Inventaire des archives du conseil de prud'hommes de Bruxelles
This finding aid is written in Dutch.
Het Rijksarchief in België Archives de l'État en Belgique
Das Staatsarchiv in Belgien State Archives in Belgium
B
ESCHRIJVING VAN HET ARCHIEF:...5
Raadpleging en gebruik...6
Voorwaarden voor de raadpleging...6
Geschiedenis van archiefvormer en archief...7
Archiefvormer...7
Naam...7
Geschiedenis...7
Bevoegdheden en activiteiten...17
Organisatie...18
Archief...23
Geschiedenis...23
Verwerving...23
Inhoud en structuur...25
Inhoud...25
Selecties en vernietigingen...25
Ordening...25
B
ESCHRIJVING VAN DE SERIES EN ARCHIEFBESTANDDELEN...27
Archief van de Werkrechtersraad van Brussel...27
A. Stukken betreffende de organisatie...27
I. Algemeen... 27
1215 - 1217 Dossiers van de voorzitter ("archieven van voorzitter Van Tuyn"). 1928-1945...27
1218 - 1219 Briefwisseling van de voorzitter. 1881-1882 en 1932-1949...27
--- - --- Briefwisseling van de griffier. 1862-1870, 1919-1920, 1929-1936, 1940, 1944 en 1946-1947...27
1227 - 1234 Juridische documenten. 1905-1940...29
II. Organisatie... 30
1236 - 1237 Stukken betreffende Algemene Vergaderingen. 1892, 1934- 1942 en z.d... 30
III. Personeel... 30
IV. Financiën... 30
1243 - 1245 Begrotingen van de uitgaven. 1871-1878 en 1895-1928...30
V. Congres... 31
VI. Commissie voor de arbeid...31
1249 - 1251 Officiële stukken van de Commissie voor de Arbeid (opgericht bij KB van 15 april 1886). 1887-1888...31
VII. Diverse stukken...31
B. Stukken betreffende de verzoenings- en rechtsprekende procedure...32
2 - 4 Zittingsrollen. 1914-1915 en 1960-1961...32
7 - 11 Zittingsbladen. 1863-1864...32
12 - 13 Zitttingsbladen. 1917-1923...32
--- - --- Registers van de akten en vonnissen waarvan de registratie verplicht is door art. 49 van de wet van 22 Frimaire van het jaar VII (12 december 1798). 1862-1867, 1872-1905, 1937-1941 en 1950- 1969...33
1268 - 1273 Repertoria tot inschrijving van de klachten aanhangig gemaakt bij de gemengde kamer. 1862-1867 en 1874-1879...34
852 - 860 Repertoria tot inschrijving van de klachten aanhangig gemaakt bij de Arbeiderskamer. 1937-1962 en 1965-1970...35 861 - 868 Repertoria tot de inschrijving van de klachten aanhangig gemaakt bij
de Bediendenkamer. 1940-1962 en 1965-1970...35
C. Stukken betreffende de verzoeningsprocedure...36
--- - --- Rol van het Verzoeningsbureel (gemengde kamer). 1863-1864, 1875- 1878, 1881-1906 en 1914-1928...36
991 - 1132 Steekkaarten van de eisers tot verzoening (Bedienden- en Arbeiderskamer). 1934-1970...37
1290 - 1335 Processen-verbaal van het Verzoeningsbureel (gemengde kamer). 1863-1912... 46
1336 - 1397 Processen-verbaal van het Verzoeningsbureel (Arbeiderskamer). 1913-1930 en 1935-1936...49
1398 - 1461 Processen-verbaal van het Verzoeningsbureel (Bediendenkamer). 1913-1930, 1960 en 1964-1970...53
591 - 697 Processen-verbaal van verzoening en dossiers van niet-verzoening van de Bediendenkamer. 1932-1968...57
698 - 808 Processen-verbaal van verzoening en dossiers van niet-verzoening (Arbeiderskamer). 1932-1968...64
589 - 590 Dossiers van verzoening en niet-verzoening (gemengde kamer). 1922-1928... 71
810 - 813 Dossiers van verzoening en niet-verzoening. 1958-1959 en 1961- 1962... 71
--- - --- Expertiseverslagen. 1868-1876, 1914-1916, 1922 et 1928-1932...71
--- - --- Registers van de verklaringen van beroep tegen de vonnissen (met klappers) 1914-1960...72
D. Stukken betreffende de rechtsprekende procedure...74
1466/A - 1466/B Rollen van de gemengde kamer. 1877-1881 et 1903-1908.. .74
1467 - 1468 Rollen van de Bediendenkamer. 1919-1925...74
871 - 884 Rollen van de eerste Bediendenkamer. 1949-1969...75
885 - 899 Rol van de tweede Bediendenkamer. 1949-1968...75
900 - 909 Rollen van de derde Bediendenkamer. 1950-1969...76
910 - 922 Rollen van de vierde Bediendenkamer. 1950-1970...77
923 - 926 Rollen van de vijfde Bediendenkamer. 1963-1966...78
1469 - 1470 Rollen van de Arbeiderskamer. 1914-1925...78
927 - 932 Rollen van de eerste Arbeiderskamer. 1950-1961...78
933 - 943 Rollen van de tweede Arbeiderskamer. 1948-1967...79
944 - 952 Rollen van de derde Arbeiderskamer. 1950-1967...80
953 - 954 Rollen van de vierde Arbeiderskamer. 1969-1970...80
1133 - 1162 Alfabetische repertoria op de vonnissen en akten. 1931-1970.. . .80
--- - --- Minuten van vonnissen (gemengde kamer). 1862-1912...82
16 - 32 Vonnissen van de Bediendenkamer. 1913-1921...85
33 - 46 Vonnissen van de Arbeiderskamer. 1913-1921...86
47 - 590 Vonnissen, zittingsbladen, dagvaardigingen, processen-verbaal van niet-verzoening van de Bedienden- en Arbeiderskamer. 1922-1971...87
1514 - 1527 Dossiers en diverse stukken inzake de rechtsprekende procedure. 1869-1938... 121
E. Stukken betreffende andere taken...122
I. Werkhuisregelementen...122
--- - --- Alfabetische repertoria van de werkhuisreglementen. 1926-1941.. 122
--- - --- Werkhuisreglementen. 1894-1954...122
1165 - 1190 Werkhuisreglementen. 1949-1951...133
II. Nijverheidsmodellen en -tekeningen...134
Beschrijving van het archief:
Beschrijving van het archief:
Naam archiefblok:
Werkrechtersraden van Brussel Periode:
1862 - 1972
Archiefbloknummer:
BE-A0541.225 Omvang:
• Omvang geïnventariseerd: 180.10 m
• Laatste bestanddeelnummer: 1690.00 Archiefbewaarplaats:
Rijksarchief te Vorst / Archives de l'Etat à Forest
Raadpleging en gebruik
Raadpleging en gebruik
Voorwaarden voor de raadpleging
VOORWAARDEN VOOR DE RAADPLEGING
De archiefdocumenten die geen privacygevoelige informatie bevatten (zoals de werkhuisreglementen en de nijverheidsmodellen en -tekeningen) of die niet privacygevoelig meer zijn (alle documenten ouder dan 100 jaar), zijn vrij raadpleegbaar. Voor de raadpleging van de archiefdocumenten in deze
inventaris die wel nog privacygevoelige informatie bevatten, is de toestemming vereist van het diensthoofd van het Algemeen Rijksarchief 2 ̵ Depot Joseph Cuvelier, alsook de ondertekening van een onderzoeksverklaring. De
hoofdgriffier van de Brusselse Arbeidsrechtbank delegeerde deze bevoegdheid immers aan het Rijksarchief. De documenten kunnen gereproduceerd worden volgens de regels van toepassing in het Algemeen Rijksarchief.
Geschiedenis van archiefvormer en archief
Geschiedenis van archiefvormer en archief
Archiefvormer
ARCHIEFVORMER
Naam
NAAM
Werkrechtersraad te Brussel.
Geschiedenis
GESCHIEDENIS
Tijdens het Ancien Régime werden geschillen tussen meesters en gezellen beslecht binnen de gilden en ambachten door wijze mannen: de zogenaamde prud'hommes. Na de Franse Revolutie werd de vrijheid van ondernemen plechtig afgekondigd, de gilden en ambachten afgeschaft en prijsafspraken verboden door de wet-Le Chapeliervan 17 juni 1791. In elk kanton werd een Vrederechter ingesteld door het decreet van 24 augustus 1790 op de
rechterlijke organisatie. Bij geschillen over de uitbetaling van het loon of over arbeids-contracten werd deze bijgestaan door twee prud'hommes-assesseurs.
