• No results found

Vrouwen op de voorpagina

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Vrouwen op de voorpagina"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Vrouwen op de voorpagina

De ontwikkeling van de aanwezigheid en de rol van vrouwen als bron

van het nieuws op de voorpagina’s van NRC, de Volkskrant en De Telegraaf

tussen 1935 en 2005

Hanneke Jansen studentnummer: 1546570 Begeleidend docent: Prof. dr. M.J. Broersma Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen, studiepad dagbladjournalistiek

(2)

Inhoudsopgave

Inleiding pag. 2-3

I. Achtergrond van het onderzoek pag. 4-10

1.1 Theoretisch kader pag. 4-6

1.2 Uitwerking en methode van onderzoek pag. 7-10

II. Vrouwen in de maatschappij pag. 11-26

2.1 De positie van vrouwen in Nederland pag. 11-19

2.2 Vrouwen op de werkvloer pag. 20-26

III. Vrouwen in de journalistiek pag. 27-43

3.1 Een plek veroveren aan de perstafel pag. 28-31

3.2 Handhaving in een mannenwereld pag. 32-38

3.3 De vrouw bij verschillende kranten pag. 39-44

IV. Resultaten en Analyse pag. 45-70

4.1 Kwantitatieve gegevens pag. 45-50

4.2 De ontwikkeling van vrouwen op de voorpagina tussen 1935-2005 pag. 51-70

4.2.1 In 1935 pag. 53-55 4.2.2 In 1950 pag. 56-59 4.2.3 In 1970 pag. 60-62 4.2.4 In 1985 pag. 63-66 4.2.5 In 2005 pag. 67-70 Conclusie pag. 71-74

(3)

- For most of history, Anonymous was a woman. - (Virginia Woolf)

Vrouwen komen net kijken in het publieke leven. Het domein waarin politiek, sport en handel bedreven werd, was voor hen lange tijd verboden terrein. Vrouwen waren thuis, waar zij onzichtbaar hun werk deden. Maar nu zijn mannen en vrouwen vrijwel gelijkwaardig. Dat blijkt onder meer uit een groeiende arbeidsparticipatie en meer vrouwen op hoge posities.

De traditionele opvatting dat de vrouw thuis hoort achter het aanrecht, lijkt achterhaald. In 2000 onderzocht het National Centre for Social Research de heersende attitude. Het kwam tot de volgende conclusie: “Only one in six women, and one in five men (mostly older people), think women should remain at home while men go out to work.”1 Maar is deze verandering ook waarneembaar in de media?

Zoals het citaat van Virginia Woolf aangeeft, zijn vrouwen voor het grootste gedeelte van de geschiedenis in de anonimiteit gebleven. Nu vrouwen gelijkwaardig geacht worden aan mannen, zou het waarschijnlijk zijn dat ze in het publieke domein dezelfde rol hebben ingenomen als mannen. Dus zouden ze in de media steeds vaker aan het woord moeten komen.

Om dit te onderzoeken wordt in dit onderzoek gekeken naar quotes op de voorpagina. Als mensen aan het woord worden gelaten, mogen zij doorgaans hun eigen opvatting of ervaring geven. Juist hier kun je dus bestuderen welke mensen worden gezien als een autoriteit op een bepaald gebied. Door te kijken naar vrouwen die worden geciteerd, kan worden geanalyseerd welke plek zij innemen in de openbaarheid en hoe dit is veranderd gedurende de vorige eeuw.

Alleen een kwantitatief onderzoek zegt hier niet voldoende over. Want dat er minder vrouwen in het nieuws zijn dan mannen, hoeft niet per se een keuze te zijn van journalisten. Bij interviews vindt deze keuze voor de geïnterviewde wél bewust plaats. Daarom is dit genre uitermate geschikt voor dit onderzoek.

Citaten zijn daarnaast ook geschikt om te kijken naar de houding van journalisten. Veel onderzoeken hebben zich gericht op de representatie van vrouwen in nieuwsberichten of vrouwen op foto’s. Maar omdat journalisten mensen voor een citaat vaak weloverwogen kiezen, is dit juist uitermate geschikt om ook de opstelling van de journalistiek ten opzichte van vrouwen en het vrouwelijke domein nader te bestuderen.

1

(4)

Dit onderzoek is van belang, omdat er veel duidelijk wordt over de journalistieke cultuur. Zoals Byerly en Ross in de inleiding van hun boek Woman and Media uitleggen, leven we in een mediated world.2 Bijna alle informatie die wij tot ons nemen, is afkomstig van media zoals internet,

televisie en kranten. Daarom spelen de onderliggende grondslagen en veronderstellingen die journalisten hebben en hanteren een belangrijke rol. In de teksten komen deze opvattingen, in meer of mindere mate, naar voren. Daarom wordt het denken van mensen hierdoor beïnvloed, omdat zij vrijwel op alle terreinen vertrouwen op de informatie die hen gegeven wordt.

Betekenis geven wordt hierbij gezien als de belangrijkste taak van journalisten. De nieuwsmedia worden gezien als overbrengers van ervaring en vormgevers van breed gedefinieerde culturele systemen. Daarom is het van groot belang om hen scherp te volgen en de grondslagen te blijven bestuderen. Door eventuele misstanden op te sporen, kun je mensen hiervan op de hoogte brengen. Ook is het belangrijk dat journalisten weten welke invloed zij hebben op de heersende norm en hoe hun eigen opvattingen van invloed zijn op het nieuws.

De vraagstelling wordt onderzocht aan de hand van artikelen op de voorpagina’s van drie Nederlandse kranten, namelijk de Telegraaf, NRC-Handelsblad en de Volkskrant. Door de artikelen met quotes erin onder de loep te nemen en te analyseren, kan worden bestudeerd hoe vaak vrouwen aan het woord komen, welke vrouwen aan het woord komen en over welke onderwerpen vrouwen iets mogen zeggen. Zo ontstaat er een antwoord op de vraag:

Hoe zijn vrouwen aan bod gekomen als bronnen van het nieuws op de voorpagina’s

van de Volkskrant, NRC Handelsblad en De Telegraaf van 1935 tot 2005?

2 Ross, Karen, and Carolyn Byerly, eds. Women and Media: International Perspectives. (Oxford: Blackwell Publishing,

(5)

HOOFDSTUK I

ACHTERGROND VAN HET ONDERZOEK

1.1 Theoretisch kader

Veel wetenschappers hebben zich verdiept in het onderwerp ‘vrouwen in de media’. De meeste onderzoeken zijn te plaatsen in de traditie van de vrouwenstudies, een onderzoeksterrein dat valt onder de culturele wetenschappen. Deze studies zijn grofweg in twee categorieën te verdelen, namelijk kwantitatieve en kwalitatieve onderzoeken. Veel studies vallen in de laatste categorie. De onderzoekers hebben zich hierbij vooral gericht op de manier waarop vrouwen in de media worden neergezet. Interpretatie van de onderzoeker speelt hierbij een grote rol.

Onderzoekers met een feministische achtergrond hebben veel kwalitatief onderzoek gedaan naar de beeldvorming van vrouwen in het nieuws, zowel in Europa als in Amerika. Zo heeft Miller (1975) een uitgebreid onderzoek gedaan naar de rollen van mannen en vrouwen in nieuwsfoto’s.3 Hiervoor heeft zij twee kranten bestudeerd, namelijk The Washington Post en The Los

Angeles Times. Miller heeft gekozen voor nieuwsfoto’s omdat deze het eerste de aandacht van de lezer zouden trekken. Daarnaast hebben foto’s volgens de onderzoekster veel invloed op de context waarin het bijbehorende onderzoek wordt gelezen.

Het onderzoek van Miller was in 1975 vooruitstrevend, omdat het zich richtte op vrouwen in het nieuws. Eerdere onderzoeken die gedaan waren naar vrouwen in de media, hadden zich voornamelijk op entertainment gefocust. Miller constateerde dat vrouwen vooral werden afgebeeld als echtgenotes, vrouwen van stand en als entertainers. Volgens de onderzoekster was het aantal foto’s waarop vrouwen werden afgebeeld als sportsters, politici of zakenvrouwen vrijwel te verwaarlozen. Uiteindelijk komt Miller tot de conclusie dat de nieuwsfoto’s geen correcte weergave gaven van de rollen van vrouwen in Washington en Los Angeles.

Ook in Europa zijn verschillende onderzoeken gedaan. Zo is er een ISIS-rapport gepubliceerd in 1976 dat is gebaseerd op inhoudsanalyse van vijf Europese kranten en één Europees nieuwstijdschrift.4 Hierbij ontdekten de onderzoekers hoe de verschillende kranten

hetzelfde stereotype beeld van vrouwen gaven. In het bestudeerde materiaal werden vrouwen voornamelijk neergezet als slachtoffers van rampen, als moeder en als huisvrouw.

3 Ceulemans, Mieke, and Guido Fauconnier. Mass Media : The image, role and social conditions of women. A

collection and analysis of research materials. (Parijs:Workshop of Unesco, 1979) 32-33.

(6)

Een onderzoek uit Groot-Brittannië uit 1974 is opvallend omdat hierin een onderscheid gemaakt werd tussen negen verschillende nieuwscategorieën5. In de analyse van de onderzoeksresultaten van zes Britse kranten blijkt dat vrouwen minder vaak dan mannen in het nieuws komen als politici, professionals, criminelen of sportfiguren. Ook worden vrouwen minder snel gezien als bijzonder en krijgen zij minder vaak een sterrenstatus. In de kranten kwamen de onderzoekers de meeste vrouwen tegen als sekssymbool of in de rol van ondersteunende vrouw of moeder, dus in relatie tot mannen.

