• No results found

REGELING VAN HET RECHTSWEZEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "REGELING VAN HET RECHTSWEZEN "

Copied!
438
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

o^é ^\v * l a"i

(3)

R

(4)
(5)

DE ALGEIWEENE VERORDENINGEN

TOT

REGELING VAN HET RECHTSWEZEN

IN DE GEWESTEN

CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN, TIMOR, MENADO, AMB01NA EN TERNATE

( „ D E G R O O T E O O S T " )

T O E G E L I C H T U I T O E F I C I E E L E B E S C H E I D E N

Mr. A. D. W. DE VRIES,

(oud O. I. Rechterlijk Ambtenaar en Advocaat te SoerabaiaJ.

U i t g e g e v e n i n g e v o l g e m a c h t i g i n g v a n Z ij ne E x c e l l e n t i e d e n M i n i s t e r v a n K o l o n i ë n .

EERSTE DEEL.

A L G E M E E N E V E R O R D E N I N G E N .

's GRAVENHAGE,

DE GEBROEDERS VAN CLEEE, 1890.

UI uz " W ••

l • '

.-'cf: \^0\

(6)
(7)

Voorrede van Mr. T. H. der Kinderen jBlz. v

Voorwoord If ix

Koninklijk Besluit houdende machtiging tot vaststelling van een Reglement op het Regtswezen in het Gouvernement Celebes en. Onderhoorigheden „ x n i Ordonnantie waarbij wordt vastgesteld een Reglement op het Regtswezen in het

Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden „ • x i v Reglement op het Regtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden. „ 1 Ordonnantie houdende toespasselijke verklaring van de Europeesche wetgeving op de

vreemde Oosterlingen in Celebes en Onderhoorigheden, Timor, Amboina, Menado

en Ternate „ 94 Ordonnantie waarbij gevolg wordt gegeven aan de voorschriften der artikelen 9, 14,

17, alinea 2 en 3 , en 24 van het Reglement op het Regtswezen in het Gouver-

nement Celebes en Onderhoorigheden j; 95

Gouvernementsbesluit regelende het kostuum van de regterlijke ambtenaren bij den Raad van Justitie te Macassar en van de advocaten en procureurs bij die regtbank „ 97 Gouvernementsbesluit houdende voorschriften voor de bewaring van eenige stukken

behoorendc tot de archieven van den Raad van Justitie te Macassar en van de voormalige Raden van Justitie te Amboina en Banda „ 97 Koninklijk Besluit houdende machtiging tot vaststelling van een Reglement op het

Regtswezen in de residentie Timor „ 98 Ordonnantie waarbij wordt vastgesteld een Reglement op het Regtswezen in het

gewest Timor „ 99 Reglement op het Regtswezen in de residentie Timor ,, 103 Koninklijk Besluit houdende machtiging tot vaststelling van een Reglement op het

Regtswezen in de residentie Menado „ 171 Ordonnantie waarbij wordt vastgesteld een reglement op het Regtswezen in het

gewest Menado „ 172 Reglement op het Regtswezen in de residentie Menado „ 176 Ordonnantie houdende bepalingen omtrent de rijksraden in de residentie Menado . . „ 2 5 1 Koninklijk Besluit houdende machtiging tot vaststelling van een Reglement op het

Regtswezen in de residentie Amboina „ 254 Ordonnantie waarbij wordt vastgesteld een Reglement op het Regtswezen in het

(8)

gewest Amboina Biz- 255 Reglement op het Regtswezen in de residentie Amboina » 258 Ordonnantie houdende bevoegdverklaring van den Assistent Resident van Banda tot

het ten zijnen overstaan doen verlijden van acten van eigendom en h y p o t h e e k . . . „ 333 Koninklijk Besluit houdende machtiging tot vaststelling van een Reglement op het

Regtswezen in de residentie Ternate u 333 Ordonnantie waarbij wordt vastgesteld een Reglement op het Regtswezen in het

gewest Ternate » 335 Reglement op het Regtswezen in de residentie Ternate „ 338 Ordonnantie houdende vestiging ter hoofdplaats Ternate van een rijksraad ter ver-

vanging van den landraad aldaar „ 401

VERKORTINGEN.

Cel.

Tim.

M.

A.

Tem.

I.E.

S.

B. IV.

W. v. K.

Br.

Sv.

E. O.

Ov.

d. K.

said.

volg g. of R.M.

B.B.

beteekent Reglement Celebes.

„ „ Timor.

„ „ Menado.

;, „ Amboina.

„ „ Ternate.

„ Inlandsen Reglement.

„ Reglement Sumatra's Westkust.

„ Burgerlijk Wetboek.

„ Wetboek van Koophandel.

„ Reglement op de burgerlijke Rechtsvordering.

„ „ „ „ strafvordering.

„ „ „ „ Rechterlijke Organisatie.

„ Bepalingen omtrent de invaering van- en den overgang tot de nieuwe wetgeving.

„ het werk van Mr. T. H. der Kinderen, getiteld: „de algemeene

„verorderingen tot regeling van het rechtswezen in het Gouver- n e m e n t Sumatra's Westkust.''

Staatsblad van Nederlandsch-Indië.

vgg. „ en volgenden.

Regeeringsreglement van Nederlandsch-Indië.

Bijblad op het Staatsblad van Nederlaudsch Indië.

(9)

VOORREDE.

De eerste Juli van het jaar 1882 was een gewichtige dag voor het Gouver- nement Celebes en Onderhoorigheden en de Eesidentiën Timor, Menado, Amboina en Ternate.

Op dien da°- toch werd een einde gemaakt aan den interimairen toestand, waarin die o-ewesten, krachtens de voorschriften van de vierde alinea van artikel 1 van het Reglement op de Rechterlijke Organisatie en het Beleid der Justitie in Nederlandsch-Indië (Ind. Stbd. 1847 N°. 23), van Hoofdstuk IV van dat Reglement en van de Bijzondere Bepalingen ter verzekering der regel- matige werking van de nieuwe wetgeving in de Bezittingen buiten Java en Madura (Ind. Stbd. 1848 N° 2) , zoowel met opzicht tot de organisatie der rechtbanken als met opzicht tot de burgerlijke rechtsvordering en de straf- vordering, sedert 1 Mei 1848 verkeerden.

Dit »eschiedde bij een tal van Algemeene Verorderingen en Gouvernements- Besluiten die in het Staatsblad van Nederlandsch-Indië over gezegd jaar zijn opgenomen onder de nummers 18 tot 34«, 82 en 131.

Deze verorderingen zijn geen uitvloeisels van de wetgevende macht, bij de Grondwet den Koning gezamenlijk met de Staten-Generaal toegekend, maar Koninklijke Besluiten en Ordonnantiën , vastgesteld krachtens de bevoegdheid , den Koning bij de Grondwet en den Gouverneur-Generaal bij het Reglement op het Beleid der Regeering van Nederlandsch-Indië verleend.

Daarom hebben zij vóór hare vaststelling geen onderwerp van openbare beraadslaging uitgemaakt, zooals de eigenlijk gezegde Wetten, en zijn de stukken, die tusschen de verschillende, tot hare zamenstelling medegewerkt hebbende autoriteiten zijn gewisseld, niet door den druk van Regeerings'wege tot kennisse gebracht van het algemeen.

Vandaar dat dit geheel verstoken zou blijven van de kennis van hare ge- schiedenis en van hare motieven ' ) , zoo noodig om te kunnen doordringen

1 Voor zooverre deze niet zijn vervat in de door den schrijver van dit werk achter zijn tweede deel gedrukte circulaire van 4 April 1882 N°. 502.

(10)

in haren geest, indien niet iemand zich de moeite gaf, om van haar eene uitgave te bewerken, voorzien van al de toelichting, die de officieele beschei- den, welker inhoud tot hare zamenstelling heeft geleid, kunnen verschaffen.

Deze arbeid is verricht in het drukwerk, dat door deze korte, op vleiend verzoek van den Schrijver zamengestelde Voorrede wordt voorafgegaan, en waardoor van die regelingen alzoo eene volledige toelichting het licht ziet, welke een ieder, die de bepalingen moet toepassen, naleven of raadplegen >

in staat stelt haren waren geest en de juiste bedoeling des Wetgevers te leeren kennen.

Zoo zal daardoor bijvoorbeeld, duidelijk blijken, dat het in geenen deele, gelijk wel eens is beweerd geworden, de strekking dezer nieuwe regelingen is geweest, eenige wijzigingen te brengen in den toestand, waarin de in- heemsche bevolking der verschillende gewesten, wat het wezen van het recht betreft, onder de vroeger door het Nederlandsch gezag tot stand gebrachte regelingen verkeerde, en dat deze toestand volkomen onaangetast is gebleven.

Zoo zal men, om een ander voorbeeld te noemen, daardoor de motieven kunnen leeren kennen, die er toe hebben geleid, om de Eaden van Justitie te Amboina, te Banda Neira en te Ternate te doen vervallen, en de vijf gewesten te brengen onder het rechtsgebied van een enkelen Raad van Justitie , dien te Makasser, en kunnen doordringen in den geest der bepalingen, door welke de wetgever getracht heeft, de bezwaren te matigen, welke onver- mijdelijk verbonden zijn aan den verren afstand van vele gedeelten van het uitgestrekt rechtsgebied van den zetel van die rechtbank ; bezwaren, welke in noch ruimere mate, en , naar het voorkomt, geheel afdoende zullen worden bestreden, indien de wetgever er, na de dienaangaande verkregen ondervin- ding toe mocht kunnen overgaan , om de bevoegdheid der in rechten gegra- dueerde voorzitters van landraden en der magistraten, in ver van den Raads- zetel verwijderde streken zoodanig te regelen, als met opzicht tot het gewest Oostkust van Sumatra is geschied bij de op 1 Juli 1887 in werking gekomen regeling van het rechtswezen in die residentie '.