De wet van 22 Germinal van het jaar II (11 april 1794) op de fabrieken en werkhuizen droeg deze geschillen op aan de politieprefect in Parijs, de
politiecommissarissen in de steden en de burgemeesters op het platteland. Zij velden vonnis volgens het Wetboek van de gemeentelijke politie. In Lyon, waar van oudsher een bloeiende zijdenijverheid gevestigd was, waren de fabrikanten en handelaars niet helemaal tevreden over deze nieuwe rechtspleging. Zij waren van oordeel dat deze "rechters" onvoldoende professionele kennis en dito ervaring bezaten om deze specifieke zaken te behandelen. In 1805 hield Napoleon, op doorreis naar Milaan om zichzelf te kronen tot koning van Italië, halt in de Zuid-Franse textielstad. De keizer aanhoorde de noden en wensen van de lokale zijdefabrikanten. Zij wezen op de positieve invloed van de vroegere prud'hommesbij het oplossen van conflicten tussen patroons en werklui en bepleitten de heroprichting van een dergelijk rechtscollege. De oorlogszuchtige keizer zag het belang in van dit orgaan om de binnenlandse arbeidsvrede te waarborgen. Daarom willigde Napoleon hun wens spoedig in en richtte in Lyon bij decreet van 18 maart 1806de eerste Conseil de
Prud'hommesop om de kleine, dagdagelijkse geschillen tussen werklieden en patroons of tussen atelierchefs en leerjongens te regelen (" terminer par la voie de conciliation, les petits differens qui s'élevent journellement, soit entre des fabricants et des ouvriers, soit entre des chefs d'ateliers et des
compagnons ou apprentis"). De raad was samengesteld uit negen
lekenrechters: vijf fabrikanten ("marchands-fabricants") en vier atelierchefs ("chefs d'ateliers"). Napoleon was immers van mening dat de werkgevers steeds één stem meer dan de "arbeiders" moesten bezitten. In eerste instantie werd steeds gepoogd de zaak in der minne te regelen via een procedure voor het Verzoeningsbureel ("Bureau de Conciliation"), samengesteld uit één
fabrikant en één atelierchef. Indien het tot een akkoord kwam, werd een proces-verbaal van verzoening opgesteld waarin de modaliteiten bondig
werden samengevat. Indien het niet tot een onderling akkoord kwam, werd de
zaak voor de Werkrechtersraad (WR) gebracht. Pas in tweede instantie velde de WR een vonnis, waartegen geen beroep mogelijk was. Zaken die handelden over een waarde van meer dan 60 fr. behoorden evenwel tot de bevoegdheid van de Rechtbank van Koophandel. Dit bedrag zou later stelselmatig
opgetrokken worden.
Omdat namaak een groot probleem was in Lyon kreeg de Werkrechtersraad nog een tweede bevoegdheid, van administratieve aard ditmaal. De raad werd belast met het vrijwaren van de eigendomsrechten van nijverheidstekeningen en -modellen. Iedere fabrikant die zijn eigendomsrecht wenste te beschermen, kon een exemplaar van zijn tekening of model in een verzegelde omslag
deponeren op de griffie. Deze omslag werd gedateerd, afgestempeld en ondertekend door de eigenaar en de griffier. De neerleggingen werden tegen ontvangstbewijs opgetekend in een register. Na betaling van de verschuldigde registratierechten werden de eigendomsrechten op deze manier voor een bepaalde termijn of voor eeuwig gevrijwaard. Bij eventuele geschillen tussen verschillende fabrikanten over het eigendomsrecht werden de omslagen
geopend, de gedeponeerde modellen of tekeningen vergeleken en geverifieerd wie als eerste zijn creatie had geregistreerd. Dit was de rechtmatige eigenaar.
Het was echter de Rechtbank van Koophandel die deze geschillen behandelde, eventueel na advies van de WR. Enkele jaren later werd deze regeling
uitgebreid tot de fabrieksmerken die gebruikt werden om de producten van elkaar te onderscheiden ter (kwaliteits)garantie voor de consument (het zgn.
'cachet'). (" de veiller à l'exécution des mesures conservatoires de la propriété des marques empreintes aux différents produits de fabrique"). Een andere bevoegdheid was het onderzoeken van overtredingen door de werklieden van de vigerende wetten en reglementen, waarbij men vooral dacht aan diefstal van grondstoffen en fraude.
Het is relevant de wijze waarop de nieuwe instelling door de heren Regnault en Pernon voor het Corps Législatifwerd verantwoord kort te citeren: " la
surveillance à exercer, les contraventions à réprimer demandent d'autres instruments que ceux de l'administration générale de l'empire et même de l'administration particulière de la cité, d'autres agents que ceux de la police ordinaire. Ces fonctions exigent des connaissances que les fabricants seuls ou les chefs d'atelier peuvent réunir. Elles exigent aussi, avec la sincérité
inflexible du magistrat, une sorte de bonté paternelle, qui tempère l'austérité du juge, permette quelques fois l'indulgence, appelle sans cesse la confiance et aide à la soumission". "Ce tribunal a un avantage sur ceux qu'il remplace. Il doit être composé d'hommes qui, par leurs habitudes et leur éducation, auront acquis toutes les connaissances qui doivent faire présumer la justesse et
l'équité de leurs décisions. Appelés à terminer les differends entre leurs égaux, il leur sera facile de gagner leur confiance, et souvent ils pourront s'en servir avec avantage pour les concilier entre eux, par des invitations paternelles, en évitant de prononcer des jugements qui laissent fréquemment de l'aigreur entre les parties intéressées" (Morhange, Etude, 127 en 134).
Het Keizerlijk Decreet van 11 juni 1809( Pasinomie, 1809, 386-392), aangevuld op 3 augustus 1810, kondigde het algemeen reglement af. Tegen de vonnissen
van de WR kon men beroep aantekenen bij de Rechtbank van Koophandel. De samenstelling van de raad werd lichtjes aangepast: naast atelierchefs waren nu ook meestergasten ("contre-maîtres"), ververs ("teinturiers") et gepatenteerde arbeiders ("ouvriers patentés") vertegenwoordigd. Of deze beroepscategorieën representatieve vertegenwoordigers van de arbeiders waren, is zeer de vraag.
Gezien hun positie waren deze groepen eerder geneigd de kant van de patroon te kiezen i.p.v. de kant van de werkman. Bijzonder innoverend was het feit dat de werkrechters verkozen werden door de patroons en de bovengenoemde beroepsgroepen. Op die manier werden de geschillen binnen de werksfeer opgelost door mensen met voldoende kennis van zaken over de gewoonten en gebruiken op de werkvloer. Om kiesgerechtigd te zijn, moest men zich
inschrijven op de kiezerslijst in het stadhuis. De gewone arbeiders hadden echter geen stemrecht (en het stadsbestuur kon de kiezerslijsten manipuleren).
In 1810 kregen de WR een opmerkelijke strafrechtelijke bevoegdheid: " tout délit tendant à troubler l'ordre et la discipline de l'atelier, tout manquement grave des apprentis envers leurs maîtres, pourront être punis par un
emprisonnement qui n'excédera pas trois jours" ( Pasinomie, 1810, 134). De fabrikanten hechtten veel belang aan deze bevoegdheid "pour dominer l'esprit de coalition qui régne souvent parmi les ouvriers". Gezien de samenstelling van de WR kon deze bepaling erg nadelig uitvallen voor de arbeiders. De WR kreeg een soort politiebevoegdheid voor kleine overtredingen zoals het vernielen of ontvreemden van grondstoffen of gereedschap, daden van ongehoorzaamheid, gebrek aan respect, het uiten van onwelvoeglijke of kwetsende opmerkingen of beledigingen aan het adres van een hiërarchische meerdere.
Door het decreet konden ook in andere steden WR opgericht worden op verzoek van de lokale Kamers van Koophandel. In gemeenten die niet behoorden tot het rechtsgebied van een WR moesten deze geschillen voorgelegd worden aan de Vrederechter. Spoedig werden ook in andere
geïndustrialiseerde steden van het Keizerrijk raden ingericht (vooral in Frankrijk en in het Ruhr-gebied). Nog onder het Franse Bewind werd ook de eerste
'Belgische' WR opgericht, namelijk in Gent. Dit geschiedde waarschijnlijk onder impuls van de bekende "industrieel" Lieven Bauwens die onderdelen van
spinmachines uit Engeland smokkelde om de eerste gemechaniseerde
katoenspinnerij op het Europese vasteland uit de grond te stampen. Mede door de blokkade van Engeland ontwikkelde zich in Gent een bloeiende katoen- industrie. We weten dat Napoleon erg begaan was met de bloei van de
nijverheid en dat hij de Gentse textielfabrieken bezocht. In elk geval werd op 28 augustus 1810 de WR van Gent opgericht en werd Lieven Bauwens de eerste voorzitter. Pater Scholl, de bekende pionier van de geschiedenis van de katholieke arbeidersbeweging, toonde echter aan dat de Gentse WR een eerder kwijnend bestaan kende. De voorzitter verbleef meestal in Parijs en kreeg af te rekenen met grote financiële moeilijkheden. In 1821 en 1833 waren er zelfs plannen om de WR af te schaffen, maar de werkgevers slaagden erin dit te verijdelen. In 1813 werd ook in Brugge een WR opgericht, maar volgens Scholl bleef het bij deze stichting op papier (andere bronnen spreken dit dan weer tegen).
Na de val van het Keizerrijk bleven de WR van Gent en Brugge (op papier?)
bestaan, net zoals deze in Frankrijk, Duitsland, Zwitserland, Oostenrijk en Italië.
Een aantal stadsbesturen en Kamers van Koophandel vroegen/eisten dat de Belgische regering ook in hun stad een WR oprichtte " daar deze rechtbanken een gunstige invloed op de plaatselijke nijverheid uitoefenen". In 1839 diende Minister van Binnenlandse Zaken de Theux een wetsontwerp in. Volgens de kersverse Belgische grondwet moest elke rechtbank of met rechtspraak belast orgaan immers door een wet opgericht worden (art. 94 GW). De quasi unaniem goedgekeurde wet van 9 april 1842( B.S.12/04/1842) stond de regering toe Werkrechtersraden op te richten in geïndustrialiseerde steden als Antwerpen, Brussel, Leuven, Kortrijk, Oostende, Ieper, Aalst, Lokeren, Ronse, Sint-Niklaas, Bergen, Charleroi, Doornik, Luik, Verviers, Aarlen en Namen. Het KB van 22 december 1848 tot oprichting van een Werkrechtersraad in Brussel(
B.S.23/12/1848) blijkt in de praktijk nooit uitgevoerd te zijn (we slaagden er niet in te achterhalen om welke reden). De raad zou samengesteld worden uit 15 leden en 2 plaatsvervangers. Alle fabricanten, atelierschefs, arbeiders en leerjongens die werkten in het rechtsgebied van de Rechtbank van Koophandel van Brussel konden zich tot de raad wenden. Pas door de wet van 30 maart 1861werd deze raad effectief opgericht ( B.S.3/04/1861). Volgens het KB van 18 april 1861 ( B.S.20/04/1861) was de raad samengesteld uit een voorzitter, een ondervoorzitter, en indien deze niet verkozen werden onder de leden, 16 leden (anders 14) en 8 plaatsvervangers. Elke bedrijfstak was
vertegenwoordigd.