Ook uit dit onderzoek blijkt in de conclusie dat door de verslaggeving de vooroordelen die er heersen in de samenleving worden versterkt. Zelfs als vrouwen wél werden geportretteerd als politici of zakenvrouwen, dan werd nog de nadruk gelegd op hun privé-leven. Op de basis van hun bevindingen komen de onderzoekers tot de conclusie dat er compleet gescheiden sferen zijn voor mannen en vrouwen in de krant. Politiek, het zakenleven en sport zijn de mannelijke domeinen. Huiselijke en echtelijke taken worden gezien als de vrouwelijke bezigheden.

Sinds deze onderzoeken in de jaren zeventig zijn er veel onderzoekers geweest die zich hebben verdiept in de representatie van vrouwen. De meest uiteenlopende genres zijn hierbij aan bod gekomen, van films tot reclame-uitingen en van soaps tot dagbladen. Hierbij hebben de onderzoeken naar de representatie van vrouwen in het nieuws een bijzondere status, omdat de nieuwsmedia pretenderen de échte wereld te laten zien.6 Dus terwijl makers van films en reclame-uitingen zich nog kunnen verschuilen achter hun fantasie om een verklaring geven voor hun weergave van vrouwen, kunnen journalisten dat niet.

De Europese Commissie liet in 1999 een onderzoek uitvoeren naar de representatie van vrouwen in Europa.7 In de negatieve conclusie van het rapport staat dat vrouwen te vaak

neergezet worden als slachtoffers, gewoonlijk van geweld. Ook zijn verhalen over vrouwen vaak seksueel geladen. In Duitsland is een trend te zien naar de benadrukking van de rol van de vrouw als huisvrouw en echtgenote. En in Oost Europa worden vrouwen neergezet als seksobjecten, in het verlangen om aansluiting te vinden bij de Westerse wereld. In de conclusie schreef de Europese Commissie dat op zijn hoogst gesteld kan worden dat de verandering in de representatie van vrouwen aarzelend en contingent is. Wat verder nog opviel in deze studie is dat vrouwen vaker als onderwerp van een sensationeel verhaal gebruikt werden. Onderzoeken uit 2003 en 2004 laten zien dat deze trend zich doorzet.8

5 Ibidem, 35-36

6 Byerly, Carolyn and Karen Ross. Woman & Media: A Critical Introduction. (Oxford: Blackwell Publishing, 2006) 39 7 Idem

(7)

Hoewel er dus veel onderzoeken zijn geweest die hebben gekeken naar het beeld van vrouwen in de media in het algemeen en de verschillende genres in het bijzonder is het toch erg moeilijk om te bekijken welke patronen universeel zijn en hoe deze mogelijk aan het veranderen zijn. Hiervoor zijn cross-nationale studies nodig én onderzoeken die de ontwikkeling op de lange termijn bestuderen. Helaas zijn deze erg schaars. “Change in media portrayal is particularly difficult to chart, given the almost complete lack of longitudinal quantitative research in any country.”9 De onderzoeken

die er wel zijn gedaan op dit gebied, hebben vooral betrekking op reclame-uitingen.

Van kwantitatieve onderzoeken naar de aanwezigheid van vrouwen in het nieuws zijn minder voorbeelden te vinden. In januari 1995 werd een ambitieus onderzoek uitgevoerd in 71 landen over de hele wereld, waarin een kwantitatieve aanpak werd gecombineerd met een kwalitatieve analyse.10 Meer dan 15.500 verhalen werden geanalyseerd en hieruit kwam naar voren dat slechts

19 procent van de mensen in het nieuws vrouwelijk was. Dit aandeel was het laagste in Azië, waar vrouwen slechts 14 procent van het nieuws bepalen en het hoogste in Noord-Amerika, namelijk 27 procent. Ook de onderwerpen waarin vrouwen aan bod kwamen, werden onderzocht. Het was het minst waarschijnlijk dat vrouwen voorkwamen in artikelen over politiek (7 procent) of economie (9 procent). De meeste vrouwen kwamen aan bod in artikelen over gezondheid, kunst en entertainment.

In Februari 2000 werd het onderzoek herhaald en in de vijf tussenliggende jaren leek er niets veranderd te zijn in de journalistiek. Nu maakten vrouwen slechts 18 procent van de namen in het nieuws uit. Een vermindering van één procent ten opzichte van 1995. In dit onderzoek was vooral de afwezigheid van vrouwen bij onderwerpen die vrouwen specifiek aangingen opvallend. De kranten spreken óver vrouwen, niet door of met vrouwen. Dit wijst op een hardnekkige afwezigheid van vrouwen in het nieuws. Ook in dit onderzoek kwam de vrouw als slachtoffer het meeste voor.11 Deze terugkerende aandacht voor de vrouw als slachtoffer laat zien dat de media

vrouwen graag neerzetten als kwetsbaar en afhankelijk.

In Nederland is onlangs nog een kwantitatief onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vrouwen in het nieuws. In aanloop naar Internationale Vrouwendag op 8 maart j.l. onderzocht de gratis krant DAG het aantal namen van mannen en vrouwen in binnenlandse nieuwsberichten. Uit dit zeer beperkte onderzoek bleek na vier dagen turven dat vrouwen slechts 22 procent deel uitmaken van het nieuws. De binnenlandse berichtgeving gaat in bijna tachtig procent van de gevallen over mannen. Met deze kleine steekproef is het onderzoek niet representatief, maar het geeft wel een indicatie hoe het ervoor staat met de aandacht voor vrouwen in het nieuws.

9 Gallagher, Margaret. Gender Setting: New agendas for media monitoring and advocacy. (London: Zed Books, 2001) 5 10 Margaret Gallagher, ‘Feminist Media Perspectives’ in A companion to Media Studies (Oxford: Blackwell Publishing,

2003) 25

(8)

1.2 Uitwerking en methode van onderzoek

Het onderzoek richt zich op drie kranten in de periode 1935-2005. In deze periode worden vijf steekjaren genomen, te weten 1935, 1950, 1970, 1985 en 2005. De tussenliggende periodes zijn niet even lang. Dit komt doordat dit onderzoek een uitbreiding is van eerder onderzoek naar twee kranten, waarin gekeken werd naar de steekjaren 1935, 1970 en 2005. Met het oog op de omvang van het onderzoek is ervoor gekozen om deze resultaten mee te nemen en deze keuze resulteert in ongelijke intervallen.

Van ieder steekjaar worden er per krant twee constructed weeks samengesteld, waarbij de voorpagina’s van de kranten worden bekeken12. Deze geven een goede weergave van de inhoud

en de belangrijkste issues zijn hier te vinden. Verder is de plaatsing van een artikel ook erg belangrijk voor de aandacht die het krijgt en het belang dat lezers eraan hechten.13 Nieuws op de

voorpagina wordt door vele mensen gezien als ‘echt’ nieuws, terwijl bijvoorbeeld een artikel in de vrouwenbijlage vaak minder serieus wordt genomen en ook minder belangrijk wordt gevonden.

In dit onderzoek worden drie kranten bestudeerd, namelijk NRC Handelsblad, de Volkskrant en De Telegraaf. Deze kranten hebben een lange geschiedenis en zijn daarom erg geschikt om ontwikkelingen op de lange termijn te bestuderen. NRC Handelsblad is in 1970 ontstaan uit een fusie tussen Nieuwe Rotterdamsche Courant en het Algemeen Handelsblad. Voor de steekproeven in 1935 en 1950 en een deel van 1970 zal daarom de Nieuwe Rotterdamsche Courant worden bekeken.

Omdat het onderzoek zich richt op interviews, is er bewust voor gekozen om de eerste steekproef te nemen in 1935. Uit eerder onderzoek naar interviews in kranten, is gebleken dat deze methode van nieuwsvergaring pas rond deze tijd populair werd. Dit blijkt bijvoorbeeld uit onderzoek van Mats Ekström14. In zijn studie van twee Zweedse kranten laat Ekström zien dat

het interview in 1915 nog geen belangrijk deel uitmaakte van het nieuws in de krant. Slechts vier van de honderd uitspraken was afkomstig van een interview, veel quotes waren afkomstig uit geschreven verklaringen of toespraken. Uit mijn eerdere onderzoek is gebleken dat dit ook voor Nederlandse kranten geldt. In 1935 staan er weinig gesproken woorden in de krant. Omdat dit onderzoek zich daarop richt, heeft het geen zin om nog een eerder steekjaar te pakken.

12 Deze methode geeft volgens Riffe et al. (1993) de meeste efficiënte representatie van een jaaroplage van een

dagblad. Een geconstrueerde week bestaat uit zes edities, één voor iedere dag van de week. In dit onderzoek is er verder voor gekozen om van iedere maand één krant te nemen, zodat er uiteindelijk een steekproef ontstaat van twaalf kranten per jaar per dagblad.