En zoo zal ook, met opzicht tot menig ander punt door dezen arbeid een licht opgaan, dat èn rechters èn justitiabelen zal ten bate komen.

Het werk is gesplistst in twee deelen.

Het eerste deel behelst de verschillende Verordeningen en andere regelingen.

Voorop is geplaatst het Reglement voor Celebes en Onderhoorigheden, als betreffende het gewest, waar de hoogste rechter binnen het ressort der vijf gewesten gevestigd is.

1 Zie a r t . 25 N ° . 1 en 3 en laatste alinea, a r t . 196 N ° . 8 , a r t . 456 en a r t . 457 van h e t , bij ordonnantie van 21 Febr. 1887 ( I n d . Stbd. N ° . 45) vastgesteld Reglement.

SBHMÉ

(11)

Bij elk artikel van dat Reglement wordt verwezen naar de daarmede ge- heel of ten deele overeenstemmende artiken van de anderen , alsmede naar die van het zoogenaamd Inlandsch Reglement, en naar die het Reglement op het rechtswezen in het Gouvernement Samatra's Westkust (Ind. Stbd.

1874 N°. 94*), terwijl ook, waar het noodig voorkwam, voorschriften van het Reniement op de rechteilijke organisatie, het burgerlijk Wetboek, het.

Wetboek van koophandel, het Reglement op de Burgerlijke Rechtsvordering en dat op de strafvordering zijn vermeld.

In de Reglementen voor Timor, Menado, Amboina en Ternate betref- fen de verwijzingen alleen de voorschriften van het Reglement van Celebes, en zulks te recht omdat men daar toch reeds de verwijzingen aantreft naar de andere overeenstemmende of verband houdende bepalingen.

Ook vindt men in elk Reglement te zijner plaatse melding gemaakt van de trouwens weinig beduidende wijzigingen, die sommige voorschriften dei- nieuwe regelingen sedert hare invoering hebben ondergaan.

Het tweede Deel bevat, behalve eene inleiding, de geschiedenis van het tot stand komen der verschillende Reglementen en verder hunne toelichting en die van sommige met hen verwante regelingen, die in het eerste Deel zijn opgenomen ; alles getrokken uit de toelichtende memoriën van den ont- werper der verschillende Reglementen en Bepalingen, en in verband ge- bracht met hetgeen de daarna door verschillende autoriteiten over de ont- werpen uitgebrachte rapporten en tusschen haar en den ontwerper gewisselde stukken belangrijks opleveren.

Ook is vóór de bijzondere toelichting van elk Reglement opgenomen de door den ontwerper in elke Memorie van Toelichting gegeven beschrijving van den toestand van het rechtswezen in elk gewest, zooals die was op het oogenblik van de zamenstelling van het Reglement.

Op die wijze heeft, naar mijne meening de schrijver een goed geheel ge- leverd en een werk zamengesteld, dat de waardeering verdient van allen, die belang stellen in een juiste opvatting en toepassing der wettelijke be- palingen , en dat inderdaad onmisbaar mag worden geacht voor een ieder die geroepen is met opzicht tot de gewesten Celebes en Onderhoorigheden,

Timor, Menado, Amboina en Ternate op het gebied van justitie of politie werkzaam te zijn.

T. H. DEK, KINDEKEN.

(12)
(13)

VOORWOORD.

De ontwerper van de nieuwe reglementen op het rechtswezen voor alle de buitenbezittingen, het lid in den Eaad van Nederlandseh-Indië, Mr. T. H.

der Kinderen, heeft in 1875 uitgegeven „de algemeene verordeningen tot regeling van het rechtswezen in het Gouvernement Sumatra's Westkust,"

toegelicht uit officieele bescheiden ').

Tot nu toe werd nog eene dergelijke uitgave en toelichting van de overige reglementen, ingevoerd na dat voor Sumatra's Westkust, gemist.

Met toestemming en machtiging van Zijne Excellentie den Minister van Kolonien, ondernamen wij het voetspoor van Mr. der Kinderen te volgen en kozen als onze taak de uitgave der Reglementen op het rechtswezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, en in de residentië'n Timor, Menado, Amboina en Ternate, m. a. w. der reglementen op het rechtswezen in „de groote Oost."

De reden waarom wij juist deze reglementen kozen is deze, dat deze wet- gevinc een zeer uitgebreid gebied betreft, dat behoort tot de schoonste en be- langwekkendste gedeelten der Nederlandsche bezittingen in Nederlandsch-Indië.

En hiermede zouden wij ter introductie , met het oog op de „Voorrede" >

aan dit werk door den ontwerper der reglementen toegevoegd, kunnen vol- staan, ware het niet dat de plicht der dankbaarheid ons drong openlijk hen te danken, die dezen arbeid mogelijk hebben gemaakt en de behulp- zame hand bij het samenstellen hebben geboden.

Ware de toegang tot de officieele bescheiden door Zijne Excellentie den Minister van Koloniën, Mr. L. W. C. Keuchenius, niet opengesteld, het zou den schrijver aan de noodige gegevens ontbroken hebben. Eerbiedig wordt Zijne Excellentie daarvoor dank gezegd. Maar wat is het openen van de toegang tot die onafzienbare massa van officieele bescheiden, indien er niet

' ) Bij Ogüvie en Co. Batavia, 1875.

(14)

eene vriendelijke hand is, die onze zoekende schreden richt en ons den weg wijst in dit doolhof? Die hand mocht de schrijver vinden en daarvoor heeft hij te danken Jhr. Mr. W. E. van Panhuys, raad-adviseur van het Depar- tement van Koloniën, zonder wiens hulp het hem niet mogelijk zou zijn geweest zijn weg zoo geleidelijk en gemakkelijk te vervolgen.

En , last not least, tot U Mr. T. H. der Kinderen heeft de schrijver een woord van dank te richten voor de bereidwilligheid, waarmede gij hebt wil- len kennis nemen van zijn arbeid en hem hebt willen terechtwijzen waar hij faalde of verzuimd had op te nemen hetgeen opgenomen moest worden.

Uw woord ter introductie van zijn werk is de schoonste belooning voor de moeite en den tijd, aan het samenstellen daarvan besteed.

Midden in zijn arbeid aan dit werk werd de schrijver in een ambtelijke betrekking buiten 's G-ravenhage geroepen. Het gevolg daarvan is geweest dat de uitgave van dit werk eerst verscheidene maanden later heeft kun- nen geschieden dan anders het geval geweest zou zijn.

D. V.

(15)

IN HET GOUVERNEMENT CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN.

HOOFDSTUK I. Van de regterlijke organisatie en het beleid der justitie.

TITEL I. Algemeene bepalingen (art. 1 en 2).

TITEL ii. Van de regentschapgeregten (art. 3—8).

TITEL i n . Van de magistraten (art. 9—13).

TITEL iv. Van de landraden (art. 14—24).

TITEL v. Nan de residentiegeregten (art. 25—32).

TITEL vi. Van den raad der justitie (art. 33—59).

Slotbepalingen van dit hoofdstuk (art. 60—62).

HOOFDSTUK II. Van de regtspleging in burgerlijke zaken.

TITEL I. Van de regtspleging in burgerlijke zaken voor de regent- schapsregteu en de magistraten.

Af deeling I. Van de regtspleging in eersten aanleg (art. 63—79).

Afdeeling n . Van de regtspleging in hooger beroep (art. 80—82).

TITEL I I . Van de regtspleging in burgerlijke zaken bij den land- raden.

Afdeeling i. Van de behandeling] der zaken op de teregtzitting (art. 83—122).

Afdeeling n . Van de beraadslaging en het vonnis (art. 123—132).

Afdeeling i n . Van het hooger beroep en het beroep in cassatie (art. 133—140).

Afdeeling iv. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen (art 141—180).

Afdeeling v. Van eenige bijzondere regtsplegingen(art.l81—191).

Afdeeling vi. Van de toelating om kosteloos te procederen (art.

192—196).

TITEL U I . Van het bewijs in burgerlijke zaken (art. 197—229).

TITEL IV. Van de regtspleging in burgerlijke zaken voor het resi- dentiegeregt (art. 230 en 231).

TITEL v. Van de regtspleging in burgerlijke zaken bij den raad van justitie (art. 232).

HOOFDSTUK III. Van de uitoefening der polieie en de opsporing van misdrijven en overtredingen.

TITEL i. Van de uitoefening der polieie en de opsporing van mis- drijven en overtredingen onder de inlanders en met dezen gelijkgestelde personen.

(16)

Afdeeling i. Algemeene bepalingen (art. 233—238).

Afdeeling n . Van de dorpshoofden en alle verdere onderge- schikte beambten van policie (art. 239—265).

Afdeeling m . Van de regenten en hunne plaatsvervangers (art.

266--285).

Afdeeling iv. Van de inlandsehe officier-en van justitie (art.

2 8 6 - 2 9 3 ) .

Afdeeling v. Van den gouverneur en de magistraten (art. 294—

320).

TITEL il. Van de uitoefening der policie en de opsporing van mis- drijven en overtredingen onder de Europeanen en met dezen gelijkgestelden (art. 321).

HOOFDSTUK IV. Van de regtspleging in strafzaken.

TITEL i. Van de regtspleging in strafzaken voor de regentschaps- geregten (art. 322—328).

TITEL n . Van de regtspleging in strafzaken, welke tot de kennis- neming behooren van den magistraat (art. 329—341.

