• No results found

DE HERKENNING VAN MISDADIGERS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DE HERKENNING VAN MISDADIGERS"

Copied!
88
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

DE HERKENNING VAN MISDADIGERS

DOOR

ANTHRQPOMETRISCHE IDENTIFICATIE

volgens het stelsel van A L P H O N S E B E R T I L L ON EN

de wenschelijkheid der toepassing daarvan in NEDEBLANDSCH-INDIË.

EEN MEMORIE

DOOR

G. J. P. VALETTE

Ass.^Besident.

GEDRUKT E U DE SWART EN ZOON te 's-Grnvenliage.

(2)

^ »

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 1798

(3)

DE HERKENNING VAN

DOOR

ANTHROPOMETRISCHE IDENTIFICATIE

vol-ens het stelsel van A L P H O N S E B E R T I L L O N

EN

de wensehelijkheid der toepassing daarvan in NEDERLAND SCH-INDIË.

EEN MEMORIE

nooR

G. J. P. VALETTE

Ass. Resident.

*

ÜEDRUKT BIJ DE SWART EN te 's-Gravenhage.

à V*

ZOON

"HIKENK

(4)
(5)

VOORBERICHT.

Het staat in Eederlandsch-Indië eigenaardig geschapen met het politiewezen. Er doet zieh daar het, Yoor zulk een uitgebreid gebied, vermoedelijk eenige verschijnsel voor, dat van alle ambtenaren met de uitoefening der politie belast, van den hoogsten tot den laagsten, niet één enkele voor dat vak opgeleid is.

In den derden jaargang van de Handelingen der Nederl.

Indische Juristen-Vereeniging — sedert ontbonden — vindt men in het ls t e deel (1887) een zeer belangrijk pree-advies van Mr. J. C. T H . HEYLIGERS, thans Hoogleeraar aan de Indische Inrichting te Delft, nopens de leemten in de wet- telijke bepalingen betreffende de veiligheidspolitie op Java en Madura en de wijze, waarop daarin voorzien zou kunnen worden, welk vraagstuk destijds aan de orde gesteld was.

Aan dat degelijke, ook thans nog in allen deele met vrucht te raadplegen betoog, ontleen ik de volgende aanhalingen omtrent het bovenbedoelde feit:

„Nagenoeg de geheele politiezorg is in handen van niet- deskundigen, van ambtenaren, die, hoe verdienstelijk hun arbeid op menig ander gebied ook zijn moge, tegen eerst- bedoelde taak hoegenaamd niet zijn opgewassen, en dit om de eenvoudige reden, dat zij er nimmer het minste voor- bereidend onderricht, noch theoretisch, noch zelfs praktisch voor hebben genoten".

(6)

4

„ . . . Men vergeet. . . dat de politie een wetenschap is en een kunst tegelijk, die ernstige studie, na behoorlijk voorbereidend onderricht, voreischen. Ontkend wordt de een- voudige waarheid: „pour savoir quelque chose, il faut l'avoir appris".

„ . . . Het was de drang der omstandigheden, die leidde tot de opdracht van de politiezorg aan de ambtenaren van het binnenlandsch bestuur . . . Met hoevele buitengewone en heterogene dienstverrichtingen (echter) hebben die ambte- naren zich bezig te houden ! . . , Maar (deze bijkomende werkzaamheden) . . . vorderen misschien allen te zamen niet zooveel tijd en inspanning als de politiezorg alleen . . . In

:t algemeen kan men zeggen, dat wie een bekwaam politie- ambtenaar wil worden, zijn doel alleen bereikt door voorbe- reidende studie, onder leiding van deskundigen, gepaard aan rijpe ervaring op dit gebied, zonder daarbij door andere bezigheden van dezen veelomvattenden arbeid te worden afgeleid".

Het opstel van den heer HEYLIGERS kreeg ik eenige maanden geleden voor het eerst onder de oogen, doch de juistheid dezer beschouwingen had ik reeds lang aan mij zelven ervaren, met name toen ik, na ruim drie jaren in een binnenlandsche afdeeling op Java geplaatst te zijn ge- weest, belast werd met het ambt van assistent-resident van de politie te Semarang.

Erkenning van hetgeen er in dit opzicht aan onze op- leiding ontbreekt, dreef mij er toe om daarin te voorzien toen de gelegenheid zich voordeed. Dit was het geval, toen ik in het voorjaar van 1894, wegens ziekte, met verlof naar Europa moest vertrekken. Ik besloot den mij gegunden vrijen tijd ten nutte te maken voor theoretische, doch inzonderheid ook voor praktische studiën van verschillende, het politiewezon rakende onderwerpen. De laatste konden

(7)

5

slechts met vrucht ondernomen w o r d e n , w a n n e e r m i j , zoo- wel hier te lande als b u i t e n s l a n d s , officieëlc introducties ten dienste stonden. Op mijn daartoe s t r e k k e n d verzoek werden mij die door de goedgunstige bemiddeling van Z. E . den Minister van Koloniën v e r s t r e k t , in N e d e r l a n d voor den Hoofdcommissaris van politie te 's G r a v e n h a g e ; in L o n d e n , door tusschenkomst van H . M's. Gezant a l d a a r , voor den Chef der Londensche geheime p o l i t i e , den heer ANDERSON en te P a r i j s , eveneens door die van H . M's.

G e z a n t , voor den Prefect van politie. D a n k zij de mij ver- l e e n d e , veel vermogende i n l e i d i n g s b r i e v e n , viel m i j , zoowel hier als te L o n d e n en te P a r i j s , het voorrecht te beurt van m e t de meeste hulpvaardigheid ingelicht te worden omtrent de door mij opgegeven a a n g e l e g e n h e d e n : de uitoefening van straatpolitie bij dag en bij n a c h t ; het E n g e l s c h e d e t e c - t i v e s y s t e m en de p r a k t i s c h e opleiding der c o n s t a b l e s ; de zoogenaamde s e r v i c e d e s J e u x , s e r v i c e d e s M o e u r s en s e r v i c e A n t h r o p o m é t r i q u e .

V a n deze verschillende inrichtingen van politiewezen, w a a r v a n ik de w e r k i n g heb k u n n e n gadeslaan onder de gewaardeerde voorlichting van ervaren d e s k u n d i g e n , wier welwillende hulp ik erkentelijk g e d e n k ; van al die in- richtingen heeft geen mij zoozeer getroffen als de in de laatste plaats g e n o e m d e , het beroemde stelsel van den heer

ALPHONSE B E R T I L L O N tot h e r k e n n i n g van misdadigers door middel van a n t h r o p o m e t r i s c h e identificatie.

H e t stelsel is thans in de meeste beschaafde landen over- genomen , ook in enkele k o l o n i ë n , Algiers en Britsch-Indie o. m. E r gaat slechts één roep over de voortreffelijkheid d a a r v a n . Zoowel geleerden — criminalisten en statistici — als p r a k t i s c h e v a k m a n n e n e r k e n n e n alom zonder voorbehoud de stipte n a u w k e u r i g h e i d en de handige b r u i k b a a r h e i d dier m e t h o d e , welke zulk een omwenteling in de strafrechts-

(8)

6

plowing tegenover de recidivisten tot stand gebracht heeft.

Na zorgvuldige persoonlijke studio overtuigd van de groote voordeelen, die do toepassing van het stelsel ook voor politie- en justitiewezen in Nederlandsch-Indië zou hebben, terwijl aan die toepassing geen noemenswaardige kosten verbonden zouden zijn — hoofdzakelijk die voor don aankoop van cenige stellen instrumenten — meen ik, door de aanbie- ding der hierachter volgende memorie, een bescheiden poging te mogen wagen om de gezaghebbendon voor die- zelfde overtuiging te winnen.

G. V.

's Gr a v e n h a g e , Januari 1896.

(9)

DE „ B E R T I L L O N A G E "

EN

de wensehelijkheid der toepassing

1

daarvan in Nederlandsch-Indië.

1. De taak der Politie.

Onder politie verstaat men de tweeledige staatsbemoeienis, welke ten doel heeft:

I. om alle feiten, waardoor de openbare orde, rust en veiligheid, en de veiligheid en vrijheid van bijzondere per- sonen verstoord of bedreigd worden, te voorkomen;

I I . om, wanneer dergelijke feiten gepleegd zijn, ze te ontdekken en de daders op te sporen.

De taak der politie is dus deels praeventief, deels repres- sief, een splitsing, die zich evenwel in de praktijk niet altijd laat volhouden.

Voor het eerste gedeelte dier taak treedt zij zelfstandig op ; voor het tweede gedeelte is zij werkzaam als hand- langster en ondergeschikte der justitie, op wie eveneens de zorg rust der handhaving van de openbare orde en van de rechten der personen, met de verplichting om de straf- bare feiten tot klaarheid te brengen en de daders te bestraffen.

In het staatsverband vullen justitie en politie elkander derhalve aan. Beider bestemming richt zich naar inwendige

(10)

8

beveiliging der maatschappij in algemeenen zin. Doch, evenals dit algemeene doel voor elke der beide machten zich in de toepassing verdeelt in tweedorlci werkkring, zoo loopen ook de praktische en de wettelijk voorgeschreven middelen uiteen, waarmede de cene en do andere hare verplichtingen hebben na te komen. De justitie bindt uit- sluitend het recht, zooals de staat dit wettelijk vastgesteld hoeft. De politie ; hoewel uit den aard aan dat zelfde recht gebonden; moet echter vóór alles praktisch zijn en derhalve alle door de wet geoorloofde, maar, waar de wet zwijgt of vrijheid laat, ook alle geschikte, door de rechtvaardig- heid en door de omstandigheden te billijken maatregelen treffen, hetzij ter voorkoming, het zij ter ontdekking van overtredingen en misdaden.

