• No results found

REFORMATIE EN NOTARIAAT

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REFORMATIE EN NOTARIAAT"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1 Zie Dolezalek “De kerkelijk notaris in de middeleeuwen” Gepasseerd, De rol en positie van notarissen in het verleden (1987) 3-16.

REFORMATIE EN NOTARIAAT

Paul Nève (Katholieke Universiteit, Nijmegen)

Laat ik mijn bijdrage aan de feestbundel voor Margaret Hewett beginnen met een persoonlijk woord. Het doet mij een groot genoegen, als lid van de redactie van Fundamina te kunnen meewerken aan de inhoud van dit bijzondere nummer. Margaret is een collega die zo’n huldeblijk ten volle verdiend heeft op grond van haar langdurige en toegewijde arbeid, bestaande uit de vertaling en verdere ontsluiting van in het Latijn gestelde rechtsbronnen. Dit werk heeft zij deels samen met mijn onvergetelijke vriend Ben Beinart verricht. Niet alleen in Zuidafrika profiteren contemporaine juristen en andere belangstellenden van het resultaat van hun inspanningen: ook in Europa loopt de kennis van het Latijn zienderogen terug. Dank zij geleerden als Margaret (en Ben) wordt de erfenis van de grote juristen uit de Republiek aan komende geslachten doorgegeven.

Dank, dank, en nog eens dank daarvoor!

Mijn kleine bijdrage zal helaas niet over de “grote juristen” handelen, maar over een onderwerp waarmee ik de laatste jaren meer vertrouwd ben geraakt, de geschiedenis van het notariaat. Ik hoop dat zij bij Margaret Hewett toch enigszins in de smaak zal vallen.

Ter inleiding maak ik een enkele opmerking over de evolutie van het openbare notariaat - in verband met de samenhang met de Reformatie vooral dit in de Nederlanden en in Genève. In de Lage Landen heeft, zoals wij weten, dit in Noord-Italië gegroeide instituut rond 1300 in het kielzog van de bisschoppelijke officialiteitsgerechten zijn entree gemaakt.1 Aan het eind van de Middeleeuwen treffen wij in gewesten als het stift Utrecht en de landsheerlijkheden Brabant, Vlaanderen en Holland tal van openbare notarissen aan, meestal door of namens de Duitse keizer benoemd (de hofpaltsgraven hadden zon gedelegeerde bevoegdheid), minder vaak door of vanwege de Paus (die zich van protonotarissen bediende). In het uiterste zuidwesten van het Duitse Rijk, het huidige West-Zwitserland, was het notariaat op een andere wijze uit het zuiden binnen gekomen: via het bestuursapparaat van het graafschap Savoye-Piemont en, wat het bisdom Genève betreft, vanuit Zuid-Frankrijk via

(2)

2 Zie Schuler Geschichte des südwestdeutschen Notariats (1976) 46-50.

3 Zie inzake de afwijkende toestanden in Frankrijk Van den Bichelaer Het notariaat in Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch tijdens de Late Middeleeuwen (1306-1531) (1998)15-17.

In het voor het grootste deel onder de Franse kroon ressorterende graafschap Vlaanderen treffen wij in de veertiende en vijftiende eeuw voornamelijk keizerlijke notarissen aan.

4 Vgl Nève “Van ius commune naar ius particulare’” Feenstra e.a. (ed.) Collatio iuris romani.

Études dédiées à Hans Ankum (1995) 379-387.

5 De notarissen gingen zich daarna als handelend auctoritate regia betitelen. Zie Brooks e.a.

Notaries Public in England since the Reformation (1991)17-21.

het Rhônedal. Aan het eind van de Middeleeuwen had het instituut zich ook in Genève in het rechtsleven geconsolideerd. De meeste notarissen in de bisschopsstad Genève zijn dan (alweer) van keizerlijke origine, apostolische (pauselijke) benoemingen treffen wij zelden aan. Opgemerkt zij nog dat paus en keizer hun benoemingsrecht (ook) aan de graven van Savoye en van Genève en aan de bisschoppen van Genève gedelegeerd hadden.2

