• No results found

Rietgorzen in de randmeren : ontwerpen van natuurzuiveringssystemen bij de RWZI van Harderwijk en bij de mondingen van de Hierdense Beek en Schuitenbeek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Rietgorzen in de randmeren : ontwerpen van natuurzuiveringssystemen bij de RWZI van Harderwijk en bij de mondingen van de Hierdense Beek en Schuitenbeek"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

RIETGORZEN IN DE RANDMEREN

Ontwerpen van natuurzuiveringssystemen bij de RWZI van Harderwijk en bij de mondingen van de Hierdense beek en de Schuitenbeek

S.S. Akkerman J.L. Fiselier

Centrum voor Milieukunde Rijksuniversiteit Leiden Postbus 9518

2300 RA Leiden tel. 071-277486

CML-HEDELINGEN No. 36 april, 1988

(3)

VOORWOORD

Het voor u liggende rapport is de weergave van een ontwerpstudie naar natuurzuiveringssystemen of "Rietgorzen".

Het is, in het vervolg op een in het begin van 1987 uitgevoerde eerste verkenning, verricht in de periode augustus 198? tot februari 1988 door het Centrum voor Milieukunde (CML) van de Rijksuniversiteit van Leiden. De studie werd van de zijde van de opdrachtgever - Rijkswaterstaat, Dienst Binnenwateren/RIZA te Lelystad - begeleid door de hiernaast ver-melde personen. Prof. dr. Udo de Haes, van het CML, fungeerde als pro-jectleider.

Tezamen met de enthousiaste en vaak gedetailleerde inbreng van die perso-nen is het resultaat van deze studie tot stand gekomen, waarvoor wij hen hierbij hartelijk willen danken.

Dit rapport zal onder meer als de basis dienen voor een presentatie van de onderzoeksresultaten voor de Projectgroep Bestrijding Overmatige Algenbloei Randmeren (BOVAR), te houden eind maart 1988 en het zou voe-dend kunnen werken ten aanzien van de discussie over de werking en inzet-baarheid van Rietgorzen in het algemeen en voor de Randmeren in het bijzonder.

Daarnaast is een verdere verspreiding van de gedachte van zuivering van afval- en oppervlaktewater én natuurontwikkeling met behulp van Rietgor-zen, en de daaraan gekoppelde ontwerpmogelijkheden met de totstandkoming van dit rapport mogelijk geworden.

De illustraties, afbeeldingen en kaarten werden verzorgd door de auteurs.

(4)

SAMENSTELLING BEGELEIDINGSCOMMISSIE

De begeleidingscommissie van de studie bestond uit:

ir S.H. Hosper

ir E.J.B. Uunk

ir D.D. Butijn

ing H.E. Hoejenbos

Rijkswaterstaat, Dienst Binnenwateren/ Rijksinstituut voor Zuivering van Afval-water, Lelystad

Rijkswaterstaat, Dienst Binnenwateren/ Rijksinstituut voor Zuivering van Afval-water, Lelystad

Rijkswaterstaat, Dienst Zuiderzeewerken, Lelystad

(5)

l

INHOUDSOPGAVE pag.

SAMENVATTING

DEEL I, RIETGORZEN IN DE RANDMEREN, ALGEMEEN

1. Inleiding l 2. Waterkwaliteit Randmeren 2 3- Typering Rietgorzen 3

k. Veelbelovende lokaties rietgorzen 8

5. Ontwerp in hoofdlijnen 10 6. Aanleg en beheer, streven naar flexibiliteit 16 7- Presentatie ontwerpen 18

DEEL II RIETGORZEN IN DE RANDMEREN, ONTWERPEN

Rietgors RWZI-Harderwijk 21 Rietgors Hierdense beek 39 Rietgors Schuitenbeek 47 Volledige afleiding Schuitenbeek en Puttergemaal 57

DEEL III RIETGORZEN IN DE RANDMEREN,

ZUIVERENDE WERKING: ANTICIPEREN OP ONZEKERHEDEN

1. Inleiding 63

2. P-opname en verwijdering door rietgorzen 63 3. Effect op de doorzientverbetering 68 4. Monitoring en bijsturing 70

LITERATUUR 73

BIJLAGEN

(6)

SAMENVATTING

In opdracht van de Dienst Binnenwateren/RIZA te Lelystad wordt door het Centrum voor Milieukunde van de Rijksuniversiteit Leiden onderzoek ver-richt naar de mogelijkheden voor de aanleg van natuurzuiveringssystemen in de Randmeren.

Natuurzuiveringssystemen zijn te omschrijven als land-watersystemen die kunnen dienen voor waterzuivering, natuurontwikkeling en recreatief medegebruik. De in deze studie ontworpen natuurzuiveringssystemen zullen worden aangeduid met de naam "Rietgors" of "Rietgorzen".

De zuiverende werking is in hoofdzaak gebaseerd op het feit dat Rietgor-zen nutriëntrijk slib invangen en via vegetatie in water opgeloste nu-triënten vastleggen. Deze vastlegging of opname kan van tijdelijke aard zijn: aan het eind van het groeiseizoen kan een deel van de nutriënten door decompositie en mineralisatie van de planten weer aan het water afgegeven worden. Door baggeren resp. maaien kunnen deze nutriënten definitief verwijderd worden.

De verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater door Rietgorzen kan gradueel/langzaam of sprongsgewijs tot stand komen. Het laatste komt voor in meren waar de waterkwaliteit balanceert tussen een situatie met matig eutroof en een slecht doorzicht en matig eutroof met een goed doorzicht. De aanwezigheid van een Rietgors kan die omslag bewerkstel-ligen waardoor het meer in een permanente matig eutrofe en heldere toe-stand terecht komt. In die toetoe-stand kan de waterkwaliteit grotendeels door vegetatie en fauna gereguleerd worden.

De eutrofiëringsbestrijding van de Randmeren is primair gericht op het bestrijden van de nutriëntenbronnen. Deze aanpak komt voor sommige bron-nen echter slechts langzaam op gang, terwijl vermindering van de nu-triëntbelasting van het meerwater nu al gewenst is. Het doel van Riet-gorzen is in dit verband tweeledig. Ten eerste werken ze zuiverend waar-door de eutrofiëringsbestrijding ook bij een achterblijvende brongerichte aanpak toch direct resultaten op kunnen leveren. Ten tweede kunnen ze een bijdrage leveren aan de natuurwaarden op, in en rond de Randmeren. Het onderzoek heeft zich enerzijds gericht op het selecteren van locaties waarbij Rietgorzen, al dan niet in combinatie met andere maatregelen ten behoeve van waterzuivering toegepast zouden kunnen worden en anderzijds op het concreet ontwerpen van Rietgorzen voor die geselecteerde locaties. Bij die ontwerpen wordt naast de zuiverende werking ook gelet op moge-lijkheden voor natuurontwikkeling en recreatief medegebruik.

De ontwerpen hebben vanwege onzekerheden in de te verwachten zuivering overigens een experimenteel karakter. Dit moet in het ontwerp tot uiting komen in mogelijkheden voor fasering in de aanleg van de Rietgorzen en flexibel beheer.

(7)

RIETGORS HARDERWIJK

Omvang (ha)

(8)

A anlegkos t en

Jaarlijkse kosten (fl.) (looptijd 40 jaar, 7 %)

zonder directe inplant met directe inplant

Kosten per kg verwijderde P (fl./kg P) zonder directe inplant met directe inplant

2,4 mil j. 412.000 452. 400-724. 100 111 122 - 114 5,4 mil j. 861.000 991.000 - 1,6 mil j. 137 267 - 256 Alle getallen bij benadering

Het Rietgors Harderwijk kan goede mogelijkheden bieden voor de (na)zuive-ring van het effluent van de RWZI-Harderwijk. Vooral in het zomerhalfjaar kan een aanzienlijke vermindering van de P en N-belasting worden gereali-seerd.

Gelet op de eisen die aan de effluentkwaliteit voor de korte en lange termijn gesteld worden is in het ontwerp een onderscheid gemaakt in een aanloop resp. eindfase.

Voor de eindfase dient, deels uit het oogpunt van gunstige mogelijkheden voor zandaanbod en geringe zandverplaatsing, aansluiting te worden ge-zocht met het Rietgors Hierdense Beek.

Combinaties met chemisch defosfateren in vivo in het Rietgors moeten nader worden onderzocht.

In de aanloopfase is voor het Veluwemeer een doorzichtverbetering te verwachten tot gemiddeld 0,5 meter hetgeen misschien voldoende kan zijn voor het op gang brengen van een spontane groei van waterplanten. Hier-door kan de waterkwaliteit sprongsgewijs verder verbeteren, zodat er een kleine kans is dat al in de aanloopfase periodiek een doorzicht van meer dan l meter wordt bereikt.

Deze kans op een min of meer permanent doorzicht van meer dan l meter is evenwel veel groter bij realisering van de eindfase. Bij een intensive-ring van de aanloopfase is dit niet te verwachten.

Voor een groter effect op de waterkwaliteit kan het gewenst zijn de doorspoeling met behulp van het gemaal Lovink af te stemmen op de zuive-ringscapaciteit van het Rietgors. Een blijvend lage P-concentratie van het meerwater kan in het voorjaar bewerkstelligd worden door de doorspoe-ling door te zetten tot in april, de maand waarin de zuiveringseffici-entie van het Rietgors sterk toeneemt. Deze verlengde doorspoeling kan al dan niet in combinatie gezien worden met een verlaagde stand van het water in de gorzen (vergroten van de bergingscapaciteit van het Riet-gors } .

De jaarlijkse kosten van een goed werkend Rietgors zijn aanzienlijk lager dan de lopende kosten van chemisch defosfateren, zodat uiteindelijk een kombinatie van hoofdzakelijk chemisch defosfateren in het vroege voorjaar

(9)

en late najaar en het biologisch defosfateren in het groeiseizoen aan-trekkelijk lijkt.

Het Rietgors is van een dusdanige omvang en samenstelling dat het kan uitgroeien tot een interessant broed-, fourageer-, gebied voor moeras- en watervogels. Tezamen met de doorzichtverbetering kan het Veluwemeer daardoor tevens in waarde toenemen voor veel doortrekkende en overwinte-rende vogels.

Een aantrekkelijke vormgeving met wandel- en fietspaden, vis- en eventu-eel aanlegsteigers maken het geschikt tot een aantrekkelijk gebied recreatie. Deze zal zo veel mogelijk extensief en natuurgericht moeten zijn. Indien nodig zal er sprake moeten zijn van zonering in tijd en ruimte.