Bij de bespreking der taak van de politie en van sommige daartoe dienstige maatregelen, wordt hier slechts gedacht aan de politie in den engeren zin, aan dien term door het dagelijksch spraakgebruik toegekend. Tot het politiewezen toch behooren eenige staatsinrichtingen van specialen aard, belast met het toezicht op de naleving van wettelijke ver- ordeningen omtrent openbare hygiëne, pachten en middelen, stoomwerktuigen, haven-, rooi- en ijkwezen, spoorwegen en andere openbare verkeersdiensten e. d. m. Deze rubrieken blijven hier echter buiten beschouwing.

2. Het herkennen van misdadigers.

Op de politie rust alzoo de zorg om overtredingen en misdrijven te voorkomen, e n , wanneer zij begaan zijn, de feiten tot klaarheid te brengen, de daders op te sporen, de gestolen voorwerpen en de tot het plegen der wan-

(11)

9

bedrijven gebezigde werktuigen, te achterhalen en met de daders aan de justitie over te leveren.

En om de daders te kunnen opsporen, en ook om met goed gevolg preventief te kunnen ageeren, dient de politie over middelen te beschikken, in het eene geval tot het onderkennen der aangewezen of vermoedelijke schuldigen ; in het andere om personen, van wie het bekend is, dat zij herhaaldelijk aan zekere overtredingen of misdaden zich schuldig maken, in hun gangen te kunnen nagaan.

Vóór alles moet zij daartoe het uiterlijk voorkomen dier individuen kennen. Wanneer de politie-ambtenaren, dat"

niet uit eigen aanschouwing kennen, behooren, zoo mogelijk daaromtrent aanwijzingen gegeven te worden.

Hoe geschiedt dit in alle landen als Nederl.-Indië * ) , waarin de nader te bespreken nieuwere methoden tot iden- tificeering nog niet ingevoerd zijn?

Op tweederlei wijze.

Vooreerst, en nagenoeg uitsluitend, door het uitschrijven van signalementen. Verder, bij uitzondering, ook door middel van photographische portretten.

Welke waarde deze beide hulpmiddelen in de praktijk blijken te bezitten, worde hier thans in het kort nagegaan.

3. Signalementen.

„Een signalement," luidt Littrés definitie, „is de beschrij- ving van een persoon, dien men herkend wil hebben." Een ideaal signalement zou derhalve zoo duidelijk aanwijzend moeten zijn, dat ieder, die het geraadpleegd had, uit de gegeven beschrijving den beschrevene uit alle anderen moest kunnen herkennen.

") Tot vóór liet j i a r 1800 ook in het moederland.

(12)

I II

Do werkelijkheid laat echter nagenoeg alles te wensehen over, wanneer het gezochte individu niet door een of meer zeer sterk sprekende bijzonderheden in het oog valt. De oorzaak ligt aan de uiterst gebrekkige wijze van beschrijving-, mecrendels in niets bepalende algemeenheden. Hot zij men op een reispas of op een „Steckbrief" der politie de sig- nalementen naleest, altijd treft men de zelfde waardelooze aanduidingen in dezen trant: gezicht, ovaal; voorhoofd:

laag; oogen: bruin; mond: groot; kin: gewoon; haar:

donker; knevels: bruin, enz. Te vergeefs zou men beproeven ook maar met een glimp van eenige gelijkenis, zich een aldus geïnventariseerd uiterlijk voor do verbeelding te roepon. In zijn onjuiste vaagheid slaat het op niemand, of slaat het op honderden.

De woorden, de uitdrukkingen voor de beschrijvingen, men heeft ze in den regel slechts beschikbaar voor u i t e r s t e n of het sterk opvallende in afmetingen, vormen en kleuren, voor hetgeen derhalve min of meer tot de uitzonderingen behoort ; niet voor het gemiddelde, het tusschen inliggende, waarvoor men zich behelpen moet met niets zeggende definities als: gewoon, middelbaar en soortgelijke. Zoo weet een ieder, wat men bedoelt met bruine of blauwe oogen, doch zoodra men de overgangen tusschen die beide kleur- typen wil aanwijzen, ontbreken de bruikbare woorden om de menging en de intensiteit der tinten weer te geven. De oogen, die men gewoonlijk als grijs, groen of zwart aan- duidt, zijn, goed bezien, noch grijs, noch groen, noch zwart, maar vertoonen in den iris groen met grijze spikkels;

of grijs met een groen-en-bruinen kring; of een grijs groenen grond met geele kartels; een effen donkerfluweel- bruinen grond ; of een bruinen grond met straalvormige zwarte stippels. Een haviksneus, een wipneus, een stompneus ; hoewel te algemeen aangeduid; beantwoorden in onze

(13)

11

verbeelding aan zekere (uiterste) vormen. Wat denken wij ons echter bij een neus, een mond of een kin, in een signalement als gewoon beschreven P Eenvoudig niets. Die term roept geen zweem van eenige voorstelling wakker.

Een als klein of als groot gesignaleerde gestalte zegt ons, vaag, iets : een afwijking in den eenen of den anderen zin van het niet opvallende gemiddelde. De hoogte echter van een man van „middelbare lengte" teekent zich weer niet voor ons, wijl dat „middelbare" te zeer vlot, niet de aandacht trekt door eenige afwijking. De afmetingen aangevende termen missen ook de kracht om gradaties in klein, middelbaar en groot te doen gevoelen. Dit onver- mogen om te bepalen van het uitsluitend beschrijvende signalement, komt in elk onderdeel daarvan uit.

Het is daarom niet slechts onbruikbaar, maar bovendien gevaarlijk, omdat het kan leidon tot het ongemotiveerd bcmoeielijken, tot onwettige aanhoudingen, ja zelfs ook tot het gevangenzetten van onschuldigen. Behoort het laatste gelukkig tot de zeldzame uitzonderingen bij de noodigo nauwgezetheid der betrokken ambtenaren, geen, die met het uitoefenen van politie belast was en die niet uit eigen ervaring ettelijke voorbeelden van de eerste twee gevallen zou weten bij te brengen.

Ik haalde hier in het Nederlandsch gestelde signalementen aan, doch de critiek daarop geldt evenzeer voor de honderd- tallen van in het Maleisch en andere inlandsche talen opge- maakte signalementen, welke dagelijks in Nederl.-Indië uitgeschreven worden. De bekende qualificaties : Tingginja : sedeng; Koelit: langsep; Mata: hitam; Dedek: sesak en dergelijke praecisecren in haar niets zeggende algemeenheid al even weinig als de aangehaalde JNederlandsche termen.

Wel hebben de inlanders veelal een goed oog op kleine détails, op de kenmerkende teekens van een uiterlijk, ook

(14)

12

waar die niet aanstonds bij een oppervlakkige bezichtiging in het oog vallen; maar niet elk op te sporen individu draagt voldoend duidelijke bijzondere teokens op het gelaat of de overige , gewoonlijk bij den inlander ontbloote gedeelten van het lichaam. Over het geheel genomen missen ook deze signalementen nagenoeg alle doelmatigheid. Hierbij voegt zich nog de moeielijkheid voor de ondergeschikte Europecsche politiebeambten als schouten, opzichters van politie en z.g. opiumjagers om, zelfs op een redelijk sig- nalement, het uiterlijk van een inlander of vreemden ooster- ling te identificeeren. Van de termen tot aanduiding van sommige vormen en kleuren gebezigd, vatten zij niet altijd de kracht. Bovendien vordert gelaatskennis in den zin der gaaf om het kenmerkende van een uiterlijk waar te nemen, samen te vatten en te elimineeren uit het meer algemeenc, niet-karakteristieke, — niet slechts oefening, maar ook zekere ontwikkeiing, welke in den regel niet het deel dier beambten is. En daar ten slotte het veelal geringe verschil in kleeding bij inlanders en vreemde oosterlingen evenmin de herkenning van een individu vergemakkelijkt, slagen de hierbedoelde beambten daarin zelden of nooit, ten zij dezeu behooren tot de Indo-Europeanen , die een beter oog hebben voor de eigenaardigheden der bedoelde rassen.

Afgescheiden van anderen omstandigheden, moet het óók hieraan geweten worden, dat de schouten van zuiver euro- peesche afkomst zoo weinig praesteeren, waar het de op- sporing geldt van voortvluchtige inlanders, en vreemde Oosterlingen.

Dat de voorafgegane bedenkingen ook elders erkend zijn, moge blijken uit de hieronder volgende aanhaling, ontleend aan een belangrijke studie van den Leidschen hoogleeraar Mr. H. VAN DER HOEVEN over: „ D e o n v o l l e d i g h e i d e n de o n b e t r o u w b a a r h e i d o n z e r r e c i d i v i s t e n -

(15)

IS

s t a t i s t i e k " , in het Tijdschrift van Strafrecht, *) deel V bladz. 283 : „ Op grond van het thans door mij ingesteld onderzoek ben ik alzoo nog vaster dan ooit overtuigd van de onwaarde, ja van het gevaarlijke onzer signalementen.