TITEL U I . Van de regtspleging in zaken van misdrijf, welke behoo- ren tot de kennisneming van den landraad.

Afdeeling i. Van de verwijzing naar de teregtzitting (art.

342—348).

Afdeeling II. Van het onderzoek op de teregtzitting (art. 349—

388).

Afdeeling i n . Van de beraadslaging en het vonnis (art. 389—401.) Afdeeling iv. Van de revisie der vonnissen (art. 402—405).

Afdeeling v. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen (art. 406—

418).

TITEL iv. Van de regtspleging in zaken van overtreding, welke behooren tot de kennisneming van den landraad.

Afdeeling i. Van het onderzoek op de teregtzitting, de be- raadslaging en het vonnis (art. 419—426).

Afdeeling n . Van het hooger beroep (art. 427—433).

Afdeeling i n . Van het beroep in cassatie (art. 434—449).

Afdeeling iv. Van de tenuitvoerlegging der vonnissen (art. 450).

TITEL v. Van de regtspleging in zaken van overtreding, welke be- hooren tot de kennisneming van het residentiegeregt

(art. 451—462).

TITEL vi. Van de regtspleging in strafzaken, welke behooren tot de kennisneming van den raad van justitie (art.

463—483.)

TITEL v u . Van het bewijs in strafzaken (art. 484—501).

TITEL vin. Van het vervallen, ophouden en te niet gaan van ver- volgingen en straffen (art. 502—521).

HOOFDSTUK V. Gemengde bepalingen betreffende de regtspleging on- der de inlanders en met dezen gelijkgestelde per- sonen, voor zooverre zij onderioorpen zijn aan de regtspraak der inlandsehe regibanken (art. 522—543).

HOOFDSTUK VI. Bepalingen betreffende de invoering van- en den over- gang tot de voorschriften van dit reglement (art.

544—553).

(17)

MENTEN. Bevoegdheid tot vaststelling van een regle- ment op het regiswezen in het gouvernement Celebes en Onderhoorig heden.

No. 81. W I J WILLEM I I I , BIJ DE GRATIE GODS, KONING DER N E - DERLANDEN , PRINS VAN ORANJE-NASSAU , GROOT-HERTOG VAN L U X E M B U R G , E N Z . , E N Z . , E N Z .

Op de voordragt van Onzen Minister van Koloniën van den leden Maart 1881 Letter A ' no. 2 5 ;

Den Raad van State gehoord (advies van den 14den J unij 1881, no. 10).

Gezien het nader rapport van Onzen voornoemden Minister van den 14den Julij 1881, Letter A' no. 2 4 ;

Lettende op de artt. 20 en 75 van het Reglement op het beleid der regeering van Nederiandsch-Indie, en op de artt. 6 en 9 van het Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 no. 1. (Indisch staatsblad 1847 no. 23);

Hebben besloten en besluiten:

Onze Gouverneur-Generaal van Nederlandsch-Indie wordt bevoegd ver- klaard , met wijziging in zooverre van de betrekkelijke artikelen van het Reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der Justitie in Neder- landsch-Indie, vastgesteld bij Koninklijk besluit van 16 Mei 1846 no. 1 (Indisch staatsblad 1847, no. 23), en van de bijzondere bepalingen tot ver- zekering der regelmatige werking van de nieuwe wetgeving in de bezittin- gen buiten Java en Madura, goedgekeurd bij Koninklijk besluit van den 29sten September 1849, no. 93 (Indisch staatsblad no. 63), vast te stellen een Reglement op het regtswezen in het Gouvernement Celebes en Onder- hoorigheden, met inachtneming der deswege door Ons gegeven voorschrif- ten en bevelen.

Onze Minister van Koloniën is belast met de uitvoering van dit besluit, waarvan afschrift wordt gezonden aan den raad van State.

Het Loo den 24sten Julij 1881.

De Minister van Koloniën, WILLEM.

W . VAN GOLTSTEIN.

Accordeert met het origineel : De Sekretaris-Generaal bij het Departement van Koloniën,

DE BRAUW, l. S'.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende, beveelt de Gouver- neur-Generaal van Nederlandsch-Indie, den Raad van Nederlandsch-Indie gehoord, dat deze in het Staatsblad van Nederlandsch-Indie worde ge- plaatst en dat daarvan, voor zooveel noodig, vertalingen in de Inlandsche en Chinesche talen worden aangeplakt.

Gelast verder alle hooge en lage collégien en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving van het bovenstaand Koninklijk besluit de hand te houden, zonder oogluiking of aanzien des persoons.

Gedaan te Btiitenzorg, den 6den Februari 1882.

F. s ' J A C O B . Uitgegeven den veertienden Februari 1882.

De Algerneene Sekretaris, De Algemeene Sekretaris,

PANNEKOEK. PANNEKOEK.

(18)

No. 22. CELEBES EN O N D E R H O O R I G H E D E N . R E G T S W E Z E N . REGLE- MENTEN. Reglement op het regtswezen in het gewest Celebes en Onder hoorig heden.

IN NAAM DES KONINGS !

De Gouverneur-Generaal van Neder landsch-lndie, Den Raad van Neder landsch-Indie gehoord ;

Allen, die deze zullen zien of hoor en lezen, Salut! doel te weten Dat Hij , uitvoering willende geven aan het Koninklijk besluit van den 24sten Jalij no. 81 (Indisch Staatsblad 1882 no. 17);

Lettende op de artikelen 20, 2 9 , 31 en 33 van het reglement op het beleid der Regeering van Nederlandsch-Indie

Heeft goedgevonden en verstaan :

Artikel 1. Het reglement op het regtswezen in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden wordt vastgesteld zoodanig als het is gevoegd bij deze ordonnancie.

Artikel 2. Het reglement treedt in werking op 1 Julrj 1882.

En opdat niemand hiervan onwetendheid voorwende , zal deze in het Staats- blad vaniVecte r landsch- Indie geplaatst en, voor zoo veel noodig, in de In- landsche en Chinesche talen aangeplakt worden.

Gelast en beveelt voorts, dat alle hooge en lage kollegiën en ambtenaren, officieren en justicieren, ieder voor zooveel hem aangaat, aan de stipte naleving dezer de hand zullen houden; zonder oogluiking of aanzien des persoons.

Gedaan te Buitenzorg, den 6den Pebruarij 1882.

F. s ' J A C O B . Uitgegeven den veertienden Februarij 1882.

De Algemeene Sekretaris, De Algemeene Sekretaris,

PANNEKOEK. PANNEKOEK.

(19)

GOUVERNEMENT CELEBES EN ONDERHOORIGHEDEN ')•

HOOFDSTUK I.

V a n de r e g t e r l i j k e o r g a n i s a t i e e n h e t b e l e i d d e r j u s t i t i e .

TITEL I.

Algemeene bepalingen.

Art. 1. Voor zoover de regtsbedeeling niet krachtens met hen gesloten kontrakten '2 is overgelaten aan de vorsten en hoofden der verschillende staten en rijken, binnen het Gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, is de uitoefening der regterlijke magt in dat gewest, onverminderd de regtsmagt van den militairen regter en die bij het reglement op de regterlijke orga- nisatie en het beleid der justitie in Neder landsch-lndie aan het hoog-ge- regtshof van Nederlandsch-Indie toegekend, opgedragen aan:

de regentschapsgeregten;

de magistraten ; de landraden ;

de residentie-geregten ;

den raad van justitie. (A. 1. S. 1. M. 1. Tern. 1. Tim. 1. R. O. 1.) Art. 2. Het 1ste, het 5de, het 6de en het 7de hoofdstuk van het regle- ment op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Neder la nd sch- indle zijn toepasselijk, met dien verstande:

1°. dat onder de arbitrale vonnissen, vermeld in art. 163 no. 2 van dat reglement ook begrepen zijn die, gewezen in het Gouvernement Celebes en Onderhoorig heden ;

'2°. dat onder de in art. 169 van dat reglement bedoelde vonnissen mede worden gerangschikt die, genoemd in het 1ste lid van art. 47 van dit reglement ;

3°. dat ook de in het 5de hoofdstuk van dat reglement vermelde voor- schriften aangaande het middel van cassatie toepasselijk zijn op de in het eerste en tevens in het hoogste ressort door de landraden en in het hoogste ressort door den raad van justitie gewezen vonnissen in

') Zie art. 84 II. R. en Stbl. 1807 no. 10. Zie nok IS. B. 11808, = Zie de bij de toelichting op dit art. hierachter opgenomen contracten.

I. 1

(20)

burgerlijke zaken en in zaken van overtreding. (A. 2. S. 2. M. 2. Tern.

2. Tim. 2.)

TITEL II.

Van de, regentschapsgeregten '.

Art. 3. In elk regentschap is een regentschapsgeregt2. (A. 3. M. 3. Tern.

3. E. 0 . 81.)

Art. 4. Het regentsehapsgeregt bestaat uit den regent of, bij belet, af- wezigheid of ontstentenis van dezen, hetzij uit den soelawatang, hetzij, wanneer in het regentschap geen soelawatang i s , uit het hoogst in rang zijnde kamponghoofd in het regentschap, bijgestaan door zoodanige en zoo- vele hem tot raadslieden dienende mindere hoofden, als daartoe door het hoofd van gewestelijk bestuur, met inachtneming der onder de inlanders bestaande gewoonten, zullen zijn aangewezen. (A. 4. M. 4 en 5. R. O. 82.)