Aanleg of vorming van Rietgorzen zal gepaard moeten gaan met wijziging van de bestemmingsplannen van de Gemeente Harderwijk en Drenten.

HIERDENSE BEEK

(10)

Omvang (ha)

P-verwijdering (kg/jaar) Vermindering P-belasting door Hierdense beek - jaarlijks (%) winter (%) zomer ( % } Vermindering totale P-belasting Veluwemeer (%) gemiddeld Aanlegkosten Jaarlijkse kosten (fl.) (looptijd 40 jaar, 7 %} Kosten fl./kg P

RIETGORS HIERDENSE BEEK 20 2000 10 30 2

3

0, 105.400 52 - 12 - 40 - 10 - 4 9 mil j. (37 als onderdeel Rietgors Harderwijk) alle getallen bij benadering

Een Rietgors voor de monding van de Hierdense Beek kan door middel van bezinking naar verwachting jaarlijks 2 ton P invangen, waarvan ca 0,5 ton in het zomerhalfjaar. Bovendien legt het een grote hoeveelheid slib vast waarmee de hoeveelheid slib in suspensie op termijn zou kunnen afnemen. De hierdoor te verwachten doorzichtverbetering zal hierdoor groter zijn dan slechts op basis van de verminderde externe P-belasting verwacht kan worden.

Dit Rietgors dient zo mogelijk tezamen met het Rietgors Harderwijk te worden aangelegd. Dit onder meer vanwege de grote zandbehoefte voor de eindfase van Rietgors Harderwijk.

(11)

RIETGORS SCHUITENBEEK

Omvang (ha)

P- verwij dering (kg) jaarlijks (kg)

Vermindering P-belasting Schuitenbeek jaarlijks (%)

zomer hal f jaar (%)

(12)

Vermindering N-belasting Schuitenbeek jaarlijks (%)

zomerhalf jaar (%)

Vermindering totale P-belasting Wolderwi j d-Nuldernauw : jaarlijks (%) zomerhalf jaar (%) Aanlegkosten Jaarlijkse kosten (fl.) (looptijd 40 jaar, 7 %)

zonder directe inplant met directe inplant

Kosten per kg verwijderde P (fl./kg P) zonder directe inplant

met directe inplant

10 30

20

25 - 30

6,5 mil j-883-000 960.000 - 1,3 mil j. 177 192 - 260 Alle getallen bij benadering

Het aanpakken van de externe belasting van de Schuitenbeek kan plaatsvin-den door het beekwater zoveel mogelijk te zuiveren door de aanleg van een Rietgors of door het af te leiden naar het Nijkerkernauw. Beide mogelijk-heden zijn onderzocht.

Het Rietgors Schuitenbeek voorziet in de mogelijkheid water van de Schui-tenbeek en het uitslagwater van de Polder Arkemheen te zuiveren en vervolgens in het Nuldernauw te brengen. Als de zuivering niet optimaal is vanwege grote wateraanvoeren of door lage biologische activiteit, dan bestaat de mogelijkheid het water direct af te voeren naar het Nijkerker-nauw. Een geringe toename van de nutriëntenbelasting van het Eemmeersys-teem zou hiervan het gevolg kunnen zijn (O - l % toename ten opzichte van de huidige situatie).

Door de aanleg van een Rietgors kan een grote hoeveelheid slib vastgelegd worden zodat de hoeveelheid slib in suspensie en mogelijk ook de desorp-tie van P in het meer in de zomermaanden op termijn verder zullen afne-men. De doorzichtverbetering zal dan ook groter zijn dan slechts op basis van de vermindering van de externe P-belasting is te verwachten, en is misschien groot genoeg voor een spontane toename van waterplanten in deze meren.

De aanwezigheid van een Rietgors zal in droge zomers niet een tot een vergroting van watertekort leiden; in die perioden is de aanvoer van de Schuitenbeek toch al laag.

Inlaat van water uit het Nuldernauw naar Polder Arkemheen blijft moge-lijk. De in het Rietgors aanwezige aanvoerleiding kan tevens voor inlaat gebruikt worden.

Het Rietgors biedt goede mogelijkheden voor natuurontwikkeling. Het heeft, gelegen naast polder Arkemheen, grote potenties als broedgebied en fourageergebied voor vele moeras-, watervogels en weidevogels.

(13)

Tezamen met een waterkwaliteitsverbetering van het Wolderwijd-Nuldernauw zal het gebied in betekenis toenemen voor overwinteraars en doortrekkende vogels.

Het ontwerp biedt ruime mogelijkheden voor extensief, deels natuurgericht recreatief medegebruik in vorm van wandelpaden en aanlegmogelijkheden voor de recreatievaart.

In tegenstelling tot de aanpak van de diffuse bronnen in de bovenloop van de Schuitenbeek is een Rietgors op zeer korte termijn te realiseren.

VOLLEDIGE AFLEIDING WATER SCHUITENBEEK EN POLDER ARKEMHEEN

(14)

Omvang (ha)

P-verwijdering (kg)

Vermindering totale P-belasting Wolderwijd-Nuldernauw

jaarlijks (%)

Vermindering totale N-belasting Wolderwijd-Nuldernauw

jaarlijks (%)

Toename P-belasting Eemmeersysteem (%) Aanlegkosten

Jaarlijkse kosten {looptijd 4o jaar, 7 X) Kosten per kg verwijderde P (fl./kg P)

VOLLEDIGE AFLEIDING 40 19.000 65 40 0 - 2 2,5 milj. 405-300 21

Alle getallen bij benadering

Een volledige afleiding van de Schuitenbeek en het water van Polder Arkemheen is in staat de nutriëntenbelasting van het Wolderwijd-Nulder-nauw aanzienlijk te verminderen.

Volledige afleiding draagt in droge zomers niet bij tot vergroting van het watertekort in het Wolderwijd-Nuldernauw: de huidige, periodiek optredende watertekorten worden nu ook al vrijwel niet aangevuld met water uit de Schuitenbeek (regenbeek !).

De afleiding biedt goede kansen voor natuurontwikkeling zoals aanslib-bings- en erosieprocessen, deels vrije meandering van de stroomgeul en de ontwikkeling van riet, biezen en moerasbos.

De slikken kunnen als fourageergebieden een grote aantrekkingskracht uitoefenen op de in de omgeving aanwezige steltlopers. Daarnaast kunnen bij de aanwezigheid van eventueel moerasbos en rietvelden ook broed- en schuilgelegenheden voor rietvogels ontstaan.

Recreatief medegebruik wordt afgewezen. Mogelijkheden hiertoe zijn er wel maar zijn gelet op de verwachte natuurontwikkeling ongewenst.

Een volledige afleiding is ten opzichte van een Rietgors relatief eenvou-dig en snel te realiseren en is uit oogpunt van kosten en vermindering van de nutriëntenbelasting zeer efficiënt.

Afleiding is, in afwachting van de resultaten van de beoogde brongerichte eutrofiëringsbestrijding, als tijdelijke maatregel bij uitstek geschikt om de waterkwaltiteit van het Wolderwijd-Nuldernauw te herstellen terwijl tegelijk kansen worden geboden voor extra natuurontwikkeling in dit deel van het Nuldernauw.

(15)

MONITORING EN BIJSTURING

De zuiveringsresultaten van Rietgorzen kunnen door verschillende factoren mee en tegen kunnen vallen. Daarnaast zal op voorhand het zuiveringsre-sultaat niet exact te voorspellen zijn. Daarom moet in het ontwerp van de Rietgorzen altijd aandacht worden besteed aan faseringsmogelijkheden wat betreft de aanleg en aan flexibel beheer. De bijsturing van deze zou onder meer kunnen plaatsvinden op basis van proefondervindelijke resul-taten .

Onder andere de volgende vragen dienen daarbij te worden opgelost: - hoe groot is de zuiveringsefficiëntie van een geheel Rietgors;

wat is de zuiveringsefficiëntie bij wisselende belasting en bij lage P,K,N-trajecten en wat is de belasting waarmee de beste zuiveringres-ultaten gehaald worden;

- hoe groot is het verschil in zuivering gedurende het seizoen;

- hoe groot is het verschil in zuiveringsefficiëntie tussen extensief en intensief maaibeheer;

- wat is het optimale waterbeheer bij verschillende vormen van natuur-ontwikkeling;

- hoe kan bij een zo goedkoop mogelijk beheer een zo groot mogelijke zuivering tot stand worden gebracht.

(16)

DEEL I

(17)

INHOUDSOPGAVE pag. 1. Inleiding l 2. Waterkwaliteit Randmeren 2 2.1 Eutrofiëring 2 2.2 Doel eutrofiëringsbestrijding 2 2.3 Maatregelen 3 3. Typering Rietgorzen 3 1.l Vloeiveldsystemen 3 3.2 Deltasystemen 6 3.3 Oeverzonesystemen 7 4. Veelbelovende lokaties rietgorzen

4.1 Selectie meren

(18)

RIETGORZEN IN DE RANDMEREN

1. INLEIDING

In opdracht van de Dienst Binnenwateren/RIZA te Lelystad is door het Centrum voor Milieukunde van de Rijksuniversiteit Leiden onderzoek ver-richt naar de mogelijkheden voor de aanleg van natuurzuiveringssystemen in de Randmeren.

Natuurzuiveringssystemen zijn te omschrijven als land-watersystemen die kunnen dienen voor waterzuivering, natuurontwikkeling en recreatief medegebruik. De in deze studie ontworpen natuurzuiveringssystemen zullen worden aangeduid met de naam "Rietgors" of "Rietgorzen".

De zuiverende werking is in hoofdzaak gebaseerd op het feit dat Rietgor-zen nutriëntrijk slib invangen en via vegetatie in water opgeloste nu-triënten vastleggen.

De verbetering van de kwaliteit van het oppervlaktewater door Rietgorzen kan gradueel/langzaam of sprongsgewijs tot stand komen. Het laatste komt voor in meren waar de waterkwaliteit balanceert tussen een situatie met matig eutroof en een slecht doorzicht en matig eutroof met een goed doorzicht. De aanwezigheid van een Rietgors kan die omslag bewerkstel-ligen waardoor het meer in een permanente matig eutrofe en heldere toe-stand terecht komt. In die toetoe-stand kan de waterkwaliteit grotendeels door vegetatie en fauna gereguleerd worden.

