• No results found

Natuur.focus 2017-2 Stadsbossen laten zich niet verplanten

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Natuur.focus 2017-2 Stadsbossen laten zich niet verplanten"

Copied!
7
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

NATUUR • FOCUS

Tijdschrift over natuurstudie en - beheer I Retouradres: Natuurpunt • Coxiestraat 11 B-2800 Mechelen

Afgiftekantoor 9099 Gent X - P209602

Stadsbossen laten zich niet verplanten • Agro-ecologie als nieuwe kijk op landbouw

JAARGANG 16 • N°2 • 2017 Maart I Juni I September I December bpost / PB-PP

BELGIE(N) - BELGIQUE

Potentiële leefgebieden

voor bedreigde soorten

(2)

tuurfocustuurfocus

Stadsbossen laten zich niet verplanten

Ontwikkelingen in het omstreden Sint-Annabos

Freya Michiels, Geert Houben, Dirk De Roose, Karen Vancampenhout & Bart Muys

Bossen vormen een belangrijk onderdeel van een gezond leefmilieu. In het bijzonder kunnen ze bijdragen tot een betere levenskwaliteit in de stedelijke omgeving. Helaas gaan er nog steeds bossen op de schop om plaats te maken voor bebouwing of infrastructuurprojecten. Het beleid voorziet dan wel compensatiemaatregelen, maar er zijn belangrijke verschillen tussen een recente aanplant en een ontwikkeld stadsbos op vlak van structuur, biodiversiteit en bodemontwikkeling. Zo ook voor het Sint-Annabos, een van de belangrijkste stadsbossen van Antwerpen dat bedreigd wordt door de geplande Oosterweelverbinding.

Stadsbossen, een dienstencentrum!

Een stedeling in Vlaanderen moet het stellen met bijzonder weinig natuur: hoewel meer dan een kwart van de Vlamingen in een centrumstad woont, moeten die het stellen met gemiddeld 103 m² natuur per inwoner, slechts een derde van het Vlaamse gemiddelde. Antwerpen scoort daarbij opvallend laag met 49 m² per inwoner of 12% van de stadsoppervlakte, bepaald volgens de natuurclustermethode van VITO (Nys 2014). Grote infrastruc- tuurwerken en woonuitbreiding dreigen die oppervlakte nog te verkleinen, hoewel groene ruimten als parken en stadsbossen de stad en haar inwoners van noodzakelijke ecosysteemdien- sten voorzien, bijvoorbeeld voor hun lichamelijke en geestelijke gezondheid.

Mensen die in een groene omgeving wonen voelen zich niet alleen gezonder, ze zijn het ook. Ze gaan minder vaak naar de huisarts, hebben minder last van diabetes en longaandoeningen en herstellen gemakkelijker van stress (Nys 2014). Uit onderzoek van VITO blijkt dat een toename van 10% groenoppervlakte binnen een kilometer van de woonomgeving overeenkomt met een jaarlijkse reductie van de ziektelast met 214 euro per inwo- ner. Bomen verbeteren zo over het algemeen de luchtkwaliteit van de stad en verlagen de hoeveelheid fijn stof, wat leidt tot een stijgende levensverwachting (Aertsens et al. 2012). Bossen vangen door hun omvang en bladoppervlak tot 16 keer meer verontreinigde stoffen dan lage vegetatie. Sommige boom- soorten kunnen echter pollenallergie veroorzaken of de lucht- kwaliteit via emissies van biogene vluchtige organische stoffen negatief beïnvloeden (Samson et al. 2010). Een juiste mix van boomsoorten is met andere woorden belangrijk (Schaubroeck et

al. 2014, Stevens et al. 2015). Oudere bossen met veel biodiversi- teit hebben een efficiënte luchtzuivering door hun grote variatie in soorten, structuren en natuurlijke processen. Met name in Vlaanderen is dat een niet te onderschatten effect: de Vlaamse lucht behoort tot de meest verontreinigde van Europa (Stevens et al. 2015).