Art. 5. De regentschapsgeregten oordeelen in eersten aanleg :

1". over alle door inlanders of met dezen gelijkgestelde personen tegen eigenlijk gezegde inlanders ingestelde burgerlijke regtsvorderingen, wanneer de waarde in geschil niet meer beloopt dan f 25 ;

2°- over alle klagten tegen eigenlijk gezegde inlanders ter zake van over- tredingen van wettelijke bepalingen, op welke is gesteld eene geld- boete , niet te bovengaande de som van f 15 of eene gevangenisstraf voor den tijd van een tot zes dagen. (A. 6. M. 6. S. 5,)

Art. 6. De vonnisstn der regentschapsgeregten zijn vatbaar voor hooger beroep aan den magistraat, binnen wiens ressort het regentschap gelegen is :

1°. in burgerlijke zaken, wanneer de waarde in geschil meer bedraagt dan f 10;

2°. in zaken van overtreding , wanneer op de overtreding eene geldboete is gesteld van een hooger bedrag dan f 3 of gevangenisstraf. (A. 7. M. 7.

S. 6. R. O. 83.)

Art. 7. De regentschapsgeregten zijn onbevoegd om kennis te nemen van eenige overtreding in zaken van pachten en belastingen. (A. 6. S. 7. M. 8.

R. O. 84.)

Art. 8. Het regtsgebied der regentschapsgeregten strekt zich niet verder uit dan de grenzen van het regentschap. (A. 8. M. 9. S. 8.)

TITEL III.

Van de magistraten.

Art. 9. De Gouverneur-Generaal bepaalt, bij ordonnantie, welke ambte- naren de magistratuur vervullen en hoever hun ressort zich uitstrekt. (Stbd.

1882 n°. 23 en 1886 no. 87. S. 9. A. 9. M. 10. Tim. 7.) Art. 10. De magistraten, ieder in zijn ressort, nemen kennis:

1°. van alle burgerlijke regtsvorderingen, ingesteld tegen inlanders en met dezen gelijkgestelden, wanneer het onderwerp van het geschil eene waarde heeft van niet meer dan f50 en de zaak niet krachtens art. 5 , No. 1, be- hoort tot de regtsbevoegdheid van eenig regentsehapsgeregt;

2° van alle klagten, ingebracht tegen inlanders en met dezen gelijkge- stelde personen, ter zake van overtredingen, waarop geen zwaardere straf is gesteld dan eene geldboete van f 100, tenarbeidstelïing aan de publieke

1 Circulaire Gouvern. Commissaris 17 Juli 1882 uo. 547, B. B. no. 3982. 2 Jn Makas- sar is geen regent, zie art. 10 no. 2.

(21)

werken voor den kost zonder loon van ten hoogste drie maanden of gevan- genisstraf van ten hoogste acht dagen , met of zonder verbeurdverklaring, wat de inlanders betreft voor zoover de zaak niet behoort tot de be- voegdheid van eenig regentschapsgeregt.

De uitspraken in deze zaken zijn aan geenerhande voorziening onderhevig.

(Stbl. 1870 No. 152. E. 0 . 1 1 0 . S. 110. A. 10. M. 11. Tern. 4. 5. 6. Tim. 3. 4. 5.) Art. 11. De magistraten nemen in het hoogste ressort kennis van de aan hooo-er beroep onderworpen vonnissen der regentschapsgeregten binnen hun ressort. (E. O. 98. A. 11. M. 13.)

Art. 12. Bij de uitoefening van de regtsmagt van den magistraat zijn, wanneer inlanders in regten zijn betrokken, behalve den inlandsehen offi- cier van justitie, zoo er een zoodanige ter plaatse bescheiden is, tegen- woordig de kamponghoofden van partijen of dier wettige plaatsvervangers, en bij vreemde oosterlingen hun hoofd, indien er ter plaatse een aanwezig is. (S. 11. E. O. 110. Stbl. 1870 No. 152. A. 12. M, 14. Tern. 7. Tim. 6.) Art. 13. De Gouverneur van Celebes en Onderhoorig heden wijst de amb- tenaren aan, die bij afwezigheid, belet of ontstentenis van de magistraten, bevoegd zijn de aan dezen toegekende regtsmagt uit te oefenen. (E. O. 112.

jo. 93. S. 12. A. 13. M. 15. Tern. 8. Tim. 8.)

TITEL. IV.

Van de landraden.

Art. 14. ' Landraden zijn gevestigd op de hoofdplaatsen, zoo van het gewest als van de assistent-residentiën, en voorts op zoodanige andere plaatsen, als de Gouverneur-Generaal daartoe aanwijst. (E. O. 89. S. 13.

A. 14. M. 16. Tern. 9. Tim. 9.)

Art. 15. De president is bevoegd om, wanneer daarvoor gewigtige rede- nen bestaan, den landraad te doen vergaderen buiten de plaats, waar deze gevestigd is. (E. O. 90. S. 14. A. 15. M. 17. Tern. 10. Tim. 10.)

Art. 16. De landraden houden, ter hoofdplaats van het gewest ten minste eens in de veertien dagen, ter plaatse waar een assistent-resident gevestigd is ten minste eenmaal 's maands, zitting op een bepaalden dag, en moeten elders zoo dikwijls belegd worden, als de dienst der justitie vereischt.

(E. O. 91. S. 15. A. 16. M. 18. Tern. 11. Tim. 11.)

Art. 17. De landraden bestaan uit vier of meer leden, daartoe door den Gouverneur-Generaal uit de voornaamste en bekwaamste inlanders benoemd, voorgezeten door een Europeeschen regter en bijgestaan door een griffier.

Aan denzelfden ambtenaar kan het voorzitterschap bij verscheidene land- raden worden opgedragen; hetzelfde geldt met opzigt tot de uitoefening der function van griffier.

De Gouverneur-Generaal bepaalt zulks bij ordonnancie en wijst alsdan tevens hunne standplaatsen aan. (Stbl. 1882. No. 23. S. 16. A. 17 M. 19.

Tern. 12. Tim. 12. E. O. 92.)

Art. 18. Tot het wettiglijk houden van den landraad wordt vereischt de tegenwoordigheid van den president en ten minste twee leden, van den inlandsehen officier van justitie en van den griffier, zoomede, wanneer de beklaagde of gedaagde de mohamedaansche godsdienst belijdt, van een moha- medaanschen priester en anders van een tot den landaard van den beklaagde of gedaagde behoorend hoofd (wanneer namelijk zoodanig hoofd geen zitting

') Stbl. 1882. No. 34 en 1882 No. 2 3 .

(22)

in de regtbank heeft), of, bij ontstentenis van een zoodanig', van eenander tot dien landaard behoorend, daartoe door den plaatselijk gezagvoerenden ambtenaar aan te wijzen geschikt persoon, als adviserend lid. (S. 17. A. 18.

M. 18. Tern. 13. Tim. 13. E. O. 92. al. 3.)

Art. 19. De voorzitter moet den ouderdom van 25 en zijn griffier dien van 23 jaren hebbeu bereikt; beiden moeten zijn Nederlanders en den graad van doctor in de regtswetenschap bezitten.

De Gouverneur-Generaal is bevoegd om met opzigt tot den griffier van dit laatste vereischte dispensatie te verleenen. (A. 19. M. 19.)

Art. 20. Ingeval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den voorzit- ter, worden diens functiën voorloopig, — in afwachting dat een daartoe doo'r den Gouverneur-Generaal, hetzij tijdelijk, hetzij definitief aangewezen ambtenaar is opgetreden, — vervuld door een lid van den raad van jus- titie daartoe door den voorzitter van dat kollegie aan te wijzen.

Ingeval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den griffier wordt op schriftelijk verzoek van den voorzitter, door den Gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden een ander ambtenaar, die niet behoeft te voldoen aan de eischen voor den griffier gesteld bij art. 19 , met de tijdelijke waar- neming dier betrekking belast. (S. 18. A. 20. M. 21. Tim. 14. E. O. 93.) Art? 21. Met uitzondering der zaken, waarvan de beregting aan andere rechtbanken, geregten en regters is opgedragen, en met inachtneming van het voorschrift van art. 6 van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië, nemen de landraden in eersten aanleg kennis: _ . , -,

1» van alle burgerlijke regtsvorderingen, ingesteld tegen inlanders of met dezen gelijkgestelde personen;

2° van alle misdrijven, begaan door inlanders of met dezen gelijkgestelde personen; , , ,.., 3" van alle overtredingen van regiementen van policie en van plaatselijke

keuren, alsmede van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, begaan door inlanders of met dezen gelijkgestelde personen. (S. 19. A. 2 1 . M. 22.

Tern. 14. Tim. 15. E. O. 94 en 95.)

Art. 22. Van de uitspraken der landraden wordt hooger beroep aan den raad van justitie toegelaten :

1°. in de zaken, vermeld bij het eerste nummer van het voorgaand artikel, wanneer de vordering loopt over eene som of waarde van meer dan f 500 ; 2" in de zaken, vermeld bij het derde nummer van het voorgaand artikel,

wanneer het hoogste bedrag der op de overtreding gestelde boete meer dan f500 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige o-eldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is ingesteld. (Stbl. 1887. No.

153 S. 20. A. 22. M. 23. Tern. 15. Tim. 16. E. O. 96.)

Art 23. Alle vonnissen in zaken van misdrijf, door de landraden gewe- zen ziin wanneer zij geene vrijspraak inhouden, onderworpen aan de revi- S Ä raad van justitie. (S. 21. A. 23. M. 24. Tem 16. Tim. 17. E. O. 97.)

Art. 24. Het regtsgebied van den landraad wordt door den Gouverneur- Generaal bij ordonnance aangewezen, ook voor zooveel betreft de inlanders en met dezen gelijkgestelde personen, gevestigd of verblijf houdende m de niet onder het regtstreeksche bestuur van het Gouvernement staande gedeel- ten van het gewest Celebes en Onderhoorigheden , doch die volgens de met de vorsten o-esloten kontrakten onderworpen zijn aan de, regtspraak van het gouvernement. (Stbl. 1882. No. 23. S. 23. A. 24. M. 26. Tern. 17. Tim. 18.)

