• No results found

Rapport. Datum: 11 januari 1999 Rapportnummer: 1999/004

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Rapport. Datum: 11 januari 1999 Rapportnummer: 1999/004"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Datum: 11 januari 1999 Rapportnummer: 1999/004

(2)

Klacht

Op 18 februari 1998 ontving de Nationale ombudsman een verzoekschrift van de heer K.

te Zwartewaal, met een klacht over een gedraging van het regionale politiekorps

Rotterdam-Rijnmond en een gedraging van de beheerder van dit korps (de burgemeester van Rotterdam). Naar deze gedragingen werd een onderzoek ingesteld. De gedraging van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van dit korps. Op grond van de door verzoeker verstrekte gegevens werd de klacht als volgt geformuleerd:

Verzoeker klaagt over de wijze waarop zijn klacht van 1oktober 1997 door het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is afgehandeld. Verzoeker klaagt er met name over dat de korpschef:

- de ontvangst van zijn klacht niet schriftelijk heeft bevestigd; - zijn klacht niet serieus heeft genomen; - niet bereid is in te gaan op zijn bezwaar tegen de afhandeling van zijn klacht.

Verzoeker klaagt er tevens over dat de korpsbeheerder zijn brief van 5 december 1997 over het uitblijven van enige reactie op zijn klacht ter afhandeling heeft doorgezonden aan de korpschef.

Achtergrond

Enige voor het onderzoek van belang zijnde artikelen uit de klachtenregeling van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Artikel 5, eerste lid:

"Klachten die bij de burgemeester, de hoofdofficier van justitie of de korpsbeheerder zijn ingediend worden door hem ter behandeling en afdoening doorgezonden aan de

korpschef." Artikel 6, eerste lid:

"De chef van het betrokken onderdeel draagt er zorg voor dat de klacht wordt geregistreerd en dat onverwijld een ontvangstbevestiging aan de klager wordt toegezonden."

Artikel 10:

"De korpschef is bevoegd, al dan niet in samenspraak met, of op voorstel van de chef van het betrokken onderdeel, in plaats van deze, zelfstandig zorg te dragen voor

klachtbehandeling." Artikel 14, eerste lid:

"De klager kan binnen twee weken na ontvangst van de zienswijze van de korpschef de korpsbeheerder schriftelijk en gemotiveerd om diens oordeel verzoeken." Artikel 15, tweede lid:

"Indien op enig moment van de klachtbehandeling als bedoeld in de voorgaande

hoofdstukken, mocht blijken, dat de klacht betrekking heeft op een misdrijf, begaan door de ambtenaar van politie over wie wordt geklaagd, wordt de klachtbehandeling opgeschort.

De hoofdofficier van justitie wordt op de hoogte gesteld teneinde te beoordelen of strafrechtelijke vervolging noodzakelijk is."

(3)

Onderzoek

In het kader van het onderzoek werd de korpsbeheerder verzocht op de klacht te reageren en een afschrift toe te sturen van de stukken die op de klacht betrekking hebben. Tijdens het onderzoek kregen betrokkenen de gelegenheid op de door ieder van hen verstrekte inlichtingen te reageren. Het resultaat van het onderzoek werd als verslag van bevindingen gestuurd aan betrokkenen. Verzoeker en korpsbeheerder berichtten dat het verslag geen aanleiding gaf tot het maken van opmerkingen.

Bevindingen

De bevindingen van het onderzoek luiden als volgt:

A. De feiten

1. Bij brief van 1 oktober 1997 diende verzoeker een klacht in bij de korpschef van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Verzoeker stelde in zijn brief onder meer het volgende:

"Onderwerp: Klacht inzake politieoptreden. (...)

Via deze weg wil ik een officiële klacht indienen tegen een aantal personeelsleden van uw Regiopolitie Korps Rotterdam-Rijnmond. Dit jaar is er door mij bij de Rijksrecherche aangifte tegen onder andere U., werkzaam bij de Rivierpolitie te Rotterdam, gedaan. Deze aangifte is inmiddels uitgegroeid tot meerdere aangiftes en deze zijn in behandeling genomen door de Officier van Justitie van het Arrondissementsparket Haarlem. Er is tegen mijn persoon in 1994 een gerechtelijk vooronderzoek geopend, dat in 1995 werd gesloten.