Bovendien zagen Bratman et al. (2015) en Louv (2005) een toename van depressies, aandachtsproblemen en andere gees- telijke ziekten bij een verminderde toegang tot natuur, in het bijzonder bij kinderen. Stress en slaapstoornissen zijn boven- dien vaak gelinkt aan geluid: 24% van de Vlaamse bevolking heeft last van lawaai in en om de woning (LNE 2013). Natuurlijke vegetatiestructuren zoals bomenrijen en bossen verminderen geluidshinder door directe (verstrooiing, afscherming en absorp- tie) en indirecte fysische effecten. Ook sociale cohesie, (natuur) educatie en woonomgeving varen wel bij natuur dichtbij de stad (Aertsens et al. 2012).

Om van deze positieve effecten te kunnen profiteren blijkt afstand een belangrijke factor: groene ruimte moet op één tot drie km van de woning liggen om effectief gebruikt te worden (Aertsens et al. 2012). Meer dan drie miljoen Vlamingen vinden echter geen natuurgebied op wandelafstand (minimaal 30 ha binnen 1,6 km, Nys 2014).

Belang van langetermijnontwikkeling in stadsbossen

Stadsbossen vervullen dus een belangrijke functie in de urbane omgeving. Niet alleen de hoeveelheid natuur maar ook de

(3)

Artikels

kwaliteit ervan telt. Nog te veel gaan planners en politici ervan uit dat oudere stadsbossen vervangen kunnen worden door een nieuwe aanplant op een andere plek. Die ‘jonge’ bossen verschillen echter aanzienlijk van meer ontwikkelde bossen, in structuur van de opgaande bomen, bodem en samenstelling en diversiteit van de vegetatie. Over de ontwikkeling van de kruid- laagvegetatie is de laatste twintig jaar uitgebreid onderzoek gedaan. De kruidlaag van jonge bossen wordt vaak gedomineerd door ruigtekruiden zoals Grote brandnetel, maar is verder eerder arm aan soorten. Deze dominantie is grotendeels te wijten aan de hoge nutriëntenbeschikbaarheid in de bodem als erfenis van voormalig landbouwgebruik. Vooral fosfor is hierbij erg persis- tent en stuurt, als er voldoende licht aanwezig is, de dominantie van ruigtesoorten. Bij verdere bosontwikkeling bereikt er vaak minder licht de bosvloer, zodat soorten als Grote brandnetel niet meer tot dominantie komen (De Keersmaeker et al. 2004).

De fosforbeschikbaarheid blijft echter hoog voor honderden tot duizenden jaren. Een voldoende gesloten kronendak is dus essentieel in deze bossen.

De abiotische factoren zoals licht en nutriënten zijn dus deels verantwoordelijk voor de lage plantendiversiteit in jonge bossen.

Maar ook de erg trage verbreiding van typische bosplanten veroorzaakt mee de lage diversiteit die we in jonge bossen vinden. Met dispersie-afstanden van enkele centimeters tot hooguit enkele meters per jaar kan het erg lang duren vooraleer plantensoorten een jong bos koloniseren. In geïsoleerde bossen is kolonisatie zelfs onmogelijk voor vele soorten. De groep van

plantensoorten die erg moeilijk jonge bossen kunnen kolonise- ren noemen we oudbosplanten (Hermy et al. 1999). Ze zijn goede indicatoren voor bosontwikkeling, vormen het merendeel van de floristische diversiteit in bossen en dragen bij tot de belevings- waarde van bossen. Ze illustreren waarom goed ontwikkelde bossen niet zomaar vervangbaar zijn. Maar er zijn daarnaast nog andere redenen. Oudere bossen bevatten bijvoorbeeld meer dood hout, wat de biodiversiteit ten goede komt (Vandekerkhove et al. 2011). Hoewel de lage Vlaamse basismilieukwaliteit en hoge versnippering het proces kunnen bemoeilijken, geven langetermijnontwikkeling en een gepast beheer een aanplant dus de mogelijkheid te evolueren naar een divers, structuurrijk en waardevol stadsbos.

Case study: het Antwerpse Sint-Annabos

Een uniek voorbeeld van een stadsbos is het 87 ha grote Sint- Annabos, op nauwelijks 3 km van de Grote Markt van Antwerpen (Figuur 1). De aanplant begon in 1951, om verstuivingen van baggerspecie uit de Schelde tegen te gaan en om een groene zone te creëren op Linkeroever. Het Stadsbestuur van Antwerpen stelde in 1970 het ‘Sint-Anna-wandelbos’ open voor het publiek (Van Boghout 1978). Het bos is een belangrijke groene long van de stad. Het biedt levensnoodzakelijke ecosysteemdiensten aan ruim een half miljoen Antwerpenaren, maar vervult ook een klimaatregulerende functie op grotere schaal (Aertsens et al.