Yan de onwaarde, omdat twee signalementen van den zelfden persoon zoo enorm dikwijls in belangrijke punten van elkaar afwijken, van het gevaarlijke, omdat de signalementen in den regel niets bevatten dan een tiental vermeldingen van twijfelachtig allooi aangaande de meest alledaagsche zaken, die in de zelfde combinatie bij honderden en duizenden andere individus worden aangetroffen, zoodat een aanhou- ding op grond van een signalement, bij ontkentenis van den verdachte, in den regel een groot waagstuk is, dat lang niet altijd goed uitvalt."

4. Photographien.

Vóór de invoering der nieuwere methode tot identificatie, heeft men tot dusver, naast de gebrekkige beschrijvende signalementen, het voornaamste hulpmiddel gezocht in photographische afbeeldingen.

Een goede photographie vergemakkelijkt de herkenning van den afgebeelden persoon ontegenzeggelijk in hooge mate.

Toch bewijzen Photographien, wanneer zij niet correct ge- nomen en stelselmatig, in verband met andere hulpmiddelen aangewend worden, aan de politie veel minder diensten dan men oppervlakkig meenen zou.

*) Uitgave van G. W. BRILL te Leiden. In deze doorwrochte en zeer geroemde studie werd voor de eerste maal de dringende wenschelijkheid aangetoond der invoering ook in Nederland van het fransehe stelsel der C a s i e r s J u d i c i a i r e s , verbonden met de anthropometrische signale- menten volgens de methode van Dr. A. BEHTILLON. Van beide inrichtingen vindt men daarin een omstandige uiteenzetting.

(16)

14

Om te beginnen deugt niet elke photographie. Hoe dik- wijls merkt men niet zelf op en hoort men niet door anderen verklaren, dat een portretje van een bloedverwant, een vriend, een goeden bekende, met wiens voorkomen het oog vertrouwd i s , niet gelijkt? Toch liegt de photographie niet. Zij geeft het op te vangen beeld absoluut getrouw terug. Waarom bevredigt zij dan dikwijls niet? Wijl er geen rekening gehouden is met zekere eischen.

Zal de portretgelijkenis goed voldoen, dan wil het oene gezicht e n f a c e , het andere e n p r o f i l , een derde d e t r o i s q u a r t s genomen worden. Elk gelaat toch vertoont in zekeren stand het nadrukkelijkst de karakteristieke eigen- aardigheden , die ; uitkomend tegen de minder gepronon- ceerde overige gedeelten ; de eigen, dat ééne gelaat van alle andere gelaten onderscheidende, individualiteit daarop stempelen. Treft men dezen stand niet bij de pose, dan laat de gelijkenis te wenschen over. Ook brengt een ongeschikte regeling van het invallen van het licht op het gelaat, door slagschaduwen, een valschen indruk te weeg van schijnbare reliefs en diepten. Ten slotte doet het retoucheeren schade aan de gelijkenis.

Intusschen aannemend, dat men goed geslaagde photo's bezit, kan men daarop nog niet altijd blijven staat maken.

Wanneer sedert de opneming van het individu eenige tijd verloopt, kan het uiterlijk veranderen door de jaren, door het afscheren, het laten aangroeien of anders dragen van hoofdhaar, knevels en baard. Dit laatste geldt wel hoofd- zakelijk voor Europeanen , maar in zekere mate eveneens voor inlanders en oostersche vreemdelingen. Ook door een verschil in de kleeding ontstaat soms een merkbare, min of meer verwarrende wijziging in het uiterlijk voorkomen. Men denke slechts aan de onderscheiden indrukken, die een militair en een zeeman in uniform en in een matrozenpak, of in burger-

(17)

16

kleeren maken. Zelfs waar photographische portretten beschik- baar zijn, blijken dezen derhalve, door eigen gebreken, vaak ongenoegzaam als hulpmiddel ter opsporing. De praktijk wees van het gebruik nog andere bezwaren aan. In Indië worden slechts zelden Photographien van misdadigers genomen. Op de politiebureaux treft men er in den regel slechts enkele aan, van voortvluchtigen of van als gevaarlijk gesignaleerde hadji's en een enkelen bekenden opiumsmokkelaar. Het raadplegen daarvan in voorkomende gevallen kost dan ook geen moeite.

Theoretisch lijkt een zoo volledig mogelijke verzameling goede portretten van voortvluchtige en gevaarlijke sujetten van groot nut. Daar echter, waar men er over beschikt, blijken ze voor de politie weinig of niets te geven, zooals mij bij mijn studies over dit onderwerp, duidelijk werd uit de mededeelingen o. a. van den Hoofd-Commissaris voor de politie te Rotterdam, den heer VOOKMOLEN.

Op last van den toenmaligen Minister van Justitie

MODDERMAN werd in 1882 voor Nederland het zoogenaamd

„geheim register" ingevoerd, bestemd ter opneming van de signalementen, Photographien en verdere belangrijke bijzonderheden betreffende zekere categorien van gevangenen.

Op de hoofd-commissariaten te Amsterdam, 's-Gravenhage, Rotterdam en een paar andere grootere plaatsen zijn die Photographien [vermeerderd met die van sommige pick-pockets en andere verdachte sujetten ; zoowel uitheemsche als buiten- landsche, die de grenzen overkomen bij gelegenheid van tentoonstellingen en groote feestelijkheden,] in lijvige albums bijeengebracht. Hebben er diefstallen, aanrandingen of moorden plaats gehad, omtrent de daders waarvan ingezetenen inlichtingen meenen te kunnen verstrekken, dan worden hun, zoo noodig, die albums voorgelegd ten einde na te gaan of de bedoelde personen bij geval onder de aanwezige

(18)

16

portretten voorkomen. Bijna vast ondervindt men, dat de getuigen, na korteren of längeren tijd in de albums ge- bladerd te hebben, zoodanig verward raken door de vele afbeeldingen, dat zij niet slechts de poging om te zoeken opgeven, maar ook verklaren het uiterlijk van den ver- dachte niet goed meer voor den geest te hebben. De politie- ambtenaren ondervinden hetzelfde. De vele, snel opeen- volgende indrukken onder het bezichtigen, brengen hen in verwarring. Zij zien niet meer, zijn niet meer in staat tot vergelijken en staren de portretten aan zonder ze in zich op te nemen. En geregeld vervaagt zich tijdelijk de her- innering der beeltenis van den gezochten, min of meer duidelijk gezienen persoon. Ook ongerekend dit bezwaar, is hot zoeken in dergelijke verzamelingen, naar individuen wier namen men niet kent, veelal een onbegonnen werk.

Buiten het geval, dat men den naam weet en uit het naam- register dus dadelijk de photographie kan uitvinden, leveren de bedoelde albums weinig nut op.

In zijn Memorie van antwoord dd. 17 October 1895 be- treffende de wijziging van het IVd e hoofdstuk der staatsbe- grooting voor 1895 [invoering der c a s i e r s j u d i c i a i r e s in Nederland], teekende de Minister van Justitie VAN DER KAAY hieromtrent aan*) : „ . . . De inrichting der portretten- verzameling laat veel te wenschen over. Hoe uitgebreider zij wordt, hoe meer de bruikbaarheid, ten gevolge van hare gebrekkige inrichting, zal verminderen. Het vinden van den persoon, dien men zoekt, zal hoe langer hoe meer tijd en moeilijkheden opleveren".

Dezelfde ervaringen deed men elders in nog ruimer mate op. Toen ik aan de P r é f e c t u r e d e P o l i c e te Parijs in den aanvang van 1895 den „ s e r v i c e a n t h r o p o m é t r i q u e "

bestudeerde, deelden oudere ambtenaren onder het personeel

*) Bk. 5, alinea 5.

(19)

17

mij mede, dat de vroeger; vóór de invoering van dezen dienst; aldaar aangehouden verzameling van omstreeks negentig duizend portretten van misdadigers, eenvoudig in het archief lag te bestuiven, omdat de nasporingen daarin in den regel hopeloos waren, bij gebreke aan een bruikbare classificatie.

Houdt men daarentegen slechts enkele weinige portretten ter raadpleging aan , dan is het praktisch nut daarvan zeer beperkt, een enquête-middel voor slechts een gering aantal.

Zoo nuttig als de photographie is als bijkomende aan- wijzing in het stelsel der anthropometrische signalementen, gelijk nader blijken zal; zoo betrekkelijk gering zijn de voordeelen voor de politie van de photographie zonder meer.

Tot besluit hieromtrent moge nog deze aanhaling volgen uit do Inleiding vóór hot handboek van den Heer BERTILT-ON,

I n s t r u c t i o n s S i g n a l ó t i q u e s * ) :

„S'il est un lieu commun en police, c'est bien le peu d'utilité de la photographie pour arriver jusqu'au malfaiteur en fuite. — Autant elle serait excellente, dit on, pour con- firmer une identité soupçonnée, autant elle serait insuffisante comme moyen de recherche, et il arriverait journellement aux limiers les plus consciencieux de passer à côté d'un type dont ils auraient l'image en poche sans le reconnaître."

De oorzaak van dit laatste gemis aan doeltreffendheid der photographie, dat nog niet aangeroerd werd, vindt later bespreking.

5. Nadeelen dor geltrelfkige identificatie.

De zeer ongenoegzame hulpmiddelen, waaraan justitie en

*) De volledige titel luidt: I d e n t i f i c a t i o n A n t h r o p o m é - t r i q u e . — I n s t r u c t i o n s S i g n a l ó t i q u e s , par ALPHONSE B E R - TILLON. — Nouvelle Edition — Melun , 1 m p r i m e r i e A d m i n i s t r a- t i ' v e , 1893.