Hierover is inmiddels een civiele procedure gestart bij het openbaar ministerie te 's-Gravenhage. Het betreft hier een voorlopig getuige-verhoor. Hieruit is ook de eerste aangifte tegen U. gevloeid. Kennelijk naar aanleiding van enkele bevindingen is er een disciplinair onderzoek tegen mij gestart. Dit resulteerde in een onderzoek gedaan door het Bureau Interne Zaken. Vervolgens ben ik in juni 1997 geschorst. Inmiddels ben ik in het bezit gekomen van het rapport van het Bureau Interne Zaken omtrent hun bevindingen.

Daarbij is vast komen te staan dat bovengenoemde U. niet de waarheid heeft gesproken terwijl hij daartoe verplicht was. Mijn zienswijze wordt in deze onderschreven door N. en M.

Van deze beide personen zijn verklaringen opgenomen en gevoegd bij bedoelde

rapportage. Het gaat om dat gedeelte waarbij U. verklaart, dat ik niet in het BBQ team zou komen en dat daar nooit sprake van geweest was. Volgens zijn bewoordingen was er nimmer een voornemen geweest. Voor de goede gang van zaken had het Bureau Interne Zaken ook de in een verklaring genoemde R. moeten horen. Gelet op bovenstaande en het feit dat er aangifte is gedaan tegen U., ter zake misdrijven, verzoek ik u een disciplinair onderzoek in te stellen naar U. Ik kan u voorts nog mededelen dat ik tegen de

(4)

onderzoeksmethoden van U. ernstig bezwaar maak en dat ik aan kan tonen dat hij uit pure rancune heeft gehandeld en dat hij mij willens en wetens heeft willen beschadigen. Tevens verzoek ik u om een disciplinair onderzoek in te stellen naar B., onder andere vanwege een door hem opgemaakt proces-verbaal.

Dit proces-verbaal is opgenomen in de rapportage van het Bureau Interne Zaken en gaat over het ophalen van een prive-persoon van Zestienhoven met een dienstauto. Hij maakt hierin melding van het feit dat dit proces-verbaal uit het dossier is verdwenen. Het is opmerkelijk dat hij bijna drie jaar later nog precies weet wat er toen is geconstateerd. Het zou op z'n plaats zijn geweest de betrokken collega van de Marechaussee eveneens te horen. Gezien bovenstaande zult u begrijpen dat ik het totaal niet eens ben met de gang van zaken in deze. Ik beschuldig U. en B. ervan, dat zij zeer ernstig plichtsverzuim hebben gepleegd. Ik hoop dan ook dat u als nieuwe Korpschef een nader onderzoek zal gelasten, waarin de rol van U. en B. onder de loep zal worden genomen en de diverse andere personen die in deze zaak een rol hebben gespeeld."

2. Bij brief van 5 december 1997 wendde verzoeker zich tot de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Verzoeker stelde in deze brief het volgende:

"Uit bijgevoegd schrijven mag blijken dat ik op 1 oktober 1997 bij de Korpschef van uw korps een klacht heb ingediend tegen een aantal personen. Ik heb nooit enige bevestiging van ontvangst bekomen en ga er dan ook van uit dat de klacht niet in behandeling wordt genomen. De termijn van zes weken is ruimschoots overschreden. Ik verzoek u als

bevoegde instantie de klacht in behandeling te nemen en een onderzoek in te laten stellen.

Ik hoop spoedig van u te vernemen."

3. Bij brief van 16 december 1997 deelde de korpsbeheerder verzoeker mee dat hij zijn brief van 5 december 1997, gelet op het onderwerp, had doorgezonden aan de korpschef.

4. Bij brief van 16 december 1997 deelde de korpschef verzoeker in reactie op zijn klacht van 1 oktober 1997 onder meer het volgende mee:

"Op 8 december 1997 ontving ik uw brief van 5 december 1997, waarin u melding maakt van een door u ingediende klacht op