De eutrofiëringsbestrijding van de Randmeren is primair gericht op het bestrijden van de nutriëntenbronnen. Deze aanpak komt voor sommige bron-nen echter slechts langzaam op gang, terwijl vermindering van de nu-triëntbelasting van het meerwater nu al gewenst is. Het doel van Riet-gorzen is in dit verband tweeledig. Ten eerste werken ze zuiverend waar-door de eutrofiëringsbestrijding ook bij een achterblijvende brongerichte aanpak toch direct resultaten op kunnen leveren. Ten tweede kunnen ze een bijdrage leveren aan de natuurwaarden op, in en rond de Randmeren. Het onderzoek richte zieh enerzijds op het selecteren van locaties waarbij Rietgorzen, al dan niet in combinatie met andere maatregelen ten behoeve van waterzuivering toegepast zouden kunnen worden en anderzijds op het concreet ontwerpen van Rietgorzen voor die geselecteerde locaties. Bij die ontwerpen is naast de zuiverende werking ook gelet op mogelijkhe-den voor natuurontwikkeling en recreatief medegebruik.

De ontwerpen hebben vanwege onzekerheden in de te verwachten zuivering overigens een experimenteel karakter. Dit moet in het ontwerp tot uiting komen in mogelijkheden voor fasering in de aanleg van de Rietgorzen en flexibel beheer.

Het rapport bestaat uit drie delen.

In dit deel (I) komen achtereenvolgens aan de orde: de huidige waterkwa-liteit van de Randmeren, de typen Rietgorzen, de selectie van veelbelo-vende locaties en de hoofdlijnen van de ontwerpen.

In deel II worden de ontwerpen gepresenteerd voor RWZI-Harderwijk, de Hierdense beek en de Schuitenbeek.

(19)

2. WATERKWALITEIT RANDMEREN 2.1 Eutrofiëring

Alhoewel vlak na de aanleg van de polders de waterkwaliteit van de Randmeren goed was, is deze na verloop van tijd verslechterd. Enerzijds is de nutriëntenbelasting sinds de aanleg van deze meren toegenomen, onder meer verband houdende met diffuse en geconcentreerde lozingen van (on)gezuiverd afvalwater en overbemesting door intensieve veehouderijen. Naast deze externe belastingen, en in feite als direct gevolg daarvan, nam ook de interne belasting in de vorm van slibresuspensie en P-afgifte uit de bodem toe.

Anderzijds is de verblijftijd van het water van dit oorspronkelijke deel van het IJsselmeer door de aanleg van de polders sterk toegenomen. Hier-door ontwikkelde zich geleidelijk een sterke algengroei, uiteindelijk resulterend in de bloei van blauwalgen. Het doorzicht verminderde sterk. Om aan die ongewenste ontwikkelingen een eind te maken is begonnen met het bestrijden van de eutrofiëring. In die strijd zijn al duidelijke successen behaald maar de situatie is thans nog verre van bevredigend. In sommige meren is het omslagpunt van eutroof troebel naar eutroof matig helder water bijna bereikt. Een relatief geringe verbetering van de belasting kan dan resulteren in een grote doorzichtverbetering.

2.2 Doel eutrofiëringsbestrijding

De eutrofiëringsbestrijding van de Randmeren is geconcentreerd rond één doel: het' vergroten van het doorzicht. Voor de korte termijn is het gewenste doorzicht vastgesteld op 0,5 meter en voor de lange termijn op l meter.

Hieruit zijn allerlei subdoelen af te leiden die verband houden met de oorzaken van het geringe doorzicht zoals het terugdringen van het P-gehalte van het meerwater. Zie TABEL 2.1.

DOORZICHT TOTAAL P (JAARGEMIDDELDE)

0,5 m 0,08 - 0,12 mg/1

l m 0,04 - 0,06 mg/1

TABEL 2.1

Relatie tussen het gewenste doorzicht en de daarmee samenhangende P-gehaltes voor de korte en lange termijn voor het Veluwemeer-Drontermeer

(PER, 1986).

(20)

2.3 Maatregelen

De maatregelen ter bestrijding van de eutrofiëring kunnen ingedeeld worden in vier groepen (BOVAR, 1986).

Groep 1: Verminderen van externe belastingen zoals intensieve veehou-derijen, beken en RWZI's;

Groep 2: Waterhuishoudkundig beheer, bijvoorbeeld afleiden van ex-terne belastingen, waterpeilbeheer en doorspoeling;

Groep 3= Verminderen van de interne belastingen door meerbodemkundig beheer zoals verwijdering nutriëntenrijk bodemslib of het vastleggen van bodemfosfaten

Groep 4: Actief biologisch beheer, gericht op de stand van de water-flora en fauna.

Voor wat betreft groep l gaat het om het invangen en vastleggen van externe belastingen door bijvoorbeeld de vegetatie en bij groep 4 om het creëeren van geschikte habitats voor (gewenste) aquatische fauna-soorten

(bijv. de snoek).

Combinaties van Rietgorzen met andere maatregelen zullen soms nodig zijn: als zuivering op een bepaald moment of bepaalde plaats gewenst is en het Rietgors op dat moment die zuivering niet volledig kan leveren dan moeten andere maatregelen, voor zover mogelijk, die taak overnemen.

3. TYPERING RIETGORZEN

De opname van P door Rietgorzen is terug te voeren op de continue bezin-king van aan slib geadsorbeerd P, de adsorptie van P aan de bodem en de opname van P door de plant (wortels, stengels en bladeren). Hieruit resulteert een seizoensafhankelijke P-opname en daaraan gekoppelde zui-veringsefficiëntie. Daarnaast kennen de meeste vormen van P-opname ook een langjarige trend doordat P-verzadiging op kan treden.

Er wordt in deze studie onderscheid gemaakt tussen de blijvende verwij-dering van P en de tijdelijke verwijverwij-dering van P, die respectievelijk P-verwijdering en P-retentie zijn genoemd.

P-verwijdering is het verschil tussen de opname van P gedurende het groeiseizoen en de gedeeltelijke afgifte daarvan ten gevolge van decom-positie en mineralisatie na het groeiseizoen. P-retentie is dat deel wat slechts tijdelijk gedurende het groeiseizoen wordt vastgehouden en is gelijk aan de P-afgifte na het groeiseizoen.

De volgende typen Rietgorzen kunnen naar vorm en functie onderscheiden {Fiselier, 198?) worden:

a. een vloeiveldsysteem; b. een deltasysteem; c. een oeverzone systeem.

3.1 Vloeiveldsystemen

Een vloeiveldsysteem bestaat uit:

(21)

- bezinkvijvers voor het bezinken van nutriëntenrijk slib;

- vloeivelden, hierna gorzen genaamd, die met bijvoorbeeld riet of biezen begroeid.

In de bergings-en bezinkvijvers vindt het hele jaar bezinking en daardoo; verwijdering van nutriëntenrijk slib plaats. In de gorzen beperkt de zuivering zich grotendeels tot het zomerhalf jaar. Door de opname in die planten en het vervolgens maaien en afvoeren vindt verwijdering van opgeloste nutriënten plaats.

Het zuiveringsresultaat van dergelijke systemen kan met name gedurende het groeiseizoen hoog zijn: een zuiveringsrendement, gebaseerd op l verwijderijng en P-retentie, tot 90 % kan gehaald worden, op voorwaarde dat er geen overbelasting met nutriënten plaatsvindt en er regelmatig gemaaid wordt.

AFBEELDING 3.1

Met riet begroeide gorzen

(22)

Wat betreft natuur biedt het afhankelijk van waterpeilschommelingen en de vegetatie-ontwikkeling vooral mogelijkheden aan de avifauna. Natuuront-wikkeling kan in principe in het hele Rietgors plaatsvinden. De beste mogelijkheden hiertoe bieden die plaatsen die het meest met rust gelaten worden. Indien wenselijk kan gedacht worden aan speciaal daartoe te reserveren gebieden (bijv. natuurkerngebieden).

Mogelijkheden voor recreatief medegebruik moeten vooral extensief en natuurgericht zijn. Voorbeelden hiervan zijn wandelen en bijvoorbeeld het observeren van vogels (vogelobservatieposten). Daarnaast kan gedacht worden aan fietsen (vloeiveldsysteem als onderdeel van een fietsroute) en, aan de meerzijde, vissen en evt. zwemmen.

AFBEELDING 3.2

Recreatief medegebruik: fietsen in Rietgorzen

(23)

Ervaringen met soortgelijke systemen in Nederland zijn onder meer bij Lauwersoog en Elburg opgedaan. Het hoofddoel van deze velden is water-zuivering. De werking van Rietveld Elburg viel tot nu toe tegen (PER, 1986). Het is te klein voor de nutriëntbelastingen van de RWZI en tot voor kort traden veel kortsluitstromingen op waardoor de verblijftijden van het water te kort waren.

Verder worden van nature aanwezige moerassen kunstmatig aangelegde na-tuurzuiveringssystemen in West-Duitsland en de Verenigde Staten toegepast voor de reiniging van huishoudelijk afvalwater. Het P-gehalte van uit-stromende water is in sommige gevallen laag: 0,2 tot 0,3 mg P/1 (Duel, 1986)

3.2 Deltasystemen

Een deltasysteem is gericht op het invangen van nutriëntenrijk slib. Het bestaat uit een aantal achter elkaar gelegen zones; van "binnen naar buiten" zijn te onderscheiden:

een fijn- tot grofzandige sedimentatiezone waar sprake is van afvoer-afhankelijke sedimentatie- en erosieprocessen ("deltavorming"); - een sedimentatiezone waar netto sedimentatie van P-rijk slib

plaats-vindt :

- een bezinkingszone waar P-rijk slib, dat bij piekaanvoeren niet in de aanslibbingvelden tot rust komt, kan worden ingevangen, en

een al dan niet halfopen buitenzone die bestaat uit zandbanken, eilan-den en golfbrekers met als doel luwte te scheppen voor de binnendelta. Dit systeem kan zeer goed anticiperen op wisselende en grote aanvoeren van water, sediment en daarmee van nutriënten. Het is daardoor vooral geschikt voor zuivering van beken met sterk wisselende aanvoeren.

Alhoewel er nauwelijks ervaringen mee opgedaan zijn wordt de zuiverings-capaciteit geschat op 20 tot 40 %, afhankelijk van de hoeveelheid aan het slib geadsorbeerde nutriënten en de bezinkcondities.

(24)

AFBEELDING 3-3

Sedimentatie in stroom- en golfluwe zones: spontane opslag van matten-bies.

Wat betreft recreatief medegebruik valt te denken aan wandelen, fietsen en, aan de meerzijde, eventueel vissen en zwemmen. Indien het delta-systeem vanaf de waterzijde goed te bereiken is kunnen ook aanlegmoge-lijkheden gemaakt worden (steigers, meerpalen).