13 Cynthia Fuchs, ‘The Women’s Movement and the Women’s Pages’ in: Hearth and Home: Images of Women in de Mass

Media. ed. Gaye Tuchman, Arlene Daniels and James Benét (New York: Oxford University Press, 1978) 217

14

(9)

De tweede steekproef wordt genomen uit kranten uit 1950. In de nasleep van de oorlog zullen er vooral veel politieke berichten op de voorpagina staan. De verwachting is daarom dat er in dit steekjaar weinig vrouwen aan het woord zullen komen. De derde steekproef wordt genomen uit kranten uit 1970. In deze periode zie je al veel meer interviews in de kranten volgens het onderzoek van Ekström. Dit jaar valt midden in de tweede feministische golf. Hierin werd gestreden voor seksuele en financiële mogelijkheden voor vrouwen. Zo was abortus een belangrijk speerpunt in deze tijd. Daarom is deze periode uitermate geschikt om te kijken hoe vaak vrouwen in de media aan het woord komen en over welke kwesties zij iets mogen zeggen. Ook is het interessant om te kijken of deze onderwerpen de voorpagina wel halen.

In 1985 is deze tweede feministische golf op haar einde. Daarom is dit een goed steekjaar om te kijken of er in de tussenliggende periode iets is veranderd. Ook zou het kunnen dat er in 1985 juist minder vrouwen aan het woord komen, omdat de feministische acties afnemen. Een interessant jaar om te kijken hoeveel vrouwen er aan het woord komen op de voorpagina.

Logischerwijs zal de laatste steekproef in 2005 genomen worden. Hier wordt bekeken hoe het er nu voorstaat met vrouwen in het nieuws. Het steekjaar ligt dicht bij het heden en kan daarom veel zeggen over de huidige stand van zaken. De totale steekproef zal een omvang krijgen van 3 kranten x 12 voorpagina’s x 5 steekjaren = 180 voorpagina’s. Hiervan worden alleen de artikelen bestudeerd waarin quotes verwerkt zijn. Hierbij gaat het uitsluitend om gesproken woorden. Geschreven verklaringen tellen hierbij niet mee.

Alle artikelen zullen aan de hand van bepaalde variabelen onderzocht worden. Dit zijn zowel kwantitatieve als kwalitatieve variabelen. Om een goede indruk te krijgen van het percentage vrouwen dat wordt geïnterviewd, wordt niet alleen gekeken naar de quotes van vrouwen, maar ook naar het aantal geïnterviewde mannen. Door dit tegen elkaar te zetten, kan worden bestudeerd of en zo ja, hoeveel de aandacht voor vrouwen in de media stijgt. Natuurlijk is hierbij ook belangrijk hoeveel ruimte zij krijgen. Dit wordt berekend in het aantal woorden. Per artikel worden de volgende kwantitatieve variabelen bekeken:

• Datum • Welke krant

• Kop van het artikel

• Hoeveel mannen komen er aan het woord? • Hoeveel vrouwen komen er aan het woord?

(10)

Voor de kwalitatieve analyse worden vervolgens nog drie variabelen bekeken. In de eerste plaats is dat de functie van de vrouwen die aan het woord komen. Op basis van het eerdere onderzoek15 zijn deze functies in tien categorieën verdeeld. Met deze categorieën kunnen alle

geciteerde vrouwen op voorpagina’s efficiënt ingedeeld worden.

De eerste categorie bestaat uit politici. Dit zijn alle individuen die in het politieke veld acteren. Dit kunnen ministers en presidenten zijn, maar bijvoorbeeld ook raadsleden of wethouders. De tweede categorie is royalty. Hiertoe behoren koninginnen, prinsessen en andere vrouwen die door hun afkomst of huwelijk tot de koninklijke familie behoren. Onder vrouwen met een belangrijke maatschappelijke functie, de derde categorie, vallen vrouwen die het gemaakt hebben in het bedrijfsleven. De deskundigen zijn vrouwen die op basis van hun opleiding aan het woord worden gelaten. Het gaat hier bijvoorbeeld om hoogleraren of onderzoekers. Onder de categorie ‘vrouw van…’ vallen de vrouwen die aan het woord komen omdat zij getrouwd zijn met een belangrijke man. Hun eigen rol is hierbij ondergeschikt, het gaat vooral om hun relatie tot een hooggeplaatst figuur. Onder de categorie ‘gewone burger’ vallen de vrouwen die aan het woord komen omdat zij iets bijzonders hebben meegemaakt, bijvoorbeeld ooggetuige waren van een ramp. Zij komen dan niet zozeer aan het woord vanwege hun status of beroep, maar alleen omdat zij op dat moment interessant zijn voor de journalisten. Hierbij is het belangrijk om te beseffen dat in principe iedereen deze rol zou kunnen vervullen, het is een bijzondere gebeurtenis of ervaring die deze persoon tijdelijk in het nieuws brengt. De laatste vier categorieën spreken voor zich: de woordvoerster, misdadiger, sporter en entertainer.

Ten tweede is het van belang om te bepalen waarover de vrouwen aan het woord komen. Hierbij maak ik gebruik van een indeling van Liesbeth van Zoonen. Van Zoonen maakt in One of the girls: The changing gender of journalism een onderscheid tussen onderwerpen die meestal worden toebedeeld aan mannen en onderwerpen die worden gezien als vrouwelijk.16 Deze indeling zal ik

aanhouden, om zo later te kunnen bekijken of vrouwen vaker aan het woord komen als het gaat om vrouwelijke onderwerpen. Verder is de indeling van Van Zoonen handzaam en geeft deze een goede dekking van alle onderwerpen. Volgens Van Zoonen zijn politiek, misdaad, economie en educatie mannelijke onderwerpen. Vrouwen zouden meer aan bod komen bij human interest, cultuur, consumentennieuws en sociaal beleid. Deze indeling geeft een goed handvat om de uiteenlopende artikelen in te delen in overzichtelijke categorieën en tegelijkertijd te kijken of vrouwen vaker aan het woord komen bij vrouwelijke onderwerpen dan bij mannelijke.

15 Onderzoek in het kader van het Onderzoekscollege van de master Journalistiek “Vrouwen op de voorpagina” van

Hanneke Jansen, juni 2007

16 Liesbeth van Zoonen, ‘One of the girls. The changing gender of journalism’, in News, Gender and Power, ed. Cynthia

(11)

De laatste variabele die wordt bekeken is de invalshoek van artikelen. Ook hierbij wordt gesteund op de theorie van Van Zoonen. Volgens Van Zoonen is een mannelijke invalshoek feitelijk en sensationeel. Een vrouwelijke invalshoek is er een van compassie en achtergrondinformatie.

Aan de hand van de onderzoeksresultaten kunnen er verschillende dingen worden vastgesteld, zowel kwantitatief als kwalitatief.

1. Ten eerste wordt duidelijk hoe het percentage vrouwen dat geïnterviewd is veranderd ten opzichte van mannen. Dit kan zowel absoluut als relatief gedaan worden, omdat ook het aantal woorden is vastgesteld. Dus er kan worden vastgesteld of er meer vrouwen aan het woord kwamen én of deze citaten een grote plek op de voorpagina zijn gaan innemen.

Vervolgens kan dit per krant bekeken worden. Komen er in de Volkskrant bijvoorbeeld meer vrouwen aan het woord dan in NRC Handelsblad? Hierbij moet wel rekening gehouden worden met het aantal woorden dat de verschillende kranten op de voorpagina hebben staan. Deze resultaten kunnen vervolgens worden ingepast in de beschrijving en ontwikkeling van de verschillende dagbladen. Zo kan bekeken worden of de van oorsprong katholieke Volkskrant in de loop der jaren meer vrouwen aan het woord laat. Hetzelfde geldt voor de ontwikkeling van het aantal vrouwelijke journalisten én de arbeidsparticipatie van vrouwen. Het is te verwachten dat beiden een positieve invloed hebben op het aantal vrouwen op de voorpagina. Met de onderzoeksresultaten kan dit worden geanalyseerd, hoewel een direct verband niet kan worden aangetoond.

2. Het kwalitatieve deel van het onderzoek mondt uit in een analyse van de rol van vrouwen in het publieke domein. In het verlengde kan worden vastgesteld wat gezien wordt als het domein van vrouwen volgens de journalisten als vertegenwoordigers van de maatschappij. Over welke onderwerpen komen vrouwen vaak aan het woord?

Ook hierbij kan weer een analyse gemaakt worden in relatie tot de ontwikkeling van het aantal vrouwelijke journalisten én de arbeidsparticipatie van vrouwen. De verwachting is dat naarmate meer vrouwen hogere functies bekleden, er ook meer vrouwen in deze hoedanigheid op de voorpagina komen. Ook is het interessant om te kijken of het aantal vrouwelijke journalisten nog invloed heeft op de onderwerpen waarin vrouwen aan het woord komen. Misschien is het zo dat vrouwen eerder voor een vrouwelijke bron kiezen dan voor een mannelijke.

(12)

HOOFDSTUK II

VROUWEN IN DE MAATSCHAPPIJ

2.1 De positie van vrouwen in Nederland

De geschiedenis van de positie van vrouwen in Nederland is een ingewikkelde aangelegenheid in die zin dat de vrouwengeschiedenis als onderwerp van onderzoek pas ontstond in de jaren 70. Voor deze periode ging de geschiedenis vooral over mannen en deze werd ook voornamelijk door mannen geschreven. Met de tweede feministische golf kwam ook een groeiende belangstelling voor de positie van vrouwen in het verleden. Tot dan waren de vrouwen in de geschiedschrijving min of meer onzichtbaar.17

Omdat de interesse voor de geschiedenis van vrouwen in eerste instantie voortkwam uit een feministisch standpunt, zijn veel boeken uit de jaren 70 en 80 over dit onderwerp in sterke mate feministisch-socialistisch gekleurd.18 Dat betekent dat er veel aandacht uitging naar de

arbeidersvrouwen en dat de vrouwenbeweging uit het begin van de twintigste eeuw als ‘burgerlijk’ werd aangeduid. Een gekleurde weergave dus, want een groot deel van de onderzoekers had een nauwe betrokkenheid met het onderwerp en een duidelijk engagement.

