• No results found

NAAR ALGEMENE VERJARINGSREGELS VOOR ADR

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "NAAR ALGEMENE VERJARINGSREGELS VOOR ADR"

Copied!
22
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

NAAR ALGEMENE VERJARINGSREGELS VOOR ADR

Driek Deferme

Aspirant FWO-Vlaanderen, Centrum voor Rechtsmethodiek, KU Leuven

Hoofdstuk I. INLEIDING

Het belang van alternatieve geschillenoplossing (alternative dispute resolution, hierna afgekort als ADR) wordt steeds groter in ons recht.1 ADR is een manier van geschillenoplossing zonder rechterlijke tussenkomst2, met als kenmerk dat partijen op vrijwillige basis tot deze oplossing komen (hierop bestaan uitzonderingen (art. 731, tweede lid Ger.W.)).3 In het licht daarvan zijn verschillende wetswijzigingen doorgevoerd, waarvan sommige op Europees initiatief. Een daarbij steeds terugkerend fenomeen blijkt de invoering van een bepaling die regelt wat de gevolgen zijn van ADR op de verjaring. Wetgeving wil minnelijke schikkingen bevorderen door te zorgen dat wanneer de minnelijke oplossing van het geschil mislukt, de verjaring niet verhindert dat als nog naar de rechter kan worden gestapt. Deze verschillende verjaringsbepalingen over de gevolgen van ADR liggen verspreid verschillende wetten, naargelang de geregelde materie. Naar gemeen recht kent het Belgische recht geen algemene verjaringsregels kent die rekening houden met feiten die zich afspelen in het kader van ADR.

Zo zijn er nog steeds vormen van ADR die geen invloed hebben op de verjaringsregels, zoals de “gewone” onderhandelingen waarin de partijen (schuldenaar en schuldeiser) proberen om zelf tot een minnelijke oplossing te komen waarbij geen derde (erkende) persoon betrokken is.

De vraag rijst of er niet kan worden voorzien in algemene verjaringsregels bij ADR.

Deze bijdrage bekijkt hoe de Belgische wetgever de verschillende verjaringsregels in het kader van ADR invult waarbij het begrip “gewone onderhandelingen” wordt afgebakend.

Er komen ook verjaringsbepalingen aan bod die op incidentele wijze voorzien in een soort onderbreking van de verjaring bij gewone onderhandelingen. De bedoeling van die uiteenzetting is om de complexiteit en grote verscheidenheid van concrete uitwerkingen door de wetgever aan te tonen. Het is niet de bedoeling om een exhaustief overzicht te geven van alle wetgeving op dit vlak. Op basis hiervan wordt gepleit om te voorzien in algemene verjaringsbepalingen met een eenvormige en duidelijke werking. Doorheen de bijdrage wordt het verband gelegd met het Nederlandse recht en in mindere mate met het Duitse recht.

1 Zie voor een mooie bijdrage over de relatie hiertussen en het recht: S. VOET, “Recht in balans. Pleidooi voor een meer holistisch (proces)recht”, TPR 2017, 609–653.

2 W. MEUWISSEN, Praktische gids bemiddeling met modellen, Mechelen, Kluwer, 2018, 7. Sommigen maken een onderscheid tussen geschillen en conflictoplossing. Een geschil is een juridisch conflict. Het begrip conflict is ruimer dan een geschil. Zie: E. LANCKSWEERDT, “Alternatieve geschillenoplossing. bevorderd door de rechter”, NJW 2019, (270) 270–271.

3 Zo kan de rechter onder bepaalde voorwaarden een verplichte bemiddeling opleggen (art. 1734, §1 Ger.W.).

(2)

2

Hoofdstuk II. GEBREK AAN GEMEENRECHTELIJKE REGELS (BW)

Ons recht kent geen algemene verjaringsregels in verband met ADR, wat voornamelijk ten aanzien van gewone onderhandelingen problematisch is (infra). Soms wordt wel geprobeerd om gewone onderhandelingen te zien als een stuiting, maar deze mogelijkheid wordt verworpen door de exhaustieve wettelijke stuitingsgronden in art. 2244 BW.4 Bovendien kunnen gewone onderhandelingen ook niet leiden tot de schorsing, omdat de verjaring enkel geschorst wordt wanneer de wet daarin voorziet (art. 2251 BW).5