Waar geen WR bestond, was de Vrederechter bevoegd. Om in
overeenstemming te zijn met de Grondwet, die bepaalde dat enkel de
rechterlijke macht strafrechtelijke uitspraken kon vellen, werd handig bepaald dat de WR enkel "tuchtstraffen" konden uitspreken voor iedere daad die de goede orde en tucht in de ateliers schond of voor elke tekortkoming van
leerjongens tegenover hun leermeesters (i.p.v. drie dagen gewone gevangenis kon men maximum drie dagen "onder arrest" geplaatst worden). In 1859 werd deze vrij strenge straf teruggebracht tot een boete van maximum 25 fr. onder het mom van een disciplinaire maatregel. Verder bleef de oude Franse
wetgeving van kracht, maar werd een nieuwe organieke wet in het vooruitzicht gesteld.
Vermits de 'patroons-werkrechters' in de meerderheid waren, werden de WR erg gecontesteerd door de arbeiders. Door de ongelijke verhouding trokken de arbeiders bij conflicten over de uitbetaling van het loon, vooropzeg, ontslag, werkboekjes, het eerbiedigen van de werkhuisreglementen, de teruggave van voorschotten of materiaal vaak aan het kortste eind. Volgens de socialisten was de raad een instrument van de patroons om de orde en discipline onder de arbeiders te handhaven. Dit werd trouwens expliciet erkend door een patroon die de WR " un véritable palladium contre les exigences souvent injustes de leurs ouvriers" noemde (Scholl, De Gids, 1076). In de ogen van de arbeiders waren de werkrechters partijdig. Bovendien verbood de wet van 12 april 1803 op de fabrieken en de werkplaatsen (later art. 414-416 Strafwetboek)
coalitievorming, d.w.z. vereniging van burgers van een zelfde stand of beroep met het oog op de verbetering van de arbeidsvoorwaarden. Vakbonden waren eveneens verboden en op staken stond een gevangenisstraf van maximum 5
jaar. Het coalitieverbod werd in 1866 vervangen door artikel 310 van het
Strafwetboek dat strenge straffen oplegde aan stakers die arbeiders hinderden die wel aan het werk wilden. Hierdoor werd het stakingsrecht gevoelig beperkt.
Later konden ook intimidatiedaden zwaar beteugeld worden. Pas in 1921 werd het bewuste artikel opgeheven. Bijzonder onrechtvaardig was ook art. 1781 van het Burgerlijk Wetboek dat stipuleerde dat de patroon bij geschillen met de arbeider over het loon op zijn woord werd geloofd. De arbeider moest zijn beweringen bijvoorbeeld via getuigenissen bewijzen (opgeheven in 1883).
Het werkmansboekje("livret d'ouvrier") werd ingevoerd door de wet van 22 Germinal van het jaar XI (12 april 1803). Hierbij werd de patroon verboden arbeiders aan te werven die niet in het bezit van dit attest waren. Wanneer een arbeider zijn gemeente verliet, moest hij in het bezit zijn van zijn werkboekje, zoniet kon hij als landloper worden beschouwd en opgesloten worden. Het verplichte werkboekje bevatte een aantal gegevens over de houder en de patroon vermeldde er de datum van het in- en uitdiensttreden in. Wanneer de werkman geen contractuele verplichtingen meer had tegenover zijn patroon, bevestigde deze dit. Volgens de wetgever was het de bedoeling werkgevers en werknemers 'wederzijds te beschermen in het naleven van hun respectieve plichten'. In de praktijk werden de werknemers overgeleverd aan de willekeur van hun patroon. Hij kon opmerkingen over het gedrag van de arbeider maken, over zijn werkijver of zijn inschikkelijkheid. Het gebeurde dat wanneer een arbeider het bedrijf wou verlaten, de patroon simpelweg weigerde het
werkboekje terug te geven waardoor de arbeider tot werkloosheid gedoemd was of waardoor hij onder druk werd gezet om te blijven. Blijkbaar raakte het werkboekje in bepaalde streken in onbruik vermits in 1845 nogmaals werd benadrukt dat het boekje verplicht was in alle nijverheidstakken en er in
straffen werd voorzien voor beide partijen. Het is niet moeilijk te begrijpen dat het "slavernijboekje" erg gecontesteerd werd door de arbeiders. Pas in 1883 werd het werkboekje facultatief gemaakt en in de twintigste eeuw raakte het geleidelijk in onbruik.
De wet van 4 maart 1848(B.S. 10/03/1848) bevatte een niet onbelangrijke verbetering voor de werklieden. De rechtspleging voor de WR werd vrijgesteld van formaliteiten en zegel- en registratierechten. Sinds 1842 kon men reeds beroep doen op een pro-deo advocaat.
De Franse wetgeving bleef van toepassing tot de organieke wet van 7 februari 1859( B.S.12/02/1859) waarmee minister van Binnenlandse Zaken Charles Rogier belangrijke wijzigingen afkondigde. Om de arbeiders meer vertrouwen in te boezemen, kregen patroons en arbeiders een gelijk aantal
vertegenwoordigers in de raad. Onder patroons ("chefs d'industrie") verstond de nieuwe wet fabrikanten, directeurs, exploitanten, ingenieurs, directeurs van mijnen, steengroeven of metaalverwerkende bedrijven, reders en
scheepseigenaars ("fabricants, directeurs-gérants d'établissement industriel, les exploitants, ingénieurs, directeurs de travaux de mines, minières, carrières et usines mineralurgiques, les armateurs"). Onder arbeiders verstond de wet ambachtslui, meestergasten, arbeiders met werkboekje en vissers ("artisans, contremaîtres, ouvriers à livret, pêcheurs"). Handelaars, boeren, restaurant- of
caféhouders, schilders en beenhouwers werden uitdrukkelijk uitgesloten. Door een handige ingreep van de wetgever bleven de werkgevers aan het langste eind trekken. De wet bepaalde immers dat de voorzitter en de ondervoorzitter door de koning benoemd werden uit een dubbele lijst van kandidaten opgesteld door de raad. Het voorzitterschap was veruit de belangrijkste functie: bij
staking van stemmen was zijn stem doorslaggevend, hij leidde de debatten, handhaafde de orde, enz. In de praktijk benoemde de regering steeds
werkgevers in deze functie waardoor de machtsverhouding scheefgetrokken bleef. We zullen verder zien dat de wijze van aanduiding van de voorzitter veelvuldig gewijzigd werd. De nieuwe wet onttrok geschillen tussen
werkgeversonderling aan de WR en kende ze toe aan de gewone rechtbanken.
Maar de werkgevers behielden de mogelijkheid zich vrijwillig tot de WR te wenden voor een onderlinge arbitrageprocedure. Ook nieuw was de bepaling dat de WR advies aan de regering konden verstrekken over
'arbeidsvraagstukken'.
De kiesvoorwaarden om stemgerechtigd te zijn bij de werkrechtersverkiezingen waren vrij streng: men moest behoren tot één van de voornoemde categorieën, Belg zijn, minimum 25 jaar oud zijn, gedomicilieerd zijn in het rechtsgebied van de WR en er tenminste vier jaar werken én kunnen lezen en schrijven. Er kon een uitzondering worden gemaakt voor arbeiders die zich onderscheiden hadden door hun handigheid en moraliteit (medaille verleend bij KB van 7 november 1847), voor arbeiders die minimum 100 fr. gestort hadden in een spaar- of pensioenkas en voor arbeiders die een beloning voor hun moed en opoffering hadden gekregen. Personen die door een gerechtelijke veroordeling van het kiesrecht waren beroofd, zij die in faling waren of afstand van hun goederen gedaan hadden, houders van een ontuchthuis, veroordeelden
wegens misdaad, diefstal, aftroggelarij, misbruik van vertrouwen of aanslag op de zeden werden vanzelfsprekend uitgesloten. In theorie kende het kiespubliek een belangrijke uitbreiding, maar dit werd getemperd door de hoge
analfabetismegraad onder arbeiders. Om verkiesbaar te zijn moest men 30 jaar zijn en natuurlijk patroon of arbeider zijn.
Voor elke WR werden twee afzonderlijke kiescolleges opgericht. De arbeiders kozen de werklieden-leden en de patroons kozen de patronale
vertegenwoordigers. Om ingeschreven te worden op de gemeentelijke kiezerslijsten moest men een aanvraag indienen bij het gemeentebestuur waaruit bleek dat men voldeed aan de voorwaarden. De kiezerslijst werd
uitgehangen in de gemeente zodat de burger eventueel bezwaar kon indienen bij het College van Burgemeester en Schepenen. Het Schepencollege
behandelde de bezwaren en paste eventueel de lijst aan. Ging men niet akkoord met deze beslissing, dan kon men in hoger beroep gaan bij de
Bestendige Deputatie. Om verkozen te zijn, moest men meer dan de helft van de stemmen behalen. Indien dit niet het geval was, werd een tweede stemming ("ballotage") georganiseerd - enkele weken later en zonder alle formaliteiten - tussen de kandidaten met de meeste stemmen. De verkozen kandidaten werden door de koning benoemd en moesten de eed van trouw aan de
grondwet en de wetten van het Belgische volk afleggen. Zij moesten plechtig beloven onpartijdig en zonder vooroordeel uitspraak te doen. De WR bestonden
nu uit 6 tot 16 leden (ook plaatsvervangers waren voorzien) die representatief waren voor de belangrijkste industriële sectoren in het rechtsgebied. Men voorzag nieuwe WR in Moeskroen, Oostende, Tielt, Oudenaarde, Geraarsbergen en Verviers. Zoals reeds aangehaald kon men in beroep gaan bij de Rechtbank van Koophandel. De arbeiders bleken weinig geneigd gebruik te maken van deze mogelijkheid. In 1885 werden 3.051 geschillen aanhangig gemaakt,
waarvan in 298 gevallen uitspraak gedaan door de WR. Tegen slechts 12 zaken werd beroep aangetekend (Delcroix, Loi organique 1889, 110).