2012). De toekomst van dit bos is echter onzeker omwille van de aanleg van de Oosterweelverbinding.

Figuur 1. Het Sint-Annabos (wit omkaderd) in het urbane gebied van Antwerpen. (© Google Earth)

(4)

tuurfocustuurfocus

De biodiversiteit van het bos werd en wordt nog steeds uitvoe- rig bestudeerd (bv. Natuurpunt WAL 2013). Veel minder is gekend over de bodem- en structuurontwikkeling en dus over de evolutie naar een meer natuurlijke situatie met betere ecosysteemdiensten. Die ontwikkeling gaat immers verloren bij een kap en kan niet worden gecompenseerd. KU Leuven in Geel voerde in de zomer van 2015 een meetcampagne uit naar deze letterlijk en figuurlijk slecht belichte kant van het Sint- Annabos. Vegetatieopnames, bodemonderzoek en biomas- sametingen toonden de actuele toestand van het bos. De gebruikte methodiek was dezelfde als degene die Van Boghout (1978) hanteerde tijdens zijn onderzoek in 1978, waardoor een 37-jarige evolutie bestudeerd kon worden.

Evolutie van de vegetatie

Het Sint-Annabos werd vooral aangeplant met Canada- populieren van de ‘Robusta’-kloon en dat in driehoeksverband van 6 meter op 7 meter (Van Boghout 1978). Volgens de indeling van Vlaamse populierenbossen van Verstraeten et al. (2004) behoort het Sint-Annabos tot het soortenarm brandneteltype (Figuur 2). Dat type komt vooral voor in jonge, geïsoleerde bossen met antropogene bodem. De differentiërende soorten zijn Drienerfmuur, Brede wespenorchis en Grote brandnetel. Ook Hondsdraf en Kleefkruid hebben in het Sint-Annabos een rela- tief grote bedekkingsgraad, terwijl Gewone vlier de struiklaag

domineert. In 1977 waren Brede wespenorchis, Grote brandnetel en Gewone vlier ook opvallend aanwezig (Van Boghout 1978).

Net zoals bij andere stadsbossen bemoeilijkt de geïsoleerde ligging de kolonisatie van plantensoorten in het Sint-Annabos.

Toch is de evolutie naar een soortenrijker type ingezet: terwijl Van Boghout (1978) maar weinig braam zag, wijst de nu promi- nente aanwezigheid van vooral Dauwbraam op een evolutie naar het braam-brandneteltype. Braam vervangt dan de domi- nante plaats van brandnetel (Verstraeten et al. 2004), duidelijk waarneembaar in het soortenrijkere zuidelijk bosdeel, waar je ook o.a. Leverkruid, Wolfspoot en Hop aantreft.

In de struiklaag (hoogte < 8 m) beginnen inheemse soorten de aangeplante uitheemse boomsoorten te verdringen. Op basis van de potentieel natuurlijke vegetaties van het huidige vegeta- tietype vermoeden we dat het bos evolueert naar een elzen-es- senbos. Kunstmatige introductie van inheemse bossoorten, zoals Bosanemoon, valt te overwegen om de positieve evolutie te versnellen en het migratieprobleem naar het geïsoleerde Sint- Annabos het hoofd te bieden.

Bodemevolutie

Aangezien het Sint-Annabos op opgespoten baggerspecie uit de Schelde staat, waren er in 1978 veel schelpfragmenten aanwezig

Figuur 2. Dominantie van Grote brandnetel onder Canadapopulier in het Sint-Annabos. (© Freya Michiels)

(5)

Artikels

in de bodem (Van Boghout 1978). Die fragmenten zorgden in 2015 nog steeds voor een hoog en variabel calciumcarbonaatgehalte (CaCO3), gepaard met een gemiddelde pH van 8,4, wat erg hoog is naar Vlaamse normen. Volgens de zuurbufferschaal van Ulrich (1983) bevindt de bosbodem zich daarmee in het carbonaatbuf- ferbereik. Oplossend CaCO3 buffert de bodem tegen verzuring.