Wij kunnen het middeleeuwse notariaat universeel (dus ook gemeenrechtelijk) noemen: pauselijke en keizerlijke notarissen hadden een territoriaal onbegrensde competentie tot het verlijden van authentieke akten.3 In de loop van de vijftiende en zestiende eeuw verandert dit. De bisschoppen en de wereldlijke landsheren, zoals hertogen en graven, gaan door middel van een admissie- of toelatingsstelsel paal en perk stellen aan het getal (en de onkunde?) der binnen het ressort van hun gerechtshoven of justitieraden werkzame openbare (keizerlijke of pauselijke) notarissen.4 Er waren dan ook veel personen aan wie het benoemingsrecht gedelegeerd was. De Duitse koningen vanaf Karel IV tot Karel V creëerden circa 450 hofpaltsgraven, terwijl Karel V er zelf alleen ook zo’n 450 heeft aangesteld. Menig hofpaltsgraaf werd benoemd met de macht tot substitutie, dat wil zeggen tot het aanstellen van vice-hofpaltsgraven die ook weer bevoegd waren om notarissen te benoemen.

Bij het uitoefenen van hun benoemingsrecht lieten de gedelegeerden zich veelal door financiële overwegingen leiden.

In sommige gebieden overschrijden de (republikeinse) overheden echter de grens van de toelating; zij trekken het benoemingsrecht zèlf aan zich. Het komt mij voor dat dit fenomeen op het Europese continent samenhangt met de overgang tot de calvinistische variant van de Hervorming of Reformatie. In dit verband is het opmerkelijk dat in Engeland (waar de meeste notarissen vóór de Reformatie hun benoeming namens de paus ontvingen en “keizerlijke”

notarissen zeldzamer waren) een Statute van Hendrik VIII na de breuk met Rome de voorheen pauselijke bevoegdheid naar de aartsbisschop van Canterbury overbracht (1533).5

(3)

6 Roth-LochnerDe la banche à l’étude. Une histoire institutionnelle, professionnelle et sociale du notariat genevois sousl’Ancien Régime (1997) 20-28, 47, 60.

7 Uitgave: Heersink e.a. (eds.) Register notariorum. De notarissen van het Hof van Holland 1525-1811 (1999).

8 Zie mijn “Les comtes palatins impériaux et apostoliques et les protonotaires apostoliques dans les Pays Bas: une exploration provisoire’”Stevens e.a. (ed.)“Houd Voet bij Stuk”, Xenia iuris historiae G. van Dievoet oblata (1990) 387-403.

Het vroegste voorbeeld van “ontuniversalisering” is de stad Genève. Hier nemen de poorters in 1535 de macht van de (aan Savoye gelieerde) bisschop over. Het jaar erna, in mei 1536, voert de Conseil général (de vergadering van kiesgerechtigde poorters) de Reformatie in. Slechts luttele maanden nadien, in dezelfde septembermaand waarin Calvijn zijn eerste verblijf in de stad begint, geeft de Conseil général aan de Conseil ordinaire (de uitvoerende macht, tevens rechtscollege) de bevoegdheid om notarissen aan te wijzen en te beëdigen. Hij beschouwt dit benoemingsrecht als een attribuut van soevereiniteit. Over de godsdienst van de notarissen zwijgt de stedelijke wetgeving, maar vast staat dat in ieder geval tussen 1650 en 1798 alle notarissen citoyens of bourgeois (geboren of nieuwe poorters) zijn geweest, hetgeen vooronderstelt dat ze het calvinisme aanhingen.6

Het Geneefse voorbeeld vond navolging in Holland en Zeeland. Hier heeft de omslag in het benoemingsstelsel plaats in het jaar 1572, dus in de aanvang van de rebellie van een deel der bevolking tegen de politiek van zijn landsheer, koning Filips II. Op 1 april 1572 wordt de Hollandse stad Den Briel door de watergeuzen ingenomen, een eerste militair succes van de opstandelingen.

Grote delen van Holland en Zeeland stellen zich dan achter Willem van Oranje, de leider van de oppositie. De prins wordt vervolgens in juli 1572 te Dordrecht tijdens de “eerste vrije statenvergadering” als stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht erkend. Deze gebeurtenissen vinden vrijwel onmiddellijk hun weerspiegeling in het regime inzake de notarissen. Als gevolg van de invoering in 1525 door Karel V van een verplichte admissie door het Hof van Holland, Zeeland en Westfriesland van notarissen die in Holland en Zeeland hun ambt wilden uitoefenen, beschikken wij over de admissieregisters over de jaren 1525-1811.7 Daaruit valt af te lezen dat de vóór 1572 geadmitteerde notarissen antiquo modo gecreëerd (benoemd) waren door – in totaal circa veertig – pauselijke (apostolische) protonotarissen en keizerlijke en pauselijke hofpaltsgraven en vice-hofpaltsgraven.8 Als eind 1572 de stroom van admissies weer op gang komt, ontbreken de verwijzingen naar “prerevolutionaire” creaties praktisch geheel; in plaats daarvan vermeldt men als de benoemende autoriteit