(20)

18

politie zich bedienen moeten, overal waar de modern weten- schappelijke identificatie methode, gepaard met de instelling der reeds genoemde „ c a s i e r s j u d i c i a i r e s " , nog niet toegepast wordt, leidt tot de volgende nadeelen:

1. Doordien de gangen van „beroepsmisdadigers" en on- vertrouwbare sujetten niet voldoende nagegaan kunnen worden, laten praeventie en repressie meer te wenschen over dan noodig ware.

2. De rechter blijft dikwijls onbekend met de antecedenten der vóór hem gebrachte beklaagden, daar elk zeker middel ontbreekt om daarvan op de hoogte te komen,

hetgeen weder dit ten gevolge heeft:

3. Er bestaat geen waarborg voor de richtige werking van het vigeerend strafstelsel, hetwelk ook in Ned. Indië het beginsel huldigt, dat herhaling van misdrijf oen ver- zwarende omstandigheid vormt, waarop de rechter, bij de toepassing van straf, moet acht geven; en

4. Een volledige en vertrouwbare recidivisten-statistiek wordt onmogelijk gemaakt en daarmede tevens de beoordee- ling der werking van elk strafstelsel, dat met het zoo even bedoelde beginsel rekening houdt.

5. Opzettelijke identiteitsverwisselingen van veroordeelden kunnen plaats hebben en onopgemerkt blijven, — oen met name bij expedities in Ned. Indië aan het licht gekomen feit.

Over het in de eerste plaats aangegeven nadeel, behoeft wel niet uitgewijd te worden. Het ligt zoozeer voor de hand , dat eon ieder het inziet.

(21)

19

De drie volgende bedenkingen behooren door hun onder- ling verband bij elkander. Yoor een korte toelichting zij hier ruimte gegund.

Het in Nederl. Indië vigeerend strafstelsel bepaalt, zooals gezegd, dat herhaling van misdrijf een door den rechter in acht te nemen verzwarende omstandigheid vormt. Als algemeen beginsel, binnen de daarbij aangegeven grenzen, wordt het uitgesproken in de artikelen 22 en 23 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen, en in de daarmede correspondeerende artikelen 25 en 26 van dat voor Inlanders. Het geldt ook voor overtredingen, in den zin, aan dien term gehecht in de artikelen 1 der twee aan- gehaalde strafwetboeken, zooals o. m. blijkt uit de correspon- deerende artikelen 6 en 4 der Algemeene Politie-strafregle- menten voor Europeanen en voor Inlanders en, om bij een paar voorbeelden uit het Strafwetb. v. Inlanders te blijven, uit het voorkomende in de tweede alinea's der artikelen 305 en 317. *) Bij contravention op het stuk van 's lands middelen en pachten verzwaart recidive in den regel, zoo- wel do lijfstraffen als de geldboeten aanmerkelijk. Men denke b.v. aan de strafbepalingen op opiumovertredingen.

[Stb. 1890 No 149].

Ons strafrecht laat den rechter een groote vrijheid in het opleggen van straffen binnen de meerendeels zeer ruime grenzen, bij elk artikel der strafwetboeken, alsook bij de politiereglementen en andere verordeningen gesteld. Bij de beoordeeling der vraag, welke mate van straf in een voor- komend geval aan den beschuldigde moet worden opgelegd, zal de rechter niet het minst op zijn antecedenten moeten acht slaan. Ontbreekt den strafrechter de wetenschap dier antecedenten, dan derft hij een der voornaamste gegevens,

' ) . . . u wanneer rle schuldigen nimmer terzake van diefstal . . . en?..

zijn veroordeeld.//

(22)

20

noodzakelijk voor de overweging van de mate der op te leggen straf. Die wetenschap n u , mist de strafrechter in Indië maar al te dikwijls.

De moeielijkheden, overal elders bestaande waar geen c a s i e r s j u d i c i a i r e s en anthropometische signalementen geraadpleegd kunnen worden, wegen hier nog zwaarder ton aanzien van Inlanders e. d. g. g., vooreerst door het gemis aan een burgelij ken stand voor deze categoriën van personen, ten andere door de gewoonte van den inlander om herhaal- delijk van naam te verwisselen. Zijn kindernaam verwisselt hij, zoodra hij volwassen wordt, trouwt of een hegocrdo betrekking krijgt. Bij de geboorte van een kind noemt hij zich weder naar dezen afstammeling. Een gelukkig voorval, het herstel uit een zware ziekte van hemzelven of van een der leden van zijn gezin, het ontkomen aan een hachelijk gevaar, noopt hem ook weder om, ter herdenking van het feit, zijn naam te veranderen. Het is duidelijk dat deze herhaalde naamsverwisselingen op zich zelven reeds bijdragen tot onzekerheid omtrent het verleden van den betrokkene.

Blijft hij echter in de omgeving, waarin hij opgroeide of zich sedert geruimen tijd ophield, dan kan het desa- bestuur hem genoegzaam controleeren, — indien het daartoe willig en te goeder trouw is. Doch juist hierop valt niet altijd staat te maken. De voorbeelden , dat kètjoes, veedieven on dergelijk gespuis een gansche streek terroriseeren, straf- feloos hun misdadig bedrijf uitoefenen, en zoowel door den kleinen man als door hot desabestuur, dat in de eerste plaats tegen hen moest optreden, ontzien, en zelfs tegen do politie verborgen on beschermd worden, — die voor- boelden zijn overbekend. Evenzeer die van overeenkomsten, met dieven en roovers aangegaan, om zekere desa's on- gemoeid te laten, tegen oenige afkoopsom en de in die omgeving gewaarborgde veiligheid, indien zij gezocht mochten worden.

(23)

21

Dergelijke booswichten zijn in den regel „ beroepsmisda- digers", van vroeger bekend en die dikwijls ook reeds lichtere of zwaardere veroordeelingen ondergingen. Tengevolge van de tegenwerking dor beangste en ontrouwe desapolitie glippen zij vaak door de handen der districtspolitie , die wel eens langs hen gaat, zonder te vermoeden, welke vangst zij konde doen.

Bij de opvatting van zulke individuen ondervinden politie en justitie soms zonderlinge mooiolijkheden in het vaststellen hunner identiteit. Ik herinner mij daarvan een eigenaardig voorbeeld uit den tijd, dat ik assistent-resident van Salatiga was. De grensstreek tusschen de afdeeling Bojolali, een ware lappendeken van gouvernements en vorstenlandsche enclaves, werd sedert lang onveilig gemaakt, door een troep veedieven, die bij geschikte gelegenheden ook het kampak- bednjf uitoefenden. Met veel moeite en overleg; zoowel uit Tengaran (het grensdistrict) als uit het Solosche grondgebied heimelijk tegenwerkt door de lagere politie; gelukte het mij na ruim een jaar om het hoofd der bende te doen overvallen en gevangen nemen. Bij de voorloopige iustructie zijner zaak, kwam ik voor het geval, dat een zevental getuigen, desagenooten van hem en die hem sedert lang van aangezicht tot aangezicht kenden, verklaarden, dat hij de beruchte veedicf was, dien men tot dusver te vergeefs had trachten in handen te krijgen, doch dat acht of negen andere getuigen ; ook desagenooten en even goed met hem bekenden , pertinent vol- hielden, dat men niet hem, maar een ander vóórhad. De waar- heid kwam ten slotte aan het licht, doch niet zonder zwarigheid.

Intusschen blijven dergelijke schavuiten geenszins altijd in de omgeving, waarin zij tehuis belmoren. Achtervolgd door de politie, soms ook door de verbittering hunner slachtoffers

— een veelal gevaarlijker element dan de politie, — ver- dwijnen zij naar elders. En wanneer zij zich ver genoeg

(24)

• ) • >

van huis vestigen, kunnen zij, al naar 't hun lust, peau neuve maken of het oude handwerk op een versch exploitatie- terrein hervatten. Het is bijna ondoenlijk om de identiteit dezer van elders gekomen Inlanders vast te stellen. Geven zij zich de moeite om gedurende eenige dagen op een na- burige landbouwonderneming of bij de een of andere exploitatie te gaan werken en van een mandoer een ontslagbriefje te krijgen, gesteld op den eersten den besten naam, dan zijn zij voor hun identiteitsbewijs geborgen, on kraait geen haan naar hun ware herkomst.

De politieambtenaar en de rechter missen tegenover zulke sujetten, wanneer zij voor eenig nieuw vergrijp op- gevat mochten worden, alle hulpmiddelen om hun antece- denten te weten te komen. Gelieven zij die niet zelven op te geven, dan blijft hun verleden een ondoorgrondelijk geheim. Wanneer men deze moeielijkheid tot dusver in Nederland in beduidende mate ondervindt, waar do politic in de ondergeschikte rangen actiever en vertrouwbaarder is, en de burgerlijke stand een hulpmiddel aanbiedt; dan be- hoeft het wel geen betoog, dat zij in Indië zich veel nadrukkelijker doet gelden.

Wàt er terecht komt van de toepassing van het beginsel, dat herhaling van misdrijf een verzwarende omstandigheid moet uitmaken, kan dan ook niemand nagaan. Alleen staat vast, dat dit tegenover vele misdadigers een doode letter moet blijven en dat een deugdelijke recidivisten-statistiek in Indië nog onbereikbaarder geacht moet worden dan tot dusver in Nederland.