Gemiddeld daalde de CaCO3 concentratie in de bovenste halve meter bodem met gemiddeld 0,5% in vergelijking met de 4,5% in 1978 (Figuur 3), maar dit verschil is niet significant. Voorlopig is de buffering dus nog sterk. Als die trend zich voortzet, is over 260 jaar de CaCO3 uitgeput en zal de bodem een verzuringssprong te verwerken krijgen.

Ook het snel afbrekende populierenstrooisel werkt bodemver- zuring tegen. Strooisel van populier hoort samen met dat van es, linde en kers tot de snelst afbrekende bladstrooisels, volgens

strooiselafbraakexperimenten in Vlaamse bossen (Muys 1993).

Over het algemeen breekt strooisel sneller af als het nutriën- tenrijk is, een hoge pH heeft en een lage verhouding koolstof tot stikstof. Boomsoorten die aanleiding geven tot verzuring hebben slecht afbrekend strooisel (De Schrijver et al. 2010). In het Sint-Annabos heeft de bosbodem onder die soorten (Beuk, Corsicaanse den en in mindere mate Witte paardenkastanje) inderdaad een gemiddeld grotere strooiselbedekking en een significant lagere pH, in vergelijking met populieren. De gecom- bineerde werking van het populierenstrooisel en de CaCO3- buffering kan de bodem van het Sint-Annabos dus nog voor geruime tijd in een actieve mull-humus toestand houden. Die is bevorderlijk voor vestiging van nieuwe kruidsoorten en voor natuurlijke verjonging van boomsoorten (Muys & Van Elegem 1996). De koolstofcyclus evolueert eveneens, waarbij de organi- sche stof zich nu steeds meer in de bovenste bodemlaag bevindt.

Percelen van 1978 0-25 cm (1978)0-15 cm (2015)25-50 cm (1978)30-50 cm (2015)0-50 cm (1978)0-50 cm (2015)0-15 cm 15-30 cm 30-50 cm

Perceel 4 3,25 3,29 8,75 4,92 6,00 4,28 3,29 4,42 4,92

Perceel 5 4,75 3,94 5,00 3,97 4,88 3,62 3,94 2,81 3,97

Perceel 6 2,50 4,17 3,75 4,07 3,13 3,94 4,17 3,55 4,07

Perceel 7 4,00 3,38 4,75 4,35 4,38 4,82 3,38 6,90 4,35

Perceel 8 5,00 3,55 3,50 5,31 4,25 4,60 3,55 4,69 5,31

Perceel 9 5,50 4,21 5,50 3,23 5,50 3,43 4,21 2,92 3,23

Perceel 11 7,75 2,70 5,75 4,25 6,75 3,52 2,70 3,37 4,25

Perceel 12 4,25 4,49 4,75 6,22 4,50 5,11 4,49 4,26 6,22

Perceel 14 2,50 2,73 2,75 3,86 2,63 3,63 2,73 4,23 3,86

Perceel 16 2,50 4,61 2,75 4,36 2,63 4,37 4,61 4,16 4,36

Perceel 17 4,25 3,51 9,25 3,27 6,75 3,43 3,51 3,55 3,27

Perceel 18 2,50 3,59 3,50 4,52 3,00 4,05 3,59 3,89 4,52

Gemiddelde 4,06 3,68 5,00 4,36 4,53 4,07

Standaardafwijking 1,581588 0,621576 2,115957 0,835222 1,500118 0,57273

% CaCO3 % CaCO3 (2015)

0 1 2 34 5 6 78

% CaCO3

0-50 cm (1978) 0-50 cm (2015)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

0 10 20 30 40 50 60 70 80

Hoogte (m)

Jaar

Perceel 1 Perceel 2 Perceel 3 Perceel 4 Perceel 5 Perceel 6 Perceel 7 Perceel 8 Perceel 9 Perceel 10 Perceel 11 Perceel 12 Perceel 14 Perceel 15 Perceel 16 Perceel 17 Gemiddelde 1978Gemiddelde 2015 I

IIIII IV VVI VII Figuur 3. Evolutie van CaCO3-gehalten (in %) bij de 0-50 cm bodemlaag in het Sint-Annabos (foutbalk is de standaardfout op het gemiddelde).