3.3 Oeverzonesystemen

(25)

het meer gelegen. Het kan "van binnen naar buiten gezien" bestaan uit drie achter elkaar gelegen zones:

een zeer ondiepe oeverzone die periodiek inundeert en zo een rol kan spelen bij denitrificatie en daarnaast van betekenis is voor moeras-( bos) ontwikkeling en fourageermogelijkheden biedt voor steltlopers; - een rietzone, die van belang is voor de opname van nutriënten en het

invangen van slib, en bovendien van betekenis is voor de ontwikkeling van moerasruigte en submerse waterplanten;

een aan de buitenzijde gelegen zone die bestaat uit bezinkingsputten, zandbanken, windsingels en golfbrekers voor het scheppen van een rustig "lagunair" milieu.

Het zuiveringsrendement is in sterke mate afhankelijk van de ligging ten opzichte van overheersende water- en slibstromingen en opwaaiing.

Mogelijkheden voor natuurlijke uitbreiding van het Rietgors zijn daarvan mede afhankelijk. Goede mogelijkheden worden geboden aan de aquatische fauna en de daarvan afhankelijke avifauna indien bijvoorbeeld rijshouten dammen worden aangelegd (snoekhabitat) .

De interactie met het open water is bij dergelijke Rietgorzen zeer groot. In combinatie met de uitgroeimogelijkheden kan een dergelijk Rietgors als "trigger" voor de meerwaterkwaliteit fungeren (in het bijzonder de over-gang van troebel, brasemrijk meerwater naar helder water met onder meer snoek) .

Mogelijke vormen van recreatief medegebruik zijn, afhankelijk van de bereikbaarheid, vergelijkbaar met die van de deltasystemen.

Met oeverzonesystemen zijn in Nederland nog geen ervaringen opgedaan. Dat ze kunnen leiden tot waterkwaliteitsverbeteringen via algengraas wordt onder meer bewezen door vergelijkbare situaties elders in Nederland

(bijv. daar waar verlanding optreedt en in gebieden met petgaten).

. VEELBELOVENDE LOKATIES RIETGORZEN Selectie meren

Bij de selectie zijn alle Randmeren, inclusief het Ketelmeer en Zwarte-meer, in beschouwing genomen (Akkerman, 198?) • Daarbij zijn verschil-lende aspecten geinventariseerd.

Gekeken is naar de uitgangssituaties, de aard en omvang van de externe belastingen en de huidige maatregelen ter bestrijding van de eutrofi-ëring.

Vervolgens is gekeken in hoeverre Rietgorzen een bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van de waterkaliteit van de meren. Meren waarbij door het inschakelen van Rietgorzen met een relatief gering ruimtebeslag een grote waterkwaliteitsverbetering te verwachten is, verdienden daarbij de voorkeur .

Verder is gekeken naar mogelijkheden voor natuurontwikkeling en mogelijk-heden en beperkingen voor de recreatie.

Ook is onderzoek verricht naar in hoeverre het regionale en lokale beleid beperkingen en mogelijheden biedt voor de vorming van Rietgorzen en - in globale zin - naar de kosten voor aanleg en beheer.

(26)

RWZI's en beken, die relatief eenvoudig met Rietgorzen te verminderen zijn;

er door reeds bestaande, technische maatregelen juist in deze meren een al zekere waterkwaliteitsverbetering te zien is;

de overgang van een hypertrofe naar een eutrofe waterkwaliteitstoe-stand, het "triggereffect", juist in deze meren te verwachten is.

4.2 Locatie en type Rietgors

Algenbloei wordt in het Veluwemeer-Drontermeer en het Wolderwijd-Nul-dernauw hoofdzakelijk bepaald door de beschikbaarheid van P (fosfor) . Hen spreekt in dat verband van P-gelimiteerde watersystemen. Dit houdt in dat terugdringing van de P-belasting direct de algengroei doet verminderen waardoor het doorzicht zal toenemen.

In het Veluwemeer bedraagt momenteel de gemiddelde P-belasting ca 0,8 mg P/m^.jaar, exclusief de bijdrage door gemaal Lovink (PER, 1986). De belasting in het Drontermeer is veel hoger: ca 3.5 mg P/m , jaar. De voornaamste aanvoerbronnen van P en hun omvang in staan hieronder weerge-geven .

BRON ton P/j % (van totale aanvoer) RWZI-Harderwijk

RWZI-Elburg Beken

waarvan Hierdense beek Gemalen oude land

ca 12 ca 9 ca 12 ca 4 ca 10 20 16 20 16 8 TABEL 4.1

Belangrijkste externe P-bronnen van het Veluwemeer-Drontermeer (PER,

1986)

Voor het toepassen van Rietgorzen bij aanvoerbronnen is de voorkeur gegeven aan relatief grote bronnen zoals de RWZI's en de Hierdense beek. Gelet op de hoge belastingen van RWZI-Harderwijk, de aanwezige ruimte en de ligging ten opzichte van de overheersende waterstroming in de meren ("bovenstrooms") wordt zowel een goede zuivering als een groot positief effect op de meerwaterkwaliteit verwacht. Daardoor verdient deze lokatie de voorkeur boven die van RWZI-Elburg.

Bij RWZI-Harderwijk wordt de voorkeur gegeven aan een vloeiveldsyteem, vanwege het hoge aandeel P in opgeloste vorm. Dit kan alleen met gorzen ingevangen en verwijderd worden.

Bij de Hierdense beek is vanwege de hoge en sterk wisselende belastingen van water en nutriënten gekozen voor een deltasysteem. Deze belasting is in de wintermaanden het grootst. Via bezinking kunnen echter met een relatief gering ruimtebeslag goede resultaten bereikt worden.

(27)

BRON ton P/j % (van totale aanvoer) Beken ca 19,5 63

waarvan Schuitenbeek ca 14,5 53 Puttergemaal (Polder Arkemheen) ca 4,5 14

TABEL 4.2

Belangrijkste P externe bronnen van het Wolderwijd-Nuldernauw (gegevens E.J.B. Uunk, DBW/RIZA, Lelystad)

De realisatie van Rietgorzen zal zich richten op de in TABEL 4.2 genoem-de, dicht bij elkaar gelegen bronnen van externe belasting. De voorkeur wordt gegeven aan een vloeiveldsysteem met mogelijkheden voor:

- periodiek afleiden van zeer hoge nutriëntaanvoeren door de Schuiten-beek en het Puttergemaal naar het Nijkerkernauw.

- berging/buffering van pieken in de aanvoer en bezinking van nutriënt-rijk slib van de Schuitenbeek;

invangen en verwijdering van opgelost P van de Schuitenbeek en het Puttergemaal.

Indien mogelijk moet het water van polder Arkemheen zoveel mogelijk naar het Nijkerkernauw afgeleid worden.

5. ONTWERP IN HOOFDLIJNEN

In HOOFDSTUK 3 is een algemene omschrijving gegeven van drie typen Riet-gorzen. In dit hoofdstuk zal voor de geselecteerde typen, te weten het vloeiveld- en het deltasysteem, in meer gedetailleerde vorm worden aan-gegeven:

- welke areale onderdelen in deze systemen voor moeten komen; wat het doel van die onderdelen is, en

met welke kwalitatieve en kwantitatieve principes bij het ontwerpen van die onderdelen rekening gehouden moet worden. Het laatste zal worden aangeduid als ontwerprichtlijnen.

De hier gegeven ontwerprichtlijnen hebben enerzijds betrekking op de zuiverende werking van de Rietgorzen en hebben nog een algemeen karakter. Anderzijds kunnen voor natuurontwikkeling en recreatief medegebruik ook ontwerprichtlijnen opgesteld worden. Deze zullen hieronder tevens aange-geven worden.

5.1 Zuivering

5.1.1 Vloeiveldsysteem

De belangrijkste onderdelen, hun doelen en de ontwerprichtlijnen van vloeiveldsystemen, staan in de volgende figuur weergegeven.

(28)

ONDERDELEN EN HUN DOEL ONTWERPRICHTLIJNEN

BRON l T

BERGINGSVIJVER buffering van pieken in de hydraulische belasting verdunning van pieken in de P-belasting

naximaal bergen

maximaal verdunnen

BEZINKVIJVERS bezinking van aan slib gebonden P

maximaal bezinken

GORZEN

opname en verwijderen van P via oogsten P-retentie

maximaal verwijderen maar afhankelijk van gewenst zuiveringsresultaat en maaibeheer.

MEER

FIGUUR 5-1

Schematische voorstelling van de opbouw van een vloeiveldsysteem en de belangrijkste ontwerprichtlijnen.

De hydraulische belasting van vloeiveldsystemen mag niet te hoog zijn en niet te sterk wisselen. Overbelasting gaat ten koste van de P-opname door de vegetatie. Vooral tijdens piekaanvoeren kan de hydraulische belasting te hoog worden. Daarom is maximale buffering van die aanvoeren noodzake-lijk.

Pieken in de nutriëntenaanvoer doen vanwege legering van bijvoorbeeld biezen eveneens de zuiverende werking in gorzen afnemen. Zoveel mogelijk moeten deze pieken vermengd en daarmee verdund worden in het deel waar de hydraulische pieken gebufferd worden. Dit kan ten opzichte van het hele vloeiveldsysteem op een relatief gering oppervlak plaatsvinden.

(29)

AFBEELDING 5.1

Mogelijk aanzicht van een bergingsvijver, ca 15 jaar na aanleg.

In de meeste gevallen bedraagt bij RWZI's met een defosfateringsinstal-latie ("de derde trap") het aandeel van aan zwevende deeltjes gebonden P tussen de 20 en 50 % van de totale P-aanvoer. Dit hoge aandeel is te verklaren doordat de bezinkcapaciteit bij RWZI's vanwege gebrek aan ruimte en de kosten vaak beperkt is. Zo wordt bij RWZI-Harderwijk een bezinktijd van l uur gehanteerd. Door de aanleg van grote bezinkvijvers kan de verblijftijd verlengd en daarmee de bezinking vergroot worden. De verblijftijd van het water moet minimaal l dag zijn. Het resultaat hiervan is, dat bij rustige bezinkcondities ca 90 % van het slib uit de bovenste decimeters bezonken is. Deze slib- en nutriëntarme waterschijf kan vervolgens naar de gorzen doorgevoerd worden.

Voor de optimale zuivering in gorzen moet uitgegaan worden van hydrauli-sche belastingen van maximaal 200 tot 300 m3/ha,dag. De waterdiepte mag bij een volgroeid gewas, zoals riet, lisdodde of mattenbies niet groter zijn dan ca 0,5 m.