De bespreking van het vierde punt: opzettelijke identi- teitsverwisselingen , schiet nog over. Het doelt op het be- kende feit, voornamelijk in Atjeh destijds geconstateerd, dat dwangarbeiders hun nummerplaatjes en genummerde kleedingstukken verwisselden met die van gesneuvelde of

(25)

•s.\

gestorven lotgenooten, die nog een korteren straftijd hadden te ondergaan. Uit den aard bleven sommige dergelijke ver- wisselingen onontdekt, wanneer de mandoers de individuen niet goed kenden en de medegestraften het gebeurde niet uitbrachten, wat inlandsche veroordeelden zelden of nooit van elkander doen. En indien al eens een enkel geval ver- moed werd of aan het licht kwam, welke afdoende middelen bezat men om te Atjeh of op eenig ander oorlogsterrein, ver van de plaats van herkomst van den delinquent, zijn identiteit te verzekeren, wanneer er geen gestraften waren, afkomstig uit dezelfde buurt en bereid tot het geven van inlichtingen ?

Reeds onder gewone omstandigheden ondervindt men dezelfde zwarigheid, wanneer op aanvragen van elders, een verdachte opgespoord en aangehouden moet worden. De groote meerderheid dier aanvragen wordt na een maand of langer beantwoord met het bericht, dat de verdachte niet in de afdeeling of het gewest aangetroffen is. Meent men op het bewuste individu de hand gelegd te hebben, dan wordt hij ter identificeering en confronteering opgezonden, niet zelden om het bescheid te erlangen, dat een verkeerde aangehouden is geworden. Hoeveel noodelooze uitgaven zou dit heen weder zenden het Land kosten ? ïïoevelen worden er noodeloos en wederrechtelijk door in in hun vrijheid belemmerd ?

Door het voorafgegane, hoe vluchtig ook behandeld, meen ik in hoofdtrekken de groote leemten der hulpmid- delen tot identificeering van verdachten en misdadigers in Ned. Indië voldoende gestaafd te hebben.

Ik ga thans over tot bespreking van het in verschillende landen in en buiten Europa toegepaste en proefhoudend gebleken, wetenschappelijk stelsel om daarin te voorzien.

(26)

24:

6. Beginsel «1er anthropometrische signalementen naar het stelsel van ALPHONSE BE1ITILLON.

De reeds aangehaalde Memorie ran Antwoord van den Minister van Justitie herinnert, dat het op te lossen vraag- stuk , tweeledig is :

1° hoe moet een signalement zijn ingericht, opdat steeds met zekerheid kan worden verklaard, dat een later aange- houdene dezelfde persoon is als hij, op wien dat signalement betrekking heeft, ook al zijn er jaren verloopen, sedert het is opgemaakt?

2° hoe moet de collectie signalementen zijn ingericht, opdat elk afzonderlijk signalement daarin steeds gemakkelijk kan worden terruggevonden ?

Beide opgaven heeft de heer BERTILLON, sedert twaalf jaren C h e f du s e r v i c e A n t h r o p o m é t r i q u e bij de Parijsche P r é f e c t u r e de P o l i c e op voortreffelijke wijze opgelost.

De anthropométrie als indentificatie-middel berust op deze drie, door een meer dan twaalfjarige ondervinding, onbe- twisbaar gebleken gegevens:

I. D e n a g e n o e g v o l s t r e k t e o n v e r a n d e r l i j k h e i d v a n h e t m e n s c h e l i j k b e e n d e r g e s t e l n a h c t t w i n - t i g s t o j a a r .

De geheele lengte kan gedurende de eerste twee of drie jaren nog iets toenemen, door het groeien der dijbeenderen, doch zoo luttel, dat het zeer gemakkelijk is daarmede rekening te houden. Ook wijst de praktijk uit, dat die zeer geringe toeneming ruimschoots opgewogen wordt door de welving van den ruggegraat, die na het twintigste jaar geleidelijk, tot in hoogen ouderdom, zich buigt.

I I . D e e i n d e l o o z e v e r s c h e i d e n h e i d d e r afme-

(27)

25

t i n g e n t u s s c h o n d e s k e l e t t e n v a n v e r s c h i l l e n d e m e n s c h e n .

De ervaring toont aan dat, evenmin als twee geheel gelijke boombladeren, er twee personen te vinden zijn; ik zeg niet met twee geheel gelijke beendergestellen, maar zelfs niet met zoodanig overeenkomende beendergestellen, dat zij met elkander verward zouden kunnen worden.

I I I . H e t g e m a k e n d e b i j n a w i s k u n s t i g e j u i s t - h e i d , w a a r m e d e s o m m i g e a f m e t i n g e n v a n l i e t b e e n d e r g e s t e l o p h o t l e v e n d s u j e t g e m e t e n k u n n e n w o r d e n .

BERTILLONS zeer eenvoudige meetwerktuigen maken dit mogelijk.

Onder het verbazend groot aantal maten, welke men op het menschelijk lichaam kan nemen, heeft BERTILEON, na nauwkeurige onderzoekingen, de volgende uitgekozen voor de anthropometrische signalementen :

i Lenarte lm staande houding-.I Maten op het \ 6 \ . , ö J ,. , { Lengte der uitgestrekte armen,

lichaam genomen. J . ' Bovenlijf [rechtop zittend genomen.] '

Hoofdlengte.

Hoofdbreedte.

Maten aan het j Grootste horizontale wijdte der jukbeen- hoofd genomen, j deren.

Lengte van het rechter oor.

Breedte van het rechter oor.

„ . i Lengte van den linker voet Maten aan \ °

„ midde armen en beenen

genomen

middenvinger.

„ „ „ „ pmk.

„ „ „ « onderarm.

De hierboven aangegeven metingen van het rechteroor

(28)

: ' i ;

maken op de andere een uitzondering, omdat zij niet op een onderdeel van het beenderstelsel, maar op een kraak- beenachtig gedeelte van het lichaam genomen worden. De bijvoeging van dit oor berust op zijn gebleken groote signa- lementswaarde. Terwijl overigens steeds de linkerzijde van het lichaam voor de metingen genomen wordt, omdat deze zijde het minst te lijden heeft, wordt in afwijking daarvan het rechteroor gemeten, wijl, om verschillende overwegende redenen, van den aangehouden persoon, voor het profiel- portret, steeds de rechterzijde gephotographeerd wordt.

Naast de opgesomde, verschillende afmetingen worden in dit stelsel nog opgeteekend sommige v o r m e n on k l e u r e n , waarvan de noteering bij de verschillende onderdeden van het menschelijk uiterlijk van belang is.

De vormboschrijvingen bepalen zich tot het beloop van het voorhoofd, den neus, het rechteroor, de schouders en hot middel (de „ t a i l l e " ) . Deze m o e t e n , andere vormen k u n n e n incidenteel er bij genomen worden.

De kleurbeschrijvingen hebben betrekking op het linker- oog, het hoofdhaar, het baardhaar en de gelaatskleur.

Eindelijk zijn nog voorschriften gegeven omtrent do wijze van aanduiding, plaatsbepaling en beschrijving van k a r a k t e r i s t i e k e t r e k k e n (gang, houding, tongval, spraak, gebaren) en bijzondere kenteekencn (lidteekens. tatoc- ëeringen), voor zoover die bij den opgemeten persoon aange- troffen worden.

De maten vormen de basis voor de gerechtelijke vast- stelling der identiteit, het onveranderlijke en onderschei- dende, dat het individu uit alle andere individuen afzondert.

Het beschrijvend gedeelte van liet signalement; beschrij- vend, niet naar persoonlijke indrukken, doch, voor elk onderdeel, volgens enkele vaste, eenvoudige regels voor vormen, standen, verhoudingen en kleuren ; het beschrijvend

(29)

27

gedeelte dient vooral ook voor de herkenning en opsporing van gezochte personen.

De strekking van het signalement der bijzondere kentee- kenen is om die reeds door de beschrijvende en anthropo- metrische signalementen verkregen resultaten buiten alle discussie te stellen. *)

In haar geheel van onveranderlijke afmetingscijfers, syste- matische beschrijvingen en nauwkeuringe aanduidingen van bijzondere kenteekenen , bevat de anthropometrische signalc- mentskaart een onafwijsbaar middel tot herkenning en vast- stelling der persoonlijkheid.

7. Toestellen en werktuigen voor de metingen.

De toestellen zijn uiterst eenvoudig en, voor zoover zij van hout zijn, door eiken timmerman of meubelmaker te vervaardigen; de werktuigen zeer gemakkelijk te hanteeren.

De toestellen bestaan uit : twee linialen, een van één, en een van een halven meter, waarop de millimeter ver- deeling duidelijk is aangebracht, bestemd voor het meten der lichaamslengte en van die van het bovenlijf; verder twee bankjes, benoodigd bij het meten van het bovenlijf en van den voet; een hoogere bank of schraag, waarop de linkerarm bij het meten kan rusten; een vierkanten houten kap, benoodigd bij het meten der lichaamslengte en van die van het bovenlijf; een groot vel papier of gewast linnen van vierkanten vorm van een breedte van één meter en verticaal in centimeters verdeeld; een dubbelen centimeter met handvatsel en een schaar.

De lineaal van één meter lengte behoort verticaal bevestigd te worden tegen den muur, zoodat het nulpunt op juist één meter afstand van den grond komt.

") Vgl. BERTILLON, r n s t r . S i g n a l , Introduction, blz. LXV en LXVI.

(30)

28

De liniaal van éën halven meter komt eveneens verticaal tegen den muur op een horizontalen afstand van 1 meter van de meterliniaal. Aan de andere zijde van deze liniaal wordt het vel papier of gewast linnen tegen den muur bevestigd.