Figuur 4. Evolutie van de boniteit van Canadapopulier in het Sint-Annabos. De zwarte hoogtegroeicurven tonen de theoretische hoogtegroei voor populieren op verschillende groeiplaatsen van uitstekend (I) naar slecht (VII). De groene curve toont de vastgestelde boniteitsverbetering op basis van de gemeten hoogtetoename van populieren in het Sint Annabos.

(6)

tuurfocustuurfocus

De opvallendste indicatie van de ondergrondse ontwikkeling van weinig gedifferentieerde baggerspecie naar een functio- nele, levende bosbodem is evenwel te vinden in de groei van de populieren. Hun gemiddelde hoogte nam toe van 21 meter in 1978 tot 41 meter in 2015. Die sterke groei is niet enkel afkom- stig van de toenemende boomleeftijd. Ook de boniteit van de populieren evolueerde in die periode van groeiplaatsklasse VII naar III (Figuur 4). De boniteit is een maat voor de groei van een bosopstand van een bepaalde boomsoort, waarbij boniteit I en VII staan voor respectievelijk uitstekende en zeer slechte groeiplaatscondities. Normaal wordt boniteit van een groei- plaats als constant beschouwd. De sterke verbetering van de groeiplaats op basis van de hoogtegroeicurve van de bomen in enkele decennia is dus opmerkelijk. Die boniteitsevolutie is wellicht ontstaan doordat de wortels, na jaren in het opper- vlakkige zandige baggerslib te hebben gegroeid, de onder- liggende voedselrijke kleilagen bereikten. De groeiomstan- digheden van de populier verbeterden daardoor significant.

Hoewel er geen historische metingen van bestaan, is het ook aannemelijk dat bodemontwikkeling voor een betere bodem- structuur heeft gezorgd, waardoor water en wortels beter in diepere bodem kunnen doordringen. Ook gaat een toename van de bovengrondse biodiversiteit vaak hand in hand met een toename in ondergrondse biodiversiteit (Thoms et al. 2010):

zo wordt het ondergronds voedselweb opgebouwd en worden cruciale ondergrondse partnerschappen en nutriëntencycli op gang getrokken.

Structuurontwikkeling

De biomassa van de populieren is in 37 jaar sterk toegeno- men. Op basis van grondvlak en volume per hectare is het Sint-Annabos nog steeds een populierenbos, maar stamtal (bomen van minstens 8 meter hoogte) laat zien dat stilaan ook andere boomsoorten zich vestigen, zoals Ruwe berk en Gewone esdoorn (Figuur 5). Dat suggereert hoe het bos er in de toekomst kan uitzien. Tijdens de vegetatieopname in juli 2015 troffen we bijna geen recente zaailingen aan. Verjonging bestond alleen uit Gewone esdoorn, die goed schaduw kan verdragen.

Pionierssoorten hebben veel licht en een naakte bodem nodig (Vanderkerkhove et al. 2009), terwijl er een dichte kruidlaag aanwezig is. Bij de opname van Van Boghout (1978) bestond de spontane onderetage uit berk, wilg en gewone vlier. Die zorgden toen in niet geringe mate voor een diversificatie in het bos. Hoewel gewone vlier nog steeds duidelijk domineert, is die soortenrijkdom in de struiklaag sterk toegenomen met o.a. Wilde kardinaalsmuts, Eenstijlige meidoorn en Hazelaar.

Het gemiddeld volume dood hout bedraagt 9,5 m³ per hectare.

Dat is belangrijk voor o.a. biodiversiteit en nutriëntenopslag.

Onder populier is het volume liggend dood hout duidelijk hoger.

Die verhoogde mortaliteit is te wijten aan zijn pionierskarakter.

Volgens de bosinventarisatie van Agentschap voor Natuur en Bos (ANB) herbergen Vlaamse bossen iets meer dan 13 m3 per hectare (Vandekerkhove et al. 2011), waar het jonge Sint-Annabos al aardig bij in de buurt komt.