Bij het bepalen van de omvang van de gorzen wordt naast een schatting van de P-retentie uitgegaan van de opname en verwijdering van nutriënten door het maaien van vegetatie. Over de mate van die verwijdering, oftewel het zuiveringsresultaat, kan het volgende gezegd worden.

Door het oogsten van de bovengrondse delen van een 3 tot 5 jaar oude biezenvegetatie kan ca 150 tot 300 kg N/ha,j en 20 tot 40 kg P/ha,j

(30)

worden verwijderd. Deze getallen zijn gebaseerd op zuiveringsresultaten van kunstmatig aangelegde biezenvelden in de Flevopolders.

De gemiddelde verwijdering van P en N door verschillende typen vegetatie, zoals die gevonden zijn in het buitenland, is als volgt (naar Duel, 1986):

TYPE VEGETATIE BOVENGRONDSE OPNAME IN KG/HA,J

Typha latifolia Phragmites australis Scirpus lacustris Carex spec. 160

304

61

134

26

16

8 9 TABEL 5.1

Opname van N en P in stengels en bladeren in kg/ha, j door verschillende typen vegetaties op grond van buitenlandse ervaringen (naar Duel, 1986).

In deze studie gaan we er van uit dat een maximale verwijdering van 25 à 30 kg P/ha,j bij een intensief maaibeheer, d.w.z. bij een maaifrequentie van l x per jaar of vaker, in principe mogelijk moet zijn. In Deel II en III wordt hierop verder ingegaan.

In vloeiveldsystemen moet in verband met de kosten echter gestreefd worden naar een zo laag mogelijke beheersinspanning, hetgeen in hoofd-lijnen neerkomt op zo weinig mogelijk maaien en zo gering mogelijke technische waterregulatie.

5.1.2 Deltasysteem

De belangrijkste onderdelen van deltasystemen, hun doel en ontwerpricht-lijnen staan in de volgende figuur aangegeven.

(31)

ONDERDELEN EN HUN DOEL ONTWERPRICHTLIJNEN

BRON

SEDIMENTATIEZONE erosie en sedimentatie van zand en slib

zoveel mogelijk spreiden in ruimte

BEZINKVIJVER bezinking van aan slib gebonden P

maximaal bezinken

BUITENRING

vormen van wind en golf-luwtes

maximale wind- en golfbelemmering

MEER

FIGUUR 5.2

Schematische voorstelling van de opbouw van een deltasysteem en de be-langrijkste ontwerprichtlijnen.

Sedimentatie zal met name in de monding, aan de landzijde plaatsvinden. In deze zone zal tevens doorvoer van slib- en nutriëntrijk water plaats-vinden. Deze doorvoer moet gespreid in tijd en/of ruimte naar het bezin-kgedeelte geleid worden.

Maximale invang van van nutriëntenrijk slib kan alleen bereikt worden door het bezinkgedeelte zo groot mogelijk te maken. Het zal dan ook een relatief groot oppervlak van het hele systeem innemen.

In het bezinkgedeelte moet zo weinig mogelijk golfwerking zijn om bezin-king te stimuleren en resuspensie van slib te voorkomen. Dit kan onder meer bereikt worden met een voor die doelen zo optimaal mogelijk gevormde en dichtbegroeide buitenring.

(32)

5.2 Natuurontwikkeling

Rietgorzen hebben grote potenties voor natuurontwikkeling. De mate van ontwikkeling is echter afhankelijk van de uitgangssituatie, de omvang en vormgeving van het Rietgors, de mate van rust en de nabijheid van andere natuurgebieden.

De betekenis voor de natuurontwikkeling is tweeledig: enerzijds vanwege de waterkwaliteitsverbetering en het daaruit voortvloeiende herstel van de vegetatie en fauna van de meren, anderzijds als broed- en fourageer-plaats voor in de (wijde) omgeving levende diersoorten, ter fourageer-plaatse van het Rietgors zelf.

Natuurontwikkeling is in principe zonder extra veel ruimtebeslag in alle delen van het Rietgors mogelijk. De mate waarin dat plaatsvindt is onder meer afhankelijk van de waterpeilschommelingen, de maaifrequentie, nutriëntbelastingen en rust.

Een Rietgors kan functioneren als broed-, slaap-, fourageer- of pleister-plaats voor verschillende vogelsoorten. Daarnaast biedt het, op pleister-plaatsen met schoon water, mogelijkheden voor reptielen en amfibieën. Door het land-water karakter kan het ook een geschikt habitat zijn voor kleine (water)zoogdieren (muizen, ratten en wellicht otters).

Het beheer moet onder meer gericht kunnen zijn op de komst en het behou-den van zeldzame en karakteristieke diersoorten. Hoe meer daarvan aan te treffen zijn, des te groter de natuurwaarde en maatschappelijke waarde van het Rietgors zal zijn.

Voor het verkrijgen van geschikte biotopen kan het zinvol zijn om in en aan de randen van Rietgorzen delen te reserveren, cq. aan te leggen voor natuurontwikkeling. Daarbij kan gedacht worden aan flauw hellende oevers voor bijvoorbeeld fouragerende vogels, geïsoleerde delen (land en/of water) en speciaal daartoe aan te leggen vooroevers.

Bij de evaluatie van de specifieke ontwerpen, in deel II, staat per lokatie in uitgebreidere zin aangegeven welke mogelijkheden Rietgorzen ten aanzien van natuurontwikkeling bieden.

5-3 Recreatief medegebruik

Recreatief medegebruik, in de vorm van extensieve en zo veel mogelijk natuurgerichte dagrecreatie, kan in het Rietgors en aan de randen ervan plaatsvinden. De delen met een hoge nutriëntbelasting zoals de bergings-en bezinkbassins zijn daartoe echter minder geschikt.

In het Rietgors zou zo veel mogelijk gestreefd moeten worden naar medege-bruik van de aanwezige dijken en kades. In principe hoeft dit geen extra ruimtebeslag te geven. Wel moeten er voorwaarden gesteld worden aan de uitvoering van die dijken en kades vanwege de begaanbaarheid.

Bij de aan de meerzijde gelegen randen kan gezocht worden naar combina-ties van recreatief medegebruik en eenvoudige, maar afdoende oeverdedi-gingsmaatregelen. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van zwemgelegenheden en speelweiden. Voorwaarde is echter dat er in verband met de natuur(ont-wikkeling) zo weining mogelijk verstoring moet zijn.

Ten behoeve van die ongestoorde natuurontwikkeling moet er ofwel een ruimtelijke scheiding plaatsvinden in de vorm van een recreatieve

(33)

ring en/of een scheiding in de tijd zoals een afsluiting tijdens het broedseizoen.

6. AANLEG EN BEHEER: STREVEN NAAR FLEXIBILITEIT

6.1 Aanleg: fasering

De aanleg kan op de volgende wijze plaatsvinden: - aanleg ineens:

redenerend vanuit een gewenst eindresultaat ten aanzien van zuivering en natuurontwikkeling en rekening houdend met alle marges wordt het Rietgors ineens aangelegd: dit houdt in dat de aanleg van de buiten-dijk en functionele invulling van het Rietgors in een keer plaats vindt ;

- gefaseerde aanleg:

men kan het zuiveringsresultaat vergroten door het Rietgors te vergro-ten en daarbij uitgaan van een gefaseerd aanleggen van de buivergro-tendijk, of van een gefaseerde invulling binnen een reeds aangelegde starre buitendijk;

- reversibele aanleg:

men legt aan wat gemakkelijk weer teniet kan worden gedaan, zoals grote delen van het Rietgors of, op kleinere schaal, het gebruik van gemakkelijk erodeerbare kaden in plaats van "harde" oeververdediging. De reversibele aanleg valt voor wat betreft het Rietgors als geheel vanwege de gewenste natuurontwikkeling af. Voor lokale (natuurlijke) afbraak van kleine onderdelen van het Rietgors moet in de ontwerpen wel ruimte zijn.

Met het oog op het gewenste zuiveringsresultaat is een te krappe, starre aanleg ongewenst maar een onnodige overdimensionering is uit het oogpunt van de kosten eveneens af te raden.

Een mogelijke starre aanleg (aanleg ineens en vastgelegd beheer) valt af: de kans dat teveel of te weinig wordt aangelegd zal in de praktijk toch leiden tot een extensivering van het beheer of een uitbreiding van het systeem.

Gefaseerde invulling, verdient de voorkeur. Wat betreft kleine delen of onderdelen van het Rietgors wordt reversibele aanleg niet uitgesloten. Deze "zachte" aanlegwijze kan bovendien het beste inspelen op het lange termijn-beleid voor de eutrofiëringsbestrijding van de Randmeren. Dit beoogt een brongerichte aanpak. Deze aanpak zal nog niet meteen tot de gewenste resultaten leiden. Zolang kunnen de Rietgorzen heel goed de effectverminderende taken op zich nemen.

Verder onderzoek vooraf naar de zuiverende werking van Rietgorzen en het effect op de meren kost veel tijd en geld, terwijl daarmee dan weliswaar betere effectvoorspellingen kunnen worden gedaan maar niet alle onzeker-heden kunnen worden weggenomen. Bovendien zou dit te lang kunnen gaan duren. Dit onderzoek zou daarentegen uitstekend gedurende de gefaseerde invulling van het Rietgors plaats kunnen vinden. Het Rietgors heeft dan een experimenteel karakter terwijl tegelijkertijd op relatief goedkope wijze sprake kan zijn van defosfatering en natuurontwikkeling.

(34)

6.2 Nutriëntenbeheer: intensiteit en flexibiliteit

Bij nutriëntenbeheer gaat het om alle handelingen die samenhangen met het invangen, verwijderen en afvoeren van nutriënten. Het is op te splitsen in:

waterhuishoudkundig beheer, en - maaibeheer.

Bij het waterhuishoudkundig beheer ligt de nadruk op de beheersing van de waterpeilen, de doorvoer van water en het reguleren van de verblijftij-den. Naarmate meer inspanningen nodig zijn om het Rietgors waterhuishou-dkundig te reguleren is er sprake van intensivering van het beheer. Bij het maaibeheer gaat het in principe om de keus of men jaarlijks maait of om de drie à vier jaar wenst te maaien. Het jaarlijkse maaien is arbeids- en kosten-intensief en zal hieronder worden aangeduid met "in-tensief maaibeheer". Van "ex"in-tensief maaibeheer" is sprake als eens in de drie of vier jaar gemaaid wordt. De verwijdering van P is door extensief maaibeheer, uitgedrukt in kg P/j lager dan bij intensief maaibeheer. De verwijdering hoeft echter niet zo veel kleiner te zijn als men bij het extensief maaien maar zo veel mogelijk van de bovengrondse delen verwij-dert, hetgeen overigens alleen mogelijk is door het waterpeil sterk te verlagen en het na het maaien laag te houden. Bovendien zou door exten-sief maaien de rietopslag per oppervlakte-éénheid wel eens groter kunnen zijn dan bij intensief maaien.

