Ruimte geven en ruimte nemen - een verkenning van de professionele ruimte van docententeams in het HBO
Daniel van Middelkoop & Peter Horsselenberg Hogeschool van Amsterdam – lectoraat gHRM
In het paper verkennen we de perceptie van de ervaren professionele ruimte van docenten (Pelletier et al. 2002, 2009, zie ook Fruytier et al. 2011). Het bieden van professionele ruimte aan docenten wordt in toenemende mate gezien als een effectieve manier om het studiesucces van studenten in het hoger (beroeps)onderwijs te verbeteren (Vermeulen 2012, Kessels 2012).
In de wetenschappelijke literatuur bestaat een brede overeenstemming over de
doorslaggevende rol die docenten spelen bij de totstandkoming van kwalitatief hoogwaardig onderwijs (Biesta 2015) en studiesucces (Marzano 2003, Hattie 2008).
Uit eerder onderzoek van het lectoraat HRM blijkt dat de ervaren professionele ruimte van docententeams in het HBO beperkt is. Docenten ervaren dat ze weinig professionele ruimte krijgen, maar lijken ook maar in zeer beperkte mate ruimte te ‘nemen’ of autonomie te claimen. Dit lijkt voort te komen uit aan de ene kant een opvatting van het docentschap als een solistisch beroep en aan de andere kant een ervaren gebrek aan institutionele steun met betrekking tot de autonomie van docententeams. (van Middelkoop & Meerman 2014, zie ook Kessels et al. 2012, Vermeulen 2012). Op basis van dit eerdere onderzoek is tussen oktober 2015 en april 2016 een actieonderzoek uitgevoerd binnen drie docententeams aan twee HBO instellingen. In de presentatie en het paper beantwoorden we op basis van dit onderzoek de volgende onderzoeksvraag:
Welke percepties hebben HBO-docenten over de professionele ruimte van het eigen docententeam?
In het onderzoek is een combinatie van kwalitatieve methoden gebruikt. Individuele
interviews, groepsgesprekken in teamverband, documentanalyse en observaties. De resultaten zijn door middel van datatriangulatie met elkaar vergeleken. Door 24 individuele interviews met docenten en documentanalyse kregen we inzicht in de percepties rond de individuele en collectieve professionele ruimte van docenten. De docententeams werden ondersteund in het ontwikkelen en uitvoeren van interventies om samenwerking in het team te verbeteren en zo het gebruik van professionele ruimte te versterken. Om deze interventies vorm te geven en de veranderende percepties en het gebruik van de professionele ruimte vast te leggen werden er in totaal negen focusgroepgesprekken georganiseerd, gecombineerd met observaties van deze gesprekken. Alle individuele interviews en focusgroepgesprekken zijn getranscribeerd en vervolgens geanalyseerd met behulp van kwalitatieve analyse software.
Resultaten
Doelen van het onderwijsprogramma
Duidelijk kwam naar voren dat de individuele opvattingen van docenten over de doelen van het onderwijsprogramma en de opleiding als geheel sterk zijn, maar dat deze tussen docenten in dezelfde teams sterk verschilllen. In twee van de drie teams resulteerde dit in sterk
verschillende didactische aanpakken tussen docenten, hetgeen onderlinge afstemming en coördinatie bemoeilijkte. In het tweede team waren de individuele visies op het
onderwijsprogramma en de opleiding minder uitgesproken. Op het teamniveau was geen
sprake van een gezamenlijke visie op de doelen van het gegeven onderwijs. Dit werd mede veroorzaakt door de instabiliteit in de samenstelling van het team. Hierdoor werd de kwaliteit van het gegeven onderwijs bepaald op criteria die niet door de docenten zijn vastgesteld en niet door de docenten gewenst zijn (studentevaluaties en cijfers).
Het gebrek aan gezamenlijke visie leidde bij alle onderzochte teams tot het uitblijven van het nemen van verantwoordelijkheid voor het studiesucces van studenten. Docenten voelen zich verantwoordelijk voor wat er gebeurt in het eigen klaslokaal, maar slechts beperkt voor de overkoepelende doelstellingen en inrichting van het vak.
Ervaren professionele ruimte
Bij het eerste team was de professionele ruimte klein, met name op didactisch vlak. Zowel curriculum als didactiek werd in vrij grote mate ‘voorgeschreven’, wat de individuele ruimte van docenten beperkte. Op teamniveau ervaarde het team geen ruimte om met elkaar
inhoudelijk de discussie te voeren over en invulling te geven aan het programma. Rollen en verantwoordelijkheden binnen het team waren onduidelijk, wat ertoe leidde dat de noodzaak tot aanpassingen in het programma wel gezien, maar niet opgepakt werden. Het tweede team ervaarde veel ‘druk van boven’ omdat er in de ogen van de docenten gestuurd werd op studenttevredenheid en –rendement. Druk van beneden werd ervaren doordat de
studentenpopulatie zeer divers was. In het laatste team was sprake van veel professionele ruimte op individueel niveau, maar door gebrek aan structuur en duidelijkheid over rollen en verantwoordelijkheden werd weinig gebruik gemaakt van de professionele ruimte op
teamniveau.
Effecten van de interventies
Door deelname aan de focusgroepgesprekken en het werken aan de interventies kwamen de visies van de docenten in alle teams dichter bij elkaar te liggen. Bij de eerste twee teams werd de professionele reflectie over inhoud en invulling op gang gebracht. De teams onderkennen de noodzaak van betere gezamenlijke afstemming, en hebben het initiatief genomen om zich hierin te scholen. Of en in hoeverre de scholing ook tot betere samenwerking in het team leidt, moet nog blijken.
Ook in het tweede team kwam men tot een meer gezamenlijke visie en nam als gevolg daarvan ook de gezamenlijke verantwoordelijkheid toe, wat zich vertaalde in acties om de samenwerking in het team ter discussie te stellen en te versterken. Deze ontwikkeling was echter fragiel waarbij de span of control van de opleidingsmanager enerzijds en het gebrek aan stabiliteit in het team (personeelswisselingen) anderzijds een grote rol speelde.