Stand van zaken

Het Sint-Annabos speelt een belangrijke rol in het verhaal van de Oosterweelverbinding, die de Antwerpse ring rond moet maken. Jarenlang stond vast dat circa 71 hectare van het bos moest verdwijnen om plaats te maken voor de werf van de Scheldetunnel. Bond Beter Leefmilieu schatte echter de maat- schappelijke waarde van het bos op 166,8 miljoen euro (Grietens 2010). Na vele jaren van actie maakte Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel (BAM 2016) op 27/9/2016 bekend dat er uiteindelijk ‘slechts’ 14,4 hectare ‘tijdelijk’ zal verdwijnen. Het Noordelijke insteekdok zal een alternatief vormen voor de tijde- lijke opslag van grond uit de Schelde. De werken starten in het najaar van 2017 en zullen 5,5 jaar duren. Naast de aanleg van de Scheldetunnel zal BAM (2016) in het kader van het Sigmaplan ook 20,3 hectare van het Sint-Annabos heraanleggen met een nieuwe en hogere Scheldedijk, slikken- en schorrengebied en een overstromingsbos.

BAM (2016) zal na de aanleg van de Scheldetunnel de werf- zone opnieuw inplanten met bomen en groen. Ook wordt een bosverbinding aangelegd tussen Blokkersdijk en het Sint-Annabos. Verder zou ter compensatie van het kappen van het Sint-Annabos 1,35 hectare bos aangelegd worden in Mortsel (Ademloos 2016). De Vlaamse regering (B.S. 5/9/2014) eist immers dat ontbossen steeds gepaard gaat met compen- satie. De nieuw beboste oppervlakte moet gelijk zijn aan de ontboste oppervlakte vermenigvuldigd met een compensa- tiefactor, die afhangt van de boomsoortensamenstelling. Als 20 tot 80% van het grondvlak uit inheems loofhout bestaat, is de compensatiefactor 1,5. Een lager of hoger percentage geeft een compensatiefactor van respectievelijk 1 en 2. De vrees bestaat dus dat het Sint-Annabos omwille van de dominante Canadapopulier slechts één keer gecompenseerd zal worden, ondanks zijn onvervangbaar karakter. Bovendien is er sinds kort sprake van een nieuwe compensatieregeling, waarbij bos dat gekapt wordt voor werken maar nadien op dezelfde plek wordt teruggezet, niet langer elders moet gecompenseerd worden. In elk geval lijkt het erop dat de teller van de bosont- wikkeling voor een groot deel van het Sint Annabos terug op nul gezet wordt en we binnen zestig jaar pas terug staan waar we nu staan.

0 100 200 300 400 500 600 700 800 900

Amerikaanse eik Amerikaanse vogelkers Beuk Boswilg Canadapopulier Corsicaanse den Douglasspar Eensteilige meidoorn Es Gewone esdoorn Grauwe els Hazelaar Noorse esdoorn Ratelpopulier Ruwe berk Schietwilg Spaanse aak Valse acasia Winterlinde Witte abeel Witte paardenkastanje Zomereik

Gemiddeld stamtal (aantal/ha)

Figuur 5. Gemiddeld stamtal per hectare per boomsoort (aantal/ha) in Sint-Annabos (foutbalk is de standaardfout op het gemiddelde).

(7)

Artikels

Conclusie

Stadsgroen is nodig om de stad leefbaar te houden. Stadsbossen maken daar een essentieel onderdeel van uit. De verstedelijking gaat echter vaak gepaard met het tijdelijk of definitief verdwij- nen van stadsbossen om snel plaats te creëren voor economisch belangrijker geachte projecten. Het belang van de langetermijn- ontwikkeling van het bos wordt daarbij over het hoofd gezien. Zo

is het Sint-Annabos, initieel aangeplant met uitheemse boom- soorten, aan het evolueren naar een soortenrijker en structuur- rijker bos op een kwaliteitsvolle bodem. De enigszins positieve evolutie die het Oosterweeldossier maakte inzake het vrijwaren van het Sint-Annabos illustreert het grote belang van kritische actie door burgers en natuurverenigingen. Deze steunt in grote mate op beschikbare wetenschappelijke informatie, wat het belang van natuurstudie in al zijn aspecten verder onderlijnt.

SUMMARY

Michiels F., Houben G., De Roose D., Vancampenhout K. & Muys B.