1oktober 1997. De klacht is ingeschreven (...) en conform de geldende klachtenregeling van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond ter behandeling doorgezonden aan de districtschef van district Rivierpolitie. Hoewel uw aanhef/onderwerp spreekt van een klacht inzake politieoptreden, komt het mij voor dat u nader wijst op door u gedane aangiften tegen diverse personen van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond. Voor mij, noch voor de districtschef van het district Rivierpolitie zijn aangiften, gedaan in verband met een

strafrechtelijke handeling, reden om een intern onderzoek te starten. Het instellen van een intern onderzoek in mijn organisatie is een autonome beslissingsbevoegdheid van mij korpschef of één van mijn districtschefs en zeker niet op basis van de klachtenregeling. Uw brief van 1 oktober 1997 zal ik dan ook niet in behandeling laten nemen. Wel zal ik uw brieven van 1 oktober en 5 december 1997 doorzenden naar de Hoofdofficier van Justitie van het arrondissementsparket Rotterdam onder verwijzing naar artikel 15 van de

(5)

klachtenregeling politie Rotterdam Rijnmond."

5. Vervolgens deelde verzoeker de korpschef, bij brief van 28december 1997, onder meer het volgende mee:

"Op 23 december 1997 ontving ik uw brief van 16 december 1997. In die brief maakt u melding van het besluit dat u heeft genomen inzake mijn klacht tegen een aantal personen van uw korps. Ik heb in mijn brief van 1 oktober 1997 een duidelijke uiteenzetting gedaan omtrent mijn klacht. Uiteraard ligt de autonome beslissing omtrent een disciplinair

onderzoek bij u of een der districtschefs. Dat besluit is uiteraard correct. Ik maak echter bezwaar tegen uw besluit om mijn brief van 1oktober 1997 niet in behandeling te nemen.

(...) Ik ben van mening dat de misdragingen, beschreven in bedoelde brief van dusdanige aard zijn dat een klacht gerechtvaardigd is."

6. Hierop deelde de korpschef verzoeker, bij brief van 9 januari 1998, het volgende mee:

"Op 5 juni 1997 bent u geschorst voor een periode van zes maanden als medewerker van de regiopolitie Rotterdam Rijnmond, welke periode op 5 december is verlengd met drie maanden. Het is het voornemen van de korpsbeheerder binnen deze laatstgenoemde termijn tot een finaal standpunt te komen met betrekking tot uw positie als medewerker van het regionale politiekorps. Hij zal zulks doen op basis van het voorliggende dossier. Als degene die de korpsbeheerder bijstaat in het beheer van het regionale politiekorps als omschreven in artikel 24 van de Politiewet 1993, acht ik het niet opportuun om in de tussenliggende tijd op welke wijze dan ook in diens beslissing jegens u vooruit te lopen of dienaangaande voeding te geven aan verwachtingen hetzij positief hetzij negatief die bij u terzake zeker zullen bestaan. Derhalve zal ik alle door u of namens u aan mij of mijn medewerkers gezonden correspondentie onbeantwoord laten tot het moment dat de korpsbeheerder zijn beslissing aan u heeft medegedeeld." B. Het standpunt van

verzoeker Het standpunt van verzoeker staat samengevat weergegeven onder KLACHT.

. Het standpunt van de beheerder van het regionale politiekorps

Rotterdam-Rijnmond De korpsbeheerder deelde in reactie op de klacht, bij brief van 30juni 1998, onder meer het volgende mee:

"Op 1 oktober 1997 heeft de heer K. (verzoeker; N.o.) een brief doen toekomen aan de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Deze brief is conform de

klachtenregeling van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond doorgezonden naar de chef van de Rivierpolitie. Bij nadere bestudering van onderhavig stuk bleek, dat hoewel de aanhef deed vermoeden dat hier sprake was van een klacht, het in wezen een verzoek tot het instellen van een disciplinair onderzoek was tegen twee medewerkers van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Het instellen van een disciplinair onderzoek is een autonome beslissing van de korpschef, in samenspraak met de betrokken districtschef. Hiervoor worden geen externe aansporingen voor

gebruikt. Dientengevolge is deze brief als klacht in de zin van de politiële klachtenregeling terzijde gelegd en is geen enkele reactie hierop gegeven. Ik betreur het dat hiervan geen kennis is aangegeven aan de betrokkene. Toen hierop wederom werd gereageerd, maar

(6)

nu naar mij heb ik deze correspondentie doorgezonden naar de korpschef van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Nogmaals het betrof hier een verzoek tot het instellen van een disciplinair onderzoek, geen klacht in de zin van de politiële klachtenregeling van de regiopolitie Rotterdam-Rijnmond. Geheel in de geest van hetgeen is medegedeeld in de derde alinea is er wederom niet gereageerd. Niettemin stel ik ook vast dat deze

correspondentie geen klacht was, maar een verzoek tot het instellen van een disciplinair onderzoek. De door de korpschef gevolgde procedure in deze wordt door mij

ondersteund."