(23)

TITEL V.

Van de residéntiegeregten.

Art. 25. Met uitzondering van Makassar is een residentie-geregt geves- tigd op alle plaatsen, waar een landraad gezeteld is. (S. 24. A. 28. M. 27.

Tern. 20. Tim. 20. R. O. 108.)

Art. 26. Het residentiegeregt wordt gehouden door den regterlijken ambtenaar, die ter plaatse, waar liet gevestigd is, den landraad voorzit, bijgestaan door den griffier dier regtbank. (S. 25. A. 25. M. 29. Tern. 18. Tim. 19.)

Art, 27. In geval van afwezigheid, belet of ontstentenis van den amb- tenaar , die het residentiegeregt houdt. of van den griffier, gelden de voor- schriften van art. 20. (B. 18. A. 26. M. 29. R. O. 112.)

Art. 28. Het residentie-geregt oordeelt, behoudens de voorschriften van het Koninklijk besluit van 3 November 1866, no. 73 (Indisch Staatsblad.

1867, No. 10) ') in eersten aanleg:

1°. over alle burgerlijke regtsvorderingen, welke de som of waarde van f500 niet te boven gaan, ingesteld tegen Europeanen of met dezen gelijkgestelde personen, alsmede tegen inlanders of met dezen gelijkge- stelde personen, wanneer deze, voor zoo ver de zaak in geschil betreft, krachtens wettelijke bepalingen of tengevolge van vrijwillige overeenkomst aan de europeesche wettelijke voorschriften zijn onderworpen;

2°. over alle klagten, ingebragt tegen Europeanen of met dezen gelijkge- stelde personen, betrekkelijk overtredingen van reglementen en keuren van policie gelijk mede van de wettelijke verordeningen op het stuk van

:s lands middelen en pachten en alle andere algemeene verordeningen, wanneer op de overtreding geen zwaardere straf is gesteld dan gevan- genis van drie maanden en eene geldboete van f 500, gezamenlijk of afzonderlijk, met of zonder verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen, daarvan uitgezonderd overtredingen van ambtenaren van den burgelijken stand, notarissen en andere ambtenaren, in de uitoefening van hunne function begaan. (S. '26. A. 27. M. 81. Tern. 21. Tim. 19. R. O. 108.) _ Art. £ 9 . Van de vonnissen, gewezen in de zaken, bedoeld in het vorig artikel, valt hooger beroep aan den raad van justitie:

in die, vermeld onder No. 1, wanneer de gedane vordering meer be- draagt dan f 7 5 ;

in die, vermeld onder No. 2 , wanneer het hoogste bedrag der tegen de overtreding bedreigde geldboete meer dan f50 beloopt, of indien, hetzij met. hetzij zonder eenige geldboete, eene andere zwaardere straf of wel verbeurdverklaring van bijzondere voorwerpen ou de overtreding is gesteld.

(S. 29. A. 31. M. 32. Tern. 22. Tim. 22. R. O. 109.)

Art. 30. De function van het openbaar ministerie bij de in dezen titel bedoelde geregten worden uitgeoefend door den magistraat ter P^atse, waar het geregt zitting houdt, of diens wettigen vervanger. (S. 25. A. 29.

M. 30. Tern. 19. Tim. 21. R. O. 108.) . Art. 31. Het bepaalde bij artikel 16 met opzigt tot het tijdstip , waarop

de landraad zitting houdt, geldt ook ten aanzien van het residentie-geregt.

(S. '28. A. 30. M. 28. Tern. 20.)

Art. 32. Het regtsgebied van het residentie-geregt strekt zich even ver uit als dat van den landraad ter plaatse, waar het geregt zitting houdt.

(A. 25. M. 27 Tern. 23. Tim. 23.)

') Zie dit Kun. lies], bij Mr. (1er Kinderen .1 , noot op p. 2.

(24)

TITEL VI.

Van den Raad van Justitie.

Art. 33. Te Makassar is een raad van justitie gevestigd. (S. 30. R. O. 117.) Art. 34. Het regtsgebied van dien raad strekt zich uit over het Gouver- nement Celebes en Onderhoorigheden en de residentien Timor, Amboina, Ternate en Menado. (S. 56. E. O. 118. Stbl. 1882 No. 33.)

Art. 35. De raad van justitie is samengesteld u i t : een president,

drie leden,

een officier van justitie,

een substituut-officier van justitie, een griffier,

een substituut-griffier. (S. 31. E. O. 119.)

Art. 36. De president en de officier moeten den vollen ouderdom van 2 8 , de leden, de substituut-officier en de griffier dien van 25 en de sub- stituut-griffier dien van 23 jaren bereikt hebben.

Zij moeten allen zijn Nederlanders en den graad van doctor in de regts- wetenschap bezitten. (S. 32. E. O. 120.)

Art. 37. De raad van justitie kan geene teregtzitting houden, noch eenigerhande beslissing nemen dan met minstens drie leden. (S. 33. E. O. 121.)

Art. 38. De griffier neemt, wanneer er geen genoegzaam getal leden tot het verrigten van de dienst aanwezig is, als regter zitting. (S. 34. E. O. 122.)

Art. 39. De raad van justitie houdt wekelijks ten minste twee teregtzit- tingen, of zooveel meer 'als de dienst der justitie en eene spoedige en gere- gelde, afdoening der zaken vorderen. (S. 35. E. O. 123.)

Art. 40. Behoudens de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 November 1866, No. 73 (Ind. Staatsblad 1867 No. 10) en met uitzonde- ring der zaken, aan de kennisneming der residentiegeregten opgedragen, en der gevallen, voorzien in art. 159 van het reglement op de regterlijko organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indiö, neemt de raad van justitie in eersten aanleg kennis van alle burgerlijke regtsvord§ringen, ingesteld :

a. tegen Europeanen en met dezen gelijkgestelde personen :

b. tegen inlanders en met dezen gelijkgestelde personen , in zaken, waarin deze krachtens wettelijke bepalingen of tengevolge van vrijwillige overeen- komst aan de europeesche wettellijke bepalingen zijn onderworpen. (S. 36.

E. O. 124. Stbl. 1882 No. 82.)

Art. 41. De raad van justitie neemt, onverschillig tot welken landaard partijen behooren, in eersten aanleg kennis :

Ie. van alle geschillen in zaken van prijzen en buit, die door schepen van oorlog van den staat of door schepen , bij particulieren uitgerust en van kommissiën of lettres de marque voorzien, worden achterhaald en opge- bracht zoomede van alle geschillen, welke tusschen de nemers onderling deswege onstaan ;

2°. van alle zee- en strandvonden. (S. 37. E. O. 125.)

Art. 42. Van de uitspraken van den raad van justitie, in de twee voor- gaande artikelen begrepen, valt hooger beroep aan het hooggeregtshof van Nederlandseh-Indië, wanneer de waarde in geschil meer dan f 1000 beloopt.

Beneden dat bedrag vonnist de raad in het hoogste ressort. ') (S. 38. E. 0.126.)

') In S. 38 is deze alinea niet juist overgenomen uit E. O.

(25)

Art. 43. De raad van justitie neemt in het hoogste ressort kennis : 1° van alle jurisdictie-geschillen tusschen mindere regterlijke autoriteiten

in zijn regtsgebied:

2°. van alle vonnissen, waarin hooger beroep aan den raad is toegelaten ; 3° van alle persoonlijke , zakelijke of gemengde regtsvorderingen, aan hoo-

eer beroep onderworpen, wanneer partijen verklaard hebben van dat beroep af' te zien.

Deze laatste bepaling is niet toepasselijk in zaken, die niet vatbaar zijn voor dading of compromis. (S. 39. E. O. 127.)

Art. 44. De partijen, in eersten aanleg aan de regtsmagt der landraden onderworpen, kunnen, wanneer zij daaromtrent overeenkomen, hunne voor hooo-er beroep vatbare geschillen' dadelijk onderwerpen aan den raad van justitie, die alsdan in die zaken in het hoogste ressort uitspraak doet.

(S. 4 0 . ' E . O. 128.)

Art. 45. Behoudens de voorschriften van het koninklijk besluit van 3 November 1866, No. 73 (Ind. Staatsblad 1867, No. 10), neemt in strafza- ken de raad van justitie in eersten aanleg kennis :

1°. met uitzondering der zaken, aan de kennisneming der residentiegereg- ten opgedragen, en der gevallen, voorzien bij art. 165 van het reglement op de regterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlandsch-Indië : a. van alle overtredingen van politie en van plaatselijke keuren, alsmede

van wettelijke bepalingen van algemeenen aard, begaan door Europe- anen of met dezen gelijkgestelde personen:

b. van alle misdrijven, gepleegd door Europeanen of met dezen gelijkge- stelde personen :

e. van de misdrijven, ter gelegenheid van faillissement en bij kennelijk onvermogen of bij surséance van betaling begaan door vreemde ooster- lingen en inlanders, op wie de wettelijke bepalingen betreffende die onderwerpen toepasselijk zijn verklaard.

2". zonder onderscheid van den landaard der beklaagden:

a. van het misdrijf van zeerooverij ;

h. van alle misdrijven, gepleegd aangaande prijzen en buiten vermeld in art. 41 ;

c van alle overtredingen der wettelijke bepalingen op het stuk van den ' slavenhandel. (S. 4 1 . E. O. 129.)