2017. City forests are not easy to replant. Developments in the con- troversial St.-Anna forest. Natuur.focus 16(2): 67-72 [in Dutch]

Urban green keeps cities healthy. Urban forests provide ecosystem ser- vices such as air filtration and mental and physical wellbeing. However, further urban development remains a constant threat for these vital green spaces. Even if their loss is compensated elsewhere, the importan- ce of their long-term development is underrated. The St.-Anna forest, very close to the city centre of Antwerp, is an excellent case and shows an evolution from planted forest with poplar clones to a more species and structure rich forest on a developing forest soil. After years of debate an agreement has been reached to spare a large part of the forest during the planned construction of the Oosterweel road link. This illustrates the importance of critical action by citizens and nature conservation organizations. Such action strongly depends on availability of scientific information, which underlines the importance of nature study in all its aspects.

AUTEURS

Freya Michiels en Geert Houben deden een jaar lang onderzoek in het Sint-Annabos naar aanleiding van hun masterproef in de afstudeer- richting Natuur & Milieu van de master Biowetenschappen aan de KU Leuven, Technologiecampus Geel. Bart Muys, Karen Vancampenhout en Dirk De Roose doceren bos- en natuurgerelateerde opleidingsonder- delen aan de KU Leuven en begeleidden Freya en Geert bij hun master- proef en opleiding.

CONTACT

Freya Michiels, Kretbosstraat 77, 2280 Grobbendonk E-mail: freya.michiels@gmail.com

REFERENTIES

Aertsens J., De Nocker L., Lauwers H., Norga K., Simoens I., Meiresonne L. et al.

2012. Daarom groen! Waarom u wint bij groen in uw stad of gemeente. Studie Afdeling Natuur en Bos.

Ademloos. 2016. Sint-Annabos is gered. www.ademloos.be/nieuws/

sint-annabos-gered

BAM. 2016. De Oosterweelverbinding. Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, Antwerpen. www.oosterweelverbinding.be

B.S. 05/09/2014. Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het besluit van de Vlaamse Regering van 16 februari 2001 tot vaststelling van nadere regels inzake compensatie van ontbossing en ontheffing van het verbod op ontbossing.

Bratman G.N., Hamilton J.P., Hahn K.S., Daily G.C. & Gross J.J. 2015. Nature ex- perience reduces rumination and subgenual prefrontal cortex activation. PNAS 112: 8567-72.

De Keersmaeker L., Martens L., Verheyen K., Hermy M., De Schrijver A. & Lust N.

2004. Impact of soil fertility and insolation on diversity of herbaceous woodland species colonizing afforestations in Muizen forest (Belgium). Forest ecology and management 188: 291-304.

De Schrijver A., Janssens I., Staelens J. & Wuyts K. 2010. Koolstof- en nutriënten- kringlopen. In: Den Ouden J., Muys B., Mohren F. & Verheyen K., Bosecologie en bosbeheer. Acco, Leuven pp. 167-175.

Grietens E. 2010. Maatschappelijke waarde Sint-Annabos geschat op 166,8 miljoen euro. Bond beter leefmilieu. www.bondbeterleefmilieu.be/page.

php/30/533/12621

Hermy M., Honnay O., Firbank L., Grashof-Bokdam C. & Lawesson J.E. 1999. An ecological comparison between ancient and other forest plant species of Europe and the implications for forest conservation. Biological conservation 91: 9-22.

LNE. 2013. SLO-3 Eindrapport. Rapport Vlaamse overheid, Brussel.

Lust N., Kongs T., Nachtergale L. & De Keersmaeker L. 2001. Spontaneous in- growth of tree species in poplar plantations in Flanders. Annals of forest science 58: 861-868.

Muys B., 1993. Synecologische evaluatie van regenwormactiviteit en strooiselaf- braak in de bossen van het Vlaamse Gewest als bijdrage tot een duurzaam bos- beheer. Doctoraatsthesis Rijksuniversiteit Gent.

Muys B. & Van Elegem B. 1996. Boomsoortenkeuze bij het bebossen van land- bouwgronden. De Boskrant 26 (4): 113-116.

