoogleraar Pieter Geyl werd gepropageerd, in beeld. Waren de Vlamingen niet de stiefkinderen van de Republiek? Het zestiende-eeuwse richtpunt van de vlaams- nationalisten was dus niet langer de brede groep van geuzen, maar Willem van Oranje of de Prins, zoals zij hem eerbiedig noemden. Daarom ook dat tijdens de IJzerbedevaart, hun jaarlijkse hoogmis, naast de Vlaamse Leeuw ook het Wilhelmus werd gezongen.

Paradoxalerwijze werd de noodzaak om zich op Nederland te richten alleen maar groter in de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Onder het motto ‘De vijand van mijn vijand, is mijn vriend’, hadden tal van leden van de Vlaamse Beweging na Duitse inval immers aangeschurkt tegen de bezetter en diens organisaties. Bij de bevrijding leek het er dan ook even op dat die Vlaamse Beweging haar verdere eisen lange tijd zou mogen opbergen. Dat idee van verslagenheid klinkt bijvoorbeeld door in het

‘Gebed voor het Vaderland’, geschreven door Remy Piryns en op muziek gezet door Gaston Feremans tijdens de winter van 1945 in het kamp van Lokeren, waar zij toen in hun afwachting van hun proces wegens heulen met de vijand gevangen zaten. Het loont de moeite de tekst van dit gebed tot zich te laten doordringen:

Heer, laat het prinsenvolk der oude Nederlanden Niet ondergaan in haat, in broedertwist en schande;

Maak dat uit de oude bron nieuw leven nogmaals vloeit, Schenk ons de taaie kracht om fier, vol vroom vertrouwen,

Met nooit gebroken moed ons land herop te bouwen;

Tot statig als een eik voor U ons volk herbloeit.

Ook Flaminganten die niet hadden gecollaboreerd keken als vanzelfsprekend naar Willem van Oranje als de belichamer van de amicitia en tolerantie die hen voor ogen stond wilde zij de politieke doelen die zij zich stelden bereiken. Zo richtte in 1955 de toen nog jonge Kortrijkse advocaat Guido Van Gheluwe de Orde van den Prince, trouw naar Oranjes geest, zoals hij het in de keure van zijn vereniging verwoordde, op. Ruim zestig jaar later bestaat de Orde van den Prince nog steeds en verzamelt zij enkele duizenden leden in Vlaanderen en Nederland die zich tot doel stellen de

‘eenheid van de Nederlandse taal en cultuur uit te dragen en te versterken’.

(7)

7 De Vlaamse culturele en politieke culturele elite eist dus nadrukkelijk de Nederlandse Opstand als onderdeel van haar historisch erfgoed op. Maar ook nu nog ligt de

klemtoon daarbij op weemoed om de scheiding en dus het (relatieve) verval van het zuiden. Zo verschenen in 2012, dus bijna anderhalve eeuw nadat het eerder

gememoreerde Zuidkwartier werd aangelegd, aan de achterzijde van het Antwerpse Koninklijk Museum voor Schone Kunsten, zelfs standbeelden van Willem van Oranje en Marnix van Sint Aldegonde. Zij worden er omringd door zeventien arduinen zuilen: voor iedere provincie één. En nog in januari van dit jaar schreef Marc Reynebeau, één van Vlaanderens invloedrijkste opiniemakers en één van de redacteuren van de net verschenen Wereldgeschiedenis van Vlaanderen, een

vlammend betoog waarin hij aankloeg dat ‘Nederland zich de Unie van Utrecht en het Plakkaat van Verlatinge’ toeëigent. Die stukken werden immers mede ondertekend door vertegenwoordigers van Antwerpen, Brugge, Brussel, Gent, Mechelen en al die die andere toenmalige calvinistische stadsrepublieken. Bovendien pasten zij even goed, zo niet beter in de constitutionele traditie van Brabant en Vlaanderen als die van Holland en Zeeland of Utrecht. De Nederlandse geschiedenis stopt dus niet bij Wuustwezel.

Toch kan ik mij niet van de indruk ontdoen dat Nederland steeds minder belangrijk wordt voor Vlaanderen. Weliswaar koos de jonge Vlaamse beweging in de

negentiende eeuw na lang soebatten en dus doelbewust voor het Nederlands als standaardtaal. Maar anders dan België is het moderne Vlaanderen niet voortgekomen uit de Tachtigjarige Oorlog. De Vlaamse natievorming is een product van de Belgische geschiedenis en zij ontleent haar identiteit goeddeels aan de miserie en de

taaltoestanden aan het IJzerfront tijdens de Eerste Wereldoorlog. Precies daarom ook spreken Vlamingen, men leze er Peter Vandermeersch op na in het stuk dat hij in de NRC schreef naar aanleiding van de tentoonstelling Tachtig Jaar Oorlog, daarover ook nu in termen van weemoed, zo niet een tikje afgunst, als wat had kunnen zijn, alsof Amsterdam eigenlijk aan de Schelde en niet aan het IJ hoort te liggen.

Ik dank u om uw aandacht.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Archive for Contemporary Affairs University of the Free State

Daaruit kan worden afgeleid dat de voor slachtoff ers belangrijkste informatie niet of meestal niet beschikbaar is, zoals de mate waarin een belangenbehartiger voor zijn

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

* 1 wish to thank Professor Geoffrey Parker, Dr. Maria José Rodriguez-Salgado and Dr. Guy Wells for reading a draft on this paper and making valuable suggestions. The quotations in

dag werd toegediend. Dat deze behandeling een gunstiger effect heeft gegeven dan alleen op de voormiddag CO^ toedienen, zou verklaard kun­ nen worden door het feit dat er in kas

Artikel 3 van de embryowet van 11 mei 2003 stelt dat onderzoek op embryo’s in vitro is toegelaten indien aan al de voorwaarden van deze wet voldaan wordt en meer bepaald

Dat de kostprijs hetzelfde is als alleen rundvlees wordt verkocht of als de winkelkosten verdubbelen is verklaarbaar, doordat in beide gevallen de kosten voor de winkel 2x zo

Onderhoudsarm (door het ontbreken van draaiende delen weinig tot geen slijtage) Isolerend (de lucht in de polyvent zorgt voor uitstekende isolatie). Windvast (geen geklapper