(4)

9 Tegen de meer dan 250 op protonotarissen en paltsgraven te herleiden creaties die vóór 1572 ter gelegenheid van de admissies vermeld worden, steekt het vijftal uit de jaren 1577-1582 schril af. Men zou hieruit kunnen opmaken dat de admissie doorgaans kort op de creatie gevolgd was.

10 Cau (ed.) Groot Placcaetboek vervattende de placaten, ordonnantien ... van Hollandt enz.

(10 dln. 1638-1801)VI/ 378. Uit de resolutie blijkt dat er vanaf 1730 over het onderwerp gedelibereerd was.

11 Tekst van de “oude” en de “nieuwe” eed bij Morren ‘De Haagsche notarissen. I. 1525-1600’

1902 Die Haghe. Bijdragen en mededeelingen 293-413 (zie 379-381).

12 Zie Galesloot Inventaire du notariat général de Brabant, et des protocols qui y sont réunis (1862) XXXII.

aanvankelijk “de Koninklijke Majesteit” of diens stadhouder, Willem van Oranje.9 Na de opdracht der hoge overheid van Holland aan Willem I en de akte waarbij de Staten-Generaal Filips II als landsheer verlaten (juli 1581) behoeft Oranje zich niet meer achter de koning te verbergen, en benoemt hij in Holland “als hebbende de Hoge Overigheijt”. De Hollandse Staten hebben na ‘s prinsen dood in 1584 definitief de plaats van soeverein overgenomen. Het is opmerkelijk dat zij eerst in een resolutie van 13 mei 1734 belijders van de Rooms-Katholieke religie van de uitoefening van het notarisschap hebben uitgesloten.10 Wel blijkt uit de tekst van de eed die de notarissen bij hun admissie door het Hof van Holland moesten afleggen, dat zij spoedig na de overgang tot de Reformatie bij de datering van hun akten geen gebruik meer mochten maken van “de jaeren der Pausen”; opname van de annos Imperii bleef verplicht.11

In andere gewesten zien wij gedurende de Nederlandse opstand aanzetten tot dezelfde gang van zaken die zich echter niet hebben kunnen doorzetten. Toen tengevolge van de vestiging van een calvinistische republiek te Gent (1577-1584) de daar zetelende Raad van Vlaanderen naar Dowaai was uitgeweken constitueerde zich te Gent een dissidente Raad van Vlaanderen die tussen 1580 en 1585 aanvankelijk de door de Staten-Generaal in januari 1578 tot landvoogd (van Filips II) uitgeroepen aartshertog Mattthias van Oostenrijk zou bijstaan. Dit nieuwe college verbood (vóór maart 1581) aan keizerlijke en pauselijke gedelegeerden om voor Vlaanderen nog openbare notarissen te creëeren. Het benoemingsrecht zou immers aan de Raad van Vlaanderen, de hoogste senaat van het gewest, zelf toekomen.12 Als de koninklijke Raad van Vlaanderen in 1585 zijn plaats weer inneemt, gaat deze zich antiquo modo weer tot admitteren beperken.

In Brabant doet zich een soortgelijke ontwikkeling voor. De Raad van Brabant was na het vertrek naar Namen van de koninklijke landvoogd don Juan van Oostenrijk (juli 1577) in Brussel achtergebleven. Don Juan schafte daarop de Brusselse Raad af en richtte een nieuwe op in Leuven (juli 1578). De “oude”

(5)

13 Zie Put “Een rompraad met een ingekrompen ressort? De ‘koninklijke’ Raad van Brabant tussen 1578 en 1648" 1992 Bijdragen tot de geschiedenis 139-151.

14 Vriendelijke mededeling van de heer prof. dr. Michel Oosterbosch te Brussel. In de uitgesproken anti-clericale considerans van de Brusselse stedelijke ordonnantie op het notariaat van december 1580 is sprake van 'creatie of autorisatie' in 'het generaal of in de Raad van Brabant'. Het is mogelijk dat hier gedoeld wordt op creatie (mede) door de Raad van Brabant. Zie Oosterbosch e.a. (ed.) 'Een Brusselse ordonnantie op het notariaat 21 december 1580' 1999 Nieuwsbrief Standen en Landen 34-53, bijz. 37.