Het intensieve maaibeheer is, omgerekend naar de jaarlijkse kosten, echter wel drie of vier keer zo duur dan extensief maaibeheer! In Deel III wordt op de maaiwijzen en de resultaten voor nutriëntenbeheer en bijkomende kosten dieper ingegaan.

Ten aanzien van het gewenste zuiveringresultaat bestaan er nog meer onzekerheden.

Zo is er bijvoorbeeld nog weinig ervaring opgedaan met de zuivering door Rietgorzen van reeds op chemische wijze gedefosfateerd effluent en van oppervlaktewater met lage nutriëntconcentraties.

Ook kan niet volledig worden ingeschat hoe effectief extensieve beheers-vormen zijn in de verwijdering van nutriënten en de daarmee samenhangende fosfaatverzadiging op de lange termijn. Daarnaast varieert de nutriënt-opname waarschijnlijk sterk van systeem tot systeem en is verder afhanke-lijk van het tijdstip in het groeiseizoen, het gevoerde waterbeheer en de ouderdom van het systeem. Zie ook deel III.

Het maaisel en de op langere termijn door periodiek uitbaggeren vrijko-mende specie moet ergens verwerkt of geborgen worden. Mogelijkheden voor het maaisel zijn onder meer verbranden, composteren of het toepassen als (goedkope) stro ten behoeve van rijping van landbouwmest. Mogelijke vormen van hergebruik van de specie kan in de vorm van bemester of, in gerijpte vorm, als costructiemateriaal plaatsvinden.

Wat betreft de verwijderingscapaciteit en de daarmee samenhangende kosten zal steeds een afweging gemaakt moeten worden tussen Rietgorzen en andere mogelijkheden van bron- of effectgerichte maatregelen.

Vanwege bovengenoemde onzekerheden moet bij het ontwerpen van Rietgorzen apart aandacht worden besteed aan mogelijkheden voor fasering in beheer, oftewel flexibel beheer en aan mogelijkheden tot bijsturing op basis van onderzoek (monitoring).

(35)

Niet alleen de onzekerheden op het vlak van de waterzuivering maar ook die met betrekking tot natuurontwikkeling vergen een flexibele invulling en beheer van de Rietgorzen. Het natuurbeheer in Rietgorzen moet niet alleen in de natuurkerngebieden maar ook in de intensievere beheerde delen plaatsvinden: natuurbeheer en nutriëntenbeheer dienen daar op elkaar afgestemd te worden.

Qua beheer moet ondermeer anticipatie mogelijk zijn wat betreft de vesti-ging van waardevolle plante- en diersoorten. Proefondervindelijk zou moeten worden vastgesteld wat de beste maaiwijzen, -frequenties en de meest wenselijke vormen van waterpeilbeheersing als regulatie van vege-tatie-ontwikkelingen zijn.

7. PRESENTATIE ONTWERPEN

In deel II zullen de ontwerpen van de Rietgorzen afzonderlijk besproken worden. Het zijn:

a. Veluwemeer-Drontermeer/Rietgors RWZI-Harderwijk; b. Veluwemeer-Drontermeer/Rietgors Hierdense beek; c. Wolderwijd-Nuldernauw/Rietgors Schuitenbeek;

d. Afleiding van water van de Schuitenbeek en Polder Arkemheen naar het Nijkerkernauw.

(36)

DEEL II

(37)

INHOUDSOPGAVE pag. RIETGORS RWZI-HARDERWIJK 1. Uitgangssituatie 21 1.1 Specificatie locatie 21 1.2 Effluent RWZI-Harderwijk 22 2.Ontwerp 23 2.1 Dimensionering rietgors 23 2.2 Ontwerp Rietgors RWZI-Harderwijk 25 2.3 Gewenst beheer 28 3. Evaluatie 29 3.1 Waterzuivering en doorzicht Veluwemeer 29 3.2 Natuurontwikkeling 30 3-3 Recreatief medegebruik 31 3.4 Kosten aanleg, onderhoud en beheer 33 3-5 Status van de lokatie in het bestemmingsplan 35 4. Conclusies 36

RIETGORS HIERDENSE BEEK

1. Uitgangssituatie 39 1.0 Algemeen 39 1.1 Specificatie locatie 39 1.2 Aanvoer Hierdense beek 40 2. Ontwerp 41 2.1 Dimensionering rietgors 41 2.2 Ontwerp Rietgors Hierdense beek 41 2.3 Gewenst beheer 42 3. Evaluatie 42 3.1 Waterzuivering en doorzicht Veluwemeer 42 3-2 Natuurontwikkeling 42 3-3 Recreatief medegebruik 43 3.4 Kosten aanleg, onderhoud en beheer 43 3-5 Status van de lokatie in het bestemmingsplan 45 4. Conclusies 45 RIETGORS SCHUITENBEEK 1. Uitgangssituatie 47 1.0 Algemeen 4? 1.1 Specificatie locatie 47 1.2 Aanvoer Schuitenbeek 48 2. Ontwerp 49 2.1 Dimensionering rietgors 49 2.2 Ontwerp Rietgors Schuitenbeek 50 2.3 Gewenst beheer 51 3. Evaluatie

3.1 Waterzuivering en doorzicht Wolderwijd/Nuldernauw 3.2 Natuurontwikkeling

3.3 Recreatief medegebruik

3.4 Kosten aanleg, onderhoud en beheer

(38)

VOLLEDIGE AFLEIDING SCHUITENBEEK EN PUTTERGEMAAL

1. Uitgangssituatie 57 2. Ontwerp

(39)

RIETGORS RWZI-HARDERWIJK

l. UITGANGSSITUATIE

1.1 Specificatie locatie

De RWZI-Harderwijk is gelegen in de zuidhoek van het Veluwemeer. De RWZI loost in noordelijke richting ter hoogte van de Knardijk en is omgeven door een industrieterrein.

De aanleg van een Rietgors zal binnen de volgende lijnen moeten plaats-vinden: tussen het oude land, de vaargeul, de bestaande en eventueel de nog uit te breiden zandwinputten, het industrieterrein Harderwijk en de monding van de Hierdense Beek. In totaal is ongeveer 300 ha aanwezig. Vaste punten waarmee rekening moet worden gehouden zijn de monding van de Hierdense Beek, de op het Veluwemeer afwaterende sloten van het oude land, de locale ontsluitingswegen, de huidige en (deels) de toekomstige zandwinputten.

Aanleg op deze plaats zal de doorvaartfunctie niet en de vaarrecreatie-mogelijkheden van het Veluwemeer nauwelijks schaden. Verder zal er nauwe-lijks sprake zijn van het schaden van visserijbelangen: er staan geen vistuigen opgesteld.

Recent is het bedrijfsterrein van Harderwijk fors uitgebreid in noordwes-telijke en noordoosnoordwes-telijke richting. Momenteel is het voor ca de helft bebouwd. Het is de bedoeling dat het op de langere termijn volgebouwd zal worden.

Op dit moment zijn er nog geen plannen om het bedrijfsterrein verder uit te breiden (mond. med. dhr. Koopmans, Gem. Harderwijk). De huidige be-grenzing kan daardoor als vaststaand worden beschouwd.

Op de noordelijke punt is een kleine jachthaven met vaarschool. Het beleid van de gemeente Harderwijk is voor deze locatie gericht op het handhaven en zo mogelijk verminderen van deze recreatieve voorziening. Onder meer ten behoeve van kalzandsteenfabricage in Harderwijk vindt ten oosten van het eiland De Kluut ontzanding tot 5 à 7 m diepte plaats. De oostelijke begrenzing hiervan nadert tot op 500 m de oude land oevers. Het ontwerp van het Rietgors gaat er van uit dat toekomstige ontzandingen verder uit de kust moeten gaan plaatsvinden. Voor een deel zou het zand-surplus dat bij de aanleg van het Rietgors overblijft voor kalkzand-steenfabricage aangewend kunnen worden.

De waterhuishouding van het Veluwemeer is gekenmerkt door een afwisseling van zomer- en winterpeil (respectievelijk 0,10 en 0,30 m -NAP) met onre-gelmatige waterpeilschommelingen van enkele decimeters tengevolge van opstuwing door de wind.

De verblijftijd is sterk afhankelijk van de doorspoeling van water uit Flevoland met behulp van gemaal Lovink en varieert tussen de 6 weken met doorspoeling in de winter en 4 - 5 maanden zonder doorspoeling in de zomer. De stroming is overwegend in richting van het Drontermeer. Aan de zijde van het oude land komt kwel voor, plaatselijk tot 5 mm/dag. De meerbodem bestaat ter plekke uit zand en de gemiddelde waterdiepte va-rieert tussen de 4 tot 5 decimeter nabij de oever tot 7 decimeter en meer op 700 meter uit de oever.

(40)

De jaarlijkse externe P-belasting bedraagt momenteel ca 0,8 g P/m2 voor

het Veluwemeer (PER, 1986) welke voor ca 20 % afkomstig is van de RWZI Harderwijk, totaal zo'n 12 ton per jaar. In het zomerhalf jaar is het relatieve aandeel iets groter. Het doorzicht van het meerwater wordt vooral bepaald door algen en slib in suspensie en is meestal minder dan 0,5 meter en het laagst in de zomer. In de winter is de korte verblijf-tijd beperkend voor de algengroei, in het voorjaar is de beschikbaarheid van P de beperkende factor, terwijl in de zomer soms ook N de groei van algen limiteert.

Door een aantal maatregelen ter bestrijding van de eutrofiëring is de externe P-belasting nu zover teruggedrongen dat elke verdere vermindering van de P-belasting resulteert in een vergroting van het doorzicht. Naar verwachting zal een verdere doorzichtverbetering bovendien leiden tot de spontane ontwikkeling van meer waterplanten. Deze laatste zullen de interne P- en slibbelasting verder verlagen, zodat een sprongsgewijze waterkwaliteitsverbetering tot de mogelijkheden behoort.

1.2 Effluent RWZI-Harderwijk

De P-concentratie van het effluent van de RWZI-Harderwijk bedraagt gemid-deld ca 1,36 mg P/1 (30 kg/dag), waarvan ongeveer 0,4 mg P/1 (ca 30 % van P-totaal) gebonden is aan actief slib en de rest vrij in het water is opgelost. Zie volgende tabel.