Partijen hebben wel de mogelijkheid om zelf de schorsingsgronden uit te breiden van zodra de verjaringstermijn is beginnen lopen.6 Partijen kunnen in het geval van onderhandelingen zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend overeenkomen dat de verjaring tijdelijk geschorst wordt.7 In hoofdzaak is dit aan twee voorwaarden onderworpen. Ten eerste is hierover een duidelijk akkoord vereist. Het loutere feit dat onderhandelingen plaatsvinden is onvoldoende. Het akkoord tot schorsing moet ook uit andere factoren kunnen worden afgeleid.8 Ten tweede mag een dergelijke schorsing niet worden overeengekomen vooraleer de verjaringstermijn is beginnen lopen (art. 2220 BW). Er kan namelijk vooraf geen afstand worden gedaan van de verjaring. Afstand is wel mogelijk van een reeds verkregen verjaring, waardoor na het lopen van de verjaringstermijn een schorsingsgrond overeenkomen wel mogelijk is.9

Zoals in het Belgische recht, is er in het Nederlandse recht is geen algemene bepaling die de verjaring bij onderhandelingen stuit (of verlengt). Het was de uitdrukkelijke bedoeling van de Nederlandse wetgever om dit niet te doen en het initiatief op dit punt bij partijen te leggen. Zij hebben tijdens de onderhandelingen namelijk nog steeds de mogelijkheid om een schriftelijke mededeling in de zin van art. 3:317, lid 1 NBW te doen om de verjaring te stuiten (infra).10 Zo stuit een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn

4 Arbeidsrb. Brussel 30 november 2010, JT 2011, afl. 9, (169) 172.

5 Zie in meer algemene bewoordingen: Cass. 14 november 1968, Pas. I 1969, 270. Contra: M. REGOUT- MASSON, “La prescription” in H. DACO, J.-F. LECLERCQ en J. LEVY MORELLE (eds.), Unité & diversité du droit privé, Brussel, ULB, 1983, (408) 444.

6 Tenzij de materie de openbare orde raakt.

7 Bijvoorbeeld: Bergen 22 januari 1990, Pas. II 1990, 145.

8 Brussel 2 december 2003, RHA 2004, (167) 177; Brussel 28 november 1957, Pas. II 1958, 280; S. STIJNS, I.

SAMOY en A. LENAERTS, “De rol van de wil en het gedrag van partijen bij de bevrijdende verjaring”, RW 2010- 11, afl. 37, (1538) 1545; I. CLAEYS, “Bevrijdende verjaring”, TPR 2018, (610) 827; A. VAN OEVELEN,

“Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht”, TPR 1987, (1755) 1771–1772; R. DEKKERS en E. DIRIX, Handboek burgerlijk recht, II, Antwerpen, Intersentia, 2005, 523.

9 A. VAN OEVELEN, “Algemeen overzicht van de bevrijdende verjaring en de vervaltermijnen in het Belgisch privaatrecht”, supra vn. 8, 1771–1772.

10 W.H.M. REEHUIS en E.E. SLOB (eds.), Parlementaire Geschiedenis van het nieuwe Burgerlijk Wetboek, Invoering boeken 3, 5 en 6. Boek 3, Vermogensrecht in het algemeen, Deventer, Kluwer, 1990, 1418 nr. 3.

Overgenomen door: HR 1 februari 2002, nr. ECLI:NL:HR:2002:AD5811, NJ 2002, (195) r.o. 3.5; Concl. PG De Vries Lentsch-Kostense 9 november 2001, nr. ECLI:NL:PHR:2002:AD5811, NJ 2002, (195) r.o. 13; Concl. PG De Vries Lentsch-Kostense, nr. ECLI:NL:HR:1997:ZC2274, NJ 1997, (244) r.o. 9. Zie ook: HR 9 april 2010, nr.

ECLI:NL:HR:2010:BL3866, NJ 2010, (214) r.o. 3.3.2; Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 18 november 2003, nr.

ECLI:NL:GHSHE:2003:AX2170, r.o. 4.2.5; Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 februari 2016, nr.

ECLI:NL:GHARL:2016:610, r.o. 5.8; Rb. Breda 27 februari 2008, nr. ECLI:NL:RBBRE:2008:BC5872, r.o. 3.11;

J.L. SMEEHUIJZEN, De bevrijdende verjaring, Deventer, Kluwer, 2008, 171; M. KOOPMANN, Bevrijdende verjaring, Deventer, Kluwer, 2010, 31.1.