Art. 46. De vonnissen, door den raad van justitie in eersten aanleg in zaken van overtredingen') gewezen, zijn vatbaar voor hooger beroep aan het hoog-geregtshof, wanneer het hoogste bedrag der geldboete op de overtre- ding gesteld meer dan f 5 0 0 beloopt, of indien, hetzij gelijktijdig met, hetzij zonder eenige geldboete, eene zwaardere straf of wel verbeurdver- klaring van bijzondere voorwerpen op de overtreding is gesteld. (S. 42. E. 0.130.)

Art. 47. Alle eindvonnissen van den raad van justitie in zaken van mis- drijf, waarin eene voorloopige instructie heeft plaats gehad, 2) in eersten aanleg gewezen, zijn, met uitzondering van die, waarbij de beklaagde, wegens het niet bewezen zijn hunner schuld worden vrijgesproken, onder- worpen aan de revisie van het hooggeregtshof van Nederlandsch-Indië.

indien de beklaagde of het openbaar ministerie, of beiden zulks verlangen.

De vonnissen, door den raad van justitie in zaken van misdrijf, waarin geen voorloopige instructie heeft plaats gehad . gewezen , zijn vatbaar voor

'') Blijkens de lijst van errata achter het Staatsblad (offieieele uitgave) moet dit noord zijn .overtreding.'1

3) In S. 43 komen de gecursiveerde woorden niet voor.

(26)

hooger beroep aan het hoog-geregtshof van Nederiandseh-lndië. (S. 43.

R. O. 129. Sv. 282. Stbl. 1879. No. 281.)

Art. 48. De raad van justitie oordeelt in revisie over de daaraan in strafzaken onderworpen vonnissen van inlandsche regtbanken. (S. 44. R. 0. 169.)

Art. 49. De raad van justitie heeft het oppertoezigt over de binnen zijn ressort gevestigde weeskamer en de voogdijen, over welke aan deze bij de wet het toezigt is opgedragen. (S. 45. R."0. 132. Stbl. 1882. No. 74 en 74a.)

Art. 50. De raad van justitie is bevoegd, om op verzoek van bloed- of aanverwanten, na het openbaar ministerie te hebben gehoord of wel op de vordering van den officier van justitie ambtshalve, tot behoud van goede orde en rust of tot voorkoming van ongelukken, europeanen en met dezen gelijkgestelden, die wegens zinneloosheid of een doorgaand slecht en buiten- sporig gedrag ongeschikt zijn, om aan zich zelve overgelaten te blijven, of wel voor de veiligheid van anderen gevaarlijk zijn, na behoorlijk onderzoek, doch buiten vorm van proces, in daartoe bestemde gestichten, ziekenhuizen of andere geschikte plaatsen in verzekerde bewaring te doen stellen en hen daarin te doen houden, zoolang de toestand van zinneloosheid duurt of door die personen geene merkbare teekenen van beterschap worden gegeven.

Zoodanige verzoeken en vorderingen zijn onafhankelijk van de kuratele, welke, indien zij niet reeds is verleend, en wanneer daarvoor overigens genoegzame gronden aanwezig zijn, gelijktijdig of later kan worden gevraagd overeenkomstig de bestaande wettelijke bepalingen. (S. 46. R. O. 134.)

Art. 51. De beschikkingen, in het vorige artikel vermeld kunnen voor geen längeren termijn dan één jaar genomen worden.

Deze termijn kan echter, telkens, op verzoek of vordering als voren en na een nieuw onderzoek, doch voor niet langer dan één jaar, verlengd worden. (S. 47. R. O. 135.)

Art. 52. De vonnissen van den raad van justitie, in de gevallen bij de twee voorgaande artikelen voorzien, zijn bij voorraad uitvoerbaar.

Van die vonnissen valt hooger beroep aan het hoog-geregtshof van Neder- landsch-Indië. dat mede zonder vorm van proces beslist. (S. 48. R. 0. 136.)

Art. 53. Wanneer een persoon, die ingevolge de voorschriften der artt.

50 en 51 in verzekerde bewaring is gesteld, in zoover is hersteld of zooda- nige merkbare teekenen van beterschap geeft, dat eene langere afzondering- niet meer noodzakelijk is , beveelt de raad van justitie het ontslag, na behoorlijk onderzoek en nadat het openbaar ministerie is gehoord, doch overigens buiten vorm van proces, op verzoek van den in bewaring gestel- den persoon, of van diens bloed- of aanverwanten.

Het openbaar ministerie is bevoegd het ontslag ambtshalve te vorderen.

De vonnissen, waarbij het ontslag is geweigerd, zijn vatbaar voor hooger beroep. (S. 49. R. O. 137.)

Art. 54. De wettelijke bepalingen betreffende het burgerlijk regt regelen de bemoeienissen van den raad van justitie ten aanzien van het vestigen van hypothekaire verbanden of andere zakelijke regten en met opzigt tot overdragten van eigendom. (S. 50. R. O. 139.)

Art. 55. Het toezigt, door den raad van justitie uit te. oefenen op de notarissen, wordt bij bijzondere bepalingen geregeld.

Zoo ook het toezigt van den raad van justitie op de gevangenis ter plaatse, waar de raad gevestigd is, bestemd tot het opnemen der beklaag- den die voor den raad moeten teregtstaan. (S. 51. R. O. 140.)

Art. 56. Bij overlijden , ontslag of afzetting van eenen notaris, gevestigd in het gouvernement Celebes en Onderhoorigheden, worden diens Proto- kollen , repertoires en registers ter griffie van den raad overgebracht.

(27)

Bij overlijden, ontslag of afzetting van elders gevestigde notarissen, geschiedt de overbrenging naar het residentie-kantoor.

De Gouverneur-Generaal bepaalt, na welk tijdsverloop de aldus op de residentie-kantoren nedergelegde stukken naar de griffie van den raad van justitie zullen worden overgebragt. (S. 52. R. O. 141. Stbl. 1882 No. 25.)

Art. 57. De griffier van den raad van justitie en de sekretarissen der residentiè'n zijn respectivelijk belast met de bewaring der bij het voorgaand artikel bedoelde Protokollen en andere stukken.

Zij zijn bevoegd en verpligt om daarvan inzage te verleenen, mitsgaders grossen, afschriften en uittreksels af te geven op den voet en de wijze, zooals dit voor de notarissen is bepaald. (S. 53. R. O. 142.)

Art. 58. De dubbelen der registers van den burgerlijken stand worden 1er griffie van den raad van justitie overgebragt en, onder toezigt der regtbank , bewaard door den griffier, die bevoegd is om daarvan uittreksels te weven op gelijken voet en gelijke wijze, als de met de opmaking der akten van den burgerlijken stand belaste ambtenaren. (S. 54. R. O. 143.)

Art. 59. De officier van justitie is verpligt om nauwkeurige registers aan te houden :

1°. van alle door hem behandeld wordende zaken, geene uitgezonderd, met duidelijke vermelding van haren aard en de daarin betrokken personen , van hetgeen daarin is geschied of verrigt, en wanneer, door wien en op welke wijze zij zijn afgedaan ;

2". van al de, in de gevangenis van den raad van justitie, in verzekerde bewaring gestelde personen, met vermelding om welke oorzaak en op wiens last de gevangenneming heeft plaats gehad.

Van deze registers moeten driemaandelijks of binnen zooveel korteren tijd, als de prokureur-generaal dienstig zal oordeelen, volledige afschrif- ten aan dezen worden ingezonden. (R. O. 144. S. 55.)

Slotbepalingen van dit hoofdstuk.

Art. 60. De leden van de landraden en de inlandsehe officieren van justitie leo-o-en, alvorens hunne bediening te aanvaarden, te Mak-asser in handen van den Gouverneur, elders in handen van den plaatselijk gezagvoerenden ambtenaar, af den volgenden eed:

De leden :

,.Ik beloof en zweer geene giften of geschenken te zullen aannemen van eenic persoon , die voor den landraad in eenige zaak betrokken is of daarbij eenige zaak uitstaande heeft; dat ik als lid van den landraad met ijver, naar mijne beste kennis en geweten, zal werkzaam zijn, zonder van mijne verpligtingen om lief of leed, vriendschap of vijandschap , gunst of ongunst, af te wijken en dat ik steeds, gelijk een vroom en eerlijk regier betaamt zal regtspreken." (R. O. 113.)

De inlandsche officieren van justitie:

„Tk beloof en zweer, dat ik de mij opgedragen bediening met ijver, eer- lijkheid en onzijdigheid, zonder aanzien van persoon, zal waarnemen , dat ik nimmer eenige giften of geschenken zal aannemen van eenig persoon, van wien ik weet of vermoed, dat hij eenige zaak heeft, of zal krijgen, in welke mijne ambtsverrigtingen zouden kunnen te pas komen, en dat ik mij bij de uitoefening mijner bediening in alles zal gedragen overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de krachtens deze aan mij gegeven instructien en bevelen. (R. O. 114. S. 57. A. 32. M. 33. Tern. 24, Tim. 24.)

Art. 61. De personen, welke krachtens art. 18 van dit reglement geroe- pen worden, de zittingen van den landraad als adviseurs bij te wonen ,

(28)

leggen in handen van den president af den eed, voorgeschreven bij art 8 van het reglement op de rechterlijke organisatie en het beleid der justitie in Nederlansch Indue. (R. O. 114. S. 58. A. 33. M. 34 Tern. 25. Tim. 25) , Art. 62. Alle verdere verpligtingen der in dit hoofdstuk vermelde reg- oerlnke autoriteiten en van de aan dezen toegevoegde of ondergeschikte ambtenaren worden vastgesteld bij de volgende hoofdstukken van dit regle- ment. (R. O. 115. S. 59. A. 34. M. 35. Tern. 26. Tim. 2 6 )

HOOFDSTUK II.