15 Uitgave: zie de vorige voetnoot.

Raad bleef echter zijn functies uitoefenen, tot de Akte van Verlatinghe formeel in naam van Filips II, doch onder erkenning van aartshertog Matthias als landvoogd. In de loop van 1581 nam het dissidente college de wijk uit het fel-calvinistische Brussel naar het veiliger geachte Antwerpen waar het verbleef tot april 1583.13 Uit deze tijd dateert de eerste ons bekende notaris die zijn benoeming aan de Raad van Brabant te danken had, te weten Adriaen Ghoormans die op 27 juni 1582 zijn aanstelling ontvangen heeft.14 Na de hereniging van de Raden van Brabant (1585) wordt de taak van de Raad voor lange tijd weer admitteren, niet creëren.

Wij kunnen concluderen dat men in de opstandige Nederlanden afwijzend staat tegenover de keizerlijke en pauselijke prerogatieven. Godsdienstige motieven versterken hier de politieke. In een ordonnantie op het notariaat van 21 december 1580 verklaart de calvinistische magistraat van Brussel de

“voergaende creatie van eenighe prothonotarissen oft die men heet comites palatinos of dierghelijcke andere, daertoe macht van pauws oft keysere hebbende” niet noodzakelijk om tot de uitoefening van het notariaat in de hoofdstad toegelaten te worden, “als achtende sulcke impetratien meer te dienen tot gheltfeesten dan tot dienst, oirboir oft nutticheyt van den lande”

(art. VI).15

----

Het valt de onderzoeker op dat de ontwikkeling naar “moderne” soevereiniteit zich veel geleidelijker voltrokken heeft in gebieden waar het calvinisme niet meespeelde, zoals in de onder Habsburgs bewind gebleven Nederlanden. Ook daar vindt tijdens het Ancien régime een omslag plaats bij het benoemen van de openbare notarissen, waarbij “admitteren” wordt tot “creëren” of benoemen.

Zo blijkt uit het archief van de Geheime Raad te Brussel dat dit college onder de aartshertogen Albrecht en Isabella in 1601 begonnen is, zelf notarissen te benoemen. Daarnaast bleef de Raad lieden examineren en admitteren die door of namens de keizer of (vooral) de paus benoemd waren. Van keizerlijke, door

(6)

16 De heer prof. dr. Michel Oosterbosch die een analytische inventaris van het onderhavige materiaal voorbereidt, was zo welwillend, mij inzage te verlenen van zijn gegevens. Ik dank hem hiervoor hartelijk. Het wachten is thans op soortgelijk onderzoek in de archieven van de Grote Raad en van de verschillende gewestelijke hoven.

17 Zie Nève Schets van een geschiedenis van het notarisambt in het huidige België tot aan de Franse wetgeving (1995) 124-129.

hofpaltsgraven benoemde, notarissen vond ik nà 1601 weinig sporen meer terug. De “Nederlandse” notarissen hadden kennelijk weinig contact met gerechtelijke instanties binnen het Duitse Rijk. Voor de pauselijke of apostolische notarissen ligt dit anders: de clerus behield zijn belang in het contact met de Curie voor het verkrijgen van beneficies en benoemingen en de - sterk in haar competentie beknotte - kerkelijke rechtspraak bleef bestaan.16 Wilde een pauselijk notaris akten opmaken die ook door de wereldlijke rechter geaccepteerd zouden worden als bewijsmiddel, dan moest hij zich door een van de centrale of provinciale raden laten admitteren of “placeteren”. Lang niet alle pauselijke notarissen ondernamen deze stap, ik denk zelfs: naar mate het Ancien régime vorderde, een steeds kleiner aantal. Eeuwenlang handhaafde het kerkelijke notariaat zich in de schaduw van het landsheerlijke, totdat de troonsbestijging van Jozef II in november 1780 de ondergang inluidde.