De houten meetkap *) bestaat uit twee vierkante plankjes, met een scharnier aan- en loodrecht op elkander bevestigd en verbonden door een houten kwart-cirkelboog met een opening voor de vingers als handvat.

De metalen meetinstrumenten bestaan uit drie stuks : een omgebogen passer 2) van vernikkeld staal met een cirkelboog tusschon de beenen, op welken boog oen millimeterverdeeling is aangebracht tusschen 12 en 22 cM., bestemd voor het meten van het hoofd en de grootste wijdte der jukbeenderen ; een klein model maatstok van staal, met nikkelen schuif voor het meten van het oor, en een in vorm gelijken, groot-model maatstok van hetzelfde materiaal voor het meten van den voet, de vingers en den onderarm.

Als bij toestel wordt nog gebezigd een kleine zinken plaat en een roller voor het daarop uitspreiden der drukinkt, tot het nemen van vingerafdrukken, waarover nader.

De inrichting van een meetlocaal is dus zeer eenvoudio-

o"

De geringe kosten worden hieronder later gespecificeerd.

') Hier en elders volg ik voor zuiver technische details gemakshalve (min of meer) de officieele Nederlandsche / / H a n d l e i d i n g v o o r d e n B e a m b t e , b e l a s t i n e t de t o e p a s s i n g d e r l i c h a a m s m e t i n g o nz.

v o l g e n s l i e t s t e l s e l v a n . A L P H O N S E BERTILLON//, van Rijkswege be- werkt naar BERTILLONS ' / I n s t r u c t i o n s / / |door den Hoofdcommissaris van Politie te Rotterdam, W. VOORMOLEN, die de invoering van het stelsel voor Nederland voorbereidde.] De fransche tekst is veel uitvoeriger;

de wetenschappelijke argumenten en beschouwingen daaruit zijn in de H a n d l e i d i n g weggelaten.

!) Eene kleine wijziging van den bij de anthropologen welbekenden cephalometer van Broca.

(31)

29

8. Waarde der Metingen.

Voor de beoordeeling der metingen door deskundigen biedt een korte beschrijving daarvan, waartoe ik mij hier zou moeten bepalen, niet het geringste nut. Ten einde een juist. begrip daarvan te verkrijgen dient men ze praktisch te zien uitvoeren, en tevens de zeer minutieuze instructiën met de daarbij behoorende toelichtingen te bestudeeren, daarvan in BERTILLOUS I n s t r u c t i o n s S i g n a l e t i q u e s gegeven en verduidelijkt door het steeds daarnaast te raad- plegen A l b u m , waarvan de groote, correcte teekeningen en Photographien het rechte begrip zeer vergemakkelijken.

In de Nederlandsche H a n d l e i d i n g komen slechts de tee- keningen voor, niet de Photographien. Overigens bevat de verdienstelijk bewerkte tekst al het noodige voor den be- oefenaar van het stelsel, die uitsluitend de praktijk daarvan wil leeren kennen.

Ik teeken dus slechts aan, dat de verschillende metingen aan het lichaam, het hoofd en de ledematen, dank zij de daarvoor gebezigde juisthoids-instrumenten, bij zorgvuldige behandeling, met do uiterst bereikbare nauwkeurigheid kunnen geschieden.

De uiterst bereikbare nauwkeurigheid, want een ideale, volstrekte nauwkeurigheid is, als bij alle menschenwerk, natuurlijk niet mogelijk. Met welke zorg en gelijkheid in de wijze van opneming de metingen ook verricht worden, altijd zullen kleine verschillen tusschon onderscheidene metingen van den zelfden persoon voorkomen : h e t is o n m o g e l i j k , d a t z u l k e v e r s c h i l l e n n i e t v o o r - k o m e n . Langdurige en nauwgezette proefnemingen hebben 't echter mogelijk gemaakt om de grenzen vast te stellen waarbinnen, voor elke meting, die onvermijdelijke juistheids afwijkingen zich mogen beweo-en. Overschrijden zij dit

(32)

30

„ m a x i m u m d ' é c a r t t o l e r a b l e " dan heeft de opnemer niet accuraat gemeten. Hiermede vervalt ook, zooals BERTILLON terecht opmerkt, het bezwaar, vroeger wel eens door sommige rechtbanken en pleitbezorgers geopperd togen velschillen van millimeters en onderdeden daarvan, bij verschillende metingen van een zelfde individu geconstateerd.

Do vraag toch is niet, of er in twee signalementen, op één persoon slaande, afwijkingen voorkomen; want het is onmogelijk dat er g e e n afwijkingen voorkomen in twee of meer metingen; maar uitsluitend of die afwijkingen binnen de onvermijdelijke speling blijven. Volkomen gelijk- luidendheid der cijfers van twee verschillende anthropome- trische lijsten zou niet wijzen op de juistheid daarvan, maar integendeel op onnauwkeurigheid, afspraak of eenvoudig afschrijven.

Waar de te dulden speling binnen zeer enge grenzen aangegeven is, laat de juistheid der metingen en hare betrouwbaarheid dus geen twijfel meer over. De volgende cijfers geven de te dulden afwijking-coëfficiënten aan, en men zal er uit ontwaren dat deze geen ruimte laten voor slordigheid in hot nemen der maten. Br wordt namelijk toegelaten :

Op de: Een verschil (-f- of —) van:

lichaamslengte 7 m. m.

armslengte 10 „ lengte van het b o v e n l i j f . . . . . . . 7 „ lengte van het hoofd .

breedte van hot hoofd lengte van het r. oor.

breedte van liet r. ooi

0,5 0,5 1,5

(33)

31

lengte van den 1. voet 1,5 „ lengte van den 1. middenvinger 0,5 „ lengte van den 1. pink . . , 0,75 „ lengte van den 1. onderarm 1,5 „

Tusschen twee verschillende signalementen van één persoon kan derhalve als maximum-verschil voorkomen het tweevoud der aangegeven cijfers, zonder dat elk dier signalementen, op zich zelf genomen, als onnauwkeurig afgewezen zou moeten worden. Bij elke meting toch kan de opnemer de maximum- afwijking meer of minder gekregen hebben. Geschiedde dit toevallig in tegenovergestelde zinnen, door den een -\-, dooi- den ander —, dan krijgt men dus als divergentie twee maal dat cijfer. Niettemin komen dergelijke toevallen in de praktijk schier nimmer voor, en wordt, wanneer de afwijking het bedoelde maximum begint te naderen, steeds een contra- verificatie op het individu gehouden. Afwijkingen voorbij de maxima staven, ingeval van nauwkeurige metingen, de n i e t - i d e n t i t e i t der bij de onderscheiden signalementen bedoelde personen. *)

De door correcte metingen verkregen cijfers bezitten, ook afgescheiden van de verdere bijzonderheden op de signalementskaarten en van de daarop geplakte photographi- sche portretten, onloochenbare bewijswaarde. De onder- zoekingen, daaromtrent ingesteld in de kaarten-verzameling van den S e r v i c e A n t h r o p o m é t r i q u e te Parijs, thans omstreeks 120.000 stuks bedragende, en in de verzamelingen van Bordeaux, Lyon, Berlijn, Genève, Bome, Milaan en elders, hebben uitgewezen, d a t n i m m e r t w e e i n d i v i -

*) Het zou mij te ver voeren, wanneer ik hier ook ging uiteenzetten, welke betrekkelijke waarde de metingen van niet volwassen individuen (onder de 20-jaren) bezitten, en welk gebruik daarvan gemaakt kan worden.

(34)

!->,2

d u e n i n a l l e o n d e r d e e l e n g e l i j k e a f m e t i n g e n v e r t o o n e n .

Een dergelijke uitkomst spreekt voor zich zelve.

9. Waarde van het beschrijvend gedeelte der signalementen.

Dient het anthropometrisch signalement tot verificatie in de gevangenis en voor den rechter, het beschrijvend sig- nalement moet in de eerste plaats het onderkennen van den gezochten persoon onder de menigte vergemakkelijken. Hoe weinig het ouderwetsche politie-signalement daartoe in staat stelt, werd reeds opgemerkt.

BERTIIJ.ON heeft daarom in plaats van de min of meer vage, litterair-beschrijvende termen, oen systeem van zoo nauwkeurig mogelijke b e p a l i n g e n v a n a f m e t i n g e n , v o r m e n , b e l o o p e n e n k l e u r e n ontworpen, dat zooveel doenlijk praecisie in de voorstelling brengt. Men moet zich oefenen in het lezen en reconstruëeren in de verbeelding van die gegevens. Doet men dit zorgvuldig, dan zijn de resultaten verrassend.

Ook hier weder kan men slechts door haar in alle bijzonderheden te bestudeeron, de groote voordeelen dei- methode waardeeren. Ik kan mij echter alleen bepalen tot een paar voorbeelden om er eenig denkbeeld van te geven.

Hierboven is gewezen op het weinig zeggende der aan- duiding van een gestalte als: groot, klein of gemiddeld.

BERTUXON komt hierin tegemoet door de gradaties in het signalement op de volgende wijze aan te geven :

Gestalte.

1 2 3 4 5 (i 7

Klein - klein - (klein) - M i d d el b aar - (groot) - groot - Groot.

waarbij derhalve de kleine en groote lengten , ieder op zich

(35)

zelf weder een normtype en twee afwijkingen in tegenover- gestelde zinnen aangeven, naarmate zij verder van of dichter bij hot middelbare staan. De onderstreeping wijst op het uiterste, de ( ) op de nadering naar het gemiddelde, aequivaleeren dus: z e e r k l e i n of z e e r g r o o t e n : t a m e - lijk k l e i n of t a m e l i j k g r o o t .