V a n d e r e g t s p l e g i n g i n b u r g e r l i j k e z a k e n .

TITEL I.

Van de regtspleging in burgerlijke zaken voor de regentschapsgeregten en de magistraten.

Afdeeling I.

Van de regtspleging in eersten aanleg.

Art. 63. De regentschapsgeregten en de magistraten houden ten minste éénmaal 's weeks op eenen vastgestelden dag, de eersten ter hoofdplaats van het regentschap en de anderen ter hoofdplaats van hun ressort, zittino- tot afdoening der burgerlijke zaken, waarvan de kennisname hun bij het vorige hoofdstuk is opgedragen.

De magistraten kunnen bovendien, zulks noodig achtende, ook elders bin- nen hun ressort zitting houden. (I. B. 109. S. 61. A. 35. M. 36. Tern 27 Tim. 27.)

Art. 64. De eischer doet zijne vordering mondeling of schriftelijk ter teregtzitting.

Hij legt daarbij over alle zoodanige bescheiden, als hij dienstig acht. CA.

36. M. 37. Tern. 28. Tim. 28.)

Art. 65. Wanneer de verweerder niet tegenwoordig i s , gelast de regent of de magistraat partijen, voor zooveel den verweerder betreft door middel van een inlandsen hoofd of een politie-beambte, om met hare getuigen op eenen bepaalden dag voor hem te verschijnen. (A. 36. M. 38 Tern. 29. Tim. 29.)

Art. 66. Wanneer alsdan de eischer niet verschijnt, wordt de zaak ge- houden voor vervallen, behoudens het regt van den eischer , om zijne vor- deringen op nieuw voor te brengen.

Wanneer de verweerder, behoorlijk opgeroepen zijnde, ten bepaalden dage afwezig blijft, en er van geene wettige reden van verhindering blijkt, wordt de vordering aan den eischer toegewezen, ten ware zij bevonden wordt ongegrond te zijn, in welk geval zij wordt ontzegd.

Indien beide partijen verschenen zijn, worden zij, benevens de getuigen, indien zij die hebben voorgebragt, gehoord en wordt vervolgens uitspraak gedaan.

Partijen kunnen zich door een of mondeling ter teregzitting of schriftelijk gestelden gemagtigde doen vertegenwoordigen. (Cel. 88. 89. I. R. 110 111 112. 131. 132. S. 62. 83. 84. A. 36. M. 39. Tern. 29. 30. Tim. 30.)

Art. 67. Indien een getuige niet vrijwillig verschijnt, beveelt de regent of de magistraat diens oproeping en kan wijders gelasten , dat hij , bij niet

(29)

vrijwillige verschijning, door de openbare magt ter teregtzitting worde ge- bragt, ten einde aan zijne verpligting te voldoen.

De artikelen 106, 107, 108, 109, 110, 111 en het laatste lid van arti- kel 113 zijn op het getuigenverhoor toepasselijk. (I. E. 143. 144. A. 37. M.

40. Tern. 31. 32. Tim. 30. 31.)

Art. 68. Bij de uitspraak wordt het bedrag bepaald der vergoeding, volgens door het Gouvernement vastgesteld tarief door den suceumbant verschuldigd aan de voorgebragte getuigen. (S. 62. Cel. 79. A. 36. M. 39.

Tern. 29. Tim. 32.)

Art. 69. Alvorens eene beslissing te nemen, zijn de regent en de magi- straat verpligt om de personen, die krachtens de artt. 4 en 12 de zitting moeten bijwonen, te raadplegen. (I. E. 98. 118 al. 1. S. 64. A. 38. M. 41.

Tern. 33. Tim. 33.)

Art. 70. ') Van al het verhandelde bij de in dezen titel vermelde gereg- ten , bepaaldelijk ook van de door de raadslieden geuite gevoelens en van de gedane uitspraken, wordt door regenten en magistraten aanteekening gehouden in een register, waarvan maandelijks voor zoover de in dat tijds- verloop behandelde zaken betreft, een afschrift wordt gezonden, door de regenten aan den magistraat, binnen wiens ressort hun regentschap gelegen is, door de magistraten, door tusschenkomst van het hoofd van gewestelijk

bestuur, aan den raad van Justitie te Makassar.

De magistraat of de raad zijn bevoegd, om op de behandeling der zaken voor zooverre niet in hooger beroep is gegaan, zoodanige bemerkingen aan den betrokken regent of magistraat te maken, als zij nuttig en noodig oordeelen.

Zij houden van hunne bemerkingen aanteekening op het hun toegezonden afschrift van het register.

Het hoog-geregtshof is bevoegd om zich dit afschrift ten allen tijde te doen voorleggen. (I. E. 99. 119. S. 65. A. 39. M. 42. Tern. 34. Tim. 34.)

Art. 71. Het voornemen, om van eene uitspraak in hooger beroep te komen, moet worden bekend gemaakt aan den betrokken regent binnen tien dagen na de uitspraak, of, indien de appellant niet tegenwoordig is geweest, na de hem op last van den regent gedane mededeeling van het vonnis.

Deze houdt daarvan aanteekening op het in Art. 70 bedoeld register en doet daarvan, onder toezending van een uittreksel uit zijn register, voor zoover de zaak betreft, uitdrukkelijk mededeeling aan den magistraat, die in hoo- ger beroep moet oordeelen. (I. E. 100. 102. S. 66.)

Art. 72. De vonnissen in zaken, welke niet voor hooger beroep vatbaar zijn, zijn dadelijk uitvoerbaar; de anderen, zoo geen hooger beroep is aan- geteekend, zoodra de termijn van appèl verstreken is, en anders, zoodra het in hooger beroep gewezen vonnis door den betrokken regent is ontvangen.

(I. E. 100. al. 2. 121 al. 2. S. 67. A. 40. M. 44. Tern. 35. Tim. 35.) Art. 73. De regenten en magistraten dragen de uitvoering op aan de

') Gewijzigd bij Stbl. 1882 No. 235 alwaar is bepaald: „de magistraat, die gevestigd is

„ter plaatse, waar zieh de zetel bevindt der autoriteit, die met het dadelijk toezigt op zijne

„beslissing als regter in burgerlijke of strafzaken is belast, kan de in de boven aangehaalde

„artt. bedoelde registers in originali, instede van in afschrift of in extract, aan die autoriteit

„toezenden. De toezigthoudende autoriteit stelt alsdan de aanteekening barer bemerking op

„het register zelf en zendt dit ten spoedigste terug Het bovenstaande doet niets te kort 'aan

„de bij de aangehaalde artt. uitdrukkelijk aan het hooggerechtshof gegeven bevoegdheid, om

„zich het register in afschrift of extract te doen voorleggen." Zie ook artt. 340 en 341 waar- voor deze wijziging ook geldt.

(30)

dorpshoofden of andere hun ondergeschikte beambten. (I. E. 102. 122. S. 68.

A. 40. M. 45. Tern. 36. Tim. 36.)

Art. 74. Hij die, ingevolge het voorgaand artikel, met de tenuitvoerleg- ging is belast, maant den veroordeelde vooraf aan, om binnen de eerstvol- gende acht dagen aan de tegen hem uitgesproken vercordeeling te voldoen.

Indien hij na verloop van dien termijn niet heeft voldaan, brengt de met de tenuitvoerlegging belaste persoon zulks ter kennisse van den betrok- ken regent of magistraat, die ten ware hij redenen vindt om nog eenig uitstel te verleenen, gelast dat zooveel roerende goederen van den veroordeelde worden in beslag genomen , als vermoedelijk noodig zijn om de uitvoering van het vonnis te verzekeren. (I. E. 103. 122. S. 69. A. 41. M. 46. Tern. 37. Tim. 37.) Art. 75. De inbeslagneming geschiedt in tegenwoordigheid van twee getui- gen, en, zoo mogelijk, in het bijzijn van den veroordeelde, door den met do tenuitvoerlegging belasten beambte. (I. E. 104. 122. S. 70. A. 42. M. 47.

Tem. 38. Tim. 38.)

Art. 76. Indien binnen twee dagen na de inbeslagneming nog niet aan het vonnis is voldaan, worden de in beslag genomen goederen, tot het beloop van de uitgesproken veroordeeling, in tegenwoordigheid van twee getuigen, in het openbaar, om gereed geld, aan den meestbiedende verkocht-

De veroordeelde is bevoegd, om de orde aan te wijzen, naar welke de in beslag genomen goederen zullen worden verkocht.

Zoodra de opbrengst der verkochte goederen zooveel bedraagt als de som, waarvoor de tenuitvoerlegging geschiedt, en de op den verkoop vallende kosten , wordt niet met den verkoop der overige in beslag genomen goedo- ren voortgegaan.

Deze worden onmiddellijk aan den veroordeelde teruggegeven. (I. E. 105.

122. S. 71. A. 43. M. 48! Tern. 39. Tim. 39.)

Art. 77. De inbeslagneming mag zich niet uitstrekken tot het vee, dat, en de gereedschappen, welke volstrekt benoodigd zijn tot de uitoefening van het persoonlijk bedrijf van den veroordeelde. (I. E. 106. 122. S. 72.

A. 44. M. 49. Tern. 40. Tim. 40.)

Art. 78. De met de tenuitvoerlegging belaste persoon geeft onmiddellijk na den afloop daarvan kennis aan den regent of magistraat, op wiens last hij heeft gehandeld. (I. E. 122. S. 73. A. 45. M. 50. Tern. 41. Tim. 41.) Art. 79. Behoudens de in art. 68 bedoelde vergoeding aan de getuigen, geschiedt de regtsbedeeling, in dezen titel bedoeld, kosteloos. (I. R. 108.