In 1881 verloren de Bestendige Deputaties van de Provincieraad - wegens verregaande partijdigheid - hun belangrijkste rechtsprekende bevoegdheden inzake militie-, fiscale- en verkiezingsbetwistingen. Parallel hiermee kende de wet van 30 juli 1881 ( B.S.31/07/1881) ook de beslechting van de bezwaren over de opmaak van de kiezerslijst voor de WR toe aan het Hof van Beroep i.p.v. de gecontesteerde Bestendige Deputaties. Wie meende ten onrechte ingeschreven, weggelaten of geschrapt te zijn van de kiezerslijsten kon beroep aantekenen bij het Hof van Beroep. Ook derden werd deze mogelijkheid
geboden. Dit Hof deed ook uitspraak over de bezwaarschriften om de verkiezing wegens grove onregelmatigheden te doen vernietigen.
De wet van 22 maart 1886 op de auteursrechten( B.S.26/03/1886) beschermde
"artistieke" tekeningen en -modellen voor een periode van 50 jaar zonder dat deponering noodzakelijk was. Het onderscheid tussen een industriële of een artistieke bescherming gaf aanleiding tot de nodige interpretatieverschillen.
Daarom werd dit onderscheid bij KB nr. 91 van 19 januari 1935 afgeschaft.
Voortaan was de neerlegging bij de WR niet langer verplicht maar facultatief.
In de jaren 1885-1886 sloeg de economische crisis hard toe. In maart 1886 braken massale stakingen voor loonsverhoging en werktijdvermindering uit in het Luikse industriebekken, de Borinage en Le Centre. De toestand escaleerde toen fabrieken en kastelen van industriëlen werden vernield, geplunderd en in brand gestoken. Om het oproer te onderdrukken, stuurde de regering
legereenheden onder leiding van generaal Vander Smissen naar Wallonië. Zij aarzelden niet om hun wapens te gebruiken tegen de stakers met als balans 24 doden en tientallen gewonden. Eens de toestand onder controle kregen de oproerkraaiers en socialistische kopstukken zoals Anseele en Defuisseaux af te rekenen met een strenge repressie door het gerecht. Anderzijds belastte de regering-Beernaert een Commissie voor de Nijverheidsarbeidonder leiding van Eudore Pirmez met de taak de arbeiderstoestand te bestuderen en
maatregelen voor te stellen. Hieruit resulteerde de eerste sociale wetgeving:
de wet op de uitbetaling van de lonen waardoor het trucksysteem en de uitbetaling in natura werden afgeschaft in 1887, de oprichting van de
Nijverheids- en Arbeidsraden om te beraadslagen over de gemeenschappelijke belangen van patroons en werklieden en collectieve arbeidsconflicten zoals stakingen of lock-outs op te lossen (1887), de wet op de arbeidsinspectie (1888), de wet op de vrouwen- en kinderarbeid (1889), de wet op de
ouderdomsverzekering (1900), de wet op de arbeidsongevallen (1903) en de wet op de zondagsrust (1905). Dit betekende het schuchtere begin van de staatsinterventie op het sociaal-economisch vlak.
De Commissie voor de Nijverheidsarbeidbestudeerde ook de werking van de WR en pleitte voor een uitbreiding van het kiezerskorps om het vertrouwen van de bevolking in deze instellingen op te krikken. Bovendien werd het
willekeurige optreden van bepaalde gemeentebesturen, die bij de opmaak van de kiezerslijsten naar eigen goeddunken onwaardige arbeiders (bijvoorbeeld vakbondsleden) schrapten, bekritiseerd. De wetgever gaf hieraan gehoor. Door de organieke wet van 31 juli 1889( B.S.29/08/1889) werden de
kiesvoorwaarden verder gedemocratiseerd. De hatelijke verplichting te kunnen lezen en schrijven en de vereiste in het bezit te zijn van een werkboekje
verdwenen. De bepalingen van het Kieswetboek werden ook van toepassing op de werkrechtersverkiezingen. Verder werden de voorzitter en de
ondervoorzitter voortaan benoemd uit dubbele kandidatenlijsten, de ene opgesteld door de patroons, de andere door arbeiders. Wanneer de voorzitter uit ene lijst kwam, moest de ondervoorzitter uit de andere lijst komen. De regering bleef echter systematisch patroons benoemen als voorzitter. De wet voorzag de mogelijkheid om per beroepsgroep (bijvoorbeeld voor
staalarbeiders of mijnwerkers) een gespecialiseerde kamer in te stellen. Door deze specialisatie werd geen maximum aantal rechters meer vermeld in de wet. De kamers moesten wel evenredig samengesteld zijn. Nog steeds werden de meeste zaken door het Verzoeningsbureel opgelost.
De wet van 15 juni 1896( B.S.25/06/1896) bepaalde dat de werkgever een exemplaar van het werkhuisreglement moest neerleggen bij de WR. Wettelijk gezien moest er in elk atelier waar tenminste tien werknemers werkten een dergelijk reglement uithangen. Hierin werden een aantal afspraken vastgelegd betreffende het werk (werkuren, loon, enz.). Deze wet werd pas in 1965
formeel opgeheven.
Gedurende de twintigste eeuw verschoof het zwaartepunt van de Belgische economie steeds meer van de primaire en secundaire naar de tertiaire sector.
Hierdoor nam het aantal bedienden en middenstanders spectaculair toe.
Wettelijk gezien konden zij zich niet tot de WR wenden. De wet van 15 mei 1910( B.S.16/11/1910) zorgde ervoor dat ook bedienden en
middenstanderszich tot de Werkrechtersraad konden wenden. Als criterium hanteerde de wet dat arbeiders diegenen waren die voor rekening van een ondernemer hoofdzakelijk lichamelijke arbeid verrichtten (ook leerjongens, ploegbazen, meestergasten, opzichters, huisbewaarders, bewakers, dienstlui, ambachtslieden, schippers en vissers vielen hieronder; dienstboden en
meewerkende familieleden werden uitgesloten). Bedienden werden
gedefinieerd als diegenen die voor rekening van een ondernemer hoofdzakelijk intellectuele arbeid uitvoerden (zaakvoerders en gevolmachtigde beheerders of bestuurders werden uitgesloten). Alleen bedienden die minder dan 6.000 fr.
verdienden konden zich tot de WR wenden. Hogere bedienden werden dus uitgesloten. Als ondernemers werden beschouwd zij die in de uitoefening van een commercieel beroep of een beroep van industriële aard één of meer arbeiders of bedienden tewerkstelden. Ook middenstanders, apothekers, haarkappers en hofbouwkundigen konden zich tot de WR wenden. Elke raad kon in twee kamers gesplitst worden: een arbeiderskamer en een
bediendenkamer. Beide kamers moesten uit tenminste zes leden bestaan. De
voorzitter werd nu benoemd door de koning uit twee door de raad voorgestelde kandidaten. Bereikte men geen overeenstemming over de voorzitter, dan benoemde de koning ambtshalve een neutrale voorzitter die doctor in de
rechten was. Nieuw was ook de figuur van de juridische bijzitter .Enkel wanneer de voorzitter onder de leden gekozen werd, werd een doctor in de rechten aangesteld als bijzitter. Hij beschikte over een raadgevende stem, maar bij staking van stemmen werd zijn stem doorslaggevend.
Door de uitbreiding tot bedienden en handelaars was het kiesrecht reeds verruimd. Ook vrouwen kregen nu stemrecht en konden zich verkiesbaar
stellen. De kiesvoorwaarden werden soepeler: men moest nog slechts één jaar tewerkgesteld zijn in het rechtsgebied in plaats van vier. De stemming werd verplicht, de mandaten werden toegewezen op basis van het stelsel van
evenredige vertegenwoordiging (sinds 1926 via het befaamde systeem-Dhont) en kiezers die op de dag van stemming in een andere gemeente verbleven, hadden recht op kosteloos treinvervoer. De bevoegdheden werden beknopt herhaald: alle betwistingen in verband met leer-, arbeids- en
bediendencontracten (met uitzondering van geschillen over
arbeidsongevallen); vragen tot teruggave van waarborgen, certificaten, akten, werktuigen of kledij; betwistingen over werkmansboekjes; geschillen tussen arbeiders, bedienden of arbeiders en bedienden onderling in verband met het werk; betwistingen tussen arbeiders en bedienden die voor eigen rekening een gemeenschappelijk werk ondernamen. Voortaan kon men beroep aantekenen bij de nieuw op te richten Werkrechtersraden van Beroep. Deze dubbele aanleg bekroonde als het ware de evolutie naar een echte rechtbank (voorzitter of bijzitter doctor in de rechten, toenemende specialisatie, formelere
procedure,...).
De wet van 20 september 1911richtte nieuwe raden op in Mechelen, Turnhout, Vorst, Halle, Nijvel, Sint-Joost-ten-Node, Tubeke, Vilvoorde, Lessen, Comblain- au-Pont, Jemeppe-sur-Meuse, Andenne en Dinant ( B.S.2-3/10/1911). In 1913 volgden Waver, Binche, Bergen en Fontaine-l'Evêque dit voorbeeld. In 1913 werden de zeven Werkrechtersraden van Beroepdaadwerkelijk opgericht in Antwerpen (bevoegd voor de WR van de provincie Antwerpen), Brugge (prov.