De Nederlanden waren – als Boergondische Kreits – in 1548 door het Verdrag van Augsburg bijna geheel uit het verband van het Duitse Rijk losgemaakt. Het kerkelijk vorstendom Luik was, als deel van de Nederrijns-Westfaalse Kreits, binnen het Rijk gebleven. Het openbaar notariaat bleef er langer dan in de eigenlijke Nederlanden “universele” middeleeuwse trekken vertonen. Tussen 1582 en 1645 trachten de prinsbisschoppen door middel van de invoering van een admissiestelsel en van een goedkeuringsvereiste voor benoemingen door apostolische protonotarissen en paltsgraven greep op het aantal en de kwaliteit van de notarissen te krijgen. Al deze verordeningen hebben weinig uitgewerkt:

tot ver in de achttiende eeuw treden er notarissen op die zijn benoemd door apostolische protonotarissen en door leden van het Collegium Protonotariorum Sanctae Sedis en het Collegium Scriptorum Archivii Romanae Curiae. De keizerlijke creaturen zijn weinig talrijk. Eerst rond 1730 begint het admissie- of commissiesysteem echt te functioneren. Dan ook vangt de bisschop aan, zelf de notarissen voor zijn vorstendom te benoemen, hetgeen niet weg neemt dat menigeen tevens een pauselijke (en een enkeling een keizerlijke) benoeming op zak heeft.17 Een bepaalde mate van “tweesporigheid” blijft dus voortbestaan.

Ten oosten van de Nederlanden lag het eveneens tot de Nederrijns-Westfaalse Kreits behorende hertogdom Gulik dat tussen 1510 en 1609 geregeerd werd

(7)

18 Een parafrase van de inhoud van de Ordonnantie van 1581 bevindt zich als Nr. 115 in:

Scotti Sammlung der Gesetze und Verordnungen, welche in den ehemaligen Herzogthümern Jülich, Cleve und Berg und in dem vormaligen Großherzogtum Berg ...

ergangen sind (4 dln. 1821-1822). Zie: I/52.

19 Op 17 maart 1744 wordt aan de niet bij de hertogelijke Geheime Raad geïmmatriculeerde notarissen de uitoefening van hun ambt 'wiederholt' door keurvorst Karl-Theodor van Palts-Sulzbach verboden; zie Scotti I/ 386 (Nr. 1553). In 1746 volgt de strafbedreiging (met een boete van 25 goudgulden) op onbevoegde ambtsuitoefening; zie Scotti I/ 415 (Nr.

1613).

20 Vgl. Querling Die Entwicklung des Notariats in Jülich-Berg von den Anfängen bis zur Auflösung der Herzogtümer durch die Franzosen 1794 und 1806 (1961) 19.

21 Dit vermoeden wordt voor wat betreft de Gulikse stad Sittard bevestigd door Gehlen

“Notarialia collecta van het oud-Sittardse notariaat” 1984 Historisch Jaarboek voor het Land van Zwentibold 116-130. Alle Sittardse notarissen vermelden in hun akten hun “keizerlijke”

benoeming, enige hunner tevens hun apostolische creatie.

door het Kleefse vorstenhuis. Uit die tijd dateert de in 1528 door hertog Johann III van Kleef, Gulik en Berg uitgevaardigde Ordonnantie met betrekking tot de notarissen. Zij is in 1581 door zijn opvolger Wilhelm V herhaald. De hertog schrijft voor dat alle - door of namens de keizer of de paus benoemde openbare - notarissen door een te Düsseldorf (een der hertogelijke residenties) zetelende commissie geëxamineerd en “bevestigd” (bestätigt) moesten worden.18 Wellicht is dit bevel lange tijd een dode letter gebleven want in jaren veertig van de achttiende eeuw tracht een landsheer uit het in 1614 voorlopig en na afloop van de Kleefs-Gulikse erfopvolgingsstrijd definitief op de Gulikse troon gekomen huis Wittelsbach het nieuw leven in te blazen.19 Hoogstwaarschijnlijk hebben de hertogen echter zelfs tijdens de bloeitijd van het Gulikse notariaat, de tweede helft van de achttiende eeuw,20 hun bemoeienis met het optreden van openbare notarissen beperkt tot een stelsel van toelating, en deze functionarissen niet zelf benoemd.21

----

Hoe het met de wijze van benoeming van notarissen in de vele andere landsheerlijkheden binnen het Duitse Rijk gedurende de zeventiende en achttiende eeuw gesteld was, is – voor zover mij bekend – tot heden nooit stelselmatig onderzocht. Te verwachten valt dat de pauselijke notarissen in de