De vrouw des huizes

In de negentiende eeuw was voor de gegoede burgerij normaal om huispersoneel te hebben.19

Het was een teken van welstand. Hierbij speelde niet alleen het aantal bedienden een rol, maar ook hun leeftijd en sekse. Zo was een mannelijke knecht bijvoorbeeld duurder dan een kamermeisje.20 De vrouw des huizes verrichtte zelf geen huishoudelijke taken, maar haar rol

bestond voornamelijk uit het leiding geven aan het personeel. Toen de economische groei aan het einde van de negentiende eeuw zorgde voor een uitbreiding van de middenklasse, kwamen er meer gezinnen die het alleen met het inkomen van de man afkonden, maar zelf niet voldoende geld hadden voor bedienend personeel. De vrouwen van deze middenklassers hoefden niet langer buitenshuis te werken en namen de taak van het huishouden zelf op zich. Zo ontstond er een steeds groter groeiende groep tussen de gegoede burgerij en het bedienend personeel. Daarbij gingen steeds meer meisjes in fabrieken of kantoren werken, waar zij konden rekenen op vaste werktijden en vaak ook een beter loon.

17 Dumont, Sylvia et al. In haar verleden ingewijd. De ontwikkeling van vrouwengeschiedenis in Nederland. (Zutphen: Walburg

Pers, 1991) 13

18 Ibidem, 22

(13)

Het groeiende gebrek aan dienend personeel werd één van de belangrijkste kwesties op de agenda van de Nederlandse Vereeniging van Huisvrouwen, die werd opgericht in 1912. Deze groep vrouwen streefde naar erkenning voor het huisvrouwschap als volwaardig werk.21 Er

werden verschillende oplossingen geopperd voor het tekort aan dienstboden. Zo werd er bijvoorbeeld vooral door vrouwen uit sociaal-democratische kring gesproken over een verdeling van de huishoudelijke taken tussen man en vrouw.22 In deze discussie kwamen de eerste

feministische geluiden naar boven. Zo vond Wilhelmina Drucker, een feministe naar wie later de vrouwengroep de Dolle Mina’s zou worden vernoemd, dat de overheid collectieve huishoudelijke voorzieningen zou moeten maken.

Maar de verdeling van huishoudelijke taken was niet de enige discussie die vrouwen bezig hield. In het boek Hilda van Suylenburg van Cécile Goekoop-de Jong van Beek en Donk uit 1897 worden ongeveer alle aspecten van het vrouwenvraagstuk behandeld die aan het einde van de negentiende eeuw onderwerp van gesprek zijn geweest.23 Discussies over kiesrecht, huwelijksrecht, echtscheiding, kinderopvoeding, de ‘dubbele’ moraal en mishandeling komen hierin aan de orde. Een belangrijk deel van het boek gaat over de problemen van jonge vrouwen uit de middenklasse, die hun tijd niet nuttig besteedden en slechts wachtten tot er zich een geschikte echtgenoot aandiende. Er wordt regelmatig verwezen naar de groeiende groep vrouwen die financieel afhankelijk bleven van hun familie en de oplossing in het boek wordt iedere keer gevonden in betaalde arbeid.

De eerste feministische golf

Op de roman Hilda zijn verschillende reacties gekomen en er was beslist geen eenduidigheid over betaald werk voor vrouwen, ook niet binnen de vrouwenbeweging.24 Maar het recht op

betaalde arbeid voor vrouwen werd door veel vrouwen wel gezien als een belangrijk punt. Of zij nu uiteindelijk een verhoging van de zedelijkheid voor ogen hadden of de komst van het vrouwenkiesrecht, de betaalde arbeid werd hierbij als een belangrijke voorwaarde beschouwd.25 Dit gemeenschappelijk belang was de basis voor de samenwerking van verschillende groepen vrouwen tijdens de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid, die werd gehouden in Den Haag in 1898 en die kan worden gezien als één van de hoogtepunten van de eerste feministische golf.26

21 Ibidem, 8-9 22 Ibidem, 9

23 Eijl van, Corry. Het werkzame verschil (Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1994) 85 24 Ibidem, 89

25 Idem

26 Loo van de, Vivian. De vrouw beslist: De tweede feministische golf in Nederland. (Internationaal Informatiecentrum en

(14)

Tijdens de eerste feministische golf tussen 1870 en 1920 streden Nederlandse vrouwen voor gelijkheid met mannen op de meest basale punten: kiesrecht, gelijkberechting en toelating tot de universiteit. Deze basisvoorwaarden waren nodig om vrouwen dezelfde rechten te geven als mannen, in ieder geval op papier. De media hadden veel aandacht voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid. Deze tentoonstelling richtte zich namelijk vooral op vrouwenarbeid en nog nooit hadden vrouwelijke arbeiders zich op zo’n grote schaal laten zien. De tentoonstelling trok 90.000 belangstellenden en dankzij de inkomsten van de bezoekers konden er nieuwe organisaties worden opgezet om de belangen van vrouwen te behartigen. Dit leidde bijvoorbeeld tot de oprichting van het Nationaal Bureau voor Vrouwenarbeid.

De strijd om het vrouwenkiesrecht, waarbij Aletta Jacobs een belangrijke rol speelde, was uiteindelijk succesvol. Vanaf 1917 konden vrouwen tot volksvertegenwoordiger worden gekozen en op 18 september 1918 werd de wet ondertekend die ook het actieve stemrecht toekende aan vrouwen. Het doel was behaald en de eerste feministische golf liep op een einde. Maar hoewel vrouwen en mannen nu dezelfde rechten hadden, vormden vrouwen nog steeds een uitzondering op de werkvloer. De belangrijkste rol van de vrouw was nog steeds huismoeder en echtgenote.

De crisisjaren

De crisisjaren deden de positie van de arbeidende vrouw geen goed. Vrouwen waren bij wet de eersten die het veld moesten ruimen als er ontslagen vielen27. De vrouwen werden van de

reguliere arbeidsmarkt geweerd en hierdoor konden zij vooral nog aan de slag in de zogenaamde vrouwenberoepen. De marktwerking zorgde er vervolgens voor dat deze beroepen een laag loon kennen en slechte arbeidsomstandigheden. Dus hoewel vrouwen dezelfde rechten hadden verworven als mannen, gingen zij nog vaak in typische vrouwenberoepen aan de slag, zoals verpleegster en typiste. Het waren vooral dienstbare beroepen, waarin de rol van vrouw als zorgzame moeder en vrouw werd bevestigd.

Volgens Blok (1989) werd in de crisisperiode het belang van de huiselijke aanwezigheid van de moeder en echtgenote sterk op de voorgrond gesteld28. Maar hoewel er in deze periode een

grote waardering werd uitgesproken voor het werk van de vrouw, had deze volgens Blok een onzuivere klank. Het werk van de vrouw in het gezin werd namelijk niet meer gewaardeerd dan voorheen, maar haar beroepsarbeid werd ineens van minder belang geacht dan die van mannen. Hierbij werden door conservatieve groepen regelmatig bijbelteksten bijgehaald, om te benadrukken dat de plek van de vrouw thuis was.

(15)

Zo werd er in 1937 een wetsvoorstel ingediend tegen de arbeidsparticipatie van gehuwde vrouwen door minister Romme van Sociale Zaken, die later nauw betrokken zou zijn bij de doorstart van de Volkskrant. Romme stelde: “ De overheid behoort zich openlijk te scharen aan de zijde van hen die menen, dat … het gezin beschermd verdient te worden tegen het verrichten van beroepswerkzaamheden door de gehuwde vrouw.”29 Dezelfde Romme diende in de jaren dertig ook een voorstel in om vrouwelijke

ambtenaren die gingen trouwen te ontslaan. Ook in andere bedrijven moesten vrouwen een clausule tekenen waarin stond dat zij ontslagen konden worden als zij in het huwelijksbootje stapten. Deze wet, waarin stond dat gehuwde vrouwen niet als ambtenaar aangesteld mochten worden, werd in 1934 van kracht en zou pas in 1957 worden herroepen.

Vrouwen werkten met name voor hun huwelijk buitenshuis. Als zij eenmaal getrouwd waren, bleven zij thuis en zorgden zij voor hun gezin. Dit was voor veel vrouwen het ideaalbeeld. De man als enige kostwinner en de vrouw was verantwoordelijk voor de huiselijkheid.30 De ideeën

over bedrijfsvoering werden doorgevoerd in het huishouden en hierdoor kon de vrouwen het voortaan ook zonder dienstmeisjes en knechten goed af. In het boek De denkende huisvrouw uit 1929 wordt geschreven over de dagelijkse bezigheden van vrouwen. Hierin staat: “Als de wetenschap en de beginselen der arbeidsleer toegepast worden op het huishouden, kan het scheppen van de huiselijke sfeer en het moederschap het mooiste beroep zijn dat voor de vrouw openstaat; een beroep dat haar niet vernedert, maar dat integendeel haar de ruimste gelegenheid biedt om zich te ontplooien en haar beste gaven te ontwikkelen.”31

De Tweede Wereldoorlog

Deze verheerlijking van de gezinsrol van de vrouw, vond in de fascistische ideologie een goede voedingsbodem. Het gezag van de man over zijn vrouw en kinderen nam in deze leer een belangrijke plek in. De huiselijke rol werd benadrukt, bijvoorbeeld door de Nationaal Socialistische Vrouwenorganisatie (NSVO) die in 1938 werd opgericht door Mussert. Tijdens de bezetting kreeg deze organisatie de taak om ‘de vrouw op te voeden tot goede vervulling van haar plicht als moeder de vrouw en bovendien als volksgenote.’32 Er werden moederscholen opgericht, waar vrouwen cursussen konden volgen door de afdeling Moederdienst, die erop gericht was om vrouwen te helpen hun taak zo volledig mogelijk te vervullen.33 Het vrouwenkiesrecht, dat jaren

eerder met zoveel gejuich was ontvangen, werd door de NSVO sterk in twijfel getrokken en deze organisatie was dan ook voorstander van de afschaffing van dit recht.