. De reactie van verzoeker Op 6 oktober 1998 deelde verzoeker in reactie op het

standpunt van de korpsbeheerder mee dat hij zijn standpunt zoals hiervoor onder KLACHT verwoord handhaaft.

Beoordeling

I. . Ten aanzien van de ontvangstbevestiging

1. Verzoeker klaagt er in de eerste plaats over dat het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond de ontvangst van zijn klacht van 1oktober 1997 die hij bij de korpschef had ingediend niet schriftelijk heeft bevestigd.

2. De korpsbeheerder heeft erkend dat verzoekers klacht na ontvangst terzijde was gelegd, en dat er in eerste instantie geen enkele reactie op was gegeven. Daarmee is gehandeld in strijd met artikel 6, eerste lid van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond, waarin is bepaald dat de chef van het betrokken onderdeel onverwijld de ontvangst van een klacht bevestigt door toezending van een ontvangstbevestiging (zie ACHTERGROND). De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt niet behoorlijk.

II. . Ten aanzien van de reactie van de korpschef

1. Verzoeker klaagt er voorts over dat de korpschef zijn klacht niet serieus heeft genomen.

2. Verzoeker heeft de korpschef in zijn brief van 1 oktober 1997 meegedeeld dat hij een officiële klacht wilde indienen tegen een aantal personeelsleden van het regionale

politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Verzoeker hekelde in het bijzonder het optreden van een tweetal met naam genoemde verbalisanten, en verzocht de korpschef tegen hen een disciplinair onderzoek in te stellen.

3. Bij brief van 16 december 1997 heeft de korpschef verzoeker meegedeeld dat hij diens klachtbrief van 1 oktober 1997 niet in behandeling liet nemen. De korpschef stelde dat hoewel de aanhef van verzoekers brief sprak van een klacht over politieoptreden, het hem voorkwam dat verzoeker nader wees op door hem gedane aangiften tegen diverse

personen van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond. Volgens de korpschef vormen aangiften geen reden om een intern onderzoek in te stellen. De beslissing tot het

(7)

instellen van een intern onderzoek berust bij de korpschef of een van de districtschefs. Het instellen van een intern onderzoek gebeurt zeker niet op basis van de klachtenregeling, aldus de korpschef.

4. De korpsbeheerder heeft in reactie op de klacht meegedeeld dat hij de handelwijze van de korpschef onderschreef.

5. Verzoeker stelde in de aanhef van zijn brief van 1 oktober 1997 weliswaar dat hij een klacht wilde indienen, in het vervolg van deze brief verzocht hij slechts om het instellen van een disciplinair onderzoek tegen een tweetal verbalisanten. Het instellen van een

disciplinair onderzoek past niet binnen de klachtenregeling. Het is dan ook niet onjuist dat de korpschef verzoekers klacht om die reden niet in behandeling heeft genomen. De onderzochte gedraging is op dit punt behoorlijk. III. Ten aanzien van het niet inhoudelijk reageren op verzoekers bezwaar tegen de afhandeling van zijn klacht

1. Verzoeker klaagt er verder over dat de korpschef niet bereid was in te gaan op zijn bezwaar tegen de afhandeling van zijn klacht.

2. Bij brief van 28 december 1997 maakte verzoeker bezwaar bij de korpschef tegen de wijze waarop deze zijn klacht had afgedaan. Hierop berichtte de korpschef verzoeker dat de korpsbeheerder

voornemens was binnen drie maanden een definitief standpunt in te nemen inzake de tegen hem lopende ontslagprocedure, en dat alle correspondentie tot dat moment

onbeantwoord zou blijven. De korpschef achtte het niet opportuun om op welke wijze dan ook vooruit te lopen op de beslissing van de korpsbeheerder, of om hetzij positief, hetzij negatief voeding te geven aan bij verzoeker terzake bestaande verwachtingen. De Nationale ombudsman ziet, gelet op hetgeen hiervoor onder II. is overwogen, geen reden voor kritiek op dit punt op de korpschef. Inzoverre is de onderzochte gedraging behoorlijk.