In den zelfden trant wordt, om nog een voorbeeld aan te halen, de profillijn der basis van den neus, naar gelang deze horizontaal loopt, min of meer opwipt, of over den lip valt, gesignaleerd als volgt:

1 2 3 4 5 6 7

Opgaand - opgaand - (opgaand) - h o r i z o n t a a l - (vallend) - vallend - vallend.

Om de huidkleur te bepalen, moet men op twee ver- schillende gegevens letten, en wel op de aanwezigheid van kleurstof of pigment in de huid en op het doorschemeren der bloedvaten in het gelaat. Het pigment is de geelachtige, bruine of, bij het negerras, nagenoeg zwarte materie, die in meerdere of mindere mate in de huid van eiken mensch, ook zelfs van het blanke ras, voorkomt. Voor het tweede gegeven dient meer op de doorschijnendheid van het vel gelet, waardoor het gelaat een meer bleeke of blozende kleur krijgt. De beide rubrieken vult men dus in met : geen, weinig, middelmatig of veel; bij het pigment desverkiezend ook met de kleur. Zoo kan de gelaatstint van een blozenden Hollander aangeduid worden met: „ pigment-weinig" „bloed v e e l " ; van een Javaan met: „pigment veel (donkerbruin)";

„ bloed-geen. " Nog korter voor bepaalde rassen met de vermelding der gelaatskleur, als b. v. „ negerkleur " ; „geel, of bruin Indo-Europeesch " ; „ donkerbruin of goei Inlandsen";

„ geelbleek Chineesch. " De laatste omschrijvingen zijn prak- tischer voor Indië, waar de factor der bloedkleur veelal niet in tel komt.

Wat de oogkleur betreft, bepalingen als: blauw, grijs,

(36)

u

bruin, zwart zijn veel te vage uitdrukkingen, die, wanneer men de aan te duiden oogen in het volle licht beziet, in- correct en onvolledig blijken te zijn, zooals boven opgemerkt werd. Voor deze onjuiste terminologie stelt BERTILLON een stiptere omschrijving in de plaats. Hij neemt voor de een- vormigheid steeds het linkeroog, tenzij dit ontbreekt, ge- schonden of sterk gevlekt is, in welk geval het rechter gedefinieerd wordt, met vermelding dier omstandigheid.

[Linker- en rechteroog verschuilen bij sommige menschen in kleine détails].

In het midden van den oogbol ziet men de in normalen, gezonden toestand altijd zwarte kern of pupil, daaromheen een gekleurden ring, den iris of regenboogkring, veelal met een smallen, anders getinten buitensten rand, en daarom- heen het wit van den oogbol. De iris vormt de basis voor de oogbeschrijving. Deze vertoont twee uiterste typen: den iris zonder pigment en den iris, geheel door pigment in- genomen. Alle andere soorten vormen overgangen tusschen deze twee uiterste typen.

Pigmentlooze oogen onderscheiden zich door het geheel ontbreken van gele, oranje of bruine kleurstof in den iris.

Dit zijn de zoogenaamde (zuiver) blauwe oogen van Noord- Europeesche rassen, Schotten, Nooren e. a.

Hoe meer pigment in den iris voorkomt, des te meer nadert het oog het andere uiterste, hot donberbruine of zwarte oog van Arabieren, Negers, Polynesische en Maleische rassen.

Bij de aanwezigheid van pigment lette men op de plaats waar dit voorkomt, in den binnensten of in den buitensten kring van den iris, in den „aureool" of in den „omtrek".

Na langdurige studie heeft BERTILLON voor de kleurver- deeling de volgende klassen aangenomen, waarvan elk type, behalve door de prachtige, bij zijn werk behoorende

(37)

35

oosrenkaart, een meesterstuk van uitvoering, in de hand- leiding uitvoerig beschreven en toegelicht wordt:

1. pigmentloos, 2. met geel pigment, 3. met oranje pigment;

4. met lichtbruin pigment,

5. met kringvormig bruin pigment, 6. met groenachtig bruin pigment, 7. met zuiver [of donker] bruin pigment.

Verder worden aangegeven :

de schakeeringen der tinten (licht, middelmatig, donker); en de verspreiding of teekening van het pigment [kantvorm, gekarteld, stralend] ;

steeds met splitsing voor aureool en omtrek van de kleuren, tenzij die ineenvloeien, in welk geval bij de rubriek omtrek slechts het woordje idem volgt.

Ofschoon het bepalen der oogkleur volgens deze, hier slechts in hoofdtrekken aangegeven methode, bij eerste kennismaking niet gemakkelijk schijnt, is het overal uit de praktijk gebleken, dat wie er zich eenmaal mede ver- trouwd gemaakt heeft, op een snelle en duidelijke wijze zich rekenschap weet te geven van hetgeen hij bij deze kleurbepaling in het oog opmerkt. Een naar deze methode beschreven oog is volledig en correct beschreven en terstond herkenbaar.

Zeer interessant is de beschrijfwijze van het door zijn vormverschillen en vormstandvastigheid voor een signale- ment zoo waardvol (rechter) oor. Doch om niet te uitvoerig te worden, moet ik het bij deze verzekering laten, daar een te breede toelichting gevorderd zou worden.

Zorgvuldig gesystematiseerd, biedt ook het overzicht der

„karakteristieke trekken" of bijzonder opvallende gedeelten van het menschelijk uiterlijk, een zeer te waardeeren hulp-

(38)

36

middel tot onderkenning. Voor elke denkbare bijzonderheid, zoowel in de afzonderlijke lichaamsdeelen, als in de ge- laatsuitdrukking , de houding, den gang, de stem, de spraak, den tongval, de kleeding, de gebaren en de gewoonten, doet de handleiding een vooral stiptheid betrachtende ter- minologie aan de hand.

Dezelfde nauwkeurigheid wordt in acht genomen bij de topographie en de definitie van vorm en kleur der „bij- zondere kenteekenen", waaronder, zooals gezegd, de lidtee- kenen, moeten, wratten en tatoeëringen begrepen worden, Voor de topographie verdeeld BERTILLON het lichaam, ge- nomen in de militaire houding bij het „geeft acht", door denkbeeldige horizontale en vertikale vlakken in gemakkelijk aan te wijzen vakken. Daarin geschiedt, in korte stereotype notities de aanwijzing der plaats onder vermelding van: 1°

de natuur of herkomst van het kenteeken ; 2° zijn vorm, 3° zijn afmeting en 4° de richting er van.

Men noteert de meeste aanwijzingen in het beschrijvend signalement met conventioneele afkortingen van een paar letters, welke de betrokken beambten zich spoedig kunnen eigen maken.

Zelfs uit dit vluchtig en zeer onvolledig overzicht van het wezen en de inrichting der beschrijvende gedeelten van de signalementen naar BERTILLONS methode, blijkt hoe nauwkeurig en duidelijk zij zijn in tegenstelling met het klassieke signalement in ouwerwetschen trant. Zij comple- teeren het materiaal der anthropométrie, bevestigen het en maken eiken twijfel omtrent de indentiteit onmogelijk.

Niet slechts voor geoefende en daarmede vertrouwde politiebeambten, ook voor leeken bezitten zij groote waarde tot het herkennen der gesignaleerde individuen. Bekend is het feit, dat de beruchte anarchist RAVACHOL, in het C a f é

(39)

37

F o y o t herkend werd door den eigenaar en een knecht van dat koffiehuis, op het signalement van hem door den S e r v i c e A n t h r o p o m é t r i q u e gegeven en door hen in het P e t i t J o u r n a l gelezen, met name op de aange- geven bijzonderheden omtrent zijn houding, zijn gang en een paar lidteekens aan voorhoofd en rechter hand. Dooi- den knecht aan een naburigen agent aangegeven, werd» hij gevat en zijn indentiteit binnen het uur bevestigd.

Wie zich oefent in het analyseeren en beschrijven der uiterlijken, eerst uit de vaste dagelijkschc omgeving, dan van rnenscheu, die men op straat, in een trein, in een schouwburg kan opnemen naar de stipt praeciseerende methode van BERTILLON, ervaart de weergalooze deugdelijk-

heid er van tot het bepalen, onthouden en terugkennen van een menschelijk voorkomen.

10. Hulpmiddelen bij de anthropometrische indentificatie.

I. VINGERAFDRUKKEN.

Dit stelsel, uitgedacht door S i r WILLIAM HERSCHEL,

werd in Engeland in toepassing gebracht door FRANCIS GALTON. Het bestaat uit het nemen van inktal'drukken der huidlijnen van de vingertoppen, welke nooit bij twee personen het zelfde beloop vertoonen, en gedurende het geheele leven onveranderlijk blijven*).

In BERTILLONS stelsel dient het slechts als bijmiddel van overtuiging voor het vaststellen der indentiteit. De gebleken onmogelijkheid eener beknopte en geschikte klassificeering van de verschillende typen der vingerlijnen deed ook in

') Volgens een kansrekening van GALTON kunnen op 64.000.000.000 menschen er twee gelijke vingerlijnen hebben. Geconstateerd is die theoretisch wellicht mogelijke gelijkheid nooit.

(40)

38

Engeland afzien van lang beproefde pogingen om hef als uitsluitend of' hoof'dindentificatie-middel te bezigen.