(3)

3 recht op nakoming voorbehoudt de verjaring (art. 3:317 lid 1 NBW). Deze schriftelijke mededeling vereist een voldoende duidelijke waarschuwing aan de schuldenaar, maar is vormvrij.11 Bij de beoordeling of een mededeling voldoet aan de vereisten in art. 3:317 lid 1 BW is niet alleen de formulering en tekst van de mededeling van belang, maar ook de context waarin de mededeling wordt gedaan en met de overige omstandigheden van het geval.12 Aangezien onderhandelingen op zich geen invloed hebben op de verjaring, wordt in het Nederlandse recht aangeraden om bij onderhandelingen een ondubbelzinnige schriftelijke mededeling te doen in de zin van artikel 3:317, lid 1 NBW.13

Het Duitse recht kent wel een algemene bepaling bij onderhandelingen. §203 BGB schorst de verjaring bij hangende onderhandelingen (schwebender Verhandlungen) over de aanspraak of over de omstandigheden die de aanspraak rechtvaardigen, totdat één van de partijen weigert de onderhandelingen voort te zetten.14

Hoofdstuk III. SPECIFIEKE VERJARINGSREGELS

Door een gebrek aan een algemene verjaringsbepaling in het Belgische recht was de wetgever genoodzaakt om bij ADR telkens in een specifieke verjaringsbepaling te voorzien. Wetgeving die voorziet in specifieke verjaringsregel vertrekt vanuit hetzelfde idee: de bevordering van minnelijke schikkingen door de waarborg te bieden dat wanneer de minnelijke oplossing van het geschil mislukt, de verjaring niet verhindert dat een beroep op de rechter alsnog mogelijk is.15 Enkele van dergelijke wetsbepalingen zijn terug te vinden in het Gerechtelijk Wetboek.

Deze bepalingen maken een duidelijk onderscheid tussen “gewone onderhandelingen” en ADR.

Vervolgens focussen we op de nationale omzetting van Europese wetgeving.

11 HR 26 januari 2018, nr. ECLI:NL:HR:2018:111, JIN 2018, (56) r.o. 3.4.1., noot J.M. KUIPERS en E.J.H.

ZANDBERGEN; HR 24 november 2006, nr. ECLI:NL:HR:2006:AZ0418, NJ 2006, (642) r.o. 3.3; HR 25 januari 2002, nr. ECLI:NL:HR:2002:AD6085, NJ 2002, (169) r.o. 3.3; HR 14 februari 1997, nr.

ECLI:NL:HR:1997:ZC2274, NJ 1997, (244) r.o. 3.5; Gerechtshof Arnhem 19 februari 2008, nr.

ECLI:NL:GHARN:2008:BC8425, r.o. 4.8; Rb. Maastricht 28 januari 2004, nr. ECLI:NL:RBMAA:2004:AO2581, NJF 2004, (269) r.o. 3.3; Rb. Almelo 15 augustus 2012, nr. ECLI:NL:RBALM:2012:BX6698, r.o. 4.4; Concl. AG Hartlief 20 oktober 2017, nr. ECLI:NL:PHR:2017:1169, JIN 2018, (56) r.o. 3.3.

12 HR 26 januari 2018, nr. ECLI:NL:HR:2018:111, JIN 2018, (56) r.o. 3.4.1., noot J.M. KUIPERS en E.J.H.

ZANDBERGEN; HR 18 september 2009, nr. ECLI:NL:HR:2009:BI8502, NJ 2009, (439) r.o. 3.6.2; Concl. AG Hartlief 20 oktober 2017, nr. ECLI:NL:PHR:2017:1169, JIN 2018, (56) r.o. 3.5; Concl. PG De Vries Lentsch- Kostense, nr. ECLI:NL:HR:1997:ZC2274, NJ 1997, (244) r.o. 9.

13 D.W.L. CNOSSEN, “Onderhandelingen, verjaring en de redelijkheid en billijkheid”, Bb 2018, afl. 8, (83) 85.

14 Zie bijv.:Bundesgerichtshof 15 december 2016, nr. IX ZR 58/16, NJOZ 2018, 291.

15 Overweging 48, Richtlijn 2014/104/EU; overweging 24, Richtlijn 2008/52/EG; Wetsontwerp houdende invoeging van een Titel 3 “De rechtsvordering tot schadevergoeding wegens inbreuken op het mededingingsrecht”

in Boek XVII van het Wetboek van economisch recht, houdende invoeging van definities eigen aan Boek XVII, Titel 3 in Boek I en houdende diverse wijzigingen in het Wetboek van economisch recht”, Parl. St. Kamer 2016- 17, 54k2413/001, 49. Bij de impact assessment van de ADR richtlijn werd de efficiëntie, transparantie en onderbreking van verjaringstermijnen even belangrijk geacht als de onafhankelijkheid en onpartijdigheid die bij ADR-regelingen in acht moeten worden genomen (Commission staff working paper. Impact Assessment accompanying the document Proposal for a Directive of the European Parliament and of the Council on Alternative Dispute Resolution for consumer disputes (Directive on consumer ADR) and Proposal for a Regulation of the European Parliament and of the Council on Online Dispute Resolution for consumer disputes (Regulation on consumer ODR), COM(2011) 793 en SEC(2011) 1409, Brussel 29 november 2011, p. 92).