West-Vlaanderen), Brussel (prov. Brabant), Gent (prov. Oost-Vlaanderen), Bergen (prov. Henegouwen), Luik (prov. Luik) en Namen (prov. Namen). De leden van deze beroepsinstanties werden verkozen door de werkrechters van eerste aanleg uit de kandidaten die niet verkozen waren in eerste aanleg.
In 1920 werd een commissie samengeroepen om zich te buigen over een aanpassing van de wet op de Werkrechtersraden. De voorzitters van de raden maakten hier deel uit van, samen met een aantal rechtsgeleerden. De wet van 9 juli 1926( B.S.19-20/07/1926) die hieruit voortvloeide, bevatte weinig
innovaties. Wel werd de terminologie verfijnd. Onder werkgevers ("employeurs") verstond men personen die in de uitbating van een
onderneming of in de uitoefening van een beroep gewoonlijk één of meer arbeiders en bedienden tewerkstellen (vennootschappen, verenigingen, vzw's, notarissen en reders werden ook beschouwd als werkgevers; land- en
bosbouwbedrijven werden uitgesloten). Onder arbeiders verstond men zij die
voor rekening van een werkgever gewoonlijk handenarbeid verrichtten (ook ploegbazen, opzichters, huisbewaarders, nachtwakers, boden, tuiniers, leerjongens en scheepslui; landbouwarbeiders en huispersoneel werden uitgesloten). Tot de bedienden rekende men diegenen die voor rekening van een werkgever een intellectuele arbeid verrichten (ook klerken, typisten, tekenaars, boekhouders, kantoorbedienden, verkopers, handelsreizigers, werkhuismeesters (ateliers-chefs) en hoofdwerklieden (chef-ouvriers),
meestergasten (contremaîtres). Verplegers en artiesten werden beschouwd als bedienden, dienstboden en ambtenaren werden uitgesloten). Bedienden die meer dan 24.000 fr. verdienden werden uitgesloten van de jurisdictie van de WR evenals zaakvoerders, bedrijfsleiders en ingenieurs.
De arbeiderskamer was voortaan samengesteld uit 6 tot 12 leden en de
bediendenkamer uit 4 tot 8 leden. De kiesgerechtigde leeftijd werd verlaagd tot 21 jaar en vanaf 25 jaar kon men zich verkiesbaar stellen. De verplichting gedurende minimaal één jaar in het rechtsgebied tewerkgesteld te zijn verviel omdat dit in de praktijk moeilijk te controleren viel. Er werden twee voorzitters benoemd door de koning uit dubbele lijsten (één voorgesteld door de
werkgevers en één door de werknemers). De twee voorzitters functioneerden via een jaarlijkse beurtrol. Bij elke kamer werd steeds een juridisch bijzitter door de koning benoemd. De bijzitter woonde de zittingen bij, nam deel aan de beraadslagingen en had bij staking van stemmen een doorslaggevende stem.
Afgevaardigden van beroepsorganisaties konden hun leden bijstaan voor de raad. De verkiezingen werden om de zes jaar gehouden (waar voorheen om de drie jaar de helft van de raad vervangen werd). De leden van de
Werkrechtersraad van Beroep werden verkozen door leden van de WR onder de verkiesbare kandidaten (met uitsluiting van de verkozen leden van eerste aanleg).
Nog steeds waren er landelijke gebieden waar geen WR bestonden zoals in de Ardennen, Haspengouw en de Westhoek. Hier moest men zich wenden tot de Vrederechter. De wet van 12 juli 1960( B.S.22/07/1960) bevatte slechts enkele wijzigingen om de rechtspleging te versnellen. Eindelijk konden ook
zwakbeschermde beroepsgroepen zoals dienstboden en huispersoneel zich tot de WR wenden bij geschillen met hun werkgever. Bovendien werd zijn
bevoegdheid uitgebreid tot de land- en bosbouwbedrijven. Nu werden ook in rurale gebieden WR opgericht: in Aarlen, Marche-en-Famenne en Libramont en Tongeren. Om consequent te blijven, werd ook een WRB opgericht in Libramont en in Hasselt. Pas toen de wet van 24 december 1966( B.S.31/12/1966) aan de koning toelating verleende om nieuwe raden op te richten in Asse, Malmédy en Veurne ressorteerde elke gemeente onder de bevoegdheid van een
Werkrechtersraad. De ironie van het lot wilde echter dat de oprichting van de Arbeids-rechtbanken toen reeds in de sterren stond geschreven (zie verder).
Naast Werkrechtersraden richtte de wetgever in de loop van de twintigste eeuw in het expanderende domein van de sociale zekerheid een groot aantal administratieve rechtscollegesop om geschillen te beslechten over de
toekenning van sociale vergoedingen zoals mijnwerkerspensioenen, arbeiderspensioenen, werkloosheidsuitkeringen, ziekte- en
invaliditeitsverzekering en tegemoetkomingen aan mindervaliden. Ook de Vrederechter had bepaalde bevoegdheden zoals de rechtsvorderingen inzake arbeidsongevallen, beroepsziekten, kinderbijslag voor zelfstandigen en
geschillen in verband met de betaling van de sociale bijdragen. Er ontstond een onoverzichtelijk kluwen aan rechtsprekende organen waar zelfs juristen niet meer wijs uit geraakten. Deze toestand werd regelmatig bekritiseerd. Ook de vakbonden drongen aan op een hervorming. Enerzijds wenste men het sociaal contentieux te integreren in de rechterlijke macht, anderzijds wenste men toch de gespecialiseerde rechters en de aangepaste procedures te behouden. Het eerste wetsvoorstel in die zin werd in 1953-54 ingediend door volksvertegenwoordiger Humblet ( Gedr. St. Kamer, 1953-54, 143). In de loop der jaren zouden nog zeven andere voorstellen volgen. Vooral Louis Major lijkt zijn schouders onder dit project gezet te hebben. Geen van deze voorstellen werd echter daadwerkelijk behandeld door de Kamer.
Minister van Justitie Harmel stelde in 1958 professor Charles van Reephingen aan als Koninklijk Commissaris voor de Gerechtelijke Hervorming.Hij kreeg de taak voorstellen te doen voor een minder omslachtige en snellere
rechtsbedeling. Na het overlijden van de professor voltooide dr. E. Krings de taak. Als uitgangspunt vond de Koninklijk Commissaris dat elke rechtsprekende bevoegdheid toevertrouwd moest worden aan de rechtbanken. Desalniettemin aanvaardde hij dat sociale geschillen door gespecialiseerde rechters moesten beslecht worden. Op basis van dit studiewerk legde de regering in 1963 in de Senaat een wetsontwerp van Gerechtelijk Wetboek neer. Het wetsontwerp- Major ( Gedr. St. Kamer, 1961, 125) dat voorzag in de oprichting van autonome arbeidsgerechten en het wetsontwerp-Van Reephingen dat voorzag in de
integratie van de sociale geschillen in de rechterlijke macht werden samen behandeld. Na moeizame onderhandelingen kwam er een soort compromis uit de bus.
Ter vervanging van de Werkrechtersraden en de administratieve rechtscolleges werden autonome arbeidsgerechten opgericht, maar deze Arbeidsrechtbanken en Arbeidshovenwerden geïntegreerd in de rechterlijke macht. In die zin
haalden Louis Major en de vakbonden, die vrij wantrouwig stonden tegenover de gevestigde magistratuur, hun slag thuis. Dit kaderde in een grote
hervorming van het Gerechtelijk Wetboek. Sinds 1 november 1970 bestaat er in elk gerechtelijk arrondissement een Arbeidsrechtbank (sommige bestaan uit meerdere afdelingen) om de geschillen in verband met het arbeids- en sociaal zekerheidsrecht te beslechten. In principe kwamen de Werkrechtersraden op 1 november 1970, de datum van de inwerkingtreding van de bepalingen
betreffende de Arbeidsgerechten, aan hun roemloze einde. Sommige raden bleven nog een aantal maanden in werking om de lopende zaken af te handelen.
Bevoegdheden en activiteiten
BEVOEGDHEDEN EN ACTIVITEITEN
De Werkrechtersraden waren bevoegd om bij wijze van verzoening of bij vonnis geschillen tussen werkgevers en hun arbeiders of bedienden en geschillen
tussen arbeiders en/of bedienden onderling in verband met de uitoefening van hun beroep te beslechten. Meer bepaald ging het om geschillen betreffende leer-, arbeids-, vissers- en bediendencontracten; eisen tot teruggave van borgstellingen, getuigschriften, akten, gereedschap, kledij; geschillen over werkmansboekjes; geschillen tussen arbeiders en verhuurders van lokalen, gereedschap of drijfkracht; geschillen tussen arbeiders die voor
gemeenschappelijke rekening werkten. Onverminderd de vervolging door de gewone rechtbanken, konden de werkrechters een tuchtstraf opleggen wegens deloyaal gedrag, wegens het niet nakomen van professionele verplichtingen of elke ordeverstoring in de werkplaats of op kantoor bestraffen met een boete (van maximum 25 fr.). Partijen konden steeds, mits onderling goedvinden, voor de raad verschijnen om een schikking te laten bemiddelen (zelfs voor
geschillen die niet tot de strikte bevoegdheid van de WR behoorden). De getroffen schikking had dezelfde kracht als een private overeenkomst.