29 Ibidem. 28

30 Groffen en Hoitsma. Het geluk van de huisvrouw. 9 31 Ibidem, 10

32 Blok. Werkende vrouwen in de jaren veertig en vijftig. 32 33

(16)

Natuurlijk was er tijdens de Tweede Wereldoorlog ook plek voor een ander geluid. Hoewel er geen plek was voor organisaties die de emancipatie van de vrouwen ten doel stelden, namen veel vrouwen tijdens de oorlog nieuwe taken op zich, bijvoorbeeld in het verzet. Naarmate de oorlog vorderde, nam de bezetter het steeds minder nauw met de vrouwelijke taak als huismoeder en in Duitsland namen steeds meer vrouwen de plek van de gesneuvelde mannen in in de oorlogsindustrie.34 In Nederland bleef het aantal vrouwen dat beroepsarbeid verrichtte echter

achter in vergelijking met andere landen.

De huisvrouw als ideaal

De naoorlogse geboortegolf stimuleerde het voltijds huismoederschap. In 1947 was dan ook 98 procent van de gehuwde Nederlandse vrouwen tussen 15 en 64 jaar fulltime huisvrouw.35 Het

huisvrouwenideaal was tot in alle lagen van de bevolking doorsnee praktijk geworden.36 De

overheid stimuleerde dit ideaal zeer. Door de economische wederopbouw en de snelle industrialisatie werd gevreesd voor een desintegratie van het gezin.37 Het overheidsbeleid werd

daarom gebaseerd op gezinspolitiek. Zelfs de liberale partijen en de bewegingen die de verzuiling wilden doorbreken, onderschreven het belang van het gezin van harte. Zo erkende bijvoorbeeld de PvdA in haar eerste beginselprogramma ‘de fundamentele waarde van huwelijk en gezin’ en ook de in 1948 opgerichte VVD sprak de overtuiging uit dat ‘het gezin de kern is van de maatschappij’.38

Het is dan ook niet opvallend dat na de oorlog de deelname van gehuwde vrouwen aan het arbeidsproces niet veel toenam. Zo bedroeg hun aandeel in de totale beroepsbevolking in 1960 nog steeds niet meer dan 4,7 procent.39 Zelfs toen de gespannen situatie op de arbeidsmarkt rond

1960 ervoor zorgde dat de houding ten opzichte van werkende gehuwde vrouwen veranderde, gaven veel vrouwen aan niet buitenshuis te willen werken. Uit een onderzoek uit 1962 blijkt dat zij hiervoor naast de zorg voor hun gezin vaak de bezwaren van hun echtgenoot als reden geven.40 De traditionele rolverdeling en de bezwaren die er in het verleden waren tegen de dubbele belasting van de vrouw waren voor veel vrouwen dus nog reden om geen betaalde baan te zoeken buitenshuis.

34 Blok. Werkende vrouwen in de jaren veertig en vijftig. 36 35 Groffen en Hoitsma. Het geluk van de huisvrouw. 12 36 Idem

37 Damsma, Dirk. De jaren 1945-1960L herstel, maar ook vernieuwing? in: Vrouwen in de twintigste eeuw. (Utrecht:

Elinkwijk 1988) 43

(17)

Nieuwe feministische geluiden

Toch stonden de gezinsverhoudingen in deze periode wel onder druk. Mede door de industrialisatie en de komst van radio en televisie. Hierdoor kregen mensen de mogelijkheid om te horen wat er elders in de wereld speelde. Naast het herstel was er in deze periode dus ook ruimte voor vernieuwing.41 Zo zorgde bijvoorbeeld de snelle groei van anticonceptiegebruik ervoor dat de feitelijke levenssituatie van vrouwen enorm veranderde.42 Vrouwen kregen

gemiddeld minder kinderen en het laatste kind ging vroeger het huis uit. Dit zorgde ervoor dat veel vrouwen ineens ruimte kregen in hun leven om ook aan het werk te gaan. Maar hoewel de levenssituatie van vrouwen snel veranderde, werd door de samenleving nog vaak vastgehouden aan het beeld van de vrouw als echtgenote en moeder.

Ook de persoonlijke sfeer kwam in opspraak.43 De ongelijkheid van vrouwen werd aan de

orde gesteld in verschillende buitenlandse boeken, die flink wat stof deden opwaaien. Het werk van Margaret Mead Male and Female en Simone de Beauvoir’s Le Deuxieme Sexe speelden in Nederland een belangrijke rol in de discussie op de verhouding tussen mannen en vrouwen. Blok zegt hierover: ‘de onderdrukking in de persoonlijke sfeer is een voorwaarde voor onderdrukking op het maatschappelijk vlak. Ook is, omgekeerd, de maatschappelijke onderdrukking van de vrouw de basis voor haar discriminatie in het persoonlijke leven.’44 Het verschil in seksuele

moraal wordt hierbij gezien als een van de belangrijkste factoren in de discriminatie van vrouwen. In de jaren zestig van de vorige eeuw klonken deze geluiden ook in Nederland voor het eerst. De historici beschouwen een artikel van Joke Kool-Smit als de eerste openlijke uiting van dit onbehagen. Kool-Smit schreef in 1967 een artikel in De Gids, waarin zij niet alleen over haar eigen positie sprak, maar over die van vrouwen in het algemeen. Zelfbeschikkingsrecht was hierbij een belangrijk kernwoord. Volgens Kool-Smit hadden vrouwen inmiddels wel dezelfde rechten als mannen, maar door hun belangrijkste taak als huismoeder konden zij nog steeds niet de carrière nastreven die zij wellicht wilden. De komst van de pil als anticonceptiemiddel was hiervoor een hulpmiddel. Vrouwen konden hiermee zelf bepalen of, en zo ja wanneer en hoeveel, kinderen zij wilden krijgen. Maar daar hoorde volgens Kool-Smit ook een goede abortuswetgeving bij. Dit werd dan ook een van de belangrijke speerpunten in de tweede feministische golf.

De positie van Kool-Smit als academisch gevormde vrouw en daarnaast ook nog publiciste in landelijk kranten droeg veel bij aan haar geloofwaardigheid en overtuigingskracht. Hier sprak niet zomaar een ontevreden burgervrouw maar een goed ontwikkelde vrouw, die zich toch niet tevreden voelde in haar dubbelrol als huismoeder én succesvolle carrièrevrouw.

41 Ibidem, 46 42 Ibidem, 46

(18)

Hoewel het artikel van Kool-Smit natuurlijk niet de oorzaak is van de tweede feministische golf, wordt het door veel geschiedschrijvers wel beschouwd als een van de belangrijkste aanleidingen. Andere vrouwen herkenden zich in het schrijven en werden zich bewust van de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen die er nog steeds was. Het artikel was dus niet zozeer de oorzaak, als wel de stimulans voor vrouwen om op te komen voor zichzelf. Kool-Smit verzamelde steeds meer medestanders om zich heen, waaronder ook Hedy d’ Ancona. Samen zetten zij een club op, eerst onder de naam Vrouwen 2000, later voerden zij de benaming Man Vrouw Maatschappij (MVM), om te laten zien dan ook mannen erbij hoorden. Om Nederland op de hoogte te brengen van de komst van deze nieuwe beweging, zochten de bestuursleden de publiciteit op en de redacties van kranten en dagbladen sprongen hier maar al te graag op in.

De meeste redacteuren, met uitzondering van Henk van de Meyden in De Telegraaf, stonden vrij welwillend tegenover de oprichting van de vereniging. Maar een maand kwamen de eerste laatdunkende berichten in ondermeer het Algemeen Handelsblad. Zo kwamen er op de vrouwenpagina tien vooraanstaande mannen aan het woord over emancipatie onder de kop ‘Ach, laat die vrouwen toch’.45 De teneur van de artikelen over MVM werd steeds negatiever en de

welwillendheid van de kranten verdween langzaam. De nieuwe vereniging moest nu haar grote woorden waarmaken en er werden verschillende werkgroepen opgericht. Uiteindelijk werd na enkele maanden ook het doel van de vereniging officieel bekendgemaakt: “De vereniging stelt zich ten doel de gelijke ontplooingskansen van mannen en vrouwen in de maatschappij te bevorderen.”46 MVM was

vooral actief op gebieden als onderwijs, opvoeding, scholing en voorlichting. Ze gaf twee nieuwsbrieven uit, maar in 1971 werd één van de twee bladen stopgezet. De redactie sloeg hierop een andere weg in en zo ontstond het succesvolle feministische blad Opzij.