Men neemt de inktafdrukken op wit papier, en wel van den rechter duim, wijs-, midden- en ringvinger, knipt de best geslaagde uit en plakt ze op de daarvoor bestemde ruimte der signalementskaart. (De pinkafdruk gelijkt te zeer op dien van den ringvinger om afzonderlijke waarde te bezitten).

I I . PHOTOGRAPHIE.

De anthropometrische waarnemingen, ondersteund door het beschrijvend signalement van het uiterlijk, de karakteris- tieke trekken en de bijzondere kenteekenen, volstaan altijd voor de vaststelling der indentiteit van elk individu, dat bij zijn eerste meting den vollen wasdom bereikt had en later nogmaals in handen der justitie valt.

Dit is echter niet het geval, wanneer hij bij zijn eerste aanhouding, nog niet volwassen was. De ondervinding heeft dan ook ten aanzien van individuen van Caucasisch ras uitgewezen, dat een bepaling der indentiteit op een anthro- pometrisch signalement, opgenomen vóór het 218te jaar b e z w a a r l i j k , doch op een signalement opgenomen vóór het 18de jaar o n m o g e l i j k is, zonder behulp van een photo- graphie van het rechter gezichtsprofil. Bovendien is het een vereischte, dat de photographie nauwkeurig genomen worde naar de op onderzoek en ervaring gegronde regels, door

BERTILLON gegeven. Elke beroeps- of amateur-photograaf, die deze regels zorgvuldig in acht neemt, kan echter zulk een bruikbaar portret leveren. Hoofdzakelijk geschiedt de herkenning op het profilbeloop van voorhoofd, neus, mond en kin en op de formatie van het rechteroor. Dit laatste vormt het gewichtigste element voor de herkenning, aan- gezien het absoluut geen verandering in vorm ondergaat.

(41)

39

Voor de photographische opneming dienen één objectief en twee in bepaalde standen vastgezette stoelen ofwel twee objec- tiven, vastgezet in loodrecht op elkander gerichte standen tegenover één stoel voor het individu; zij geschiedt zuiver e n f a c e en e n p r o f i l , met verlichting van links, op '/7 der ware grootte. De Photographien worden afgedrukt, zooals het negatief uitvalt, met alle vlekjes, rimpels en onregelmatig- heden. Retoucheeren mag absoluut niet plaats hebben, behalve ten aanzien van kleine moeten of spikkels in het gelatine, die anders den indruk van moedervlekken zouden maken.

De uitgewerkte regels voor het poseeren en fixeeren van het objectief geven alles aan wat noodig is om de afbeeldsels te verkrijgen op de grootte, in den stand en de verlichting, die voor het doel vereischt worden.

Het is echter onnoodig om bij elke anthropometrische inrichting, even als in Frankrijk, Berlijn en elders, een eigen photographielocaal met toestellen en personeel te hebben.

Aan het hoofdcominissariaat van politie te Rotterdam werd daarvoor sedert lang met een naburigen photograaf een overeenkomst aangegaan (voor ƒ 1 . 5 0 per opname); bij dezen is een afzonderlijk vertrekje naar BEKÏILLONS voor- schriften voor de opname van misdadigers ingericht en wel zoo eenvoudig mogelijk, met één objectief en één draaistoel voor de pose, die door in den grond vastgeslagen latten in de twee standen voor het face- en profilportret gesteld kan worden.

Na hetgeen zooeven en hierboven onder § 4 opgemerkt is aangaande het nut der gerechtelijke photographie, behoeft het geen nader betoog, dat deze bij de anthropometrische signaleermethode geenszins onmisbaar, doch slechts een zeer praktisch hulpmiddel voor de identificatie is , behoudens voor zoover het individuen beneden de achttien jaren betreft.

Zeer afdoend is het èn voor den politie-ambtenaar, èn

(42)

40

voor den rechter om mogelijke tegenspraak van een aange- houden en reeds vroeger opgenomen sujet, nopens zijn identiteit, dadelijk af te snijden. Op het vertoonen van hun portret beweren dergelijke lieden gewoonlijk niets meer, terwijl sommigen, — niet de verstokte recidivisten, de zoogenaamde „ c h e v e a u x do r e t o u r " — nog wel eens pogen te protesteeren tegen de geldigheid van het anthro- pometrisch signalement.

11. Inrichting der anthropometrische signalements- kaarten.

Ten einde in staat te zijn de uitkomsten der metingen en observaties gemakkelijk met elkander te vergelijken, is het noodig, dat die uitkomsten en de overige verschillende gegevens omtrent de gemeten en beschreven personen ten alle tijde op dezelfde wijze worden aangeteekend. Van daal- de signalementskaarten naar een uniform-model. Het voor Nederland vastgestelde model komt behoudens eenige wijzigingen met het Parijsche overeen, doch is minder compres bedrukt on daardoor duidelijker, alsook gemak- kelijker in te vullen. Ik neem dus hier de beschrijving over van het eerstbedoelde model.

De kaart bestaat uit een enkel toegevouwen karton, waartusschen het portret van den gemeten en beschreven persoon gemakkelijk stofvrij kan worden bewaard. Aldus opgevouwen is de kaart breed 14 en lang 19'/2 centimeters.

Achter de rubriek N a a m komt in geval van onzekerheid,

„zich noemende . . . . " De rubriek K e l a t i e s wordt ingevuld met de vermelding nopens het al of niet gehuwd zijn. Die van M i l i t a i r e D i e n s t e n wordt, naar omstandigheden, ingevuld of blanco gelaten. De gedrukte cijfers achter een paar metingen zijn die der vaste maten, waarboven alleen

(43)

41

de centimeters surplus ingevuld worden. De in de H a n d - l e i d i n g met kleine letters gegeven voorbeelden van invul- ling laat ik achterwege ter vermijding eener hier noodelooze explicatie van de voorgeschreven afkortingen.

Nr. . . . Datum van opname 1 8 . . . Naam.

Voornamen.

Bijnamen.

Greboren 18 . . . te Zoon van en . . Beroep laatste woonplaats Indentiteitspapieren.

Kelaties.

Militaire Diensten.

Vroegere veroordeelingen, aantal:

Feit en plaats van het laatste vonnis:

Feit, waarvan thans verdacht:

METINGEN EN BESCHRIJVING.

Lengte 1 m.

Bugwelving.

Uitgestr. armen 1 m.

Bovenlijf 0 m.

Voorh

Onderrand.

Profiel.

Bijzonderh.

Opgemaakt t e :

W ( Lengte.

o 1 ° S 1 Breedte.

gr. hor. wijdte jukbeenderen.

Lengte r. oor.

Loofd.

Hoogte.

Breedte.

door:

L. voet.

L. midden vinger.

L. pink.

L. onderarm.

Wortel.

Bug.

Basis.

Bijzonderh.

Neus.

Lengte Vooru Breedt

a'

r J

3 a o

t

tst.

e.

/ klasse.

aureool.

1 omtrek.

bijzonderh.

(44)

42

Op de tweede pagina komt voor:

RECHTEROOR.

i

voor ! [ omtrek I g ( richting !

boven -4 /aanhechting g )profiel £ /beneden achter j ^ j model ! £ I buiging KJ j boven

l opening f grootte | j j ( grootte [ algemeone vorm stand of' afwijking

bijzonderheden baard

haar

"ë \ tint

03 /

S) j

kleUr

schouderbreedte ! karakteristieke , buiging trekken, middel

Noten betreffende de meting; bijzondere teokens en litteekens.

I.

II.

III.

IV.

V.

VI.

Op de derde pagina wordt het portret van den gemeten persoon geplakt, zoodat dit in de toegevouwen kaart, weinig kan lijden, en daaronder komen de vingerafdrukken, ieder in het daarvoor aangewezen compartiment, terwijl de vierde pagina is gereserveerd voor de verschillende bijzonderheden, de betrokken persoon betreffende, zoodat men ten allen tijde,

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Ellthe Heuse- PoPPen vonden hun weg M de wereld Allereerst door hml DulleMland en Doetenrijk, tom naar leraMrijk, nge land, Amerika en Span.. dm

• kmo’s bereiken gemakkelijker partners voor extra vreemd vermogen, dan zakenpartners voor het verstrekken van bijko- mende eigen middelen;. • de financiële hefboom die het

Mensen kunnen voor al hun vragen over vrijwilligerswerk (omdat zij zelf als vrijwilliger aan de slag willen om met vrijwilligers willen werken) terecht bij het vrijwilligershuis..

Ga in gesprek met ouders over het belang van taalstimulering en laat ouders zien en ervaren hoe zij gesprekken kunnen voeren met hun kind.. Help ouders bijvoorbeeld om hun kind

Omdat de vraag gerechtvaardigd is waarom deze gebieden buiten respectievelijk binnen het uiteindelijk gehanteerde risicogebied vallen, worden de modellen in dit rapport, behalve

Zo vragen Welzijnszorg en haar partners, waaronder de vakbond ACV, de Christelijke Mutualiteit, senio- renverenigingen OKRA en Fe- derale Onafhankelijke Senioren,

Wanneer veel mensen zichzelf nog min of meer beschouwen als katholiek of gelovig, maar slechts weinigen zich nog engageren in hun plaatselijke kerkge- meenschap, ontstaat

De Kerk moet zich niet bemoeien met de staat, maar moet zich wel nadrukkelijk in de samenleving laten gelden.. Ze mag zich niet op zichzelf terugplooien, maar moet