122. S. 74. A. 46. M. 51. Tern. 42. Tim. 42.) Afdeeling II.

Van de regtspleging in hooger beroep.

Art. 80. In geval van kennisneming in hooger beroep van de uitspraken der regentschapsgeregten in burgerlijke zaken, doet de magistraat, naar aan- leiding van de hem, in opvolging van het voorschrift van art. 71 al. 2 , gedane mededeeling, aan partijen den dag aanzeggen, waarop de zaak voor hem zal dienen, met last om de getuigen, die zij alsnog zouden willen doen hooren, op dien dag voor te brengen. (I. E. 123. S. 75.)

Art. 81. Op den bepaalden dag onderzoekt de magistraat de zaak op nieuw.

Tot dat einde worden de uitspraak van den eersten regter en de stukken van het eerste geding gelezen, de getuigen overeenkomstig het bepaalde bij art. 67 gehoord, en zoowel de reeds vroeger voorgebragte als de nieuwe bewijzen in overwoging genomen.

(31)

Hierop doot de magistraat uitspraak, met inachtneming van het bepaalde bij de artikelen 68 en 6 9 , en worden verder opgevolgd de voorschriften van art. 70. (Cel. 12. I. R. 124. S. 76.)

Art. 82. De magistraat doet den eersten regter, door toezending van afschrift, kennis dragen van de in hooger beroep gewezen vonnissen, bin- nen acht dagen na de uitspraak.

De tenuitvoerlegging geschiedt steeds bij den eersten regter en overeen- komstig heto-een in de voorgaande afdeeling ten aanzien van de tenuitvoer- legging der in eersten aanleg gewezen vonnissen is vastgesteld. (I. E,. 125. S. 77.)

TITEL EL ')

Van de regtspleging in burgerlijke zaken bij de landraden.

Afdeeling I.

Van de behandeling der zaken op de teregtzitting.

Art. 83. Burgerlijke vorderingen, behoorende tot de bevoegdheid der landraden worden bij verzoekschrift, door den eischer, of door diens, overeenkomstig het voorschrift van art. 87 gemagtigde onderteekend, inge- diend aan den president van den landraad, onder wiens regtsgebied de verweerder zijne woonplaats heeft, of bij gebreke van eene bekende woon- plaats zijn werkelijk verblijf houdt.

Bijaldien er meerdere verweerders zijn, die niet binnen het ressort van denzelfden landraad wonen, wordt de vordering ingediend aan den president van den landraad der woonplaats van een hunner, ter keuze van den eischer.

Indien bij schriftelijke akte woonplaats is gekozen, kan de eischer des verkiezende zijne vordering indienen aan den president van den landraad, binnen wiens regtsgebied de gekozen woonplaats gelegen is. (I. E. 126.

S. 78. A. 47. M. 55. Tern. 43. Tim. 43.)

Art. 84. Wanneer de eischer niet kan schrijven, noch zijnen naam tee- kenen kan hij zijne vordering mondeling voordragen aan den president van den landraad, die daarvan aanteekening houdt of doet houden.

Wanneer de president zich niet bevindt ter plaatse waar de landraad ge- vestigd is, binnen welks ressort de eischer woonachtig is of verblijf houdt, kan de mondelinge voordragt ook geschieden bij den magistraat van des eischers woon- of verblijfplaats, die zijne van de voordragt gedane aantee- kening binnen 24 uren , nadat de vordering bij hem is gedaan, opzendt aan den president, die daarmede verder handelt, alsof de vordering bij hem ware ingebragt. (I. R. 127. S. 79. A. 48. M. 56. Tern. 44. Tim. 44.)

Art. 85. De president doet de gedane vordering, nadat die door den grif- fier op een daarvoor bestemd register is ingeschreven, in afschrift toekomen aan den verweerder, met aanzegging om daarop binnen eenen bepaalden termijn te antwoorden. Die termijn wordt geregeld naar mate van den afstand, doch mag in geen geval korter dan acht dagen worden gesteld. (I. R. 128.

S. 80. A. 49. M. 57. Tern. 45. Tim. 45.)

Art. 86. Het antwoord van den verweerder ingekomen, of de daartoe aestelde termijn verstreken zijnde, bepaalt de president den dag waarop de zaak voor de landraad zal dienen, en doet dien aan partijen aanzeggen, met last om zich te doen vergezellen van de getuigen, die zij wenschen te

') Stbd. 1882 Nu. 34«.

(32)

doen hooren, en de schriftelijke bewijsstukken mede te brengen, waarvan zij zich mogten willen bedienen.

Van de in dit artikel bedoelde beschikkingen wordt aanteekening gehou- den op het register en op de minuut der vordering. (I. E. 129. S. 81. A.

50. M. 58. Tern. 46. Tim. 46.)

Art. 87. Partijen kunnen zich, des verkiezende, doen bijstaan of verte- genwoordigen door gemagtigden, tot dat einde van eene bijzondere schrif- telijke magtiging voorzien, ten ware de lastgever in persoon tegenwoordig mögt zijn. (Cel. 66. al. 4. I. R. 130. S. 82. A. 51. M. 59. Tern. 47. Tim. 470

Art. 88. Wanneer de eischer, behoorlijk opgeroepen zijnde, niet ten be- paalden dage voor den landraad verschijnt, noch iemand van zijnentweo-e doet verschijnen, wordt de eisch voor vervallen gehouden, en de eischer veroordeeld in de kosten, behoudens het regt om zijne vordering op nieuw voor te brengen. (Cel. 66. al. 1. I. R. 131. S. 83. A. 52. M. 60. Tern. 48 Tim. 48.)

Art. 89. Wanneer ten dage dienende de verweerder, behoorlijk opgeroe- pen zijnde, niet verschijnt, noch iemand van zijnentwege doet verschijnen, wordt de eisch toegewezen, ten ware het aan den landraad mögt blijken , dat deze is onregtmatig en ongegrond.

Ingeval, van toewijzing van den eisch, wordt het vonnis van den land- raad , op last van den president, door een daartoe bevoegd beambte aan den veroordeelde aangezegd.

Van deze aanzegging en van den dag, waarop zij heeft plaats gehad, wordt door den griffier van den landraad aanteekening gehouden aan den voet van het vonnis. (Cel. 66. al. 2. I. R. 132. S. 84. A. 53. M. 61. Tern.

49. Tim. 49.)

Art. 90. In de gevallen, bij de twee voorgaande artikelen voorzien, kan de landraad, alvorens eenige uitspraak te doen , gelasten, dat de niet ver- schenen partij ten tweede male zal worden opgeroepen tegen eenen naderen , door den president op de teregtzitting aan de opgekomen partij bekend te 'maken regtsdag. De landraad is daartoe zelfs verpligt, indien het blijkt of aannemelijk is, dat het wegblijven der niet opgekomen partij aan wettige beletselen is toe te schrijven. (I. R. 133. S. 85. A. 54. M. 62. Tern. 50. Tim. 50.)

Art. 91. Wanneer ten bepaalden dage partijen verschenen zijn, tracht de landraad, bij monde van den president, haar tot een vergelijk te brengen.

Indien zoodanig vergelijk tot stand komt, wordt daarvan, staande de teregtzitting, eene akte opgemaakt, waarbij partijen veroordeeld worden tot nakoming der getroffen overeenkomst, en welke akte dezelfde kracht heeft en op dezelfde wijze ten uitvoer wordt gelegd, als een gewoon vonnis.

Van een zoodanig gewijsde wordt geen hooger beroep toegelaten.

Wanneer, bij de poging om partijen tot een vergelijk te brengen, de bemoeijenis van eenen tolk wordt vereischt, worden dienaangaande de voor- schriften van het volgend artikel nagekomen. ') (I. 11. 134. S. 86. A 55. M.

63. Tern. 51. Tim. 51.)

Art. 92. Wanneer partijen verschenen , maar tot geen vergelijk te bren- gen zijn (hetgeen in het proces-verbaal der zitting wordt vermeld), worden de door partijen overgelegde stukken voorgelezen en, wanneer eene dei- partijen de taal, waarin die stukken geschreven zijn, niet machtig is, door eenen tolk, door den president aan te wijzen, in de taal van die partij overgebragt.

') Zie Stbd. 1882. No. 35.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De combinatie van de interesse naar een organisatie die zich inzet voor mensen die het slechter hebben dan ik en de voorgestelde taken, maakten het dat ik besloot om stage te

Trainers zijn gewend met weerstand om te gaan, maar als (ernstige) weerstand niet beïnvloedbaar blijkt wordt deelname gestopt.. De deelnemers die uitvallen, vallen meestal in

Met hulp van trainers en regiocoördinatoren en door tussenkomst van DJI hebben we in alle PI’s interviews met deelnemers kunnen houden, behalve in Training L intra.. De

The regular Lifestyle Training differs from the Short Lifestyle Training in that it is more intensive (more sessions) and is therefore more suitable for individuals with a higher

De vordering tot rectificatie kan op grond van het tweede lid van artikel 6:167 ook ingesteld worden indien de publikatie niet als onrechtmatige daad is toe te rekenen aan

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

het gevaar van de geestelijk gestoorde voor derden en de waarschijnlijkheid dat dit gevaar zich zal verwezenlijken (met als subfactoren: de aard van de geestesziekte,

VAN ONRECHTMATIGE DAAD VAN WOLFSBERGEN De behandeling van de onrechtmatige daad der overheid in hoofdstuk VI (p.112-128) van het boek van Wolfsbergen bestaat uit de bespre- king