Dolle Mina’s

Heeft MVM veel betekend voor het feminisme in Nederland, het zijn waarschijnlijk de Dolle Mina’s die als actiegroep de meeste bekendheid genieten. Deze beweging was brutaler en radicaler dan de groep van Kool-Smit en d’Ancona. De jeugdige groep de Dolle Mina’s koos voor een aantrekkelijke naam, omdat dit goed paste binnen haar strategie om een imago aan te nemen van aantrekkelijke, maar stoere vrouwen. Deze groep maakte gebruik van hun vrouwelijkheid, bijvoorbeeld door de mooiste leden naar voren te schuiven als er foto’s werden gemaakt.47 De

Dolle Mina’s maakten dankbaar gebruik van alle publiciteit die de groep kreeg en zo kregen ook hun belangrijkste eisen snel bekendheid.

(19)

In tegenstelling tot MVM, dat een algemene doelstelling had, stelden de Dolle Mina’s duidelijke eisen. Zo wilden zij gratis crèches, gelijke lonen, legale en gratis abortus, een afschaffing van de dubbele seksuele moraal en een herziening van de rolverdeling voor mannen en vrouwen. Hun ludieke acties waren erg publiciteitsgericht en trokken vaak de aandacht van de media. Dolle Mina was binnen een paar weken na de oprichting al een begrip geworden. De actiegroep, die in Amsterdam was begonnen, kreeg al snel navolging in andere steden. Amsterdam kom de touwtjes niet meer in handen houden en er kwamen talloze acties.

Het eerste congres op 5 april 1970 moest orde op zaken stellen, maar veel Dolle Mina’s waren teleurgesteld over de bureaucratie van de organisatie, terwijl het juist de spontane acties waren die de belangstelling hadden getrokken. Er ontstonden kleine afsplitsingen, maar de Amsterdamse groep ging door en stelde een officiële doelstelling op, die veel abstracter was dan de eerdere eisen die gesteld waren. Volgens de Dolle Mina’s was een rolverdeling tussen mannen en vrouwen niet te verdedigen op basis van een biologisch onderscheid en zij wilden gelijke ontplooiingskansen voor iedereen. Deze doelstelling lijkt verdacht veel op die van de MVM, die een jaar eerder werd opgesteld. Er werd een ‘Werkende wijven plan’ uitgevoerd. Iedere maand werd een andere aspect van vrouwenarbeid onder de aandacht van de pers gebracht. Dit plan leidde weer tot verschillende ludieke publiciteitscampagnes.

De verschillende actiegroepen werkten ook samen, bijvoorbeeld tijdens de staking van vrouwen in de Optilon fabrieken voor een gelijk loon. Ook in een grote abortusdemonstratie in 1974 waren vrijwel alle verenigingen vertegenwoordigd. Want hoe verschillend de aanpak ook mocht zijn: uiteindelijk waren de doelstellingen hetzelfde. Hoewel de Dolle Mina’s uiteindelijk veel minder lang bestaan hebben dan MVM, is de bekendheid van de eerste groep vele malen groter. De oneliners als ‘Baas in eigen buik’ hebben wat dat betreft hun werk gedaan.

Een kabbelend einde

In de volgende jaren kwamen er verschillende vrouwengroepen bij en andere verdwenen geruisloos. Jarenlange acties hadden niet de veranderingen gebracht waarop vrouwen gehoopt hadden. Er was nog steeds geen abortuswetgeving en er kwamen zelfs nieuwe wetten op het gebied van omgangsregelingen die als nadelig werden gezien voor vrouwen. Zo werd bijvoorbeeld in 1974 het belang van de moederrol bij wet vastgesteld, toen ‘de vaderlijke macht’ werd vervangen door ‘de ouderlijke macht’.48 Alleen de toevoeging bij verschil van inzicht beslist de

vader deed tegelijkertijd weer even hard afbreuk aan deze schijnbare overwinning van de vrouw.

(20)

De nieuw aangenomen wet ‘Gelijke behandeling van mannen en vrouwen’ werd slechts als een doekje voor het bloeden beschouwd.49 Het werd tijd voor drastische maatregelen en dat leidde tot de vrouwenstaking op 30 maart 1981. Iedere vrouw kon mee doen aan de staking, of ze nu een betaalde baan had of huisvrouw was. De participatiebereidheid was groot, maar de dagbladen waren niet enthousiast om te berichten over de stakingen. Het doel om de abortuswet te wijzigen werd niet gehaald. De wet werd op 28 april onveranderd aangenomen door de Tweede Kamer en volgens de Vrouwenstakingskrant was de staking op een mislukking uitgelopen.

De laatste impuls van de tweede feministische golf richtte zich in de jaren tachtig voornamelijk op de strijd tegen pornografie en seksueel geweld en in 1982 werd er een landelijke dag tegen porno gehouden. Maar de teleurstelling over de abortuswet was niet verdwenen, er kwam steeds meer kritiek, ook uit eigen hoek, en langzaam verdween de actiebereidheid en daarmee ook de tweede feministische golf. Maar mede dankzij deze golf veranderde er steeds meer op de arbeidsmarkt voor vrouwen. Een betaalde baan voor vrouwen werd gewoner en het recht op de economische zelfstandigheid van de vrouw werd in brede lagen van de bevolking erkend.50 In de jaren negentig groeide een nieuwe generatie op, met andere vanzelfsprekendheden

over de verhouding tussen mannen en vrouwen en de rechten van vrouwen.

De moderne huisvrouw combineert

Sinds de jaren negentig is het werk buitenshuis voor veel vrouwen de hoofdtaak geworden.51

Het huishouden werd meer en meer iets wat erbij gedaan wordt. Ontplooiing werd steeds belangrijker gevonden en het ideaal van huiselijkheid verschoof langzaamaan naar de achtergrond. In plaats daarvan is een combinatie tussen huishouden en betaalde arbeid voor veel vrouwen het ideaalbeeld geworden. Uit de emancipatiemonitor van 2006 blijkt dat vrouwen dezelfde intrinsieke waarde hechten aan betaalde arbeid als mannen.52 Het gaat hierbij vooral om

persoonlijke ontwikkeling, waardering, zelfontplooiing en het contact met andere mensen. Wat betreft de extrinsieke waarden hebben mannen echter een andere waardering dan vrouwen. Voor mannen is het loon en het maatschappelijk aanzien van hun werk belangrijker dan voor vrouwen. Ook in de ambities verschillen de mannen duidelijk van vrouwen. Veel mannen willen doorgroeien en promotie maken, zij ambiëren een hoger salaris en een hogere positie. Vrouwen hechten hier minder belang aan. Ook geven vrouwen vaker dan mannen aan dat zij hun baan niet ten koste van hun gezin willen laten komen. Veel vrouwen werkten in 2006 dan ook in een parttime baan, gemiddeld van 25 uur.

49Loo van de. De vrouw beslist. 68 50 Ibidem, 213

(21)

2.2 Vrouwen op de werkvloer

De tweede feministische golf ging gepaard met een groeiende aandacht voor vrouwenarbeid in het begin van de twintigste eeuw. Maar omdat kwantitatieve gegevens vaak ontbreken, zijn deze studies voor een groot deel beschouwend van aard. Wel is duidelijk dat vrouwen in de eerste helft van de vorige eeuw veel minder buitenshuis werkten dan in andere landen. Daar komt nog eens bij dat de vrouwen die wel werk hadden vermoedelijk op plekken werkten waarzij niet werden geregistreerd, bijvoorbeeld op het land of als dienstmeisje.53 Toch hebben deze studies,

die werden gepubliceerd in de periode van de tweede feministische golf een belangrijke invloed gehad op de beeldvorming van vrouwenarbeid in Nederland. De algemene conclusie van deze onderzoeken was dat vooral gehuwde vrouwen in Nederland vrijwel geen betaalde arbeid verrichtten. Dit beeld wordt ook door latere studies, zoals het onderzoek van Hettie Pott-Buter bevestigd. Pott-Buter vergelijkt in Facts and fairy tales zeven Europese landen op het gebied van vrouwenarbeid en ook zij komt tot de conclusie dat de Nederland een uitzonderlijk lage arbeidsparticipatie van vrouwen kende in het begin van de twintigste eeuw.54

Het is belangrijk om dit in kaart te brengen, omdat zo bekeken kan worden hoe vrouwen in de maatschappij staan. De aandacht van journalisten voor vrouwen moet natuurlijk wel evenredig zijn aan hun aandeel op de werkvloer. Als vrouwen simpelweg afwezig zijn in het publieke leven is dat natuurlijk een goede verklaring voor de afwezigheid van vrouwen in het nieuws. Daarom is het voor dit onderzoek belangrijk om te kijken hoe werkende vrouwen zich in Nederland hebben ontwikkeld en hoe de arbeidsparticipatie is. Natuurlijk wordt hierbij, zover dat mogelijk is, een onderscheid gemaakt tussen hoge en lage functies. Want des te meer vrouwen hoge posities bekleden, hoe vaker zij in het nieuws zouden moeten komen.