Natuurpunt WAL. 2013. Natuurgebied Sint-Annabos. www.natuurpuntwal.be/

index.php?page=sint-annabos

Nys A. 2014. Rapport Natuur op wandelafstand: Heeft elke Vlaming een natuur- gebied op maximum 1,6 km van zijn woning? Rapport Natuurpunt, Mechelen.

Pigott C.D. & Taylor K. 1964. The distribution of some woodland herbs in relation to the supply of nitrogen and phosphorus in the soil. Journal of animal ecology 33: 175-185.

Samson R., Wuyts K., Van Wittenberghe S. & Wuytack T. 2010. Bomen: op je ge- zondheid! Is er een vuiltje aan de lucht? Bosrevue 40: 9-14.

Schaubroeck T., Deckmyn G., Neirynck J., Staelens J., Adriaenssens S., Dewulf J. et al. 2014. Multilayered modeling of particulate matter removal by a gro- wing forest over time, from plant surface deposition to washoff via rainfall.

Environmental science & technology 48: 10785-10794.

Stevens M., Demolder H., Jacobs S., Michels H., Schneiders A., Simoens I. et al.

2015. Flanders Regional Ecosystem Assessment: State and trends of ecosystems and their services in Flanders. Rapport INBO, Brussel.

Thoms C. Gattinger A., Jacob M., Thomas F.M. & Gleixner G. 2010. Direct and indirect effects of tree diversity drive soil microbial diversity in temperate deci- duous forest. Soil biology & biochemistry 42: 1558-1565.

Ulrich B. 1983. Soil acidity and its relations to acid deposition. In: Ulrich B. &

Pankrath J., Effects of accumulation of air pollutants in forest ecosystems. D.

Reidel publishing company, Dordrecht pp. 127-146.

Van Boghout E. 1978. Het St.-Annabos (Antwerpen-Linkeroever): Diagnose, situ- ering en omvorming. Masterthesis Rijksuniversiteit Gent.

Vandekerkhove K., De Keersmaeker L., Walleyn R., Köhler F. & Crevecoeur L.

2011. Meer zwaar dood hout en oude bomen in de Vlaamse bossen: Nieuwe kansen voor gespecialiseerde biodiversiteit. Natuur.focus 10(4): 155-160.

Vandekerkhove K., Van Der Aa B., Baeté H. & Meuleman B. 2009. Bakermat van duurzaam bosbeheer. In: Baeté H., De Bie M., Hermy M. & Van den Bremt P. Miradal, erfgoed in Heverleebos en Meerdalwoud. Davidsfonds Uitgeverij, Leuven pp. 146-186.

Verstraeten A., De Bruyn L., De Keersmaeker L., Vandekerkhove K., Smets K., D’Havé H. et al. 2004. Evaluatie van beheermaatregelen om de ecologische waarde van populierenbossen te optimaliseren. Rapport Instituut voor bosbouw en wildbeheer, Geraardsbergen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Andere soorten, zoals vaalhoeden, die niet in staat zijn om stikstof vrij te stellen uit organisch materiaal en een voorkeur voor anorganische stikstof hebben, komen dan ook

Om ook potentieel geschikte gebieden waar deze soorten momenteel (nog) niet voorkomen een plaats te geven, ontwikkelde het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO)

(b) Het aantal proefvlakken in oude bossen waarin negen oudbosplanten voorkwamen in 1980 en in 2009.. De volle lijn is de 1:1 lijn van geen verandering; de stippellijn geeft

eigen bijdrage geldt en voor andere(n) niet.. Optie 3: minimale

2.1.1 Op 31 oktober 2008 heeft eiseres de tarieven en voorwaarden per 1 april 2009 vastgesteld en daarvan op 1 november 2008 mededeling gedaan zoals voorgeschreven in artikel

Kieming en ontwikkeling tot een adult De kieming van zaden en de ontwikkeling tot een adult levensstadium werden bekeken in een eerste introductie-experiment dat in 2002 opgestart

• Zeldzame soorten die gebonden zijn aan zeer specifieke leefgebieden gaan erop achteruit, terwijl meer algemeen voorkomende en stikstof- en warmteminnende soorten erop

De spectaculaire toename van secundaire ruigtekruiden (ZKS) is deels toe te schrijven aan de kapping van populieren, waarna vooral dominantie van Grote brandnetel optreedt