De Werkrechtersraad werd ook belast met het nemen van maatregelen tot vrijwaring van de eigendomsrechten van nijverheidstekeningen en -modellen en kon de regering adviseren over arbeidsvraagstukken. Door de expansie van sociale wetgeving na de Tweede Wereldoorlog werd de bevoegdheid nog
uitgebreid tot geschillen tussen Kinderbijslagfondsen en rechthebbenden (als er geen Scheidsrechterlijke Commissie bestond), tussen Vakantiegeld-fondsen en rechthebbenden, tussen het Fonds voor Vergoeding van Werknemers
Ontslagen wegens Sluiting van Ondernemingen en rechthebbenden, tussen werkgevers en werknemers over de vastlegging van de vakantiedata en geschillen in verband met de instelling, organisatie en werking van de Ondernemingsraden.
Organisatie
ORGANISATIE
Het eerste dienstreglement van de Brusselse Werkrechtersraad werd vastgelegd bij KB van 12 september 1862 ( B.S.14/09/1862). Het Verzoeningsbureel was samengesteld uit 1 patroon (voorzitter) en 1
werknemer. Deze werkrechters moesten tijdens een niet-openbare vergadering de partijen trachten te verzoenen. Indien dit niet lukte, werd de zaak naar de raad verwezen. Indien het wel tot een akkoord kwam, noteerde de griffier de voorwaarden en las die voor aan de beide partijen. De voorzitter vroeg hen dit akkoord loyaal uit te voeren. Indien de partijen daarom vroegen, konden ze een minuut van het proces-verbaal krijgen. Bij niet-akkoord werden de partijen verwezen naar de eerstvolgende zitting van de raad. De griffier stelde hiervan een ' pv de renvoie'op met beknopte weergave van de standpunten, het
verzoeningsvoorstel en de motieven tot weigering. De Werkrechtersraad was samengesteld uit 1 voorzitter, 1 vice-voorzitter en tenminste twee werkgevers en twee werknemers. De zitting was openbaar en de voorzitter handhaafde de orde. In principe verschenen de partijen persoonlijk op de zitting. Zij konden zich eventueel laten vertegenwoordigen door een raadsman. De beraadslaging was geheim en de beslissing werd bij meerderheid van de stemmen getroffen.
De voorzitter kon de algemene vergadering bijeenroepen wanneer hij dit nodig
achtte (bijvoorbeeld om beslissingen van hogere overheden of de algemene werking te bespreken). De griffier stelde steeds een proces-verbaal van de algemene vergadering op. De voorzitter correspondeerde met de andere overheden, vertegenwoordigde de raad op plechtigheden, regelde de werkzaamheden en zat de vergaderingen voor. Hij stuurde jaarlijks de
statistieken naar de Minister van Justitie. De vice-voorzitter kon de voorzitter vervangen. De griffier riep de raadsheren en partijen op. Hij stelde de rol op, de zittingsbladen en een 'plumitif'(kladboek) waarin hij de verklaringen van de partijen kort noteerde. Hij hield eveneens een repertorium van de akten conform art. 49 van de wet van 22 Frimaire van het jaar VII (12 december 1798). De griffier woonde de vergaderingen van het Verzoeningsbureel en van de raad bij, maar mocht geen opmerkingen maken. Hij redigeerde de minuten van de vonnissen en de pv's. Hij stuurde een uittreksel uit elk vonnis waarbij een boete of kosten moesten betaald worden door naar de ontvanger der registratie. Hij was eveneens verantwoordelijk voor de bewaring van de archieven.
De griffier moest bovendien een begroting opstellen (kosten zitpenningen, verplaatsings-kosten, vergoedingen experten en getuigen, verwarmings- en verlichtingskosten, onvoorziene uitgaven enz.). De besturen van de gemeenten die deel uitmaakten van het rechtsgebied van de raad draaiden op voor de kosten. Voor de verdeling werd rekening gehouden met het aantal
arbeiders/sters. Daarom werd jaarlijks een overzicht opgesteld van het aantal arbeiders per gemeente (vaak per straat). Deze interessante stukken - die de straat en het huisnummer, de naam van de patroon, het beroep/sector en het aantal arbeiders/leerjongens vermelden - berusten in het provinciearchief (vaak onder de benaming 'budget'). De begroting moest immers goedgekeurd
worden door de Bestendige Deputatie. De griffier moest bovendien van elke zitting de aanwezigheidslijsten bijhouden en een dagboek van de uitgaven bijhouden (KB van 23 oktober 1894) ( B.S.28/10/1894).
In 1910 was het rechtsgebied van de Werkrechtersraad beperkt tot Brussel- stad. De zittingen vonden plaats in het Justitiepaleis (ingang Wolstraat).
Voordien hield de raad zitting in de Amigostraat, vlakbij het stadhuis. Bij KB van 13 december 1911 ( B.S.17/12/1911) werd een speciale kamer voor bedienden ingesteld. Bij elke wetswijziging werd de samenstelling van de raad aangepast.
Het KB van 16 februari 1912 ( B.S.18/2/1912) legde het aantal mandaten vast van de Brusselse raad. De arbeiderskamer bestond uit 28 leden-werkgevers (+14 plaatsvervangers) en 28 leden-arbeiders (+14 plaatsvervangers). De volgende bedrijfssectoren mochten elk twee vertegenwoordigers afvaardigen (kleding, diverse nijverheid en handel, kledingaccessoires, boeknijverheid, voeding, mechanica, houtbewerking, bouw, kunst-nijverheid, transportsector, meubelmakers, schilders, kappers, huiden- en ledersector). De
bediendenkamer bestond uit 12 leden-werkgevers (+6 plaatsvervangers) en 12 leden-bedienden (+6 plaatsvervangers). De volgende sectoren mochten twee vertegenwoordigers aanduiden (industriële bedrijven,
verzekeringsmaatschappijen, banken en wisselagenten, groothandel, kleinhandel en andere bedrijven).
De wet van 25 juni 1927( B.S.29/06/1927) schafte de Werkrechtersraden van Vorst, Elsene, Sint-Jans-Molenbeek, Sint-Joost-ten-Node en Schaarbeek af met ingang op 1 juni 1928. De Brusselse Werkrechtersraad kreeg er veel zaken bij.
Het rechtsgebied omvatte voortaan de gemeenten van het kanton
Brussel(Brussel-stad), het kanton Anderlecht(Anderlecht, Dilbeek (tot 1963), Groot-Bijgaarden (tot 1963), Itterbeek (tot 1963), Sint-Agatha-Berchem, Sint- Martens-Bodegem (tot 1963), Zellik (tot 1963), het kanton Elsene(Elsene, Oudergem, Watermaal-Bosvoorde; Hoeilaert (tot 1963), Overijse (tot 1963)), het kanton Sint-Jans-Molenbeek(Ganshoren, Jette, Koekelberg en Sint-Jans- Molenbeek), het kanton Sint-Gillis(enkel de gemeente Sint-Gillis), het kanton Sint-Joost-ten-Node(Etterbeek, Kraainem (tot 1963), Sint-Joost-ten-Node, Sint- Lambrechts-Woluwe, Sint-Pieters-Woluwe, Sint-Stevens-Woluwe, Sterrebeek (tot 1963), Wezembeek-Oppem (tot 1963), het kanton Schaarbeek(Nederokkerzeel (tot 1963), Nossegem (tot 1963), Schaarbeek, Steenokkerzeel (tot 1963), Zaventem (tot 1963), Diegem (tot 1963) en Evere), het kanton
Ukkel(Alsemberg (tot 1963), Beersel (tot 1963), Drogenbos (tot 1963), Linkebeek (tot 1963), Ruisbroek (tot 1963), Sint-Genesius-Rode (tot 1963), Ukkel en Vorst) en de gemeente Tervuren uit het kanton Leuven. Om het groeiende aantal zaken de baas te kunnen, voorzag de wetgever de
mogelijkheid om meer dan één arbeiders- of bediendenkamers op te richten.
De voorzitter moest de zaken onder de kamers verdelen naargelang de aard van de geschillen.
Het KB van 10 maart 1928 ( B.S.14/3/1928) bepaalde dat de Brusselse WR samengesteld was uit drie arbeiderskamers (12 leden-werkgevers (+12 plaatsvervangers) en 12 leden-werklieden (+12 plaatsvervangers)) en vier bediendenkamers (16 leden-werkgevers (+16 plaatsvervangers) en 16 leden- bedienden (+16 plaatsvervangers)).
Het KB van 23 maart 1961 ( B.S.22/04/1961) bepaalde dat er in Brussel
voortaan vier arbeiderskamers en vijf bediendenkamers werkzaam waren. De arbeiderskamers werden gevormd uit 16 leden-werkgevers (+16
plaatsvervangers) en 16 leden-werklieden (+16 plaatsvervangers). De bediendenkamers werden gevormd uit 20 leden-werkgevers (+20
plaatsvervangers) en 20 leden-bedienden (+ 20 plaatsvervangers). Het KB van 13 november 1967 ( B.S.22/11/1967) herhaalde nogmaals dat het rechtsgebied zich uitstrekte over de gemeenten van de gerechtelijke kantons van
Anderlecht, Brussel, Elsene, Molenbeek, Sint-Gillis, Sint-Joost-ten-Noode, Schaarbeek en Ukkel. Bij KB van 12 juni 1968 ( B.S.25/07/1968) werd de
samenstelling nogmaals gewijzigd. De arbeiderskamers werden gevormd uit 17 leden-werkgevers (+17 plaatsvervangers) en 17 leden-arbeiders (+17
plaatsvervangers), de bediendenkamer uit 20 leden-werkgevers (+ 20 plaatsvervangers) en 20 leden-bedienden (+20 plaatsvervangers). In de jaarlijkse Almanach royalvindt men de namen van de effectieve en
plaatsvervangende werkrechters en van de griffiers terug. Ook het aantal kamers en de openingsuren van de griffie en de zittingsuren van het Verzoeningsbureel en van de raad worden vermeld.