Om iets te kunnen zeggen over de arbeidsparticipatie aan het begin van de twintigste eeuw werd vaak gekeken naar beroepstellingen. Deze beroepstellingen zijn nog steeds beschikbaar via het Centraal Bureau voor statistiek. Maar er wordt vaak op gewezen dat deze tellingen niet betrouwbaar zijn, omdat lang niet alle vrouwen die arbeid verrichtten hierin zijn meegeteld. Maar omdat het vrijwel de enige statistische gegevens zijn hebben veel onderzoeken hier toch gebruik van gemaakt. Uit deze beroepstellingen blijkt dat vanaf de eerste feministische golf tot aan 1960 het participerende deel van de vrouwen eigenlijk vrijwel constant is gebleven. Een kwart van alle vrouwen van vijftien jaar en ouder verrichtte in deze periode betaalde arbeid.55

53 Eijl van. Het werkzame verschil, 36 54 Ibidem, 37

(22)

Een ander probleem van de beroepstellingen zijn de lange periodes tussen de verschillende tellingen. Zo is niet duidelijk te zien welke ontwikkelingen er hebben plaatsgevonden, omdat de intervallen te groot zijn. De beroepstelling die het dichtste in de buurt ligt van het eerste steekjaar van dit onderzoek, 1935, werd gehouden in 1930.56 In deze telling is heel goed het onderscheid te

zien tussen mannenberoepen en vrouwenberoepen, zoals dat in die tijd gezien werd. Zo waren er bijvoorbeeld net zoveel vrouwelijke onderwijzers dan mannelijke. Maar van de 18.711 slagers die Nederland kende, was er volgens deze beroepstelling geen één vrouw. Hetzelfde geldt voor andere mannelijke beroepen, zoals metselaar en grondwerker. Ook in deze beroepsgroepen werkten in 1930 geen vrouwen. Ook het hoogleraarschap was in deze tijd niet weggelegd voor vrouwen. Van de ruim duizend professoren die Nederland kende, waren er slechts vijftien vrouwelijk. De enige beroepsgroep waarin de vrouwen de mannen verruit overstijgen, is het huispersoneel. Dit staat dan ook bekend als een echt vrouwenberoep. Onder deze beroepsgroep vallen trouwens niet de huisvrouwen, want deze groep is in Nederland nooit tot de beroepsbevolking gerekend.57

De onzichtbare arbeidster

Zoals eerder gezegd zitten er in deze beroepstelling nogal wat hiaten. Zo geeft Van Eijl in haar boek Het werkzame verschil het voorbeeld van de gehuwde landarbeider. Aangenomen kan worden dat op de boerderij vrouwen net zo hard mee moesten werken als mannen. Toch komt dit niet naar voren uit de cijfers. Van Eijl pleit er dan ook voor om deze beroepsgroep weg te laten in de berekeningen. Hetzelfde geldt voor de detailhandel. Zo werken er volgens het onderzoek géén vrouwen als slager. Nu zullen er inderdaad weinig vrouwen met het hakmes hebben gezwaaid, maar het is erg aannemelijk dat veel slagersvrouwen in 1930 meehielpen in de winkel. Ook deze cijfers zijn niet terug te vinden in de beroepstellingen.

Volgens Van Eijl is het moeilijk om de omvang van de groep die niet geregistreerd werd nog te achterhalen. Maar bij vergelijking met ander bronmateriaal is duidelijk dat de cijfers zoals ze in de beroepstelling staan, niet kloppen. Overige bronnen zijn vaak veel specifieker, maar gaan slechts over één beroepsgroep. Zij zijn dus niet geschikt om een uitspraak te doen over de vrouwelijke beroepsbevolking in het geheel. Maar hoezeer de cijfers van de beroepstellingen misschien ook mogen afwijken, zij geven wel een duidelijk idee van de beeldvorming van vrouwelijke arbeiders in 1930. Het onderscheid tussen mannenberoepen en vrouwenberoepen is overduidelijk te zien en de afwezigheid van vrouwen in andere beroepen duidt erop dat hun arbeid op dat gebied waarschijnlijk écht als ongeziene inspanning telde.

(23)

De Tweede Wereldoorlog zorgde op verschillende gebieden voor een verandering in de positie van vrouwen in de arbeidsmarkt. Ten eerste hadden vrouwen tijdens de oorlog geleerd om voor zichzelf te zorgen en mondiger te worden.58 Daarnaast hadden de ontwikkelingen in andere

landen ook invloed op de vrouwen in Nederland. In de eerste helft van de twintigste eeuw lag de arbeidsparticipatie van vrouwen in Nederland lager dan in andere landen. Tijdens de oorlog moesten veel vrouwen in deze landen, zoals Amerika en Rusland, aan het werk om de afwezigheid van de mannen op te vangen. Hoewel veel van deze arbeid weer overgenomen werd door mannen na afloop van de oorlog, werd wel duidelijk dat vrouwen hadden bewezen ook zwaardere mannenarbeid aan te kunnen. Dit speelde in veel mindere mate in Nederland, maar de ontwikkelingen in het buitenland hadden toch zijn weerslag op de beeldvorming.59

Van naaimachine naar typemachine

Maar voorlopig veranderde dat niets aan de arbeidsparticipatie van vrouwen. Zoals al eerder gezegd, bleef deze tot de jaren zestig ongeveer gelijk op vijfentwintig procent van de totale vrouwelijke beroepsgeschikte bevolking Het waren vooral de ongehuwde vrouwen die buitenshuis werkten. Want het aandeel van gehuwde vrouwen in de totale beroepsbevolking bedroeg in 1960 nog steeds niet meer dan 4,7 procent.60 De beroepen waarin vrouwen werkzaam

waren, veranderen echter wel langzaamaan. Binnen de huiselijke diensten nam het percentage vrouwen langzaam af en de vrouwen wilden ook niet langer in de fabrieken werken. Administratieve beroepen werden nu ook voor vrouwen toegankelijk en uit de beroepstelling uit 1960 is af te leiden dat vrouwen steeds vaker voor dergelijke beroepen kozen.61

Ook kozen vrouwen kozen vaker voor een baan in het onderwijs, in de maatschappelijke of zakelijke dienstverlening of in de grafische industrie. Binnen alle bedrijfstakken is een groei te zien in het aantal vrouwen, alleen binnen de huiselijke diensten nam het vrouwelijke deel snel af. Dat kwam doordat weinig huishoudens nog een dienstmeisje hadden. Getrouwde vrouwen gingen zelf het huishouden runnen en de bodes waren niet langer nodig. Maar de man bleef lange tijd nog kostwinner. Zelfs toen de arbeidsmarkt in de jaren zestig gespannen was, waren de gehuwde vrouwen niet snel geneigd om buitenshuis te gaan werken. Het ideaal van de huiselijkheid en de bezwaren van de echtgenoot lagen hier vaak aan ten grondslag. Het was de volgende generatie vrouwen die vaker buitenshuis ging werken.

58 Blok, Werkende vrouwen in de jaren veertig en vijftig. 39 59

Ibidem, 53-54

60 Ibidem, 44

(24)

Kansen op ontwikkeling

Deze vrouwen konden zich verder gaan ontwikkelen, mede dankzij een arbeidsverbod voor jonge meisjes. De krachten waren namelijk geliefd in de fabrieken, vanwege hun lage arbeidsloon en hoge productiviteit. Meisjes tot 14 jaar mochten niet aan het werk en de achtjarige leerplicht, die vanwege de wederopbouw was opgeschort, werd weer ingesteld. Op deze manier kregen steeds meer jonge meisjes de mogelijkheid tot een goede scholing en daarmee uitzicht op een betere carrière. In veel gevallen was dit de nijverheids- en huishoudschool, waarmee toch de huiselijke rol van de vrouw nogmaals werd bevestigd.

Lange tijd hing de arbeidsparticipatie van vrouwen nog steeds samen met hun huwelijkse staat. Het omslagpunt komt volgens hoogleraar Arbeid, Organisatie en Emancipatie Kea Tijdens in 1970, het derde steekjaar van dit onderzoek.62 Na dit jaar is het namelijk vooral het stijgende

opleidingniveau van vrouwen dat verantwoordelijk is voor hun arbeidsparticipatie. Deze ontwikkeling begon met de komst van de eerste herintreedsters in de jaren zestig. Als de kinderen de deur uit waren, gingen de vrouwen weer aan het werk. In de jaren zeventig bleven veel vrouwen doorwerken tot de geboorte van hun eerste kind, het huwelijk was toen geen reden meer om te stoppen met werken. Deze ontwikkeling blijft doorzetten, hoewel de arbeidsbereidheid afneemt met ieder kind. Hierbij moet worden opgemerkt dat laagopgeleide vrouwen veel eerder stoppen met werken dan hoogopgeleide vrouwen.

Verder is 1970 ook op een ander gebied een omslagpunt. Vanaf dit jaar zijn er voor het eerst redelijk betrouwbare gegevens over de arbeidsparticipatie van vrouwen. Vanaf 1970 zijn er ook ieder jaar onderzoeken gedaan naar de arbeidsparticipatiegraad van vrouwen.

Grafiek 1: De participatiegraad van de vrouwelijke bevolking 15-64 jaar63

I

62 Dit sprak zij uit in haar aanvaardingsrede van het ambt van hoogleraarschap aan de Universiteit van Rotterdam op

vrijdag 3 maart 2006 “Een wereld van verschil: arbeidsparticipatie van vrouwen 1945-2005”.

63 Percentering op basis van de omvang van de vrouwelijke bevolking en de omvang van de vrouwelijke

(25)

In grafiek 1 is te zien dat het arbeidsgedrag van vrouwen vooral sinds 1985 enorm is veranderd. Volgens Tijdens is dit bijna uitsluitend toe te schrijven aan het veranderende gedrag van gehuwde vrouwen. Zij zijn steeds meer gaan werken, ook toen er kinderen kwamen. Van de vrouwen die in de tweede helft van de jaren tachtig hun eerste kind krijgt, blijft al zes op de tien werken. Van de vrouwen die tien jaar later hun eerste kind krijgen, blijven zelfs negen op de tien werken. Ook in deze periode blijkt dat laagopgeleide vrouwen in veel mindere mate doorwerken dan hoogopgeleide vrouwen.64

Het gezin met de kostwinnende huisman en de thuisblijvende vrouw is hiermee grotendeels als standaard verdwenen. Dit is vooral te danken aan een meer gelijke verdeling van het huishouden tussen man en vrouw. En ook andere ontwikkelingen in de maatschappij hebben bijgedragen aan de hogere arbeidsparticipatie van vrouwen, denk bijvoorbeeld aan de komst van apparaten zoals de wasmachine en afwasmachine. Harde cijfers ontbreken op dit gebied, maar in haar aanvaardingsrede maakt Tijdens een schatting van een daling van tien uur huishoudelijke arbeidstijd per week per decennium. Tijd die ze voortaan konden besteden aan arbeid. De effecten van het langer doorwerken van vrouwen plus de herintreding zijn in grafiek 3 te zien aan de groeiende groep veertigplussers die actief is op de arbeidsmarkt sinds de jaren tachtig.