3. Bezien vanuit een oogpunt van actieve informatieverstrekking had het overigens voor de hand gelegen dat de korpschef verzoeker had gewezen op de mogelijkheid om, op grond van artikel 14, eerste lid van de klachtenregeling van het regionale politiekorps

Rotterdam-Rijnmond (zie ACHTERGROND), bezwaar te maken bij de korpsbeheerder.

I. V. Ten aanzien van de doorzending van verzoekers brief aan de korpschef 1. Verzoeker klaagt er tenslotte over dat de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond zijn brief van 5 december 1997 ter afhandeling heeft doorgezonden aan de korpschef.

2. In deze brief verzocht verzoeker de korpsbeheerder zijn klacht van 1oktober 1997 in behandeling te nemen, omdat hij daarop van de korpschef geen enkele reactie had ontvangen. Bij brief van 16december 1997 deelde de korpsbeheerder verzoeker mee dat hij de betreffende brief, gelet op het onderwerp daarvan, ter afhandeling had

doorgezonden aan de korpschef. De korpschef reageerde op verzoekers klacht eveneens bij brief van 16 december 1997, waarvan verzoeker heeft gesteld dat hij deze had

ontvangen op 23 december 1997.

3. Uit het bepaalde in de artikelen 5, eerste lid en 14, eerste lid van de klachtenregeling van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (zie ACHTERGROND) vloeit voort dat

(8)

de korpsbeheerder een klacht pas in behandeling neemt nadat de korpschef zijn zienswijze heeft gegeven. Gelet hierop is het niet onjuist dat de korpsbeheerder de betreffende brief aan de korpschef heeft doorgeleid. De onderzochte gedraging is in zoverre behoorlijk.

4. De korpsbeheerder heeft in zijn brief in het midden gelaten om welke reden hij verzoekers klacht niet zelf in behandeling had geno

men, en of hij actie had ondernomen richting de korpschef om deze laatste te bewegen alsnog spoedig te reageren. Zo bezien, schiet de motivering van de doorzending van verzoekers brief tekort. De onderzochte gedraging is daarmee op dit punt niet behoorlijk.

Conclusie

De klacht over de onderzochte gedraging van het regionale politiekorps

Rotterdam-Rijnmond, die wordt aangemerkt als een gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond (de burgemeester van Rotterdam), is niet gegrond, behalve wat betreft het niet versturen van een ontvangstbevestiging; op dit punt is de klacht gegrond. De klacht over de onderzochte gedraging van de beheerder van het regionale politiekorps Rotterdam-Rijnmond is niet gegrond wat betreft de doorzending van verzoekers brief van 5 december 1997 aan de korpschef en gegrond wat betreft de motivering daarvan.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In casu staat niet ter discussie dat er geen toestemming was verleend door verzoeker of zijn vriendin om de woning te mogen betreden en dat de betrokken politieambtenaren

Verzoeker attendeerde het zorgkantoor op 17 augustus 2009, 30 december 2009 en 31 januari 2010 erop dat de pgb betalingen nog altijd voortduurden terwijl de zoon van verzoeker

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft er tijdens het onderzoek op gewezen dat aan de regeling regelmatig aandacht wordt besteed in vakbondsbladen

Met een brief van 27mei 1999 liet de Belastingdienst verzoeker echter weten dat zijn aangifte niet kon worden verwerkt omdat daarvoor ook de elektronische handtekening van

Verzoeker klaagt erover dat de Belastingdienst/Centraal bureau motorrijtuigenbelasting (Cbm) Apeldoorn eind januari/begin februari 1999 voor hem telefonisch niet te bereiken was..

Tevens deelde Cadans verzoeker bij brief van 1 maart 1998 mee hij geen recht had op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet omdat hij niet als werknemer in de zin van deze wet

Volgens verzoekster bevatte het doorgezonden dossier medische gegevens die zij niet zelf aan de arbeidsdeskundige had verstrekt en die zonder haar toestemming niet hadden mogen

Indien door de werknemer geen toestemming is gegeven als bedoeld in artikel 104, is de inzage in, dan wel kennisname of toezending van stukken die medische gegevens