Ook de procedure werd steeds formeler. De zaak werd aanhangig gemaakt
door één van de partijen via een mondeling of schriftelijk verzoek bij de griffier.
Het Verzoeningsbureel, samengesteld uit één werkgever en één werknemer (arbeider of bediende al naargelang), riep beide partijen op om te trachten een buitengerechtelijke verzoening te bereiken. Als er een akkoord tot stand kwam, stelde de griffier een proces-verbaal op met de clausules van het akkoord dat ondertekend werd door beide partijen. In het andere geval werd een proces- verbaal van niet-verzoening opgesteld en de zaak verwezen naar de bevoegde kamer. De verzoeningsprocedure moest eerst uitgeput worden. Het
Verzoeningsbureel beslechtte echter zelf de kleine, niet-verzoende geschillen waarbij het ging om een waarde van minder dan 200 fr.
De kamer van de Werkrechtersraad bestond steeds uit een evenredig aantal werkgevers en werknemers. De griffier riep de partijen op om te verschijnen op de zitting (eventueel bij dagvaarding). Partijen konden zich laten bijstaan door een advocaat of gevolmachtigde (bijvoorbeeld hun vakbondsafgevaardigde) en minvermogenden hadden recht op een pro-deo raadsman. De partijen dienden hun memories in en legden eventuele bewijsstukken neer. Op de zitting
verschenen de partijen persoonlijk en werden eventueel getuigen of experts gehoord. Deze zitting verliep openbaar, tenzij de voorzitter anders oordeelde wegens gevaar voor de openbare orde of de goede zeden. Het vonnis moest echter altijd in openbare zitting uitgesproken worden. De voorzitter handhaafde de orde en had hiervoor politiebevoegdheid. De raad velde een gemotiveerd vonnis waarvan de griffier een proces-verbaal opmaakte. Eén dag na de
betekening aan de verliezende partij kon het vonnis ten uitvoer worden gelegd.
De gerechtskosten waren voor de verliezende partij, maar vermits de rechtspleging kosteloos was kunnen deze kosten niet hoog opgelopen zijn.
Tegen het vonnis in eerste aanleg kon men beroep aantekenen bij de
Werkrechtersraad van Beroep als het geschil handelde over een waarde hoger dan 1.500 fr. Dit bedrag was stelselmatig opgetrokken (wet 1859: 200 fr., wet 1910: 400 fr., wet 1926: 500 fr., wet 1950: 1.500 fr.). De beroepsprocedure verliep identiek. Het enige verschilpunt was dat de voorzitter een doctor in de rechten was, benoemd door de koning, en dat de leden gekozen werden door de werkrechters van eerste aanleg van het rechtsgebied uit de niet-verkozen kandidaten. Tegen dit vonnis was enkel een voorziening bij het Hof van
Cassatie mogelijk.
Eén van de meest in het oog springende aspecten was de verkiezing van de werkrechters. Het is nuttig hier langer bij te blijven stilstaan. Om de
vertegenwoordigers van de arbeiders te verkiezen, ontstonden de eerste embryonale kiesverenigingen. De vakbeweging maakte propaganda voor haar kandidaten en gaf de eerste verkiezingsblaadjes uit. Spoedig ontstond rivaliteit en dienden socialistische en katholieke arbeidersverenigingen aparte lijsten in.
Voor zover we konden nagaan verliep de verkiezing van de werkgevers steeds zonder strijd. Het is duidelijk dat de werkgevers op voorhand onderling
afspraken maakten. Bij de arbeiders werden door de onderlinge rivaliteit in de eerste stemronde vaak onvoldoende stemmen gehaald om de absolute
meerderheid te behalen. Hierdoor waren vaak meerdere stemronden nodig ("
ballotage"). Pas in 1910 zou het systeem van de evenredige
vertegenwoordiging worden ingevoerd. Op die manier bieden de
werkrechtersverkiezingen een interessant beeld van de krachtsverhoudingen tussen de verschillende, lokale strekkingen in de prille arbeiders-beweging (vergelijkbaar met de huidige sociale verkiezingen). Bovendien waren de
campagnes een degelijke voorbereiding op latere wetgevende verkiezingen na het behalen van het algemeen stemrecht in 1893. De eerste wetgevende verkiezingen met het algemeen meervoudig stemrecht zouden mede door de opgebouwde ervaring een betrekkelijk groot succes worden voor de socialisten.
Slechts heel geleidelijk kreeg de arbeidersklasse meer belangstelling voor de Werkrechtersraden en de bijhorende verkiezingen. Toen de Belgische
Werkliedenpartij in 1885 werd opgericht, werd de eis tot hervorming van de WR trouwens opgenomen in hun politiek programma. Men eiste dat beide partijen op gelijke voet vertegenwoordigd werden. Onder impuls van de vakbonden werden de WR in de twintigste eeuw geleidelijk verder gedemocratiseerd.
Hoewel de organieke wet van 1926 stipuleerde dat er om de zes jaar verkiezingen georganiseerd moesten worden, vonden slechts tweemaal verkiezingen plaats, nl. in 1928 en 1950. Men organiseerde de eerste verkiezingen in 1928. In 1934 hadden dus in principe nieuwe verkiezingen moeten plaatsvinden, maar in 1933 werden de mandaten van de werkrechters verlengd met de belofte dat de verkiezingen voor eind 1937 zouden plaats- vinden. Om de economische crisis te bezweren kreeg de regering Van Zeeland in de tussentijd bijzondere volmachten van het Parlement. Eén van deze
volmachtbesluiten stelde de werkrechtersverkiezingen nogmaals uit wegens besparingsoverwegingen (KB nr. 235 van 13 januari 1936). In 1939 waren de internationale spanningen zodanig toegenomen dat het duidelijk was dat er oorlog in de lucht hing. De wet van 7 september 1939( B.S.8/09/1939) verlengde het mandaat van alle gestelde lichamen en ambtenaren "tot het terug op vredesvoet brengen van het Belgisch leger". Ook het mandaat van de werkrechters viel hieronder. Tijdens de Duitse bezetting vielen diverse
mandaten open door overlijden, ontslag, enz. Omdat het door de
oorlogsomstandigheden onmogelijk was verkiezingen te organiseren en om de werking van de raden niet in het gedrang te brengen, namen de Secretarissen- generaal in oktober 1941 het besluit om de opengevallen mandaten aan te vullen met personen aangeduid door de voorzitters van de Werkrechtersraden van Beroep ( B.S.17/10/1941). Na de bevrijding kreeg de wederopbouw
prioriteit: de ontredderde gemeentebesturen hadden geen tijd om de
kiezerslijsten op te stellen. De Besluitwet van 22 november 1945verlengde de mandaten nogmaals ( B.S.18-19/02/1945). Om de continuïteit van de WR niet te schaden, benoemde de regering op voordracht van de meest
representatieve beroepsverenigingen nieuwe werkrechters om de opengevallen leemten (door overlijden, pensioen of ontslag wegens collaboratie) op te vullen.
Bij nieuwe verkiezingen zouden deze toegewezen mandaten natuurlijk
vervallen. Door de moeilijke sociaal-economische omstandigheden achtte men het gerechtvaardigd af te wijken van het principe van de verkiezing van de rechters. Bij Besluitwet van 5 december 1946werden deze bepalingen - die uitdrukkelijk tijdelijk werden genoemd - nogmaals verlengd en bekrachtigd ( B.S.5/01/1947). In 1949 werd het leger terug op vredesvoet gebracht, maar de mandaten van de zetelende rechters opnieuw verlengd. Hoewel de regering
nieuwe verkiezingen in het vooruitzicht stelde, werd deze datum steeds
vooruitgeschoven. Uiteindelijk werden op 10 december 1950 verkiezingen voor de Werkrechtersraden van eerste aanleg georganiseerd. De verkiezingen van de WRB, door de leden van WR in eerste aanleg, vonden plaats op 19
september 1951. De resultaten van deze verkiezingen werden voor het eerst gepubliceerd. In 1951 richtte Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg Van Den Daele een commissie op die de problematiek van de WR moest bestuderen en adviezen moest uitbrengen om hun werking te verbeteren en vooral om de verkiezingen te vereenvoudigen, want de gemeenten vonden dat dit te veel werk meebracht. In principe moesten in 1956 nieuwe verkiezingen
uitgeschreven worden, maar de mandaten werden verlengd met de belofte dat er voor eind 1958 verkiezingen zouden plaatsvinden. Deze termijn werd
verdaagd naar eind 1960 en nog later tot eind 1966. De wet van 12 juli 1960(
B.S.22/07/1960) voegde een nieuwe bepaling in waardoor de koning (in
afwijking van het principe van de verkiezing), op voorstel van de Minister van Arbeid, verschillende personen kon mandateren als werkrechter. De aanwijzing gebeurde via een dubbele lijst van kandidaten voorgedragen door de
professionele werkgevers- en werknemersorganisaties (waarbij men rekening zou houden met de uitslag van de verkiezingen voor de ondernemingsraden).
Hierdoor werd de "creatieve oplossing" uit 1946 geïnstitutionaliseerd in de organieke wet op de werkrechtersraden. In 1961 besloot men alle mandaten eens te meer te verlengen onder de belofte verkiezingen te organiseren voor het einde van 1966. Intussen behandelde het Parlement immers het project tot invoering van de Arbeidsgerechten. In 1966 besloot men alle mandaten
systematisch te vernieuwen via de nieuwe benoemingswijze. De verkiezingen behoorden dus tot het verleden.