Grafiek 2: Verdeling van de vrouwelijke beroepsbevolking naar leeftijd65

64 Tijdens, Kea. Een wereld van verschil: arbeidsparticipatie van vrouwen 1945-2005. (Aanvaardingsrede 2006) 3 65

(26)

Hogere opleiding

In grafiek 3 is te zien dat het opleidingsniveau van vrouwen is veranderd. Van de 17-jarige meisjes volgde in 1945 nog niet een op de tien dagonderwijs. In 2005 is dit gegroeid tot bijna negen op de tien. Dit heeft geleid tot grote verschuivingen in de samenstelling van de vrouwelijke beroepsbevolking als het gaat om opleidingsniveau. Heeft in 1960 nog meer dan 90 procent van de vrouwelijke beroepsbevolking niet meer dan Mavo/VBO-niveau, in 2005 is dit gedaald tot 20 procent. En in 1960 had slechts iets meer dan 1 procent van de vrouwen hoger beroepsonderwijs of wetenschappelijk onderwijs gevolgd, in 2005 is dit opgelopen tot 32 procent.

Grafiek 3: Verdeling van de vrouwelijke beroepsbevolking naar opleidingsniveau66

Naarmate vrouwen hoger zijn opgeleid, wordt de participatiegraad groter. Daarnaast is te verwachten dat deze vrouwen steeds vaker op leidinggevende posities terechtkomen, omdat zij een hoge opleiding hebben genoten. Uit een onderzoek uit 1988 van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid naar de doorstroming van vrouwen in het bedrijfleven blijkt echter dat deze beweging nog maar erg langzaam verloopt.67 Dit wordt vooral toegeschreven aan de

traagheid van het proces en de ontwikkeling van nieuwe maatregelen en initiatieven die de nog tot ontplooiing moeten komen om de positie van de vrouw daadwerkelijk te verbeteren.

66 Idem

(27)

De stand van zaken op het gebied van vrouwenparticipatie in het laatste steekjaar 2005 is goed te beschrijven aan de hand van de emancipatiemonitor uit 2006.68 De gegevens van deze monitor zijn namelijk verzameld in 2005. Hierbij moet volgens de onderzoekers worden aangemerkt dat er een slechte conjunctuur was. In deze monitor werd daarnaast veel aandacht besteed aan de wens van de overheid om het zogenaamde glazen plafond te doorbreken. Vrouwen in leidinggevende posities kregen dus veel aandacht.

Een van de opvallende resultaten van het onderzoek is dat de arbeidsparticipatie van vrouwen sinds 2002 constant is gebleven. In de jaren tachtig en negentig was er steeds een groei waar te nemen, maar die is vanaf 2002 afgevlakt. Dit komt volgens de onderzoekers voor een groot deel door het groeiende aantal vrouwen dat in deeltijd aan de slag gaat. Hiervoor zijn steeds meer mogelijkheden gekomen en veel vrouwen kiezen voor een parttime baan. Dat heeft dus tot gevolg dat de arbeidsparticipatie van vrouwen absoluut gezien misschien nog wel stijgt, maar relatief blijft de deelname constant. Maar hierbij moet ook de werkloosheid in acht worden genomen, die voor het eerst sinds 2001 weer steeg.

In hun inleiding van het hoofdstuk over vrouwen op leidinggevende posities merken de onderzoekers op hoe uitzonderlijk deze situaties zelfs in 2005 nog zijn. Als voorbeeld wordt de benoeming van Leanne van den Hoek als generaal genoemd. De vergroting van het aantal vrouwen op besluitvormende posities is sinds de start van het emancipatiebeleid een belangrijk streefpunt geweest van de overheid. Ook voor dit onderzoek zijn deze gegevens erg waardevol, omdat te verwachten is dat mensen op deze posities vaker in het nieuws zullen verschijnen. Als hier dus meer vrouwen zitten, dan zullen zij vaker niet het nieuws komen.

Anno 2005 zijn vrouwen volgens de emancipatiemonitor relatief goed vertegenwoordigd in de hogere en wetenschappelijke beroepen. Volgens de onderzoekers is dus te verwachten dat deze toename gepaard is gegaan met een toename van het percentage in hogere en wetenschappelijke managementfuncties. Het aandeel vrouwelijke managers steeg inderdaad van 14 procent in 1995 naar bijna een kwart in 2005. Het aandeel vrouwen in het hogere en wetenschappelijke management blijft volgens het onderzoek echter nog steeds achter. Opvallend is hierbij nog dat vrouwen in de niet-commerciële dienstverlening veel beter vertegenwoordigd zijn op besluitvormende posities dan in het bedrijfsleven. Ook hier is de traditionele rolverdeling nog steeds terug te vinden. Zo maakten vrouwen bijna een derde van het management uit in het onderwijs, maar in de sector bouwnijverheid was dit nog maar vijf procent. Maar op topfuncties zijn de vrouwen volgens het onderzoek nog steeds ondervertegenwoordigd en veel van de streefwaarden van het emancipatiebeleid zijn anno 2005 nog niet behaald.

(28)

HOOFDSTUK III

VROUWEN IN DE JOURNALISTIEK

Uit een afwijzingsbrief van het Algemeen Handelsblad in 1967: “In antwoord op uw sollicitatiebrief van 30 juni j.l. moeten wij u tot onze spijt mededelen, dat wij op onze redactie geen plaats hebben voor een leerling-journaliste. De redactie van het Algemeen Handelsblad bestaat namelijk uitsluitend uit mannelijke journalisten, daar de hoofdredactie bezwaar heeft tegen vrouwelijke medewerksters.”69 Stuur een dergelijke brief vandaag de dag de deur uit en je hebt een rechtszaak aan je broek. Maar ruim veertig jaar geleden lagen de verhoudingen in de journalistiek duidelijk heel anders dan nu.

De journalistiek is van oudsher een mannenwereld. Vrouwelijke journalisten moesten zich aanpassen aan de mannelijke sfeer op de redacties. Goede journalistes waren ‘one of the guys’. De afgelopen decennia zijn er echter steeds meer vrouwen aan het werk gegaan in de journalistiek. Al sinds de jaren zeventig vormen vrouwelijke studenten de meerderheid aan de scholen voor journalistiek in Amerika. In Nederland is bijna tweederde van de studenten journalistiek vrouwelijk.70 Deze verhouding is het omgekeerde van de bestaande beroepspraktijk, waarin één op de drie journalisten een vrouw is.

In Nederland zijn verschillende onderzoeken gedaan naar vrouwen die werkzaam zijn in de journalistiek. Bij een inventarisatie blijkt dat dit onderwerp vooral in de laatste decennia aan aandacht heeft gewonnen. Hoewel vrouwelijke journalisten het onderwerp vanaf de jaren dertig onder de aandacht proberen te brengen, stamt het eerste grootschalige Nederlandse onderzoek naar de positie van vrouwelijke journalisten uit 1986. Het is uitgevoerd door Diekerhof, Elias en Saks in opdracht van Stichting Vrouw en Media, een stichting die de positie van vrouwen werkzaam in de media wil versterken. Aan het begin van de jaren tachtig werd er al een onderzoek uitgevoerd naar de positie van vrouwen bij de Nederlandse omroep. Het is duidelijk dat dit onderwerp pas aan het einde van de tweede feministische golf een belangrijk issue werd in de maatschappij. Over de positie van vrouwelijke journalisten voor de jaren tachtig is vooral iets te zeggen aan de hand van persoonlijke verhalen en ervaringen.

Een onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau ‘Midden in de media’ uit 2003 heeft vooral een kwalitatieve benadering gehanteerd. Naar aanleiding van het groeiende aantal vrouwelijke journalistes is vooral onderzoek gedaan naar hun positie en invloed op het besluitvormingsproces.

69 Els Diekerhof, Mirjam Elias en Marjan Sax. Voor zover plaats aan de perstafel: Vrouwen in de dagbladjournalistiek vroeger en

nu (Amsterdam: Meulenhoff Informatief, 1986) 77

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

percentile for age and gender after adjusting for weight and height) identified the children which were at risk. These references proved to be good indicators

De feministische radioprogramma’s Radioweekblad en Hoor Haar en hun plaats in de

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

In het eerste deel, dat zes hoofdstukken bevat, wordt weergegeven wat er bekend is op het gebied van de kernconcepten die aan de orde zijn bij deze vraagstelling, namelijk

At all points, there is wide variation in the stories, but it is clear that incest strongly damaged especially the relational dimension of the God images and vice versa that stringent

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

’Representation of God’ wordt door Rizzuto (1979) in ob- jectrelationele termen benoemd als een intrapsychisch proces waarbij kennis, herinnerin- gen, gevoelens en ervaringen