“evangelische” territoria van het toneel verdwenen zijn en wij dus de invloed zullen bespeuren van de in de Augsburgse Religievrede (1555) vastgelegde regel Cuius regio, eius religio. Deze was trouwens in het in 1614 te Xanten tussen de pretendenten op de Kleefse erfenis gesloten verdrag voor de hertogdommen Kleef, Gulik en Berg en het graafschap Mark buiten werking gesteld. Ook de Oostenrijkse erflanden namen, zij het op andere gronden, een uitzonderingspositie in. Hun Habsburgse aartshertogen-landsheren waren immers (behalve in de regeringstijd van de Wittelsbacher Karel VII) tevens in

(8)

22 Zie Neschwara Geschichte des österreichischen Notariats. Bd. 1: Vom Spätmittelalter bis zum Erlass der Notariatsordnung 1850 (1996)304-343 en 517-519. Citaat 519.

23 Vgl. Dolezalek/Konow “Notar, Notariat” 1984 Handwörterbuch zur deutschen Rechtsgeschichte Bd. 3 1043-1049.

personele unie Duitse keizers. Eeuwenlang trachtten zij echter de uitoefening van de notariële praktijk door “hofpaltsgrafelijke” (in wezen dus keizerlijke) notarissen door middel van een admissiestelsel en andere maatregelen in te perken. Het kerkelijke notariaat bleef lang buiten schot, maar werd door Jozef II aan hetzelfde lot onderworpen als het keizerlijke (1788). “Damit waren die hofpfalzgräflich-kaiserlichen so wie die päpstlichen ebenfalls zu landesfürstlich autorisierten Notaren geworden”.22 Van zelfstandig-erflandse benoemingen vond ik geen spoor.

Uit de literatuur zijn er uit enkele andere Duitse territoria regelingen bekend die het benoemingsrecht van hofpaltsgraven reguleerden, zoals het Landrecht van het evangelische (lutherse) hertogdom Württemberg (1610) en het Statut van het calvinistische Bazel (1719). Pruisen creëerde – na een aanloop met een admissiestelsel voor hofpaltsgrafelijke notarissen (1771) - in de Allgemeine Gerichtsordnung (1793) een eigen notariaat waarin aan de Justizkommissare (die de plaats van de advocaten hadden ingenomen) taken van een openbaar notaris werden opgedragen. Wij hebben dan te doen met staatsambtenaren. De Pruisische combinatie van taken van advocatuur en notariaat leeft voort in het huidige Anwaltsnotariat.23

De tijd is rijp voor een vergelijkend onderzoek naar de verschillen in wetgeving tussen katholieke, evangelische en calvinistische (reformierte) territoria enerzijds, anderzijds tussen gebieden met een “moderne” en met een

“achtergebleven” staatsvorm. Waar ligt de drempel van de Nieuwe Tijd? Ik hoop dat Duitse rechtshistorici in de toekomst hun licht op dit soort vragen zullen laten schijnen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Loyens & Loeff beschikt sinds jaar en dag over – veruit – het grootste notariaat, met per 1 januari 2021 tien notarissen, twee toegevoegd notarissen en zestig

De kwaliteitsidentiteit wordt gevormd door het feit dat het departement SOAG expliciet kiest om niet te raken aan de kwaliteit van haar onderwijs.. Passen we het vereiste taalniveau

De relatie tussen ambachtsheren en dorpsbewoners beperkte zich, net als in de zestiende eeuw, niet alleen tot de zakelijke activiteiten maar was, evenals elders in Holland, soms ook

Van een besluit tot opzegging van het lidmaatschap door de vereniging op grond dat een lid zijn verplichtingen jegens de vereniging niet nakomt, alsook dat redelijkerwijs van de

Een van de grote gevolgen van de invloed van het humanisme is geweest dat men nu ook aandacht kreeg voor Jezus als leraar, voor zijn prediking, voor het feit dat Hij toch in de

DEFINITIES EN ALGEMENE BEPALINGEN --- Artikel 1.1 - Definities --- Onder de navolgende begrippen wordt in deze statuten verstaan: --- aandeel: --- een overdraagbaar aandeel

12 Godevaert Merttens (kasseier) uit Sint-Pieters buiten Maastricht, Maria Vlemincx uit Sint-Truiden, en Anna van Roosbroeck en Gielis van Aerde (linnenwever) uit Lier werden op

Sprenger van Eijk, Handleiding tot de kennis van onze vaderlandsche spreekwoorden en spreekwoordelijke zegswijzen, bijzonder aan de scheepvaart en het scheepsleven, het dierenrijk