Archief
ARCHIEF
Geschiedenis
GESCHIEDENIS
De archieven werden lange tijd bewaard op de griffie van de Werkrechtersraad (in het Justitiepaleis) en stonden onder toezicht van de griffier. Een KB van 7 oktober 1970 ( B.S.20/10/1970) verordende dat de archieven van de
afgeschafte Brusselse Werkrechtersraad moesten worden toevertrouwd aan de Arbeidsrechtbank van Brussel. Voortaan vielen ze onder de bevoegdheid van de griffier van deze rechtbank.
Verwerving
VERWERVING
Op 16 juni 1977 droeg de hoofdgriffier van de Brusselse Arbeidsrechtbank een eerste deel archieven van de Werkrechtersraad over aan het Algemeen
Rijksarchief. Het ging meer bepaald om de rollen, registers van beroepsakten, de processen-verbaal en de pv's van de neerlegging van modellen en de modellen zelf. Ook een reeks Staatsbladenen Parlementaire Handelingenwerd overgemaakt aan de bibliotheek van het Rijksarchief. Op 18 maart 1981 volgde een tweede overdracht. Ditmaal werden de werkhuisreglementen
overgedragen, samen met tal van andere archiefstukken (in totaal 8 m.). Een aantal juridische werken over de Werk-rechtersraden werden geschonken aan de bibliotheek (zie bibliografie). In dezelfde periode werd een groot deel van het archief ter plaatse vernietigd met toestemming van de Algemeen
Rijksarchivaris (o.a. werkhuisreglementen van na 1945, boekhoudkundige stukken, administratieve briefwisseling, de rollen van de verschillende kamers en van het verzoenings-bureau). Een akkoord afgesloten tussen het Algemeen Rijksarchief en de vzw La Fonderieop 29 mei 1986 stipuleert dat de
neergelegde modellen en tekeningen voor onbepaalde duur uitgeleend worden aan La Fonderie. De vzw verbindt zich ertoe een inventaris op te maken en tentoonstellingen te organiseren met dit materiaal (zie bijvoorbeeld de
tentoonstellings-catalogus Wat een cachet! 100 jaar industriële tekeningen en modellen gedeponeerd te Brussel, Brussel, 1989 ).Deze stukken werden,
samen met de bijhorende registers en klappers, in 1982 neergelegd door de griffier van de Arbeidsrechtbank (130 meter uit de periode 1927-1960).
In een inspectierapport opgemaakt in juni 1996 schatte Rolande Depoortere dat de resterende proceduredossiers op de griffie zo'n 1.820 strekkende meter in beslag namen. Een selectie drong zich dus op. Na rijp beraad werd besloten de vonnissen integraal te bewaren, maar de processen-verbaal van verzoening (en de dossiers van niet-verzoening) enkel te bewaren voor de jaren eindigend op de cijfers -2 of -8. Uit de oorlogsperiode werden wel alle dossiers bewaard.
Twee medewerkers van de 'mobiele archiefploeg' van de FOD Justitie, namelijk Michèle Lambert en Patrice Peereboom, werkten onder leiding van Rolande Depoortere aan de selectie, beschrijving en verpakking van de dossiers op de griffie. Op 4 november 2003 werden deze archieven, vergezeld van een
plaatsingslijst met als misleidende titel ' Versement 2002'door de
Arbeidsrechtbank overgedragen aan het Rijksarchief in Anderlecht (129 m.).
Tegelijkertijd werden nog zeven verwante archiefbestanden overgemaakt o.a.
van de andere Brusselse Werkrechtersraden en van een aantal commissies.
Naar goede gewoonte werd eveneens een groot deel archieven van de Brusselse Werkrechtersraad vernietigd met toestemming van de Algemeen Rijksarchivaris (o.a. boekhouding, personeelszaken, dienstnota's, pro deo- procedure, personeelslijsten, etc. (in totaal 10 kubieke meter)).
Inhoud en structuur
Inhoud en structuur
Inhoud
INHOUD
De archieven van de Brusselse Werkrechtersraad vormen een rijke bron voor de sociaal-economische geschiedenis van Brussel en de randgemeenten voor de periode 1862-1971. De belangrijkste series zijn de verzoeningspv's, de vonnissen en de werkhuisreglementen. Wel moeten we de onderzoeker erop wijzen dat veel series hiaten vertonen en dat vele eigentijdse toegangen helaas verloren gingen. Tenslotte wijzen we er nog op dat het archief tal van brieven van Brusselse werkgevers bevat die, zoals indertijd de gewoonte was, fraai geïllustreerd zijn met een (gestilleerde) afbeelding van de fabriek of winkel. Deze brieven vormen fraai illustratiemateriaal bruikbaar voor allerhande tentoonstellingen en boeken.
Selecties en vernietigingen
SELECTIES EN VERNIETIGINGEN
Conform de selectielijst voor de archieven van de rechterlijke macht van de FOD Justitie werd een groot deel archieven vernietigd voor de overdracht naar het Rijksarchief. Een aantal blanco-formulieren werd nog bijkomend vernietigd door Hans Vanden Bosch in 2010. Helaas moeten we de onderzoeker wijzen op hiaten in bepaalde series bijvoorbeeld de rollen en de eigentijdse repertoria op de werkhuisreglementen. Dit bemoeilijkt het zoeken op persoons- of
bedrijfsnaam in grote mate.
Ordening
ORDENING
Daar dit archief in hoofdzaak bestaat uit een aantal grote series werd de structuur bewust eenvoudig gehouden. Als basisindeling opteerden we om de stukken met betrekking tot organisatie, algemene stukken m.b.t. de
verzoenings- en rechterlijke procedure, stukken m.b.t. de
verzoeningsprocedure, de gerechtelijke procedure en stukken i.v.m. de
bewaargeving van arbeidsreglementen, nijverheidsmodellen en fabrieksmerken te groeperen.
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen
Beschrijving van de series en archiefbestanddelen
Archief van de Werkrechtersraad van Brussel.
ARCHIEF VAN DE WERKRECHTERSRAAD VAN BRUSSEL.
A. Stukken betreffende de organisatie
A. STUKKEN BETREFFENDE DE ORGANISATIE
I. Algemeen.
I. ALGEMEEN.
1215 - 1217 Dossiers van de voorzitter ("archieven van voorzitter Van Tuyn"). 1928-1945.
1215 - 1217 DOSSIERS VAN DE VOORZITTER ("ARCHIEVEN VAN VOORZITTER VAN TUYN"). 1928-1945.
1215 Verkiezingen, algemene vergaderingen, feesten, wetsvoorstellen enz. 1928-1945.
1 pak 1216 Briefwisseling, bedrijfsbezoeken, overlijden werkrechters,
vergoedingen, reglement van interne orde, vergaderingen, oorlogsomstandigheden, enz. 1928-1945.
1 pak 1217 Briefwisseling, officiële uitnodigingen, persknipsels, enz. 1931-
1940.
1 pak
1218 - 1219 Briefwisseling van de voorzitter. 1881-1882 en 1932-1949.
1218 - 1219 BRIEFWISSELING VAN DE VOORZITTER. 1881-1882 EN 1932-1949.
1218 1881-1882.
1 omslag 1219 1932-1949.
1 pak
--- - --- Briefwisseling van de griffier. 1862-1870, 1919-1920, 1929-1936, 1940, 1944 en 1946-1947.
--- - --- BRIEFWISSELING VAN DE GRIFFIER. 1862-1870, 1919-1920, 1929-1936, 1940, 1944 EN 1946-1947.
1220 1862-1870.
1 omslag 1221 1919-1920.
1 deel
1201 1929.
1 omslag
1202 1929.
1 omslag
1203 1929.
1 omslag
1204 1930.
1 omslag
1205 1930.
1 omslag
1206 1930.
1 omslag 1222 /A 1929-1930.
1 deel 1222 /B 1930-1931.
1 deel 1223 1931-1932.
1 deel
1207 1933.
1 omslag
1208 1934.
1 omslag
1209 1934.
1 omslag
1210 1935.
1 omslag
1211 1935.
1 omslag
1212 1936.
1 omslag
1213 1940.
1 omslag
1214 1944.
1 omslag 1224 1946-1947.
1 omslag
1225 Stukken betreffende de vergaderingen van de griffiers van de Werkrechtersraden van België. 1863-1865.
1 omslag 5 Statistieken van het Verzoeningsbureel en van de Raad. 1922-1968
en 1970.
1 omslag 1226 Statistieken van het Verzoeningsbureel (Arbeiderskamer). 1936.
1 omslag 6 Bijzondere statistieken. 1964-1969.
1 omslag
1227 - 1234 Juridische documenten. 1905-1940.
1227 - 1234 JURIDISCHE DOCUMENTEN. 1905-1940.
1227 KB houdende voorschriften voor de bouwnijverheid, 31 maart 1905.
z.d.
1 stuk 1228 Publicatie n.a.v. de tiende zitting van de Hoge Arbeidsraad, Brussel,
1910.
1 deel 1229 Stukken betreffende de wijziging van de rechtsgebieden van
bepaalde rechtscolleges en meer bepaald van het gerechtelijk arrondissement van Brussel. [1963].
1 omslag 1230 Dossier inzake de herziening van de wet van 7 februari 1859
voorgesteld door de onderzoekscommissie voor de Werkrechtersraden. 1872.
1 omslag 1231 Dossier van het Directoraat-Generaal voor de Arbeidsbescherming
van het Ministerie van Arbeid en Sociale Zekerheid inzake de teruggave van de pensioen- en vakantiekaarten van de Belgische arbeiders die in Duitsland werken. 1941.
1 omslag 1232 Dossier inzake de toepassing van het Besluit van 30 december
1940 tot reglementering van de lonen en arbeidsomstandigheden in de bouwnijverheid. 1940-1941.
1 omslag 1233 Dossier inzake de staat van oorlog. Mei 1940-augustus 1940.
1 omslag