AFVOER NAAR MEER DEBIET GEWOGEN GEMIDDELDE

effluent P-totaal effluent N-totaal effluent 3,2 milj./zomerhalfjaar 17-000 m3/dag 5523 kg/zomerhalfjaar tot 700 kg/dag bij piekafvoeren 83.000 kg/zomerhalfjaar 1,36 mg P/1 16,6 mg N/1 overstort P-totaal overstort N-totaal overstort ca 100.000 m3/jaar 11*10 kg/zomerhalf jaar 3000 kg/zomerhalfjaar tot 14 mg P/1 tot 53 mg N/1 TABEL l

Hydrologische, P- en N-belasting door RWZI-Harderwijk.

Een relatief groot deel van de P-belasting (20 - 40 % van P-totaal) bestaat uit incidentele piekafvoeren, waarbij tot 700 kg per dag wordt afgevoerd. Naast het effluent van de RWZI wordt ook nog door een

(41)

stort geloosd. Volgens modelberekeningen bedraagt hiervan de gemiddelde belasting ca 1140 kg P in het zomerhalfjaar. Deze belasting komt geheel voor rekening van incidentele piekafvoeren (tot soms ca 90-000 aP/maand, PER, 1986) met P-concentraties tot 14 mg P/1 en was bijvoorbeeld in de zomer van 1982 goed voor 17 % van de belasting van RWZI en overstort.

2. ONTWERP

2.1 Dimensionering Rietgors

Voor de korte termijn wordt voor het Veluwemeer naar een doorzicht van meer dan 0,5 meter gestreefd en voor de lange termijn naar l meter. Het korte termijn doel is te bereiken met een effluentkwaliteit van 0,75 fflg

P/1 en het lange termijn doel met 0,25 mg P/1, tezamen met een halvering van de externe belasting door beken (PER, 1986).

In deze studie wordt uitgegaan van de zuivering van het effluent van de RWZI én van de overstort, met een gewenst zuiveringsresultaat dat aan-sluit bij bovenstaand beleidsdoelen. Dit houdt in dat gedacht wordt aan een aanloopfase gericht op een vermindering tot 0,75 m& P/1 en een

eind-fase gericht op een effluentkwaliteit van 0,25 mg P/1 plus een belasting-vermindering van de Hierdense Beek.

Het ontwerp gaat uit van nazuivering van het effluent van de huidige RWZI. Dit effluent is reeds zo veel mogelijk gedefosfateerd volgens een flocculatie- en actief bezinkingsprocedé. Wat betreft die P-verwijdering vindt momenteel maximale verwijdering plaats. Intensivering, en daarmee nog meer P-verwijdering, is met de huidige installatie niet meer mogelijk

(mond. med. dhr. van Dalen, Zuiveringsschap Veluwe).

In binnen- en buitenland zijn de meeste ervaringen opgedaan met Rietgor-zen die nutriëntrijk afvalwater reinigen. Het rendement van deze, uitge-drukt in tonnen verwijderd P, was (is) in veel gevallen groot. Bij Har-derwijk hebben we te maken met een relatief nutriëntarm effluent. Ook hiermee zijn, zij het in mindere mate en met relatief kleine Rietgorzen, in het buitenland goede resultaten gehaald (zie bijv. Duel, 1986, eind-gehaltes tot ca 0,3 mg P/1).

Het feit dat bij hoge P-aanvoeren het zuiveringsrendement van een Riet-gors, uitgedrukt in tonnen verwijderde P hoog is zou er voor kunnen pleiten het afvalwater tussen de tweede en derde trap van de zuivering bij Harderwijk te reinigen met een Rietgors. Dit betekent dat de P-con-centraties van het water dat naar de derde trap gaat veel lager zullen liggen dan nu het geval is.

De vraag is echter in hoeverre de bestaande RWZI in die situatie een lagere nutriëntenconcentratie van het effluent kan geven; de bovengrens van de huidige, maximaal mogelijke defosfatering wordt namelijk bepaald door de omvang van de wateraanvoer en de mogelijke te hanteren verblijf-/bezinktijden. Bij een lagere aanvoer van nutriënten zal dit niet veran-deren.

Daarnaast zal het Rietgors zwaar belast worden hetgeen lokaal of overal tot sterke rendementsverlaging of zelfs degeneratie zal leiden.

Nazuivering van het eindeffluent heeft de voorkeur omdat er van uit wordt gegaan dat het Rietgors, in tegenstelling tot de huidige RWZI, het res-tant voor een (groot) deel kan verwijderen. Bovendien is die verwachte verwijdering goedkoper dan uitbreiding van RWZI-Harderwijk: hetzelfde

(42)

zuiveringsrendement tegen geringere kosten. Zie ook bij 3-^' Kosten aanleg, onderhoud en beheer.

De dimensionering van de eerste fase vindt plaats op basis van P-retentie bij een extensief maaibeheer {P-retentie: seizoensafhankelijke opname en afgifte van P door bodem en vegetatie). De grootte van de verschillende onderdelen van de eindfase is gebaseerd op retentie én maximale P-verwijdering door het maaien en afvoeren van vegetatie (een zo intensief mogelijk maaibeheer). Verwacht wordt dat door het maaien en afvoeren ca 25 tot 30 kg P/ha,j verwijderd kan worden (zie ook deel III).

In de eindfase is ook het Rietgors Hierdense Beek als deltasysteem opge-nomen en wel om de volgende twee redenen.

Ten eerste, de aanleg van een Rietgors voor de Hierdense Beek moet gezien worden binnen het lange termijn streven naar een doorzicht van meer dan l meter, waarvoor naast een sterke zuivering van het effluent van de RWZI-Harderwijk ook de belasting door de beken met de helft dient te worden teruggebracht.

Ten tweede kan al het zand dat in de aanloopfase vrijkomt door het aan-leggen van bergings- en bezinkvijvers ten goede komen aan de omkading van die vijvers en van de met riet of biezen begroeide gorzen. Bij de aanleg van de tweede fase van het Rietgors Harderwijk komt daarentegen geen zand vrij. Het zand zou gekocht en van elders aangevoerd moeten worden, het-geen sterk kostenverhogend werkt.

De grote hoeveelheid zand die vrijkomt bij het aanleggen van Rietgors Hierdense beek kan heel goed voor die tweede fase gebruikt worden. Boven-dien, aanleg van Rietgors Hierdense beek en afvoer van het vrijkomende zand, zonder aanleg van de tweede fase van Rietgors Harderwijk, maakt de kans op uitvoering van de tweede fase zeer klein.

De omvang van de onderdelen van het Rietgors is als volgt: Bergingsvi j vers

Voor de opvang van piekafvoeren van 70-80.000 m^/dag is ca 50.000 nß berging nodig ofwel 10 ha bij een waterschijf van 0,5 meter. Voor de verdunning van pieken in de P-belasting wordt uitgegaan van ca 10 maal de gemiddelde dagafvoer van ca 300.000 nP; de diepte van de bergingsvijvers dient derhalve tenminste ca 3.0 meter te zijn. Voor een deel kan hier bezinking optreden. De bezinkcondities zijn echter verre van optimaal. Daarom zijn speciaal daartoe aan te leggen bezinkvijvers nodig.

Bezinkvijvers

Bij een minimale verblijftijd van meer*dan l dag en een gemiddelde dage-lijkse "uitzakdiepte" van l meter is ca 8 ha nodig bij een diepte van meer dan 4 meter. Op deze wijze kan ca 90 % van het aan slib geadsor-beerde P bezinken (ca 1,2 ton P in het zomerhalfjaar en ca 2 ton per jaar), zodat de gemiddelde P-concentratie verlaagd wordt tot 1,0 mg P/1. Vloeivelden of gorzen

Als gestreefd wordt naar een reductie tot 0,75 nig P/1 (ofwel een reductie van 25 % volgend op de bezinking) is op basis van P-retentie en extensief maaibeheer netto ca 50 ha vloeiveld nodig (hydraulische belasting ca 350 m3/ha,j); een verdere teruggang naar 0,25 mg P/1 (een reductie van 75 %

volgend op de bezinking) op basis van P-retentie en intensief maaibeheer vergt netto 120 ha (hydraulische belasting 200 m3/ha).

Houdt men rekening met ca 20 % overdimensionering vanwege beheer en be-drijf en een factor 1,1 voor kaden en andere werken dan is

(43)

lijk 68 ha en 160 ha bruto nodig. Bij een gemiddelde grootte van de gorzen van ca 12 ha komt dit overeen met respectievelijk 5 en 13 onafhan-kelijke gorzen. Inclusief een natuurkerngebied van 5 ha bedraagt het totale oppervlak van het Rietgors in de aanloopfase ca 90 ha en in de eindfase l80 ha (zie TABEL 2).

AANLOOPFASE EINDFASE

grootte rest P grootte rest P BERGINGSVIJVERS 10 ha BEZINKINGSVIJVERS 8 ha GORZEN (extensief maaien én P-retentie) 68 ha GORZEN (intensief maaien én P-retentie) 785! 57* 10 ha 8 ha 160 ha 78*

18*

TOTAAL 91 ha VERWIJDERD (per zomerhalfjaar) 183 ha 3700 kg P 6300 kg P TABEL 2

Benodigd oppervlak van onderdelen van Rietgors Harderwijk in aanloop- en eindfase en maximale reductie van de P-belasting door maaien en P-reten-tie.

2.2 Ontwerp Rietgors RWZI-Hardewijk

De aanloopfase biedt, op basis van de P-retentie en extensief maaibeheer (91 ha, in 5 gorzen), mogelijkheden om, afhankelijk van de zuiverende werking, het zuiveringsresultaat op te voeren. Gedacht kan worden aan een intensivering van het maaibeheer, een verdere uitbreiding van het opper-vlak van de Rietgorzen of aan een defosfatering in vivo.

Bij de aanlegbreedte van ca 500 tot 850 meter is rekening gehouden met het mogelijk op termijn doorgroeien tot 190 ha tot aan de monding van de Hierdense Beek. In de eindfase groeien de Rietgorzen RWZI-Harderwijk en Hierdense Beek aaneen.

De buitenkade is ca 15 meter breed, deels voorzien van flauw hellend oevers en met een oeverbescherming van puin en rijshout, waarvoor in het Rietgors een griend kan worden aangelegd. Met name het deel van de bui-tenkade dat grenst aan de zandwinputten zal vanwege de te verwachten grote golfoploop extra beschermd moeten worden.

De binnenkaden zijn ca 2 meter breed en eveneens voorzien van rijshout. In de aanloopfase is de noordoostelijke buitenkade van tijdelijke aard en aangelegd als binnenkade. Deze kade kan een permanent karakter krijgen als blijkt dat geen verdere uitbreiding nodig is.

(44)

Het effluent van de RWZI wordt door een open leiding via het industrie-terrein naar het Rietgors gevoerd.

De bergings- en bezinkvijvers zijn nabij het industrieterrein en tegen het oude land geplaatst en van het meer gescheiden door bossages en rietland. Op deze wijze is er sprake van de minste overlast voor de huidige, op het industrieterrein aanwezige, kleine jachthaven en even-tuele recreatievoorzieningen die aan die zijde van het Rietgors getroffen zouden kunnen worden.

RIETGORS HARDERWIJK

l 2 ,3i 4 i 5

Verklaring van de afkortingen en cijfers zp gemiddeld zomerpeil (0.15 • -NAP) wp gemiddeld wintepeil (0,35 m -NAP) 1 oude land (zuidoostzijde}

2 sloot ten behoeve van afwatering oude land toet riet 3 scheidingsdam binnenzijde

aanvoerleiding

berijdbare binnenkade landzijde gecoopartimenteerde vloeivelden binnenkade meerzijde

3 afvoerleiding 9 buitenkade

10 Veluweneer (noordwestzijde)

De begroeide velden of gorzen zijn zo georiënteerd dat optimaal gebruik kan worden gemaakt van de natuurlijke helling van de Veluwemeerbodem. De aan- en afvoer van water naar en van de gorzen vindt door middel van een open aanvoer- en afvoerleiding plaats. Het ontwerp houdt rekening met het handhaven van de natuurlijke afwatering van het oude land naar het Velu-wemeer: tussen dat oude land en het Rietgors is een restsloot aanwezig. Dichtgroeien van deze restsloot kan voorkomen worden door deze diep uit te baggeren. Het zo gewonnen zand kan bij de aanleg gebruikt worden voor het opwerpen van de binnenkade.

(45)

Aanvoerleiding

Ten behoeve van het waterbeheer is aan de meerzijde voozien in een pomp (cap. ca 0,5 m3/s). Een mengvijver voor het mogelijk defosfateren in vivo is gelegen aan het eind van de centrale drainagesloot.

De interne ontsluiting bestaat uit aan de oude land- en meerzijde gelegen berijdbare kade waarmee alle gorzen bereikbaar zijn. Elk gors is voorzien van een meetpunt en een door stuwen te regelen onafhankelijk waterbeheer. Ten behoeve van de natuur is in de aanloopfase in het noordoostelijke deel een buitendijks natuurkerngebied gepland ter grootte van 5 ha, door open water en moerasbos fysiek geïsoleerd van de voor recreanten toegan-kelijke delen. Een aantal rijshoutschermen zorgen voor voldoende luwte

(46)

zodat plaatselijk verlanding kan optreden. Op een deel van de kaden kan door het aanbrengen van voedselarm zand een gradiënt in voedselrijkdom worden gecreëerd.

In het Rietgors zelf komen op de kruising van binnenkaden kleinere bosjes voor, die eveneens een functie kunnen krijgen als broedgebied. Door het maken van flauw hellende oevers in de gorzen kunnen fourageermogelijk-heden voor steltlopers geschapen worden.

Wat betreft recreatief medegebruik is voorzien in wandelpaden op een aantal van de binnenkades met vogelobservatieposten en in enkele vis- en aanlegsteigers.

Op de berijdbare binnenkade en/of op de buitenkade kan een fietspad worden aangelegd. Alle berijd- en bewandelbare kaden worden met voedsel-arm zand aangelegd zodat het maaien beperkt kan blijven.

Vanaf het meer gezien bestaat het Rietgors Harderwijk uit een gevarieerde oever bestaande uit moerasbos en rietland, met hier en daar aanlegmoge-lijkheden.

2.3 Gewenst beheer

Voor de verwijdering van P is periodiek maaien aan het eind van het groeiseizoen (l x per 'l jaar in de aanloopfase tot jaarlijks in de eind-fase) noodzakelijk. De grote kaden moeten vanwege de bereikbaarheid van de gorzen voor machines, en vanwege het recreatief medegebruik, deels open blijven. De binnenkaden mogen met het oog op hun stabiliteit groten-deels dichtgroeien.

Voor de buitenkade zou het beheer kunnen bestaan uit het incidenteel verhogen van de vooroever en waar nodig het plaatsen van rijshout ter bescherming van de buiten de kade gelegen rietlanden.

Duikers en stuwen, alsmede de aan- en afvoerleiding zullen regelmatig geschoond moeten worden.

Het waterbeheer gaat uit van een pulserend 15 daags inlaten in de gorzen en het jaarlijks tot gemiddeld eens in de 4 jaar volledig draineren ten behoeve van het maaien. Gorzen, waarin de uitloop van de vegetatie begon-nen is en het waterpeil opgezet kan worden, kunbegon-nen relatief zwaarder worden belast. In de twee bezinkvijvers wordt om de andere dag water in-en uitgelatin-en.

Het inlaten en verdelen van het water binnen het hele Rietgors gebeurt onder invloed van de zwaartekracht. Het water wordt in de afvoerleiding uitgelaten. Het gezuiverde water wordt vervolgens uit die leiding naar het Veluwemeer gepompt.

In het voorjaar, als de P-opname door vegetatie nog niet begonnen is kan overwogen worden de waterpeilen in de gorzen laag te houden. Op die manier kunnen ze als opslag voor effluentwater fungeren. Hiermee wordt bereikt dat de P-belasting al eerder verminderd wordt dan men op basis van de biologische activiteit van het de gorzen kan verwachten. Op een dergelijke wijze kan een extra berging van ca 500.000 w? gerealiseerd worden (ca 15 tot 20 dagen, afhankelijk van de aanvoer)

(47)

3.EVALUATIE

3.1 Waterzuivering en doorzicht Veluwemeer

Met het voorgestelde Rietgors kan de zomerse externe P-belasting ten gevolge van de RWZI worden teruggebracht tot 50 - 60 % in de aanloop. De gemiddelde jaarlijkse externe P-belasting van het Veluwe-Drontermeer ca 8 - 10 % wordt daardoor gereduceerd wordt tot 0,7 S P/m2. In droge

zomermaanden is zelfs een vermindering tot 20 % mogelijk van de externe P-belasting van het Veluwemeer. Gezien de ligging van de RWZI en het verder "stroomafwaarts" plaatsen van het punt van lozing is de feitelijke vermindering voor het Veluwemeer nog aanzienlijk groter (tot meer dan 30

% in droge zomermaanden).

Gelet op de modelstudies van de Projectgroep Eutrofiëringsbestrijding Randmeren wordt met het Rietgors, in kombinatie met de huidige doorspoe-ling, een blijvende doorzichtverbetering tot 0,5 meter of meer verwacht (PER, 1986). Een dergelijke verbetering maakt wellicht al de groei van meer waterplanten mogelijk, waardoor het doorzicht nog aanzienlijk meer kan toenemen vanwege het "triggereffect". Treedt dit effect niet op dan zal de eindfase moeten worden ingezet nadat eerst het maaibeheer is geïntensiveerd.

In de eindfase bedraagt de P-reductie van het effluent van de RWZI naar verwachting ca 80 % inclusief de reductie van de afvoer van de Hierdense Beek (zie ook bij ontwerp Rietgors Hierdense Beek) ten opzichte van de huidige situatie. Hierdoor kan de gemiddelde totale jaarlijkse externe belasting van het hele Veluwemeer afnemen met ca 20% af en de externe P-belasting in de zomermaanden waarschijnlijk met meer dan 50 %. Hiermee lijkt een doorzichtverbetering tot meer dan l meter tot de mogelijkheden lijkt te behoren. In dit geval is de kans van het optreden van het "trig-gereffect" natuurlijk nog veel groter en de kans op realisering van het gestelde doel eveneens.

In de zomermaanden bedraagt de reductie van de externe N-belasting van het Veluwemeer meer dan 60 %, hetgeen een zelfstandige bijdrage zou kunnen leveren aan de doorzichtverbetering als de algengroei N-gelimi-teerd is. Op het ogenblik zijn de zomermaanden vaak N-gelimiN-gelimi-teerd. De reductie in P-belasting door het Rietgors heeft wellicht tot gevolg dat P de limiterende factor zal blijven, vooropgezet dat niet de desorptie van P uit het meerbodemsediment een dominante rol in deze maanden zal gaan vervullen.

De zuivering is relatief gering in het vroege voorjaar (april, begin mei). Zodra de watertemperatuur toeneemt wordt het groter. In de zomer wordt het maximum bereikt (juni, juli) en in het najaar wordt het weer geringer. De belasting van het meer kan reeds in het vroege voorjaar al verminderd worden door de eerder genoemde buffering van water in de gorzen.

Daarnaast verdient het aanbeveling de doorspoeling met polderwater via het gemaal Lovink door te zetten tot en met april, zodat met name in het voorjaar sprake is van blijvend lage P-concentraties en een relatief grote aanvoer van calcium en bicarbonaat. Hierdoor kan een grotere buf-fercapaciteit van het meerwater bewerkstelligd worden hetgeen een pH-stijging en de daaraan gekoppelde P-desorptie uit de bodem tegen kan gaan. Verder voorkomt het doorspoelen een beperking van de algengroei in

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met deze methode wordt met behulp van een thermokoppelpsychrometer de relatieve vochtigheid bepaald van de lucht, welke met het te meten object in dampspanning se venwicht i s..

Langs het tracé van het jaagpad tussen de Heirbaanbrug en de Daknambrug zijn toen slechts enkele bomen (notelaren) beschreven: het waren meestal vrij jonge bomen en

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

4. Zelfde hoogte in de bovenbeek. Zachte zandbodem, weinig stenen, geringe stroming: Myriophyllum, Callitriche. TURBELLARIA CRUSTACEA HIRUDINEA DIPTERA PLECOPTERA MEGALOPTERA

Het inrichtingsplan moet beschrijven waar welke beheer- en inrichtingsmaatregelen genomen moeten worden ter verbetering van de ecologische en waterhuishoudkundige situatie van

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

The identified strong points in the NCPF includes its emphasis on a coordinated approach to security, stressing the need for and instituting cooperation via the JCPS,

tiese von:ning dat die student 1 n deeglike kennis van die vak.n1etodieke en die vaardigheidsvakl-re soos bordwerk, skrif 9 sang, apparaatwerk, ens. r,aastens