(4)

4 AFDELING I. BEMIDDELING

Bij bemiddeling16 (art. 1724 e.v. Ger.W.17) ondernemen partijen vrijwillig onder begeleiding van een derde een poging om tot een akkoord te komen om hun geschil geheel of gedeeltelijk te beëindigen (art. 1723/1 Ger.W.).18 Ons recht onderscheidt hierin twee vormen: (1) de buitengerechtelijke en (2) de gerechtelijke bemiddeling.

(1) Een buitengerechtelijke (of vrijwillige) bemiddeling19 vindt op eigen initiatief van de partijen plaats zonder rechterlijke tussenkomst en kan zowel voor, tijdens of na een rechtspleging (art. 1730, §1 Ger.W.). Hieronder valt ook de zogenaamde “volstrekt of echte vrijwillige bemiddeling” waar de bemiddelaar niet voldoet aan de wettelijke minimumvereisten uit artikel 1726 Ger.W.20 Het buitengerechtelijke element betekent niet dat er geen geschil aanhangig mag zijn, maar slaat op het feit dat de bemiddeling plaatsvindt zonder betrokkenheid van de rechter. Interessant op verjaringsvlak is dat het voorstel tot bemiddelingsprocedure per aangetekende brief van één van de partijen leidt tot een schorsing van de verjaring voor één maand wanneer het voorstel een aanspraak op een recht bevat (art. 1730, §3 Ger.W.).21 Is het voorstel tot bemiddeling aanvaard, dan stellen partijen een bemiddelaar aan (art. 1730, §1 Ger.W.). Daarna wordt een bemiddelingsprotocol opgesteld (art. 1731 Ger.W.). De ondertekening van dit protocol heeft een tweede (echte) schorsing tot gevolg voor de duur van de bemiddeling (art. 1731, §3 Ger.W.). Deze schorsing eindigt, behoudens uitdrukkelijk akkoord van de partijen, één maand na kennisgeving door één van partijen of de bemiddelaar aan de andere partij(en) van hun wil om een einde te maken aan de bemiddeling. Deze kennisgeving gebeurt bij aangetekende brief (art. 1731, §4 Ger.W.). De wet bepaalt niet of deze schorsingsgronden ook gelden bij een niet-erkende bemiddelaar, maar rechtsleer bepleit soms een analogische toepassing.22

(2) Er is sprake van gerechtelijke bemiddeling wanneer de bemiddeling plaatsvindt in een procedure die al aanhangig is voor de rechter en door de rechter wordt bevolen (artt. 1734 e.v. Ger.W.). De instemming van de partijen is nog steeds nodig, want de bemiddeling blijft

16 Er wordt soms ook de term conflictbemiddeling gebruikt om het onderscheid met andere vormen van bemiddeling die niet als doel hebben om een conflict op te lossen: W. MEUWISSEN, Praktische gids bemiddeling met modellen, Mechelen, Kluwer, 2018, 3–4.

17 Deze bepalingen warden ingevoerd met de Wet van 21 februari 2005 tot wijziging van het Gerechtelijk Wetboek in verband met de bemiddeling, BS 22 maart 2005. Later werden de meeste bepalingen gewijzigd met de Wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, BS 2 juli 2018. De verjaringsregels werden echter niet gewijzigd met de wet van 18 juni 2018 en de wetgever vermeldt hier niets over.

18 Zie ook: B. ALLEMEERSCH, “Bemiddeling en verzoening in het burgerlijk proces”, TPR 2002, (409) 414.

19 Er wordt voorkeur gegeven aan het begrip “buitengerechtelijk”, aangezien elke bemiddeling vrijwillig is ook in de het geval van een gerechtelijke bemiddeling. De term “vrijwillig” kan hier de indruk wekken dat dit niet het geval zou zijn, wat niet correct is. B. ALLEMEERSCH en P. SCHOLLEN, “De nieuwe bemiddelingswet”, RW 2004-05, afl. 38, (1481) 1483. Dit werd ook door de wetgever ingezien en aangepast: Wetsontwerp houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en houdende wijziging van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 241-242 en 254 (hierna: Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing).

20 B. ALLEMEERSCH en P. SCHOLLEN, “De nieuwe bemiddelingswet”, RW 2004-05, afl. 38, (1481) 1483.

21 Daarnaast geldt dit ook als een ingebrekestelling (art. 1730, §2 Ger.W.).

22 B. ALLEMEERSCH en P. SCHOLLEN, “De nieuwe bemiddelingswet”, supra vn. 19, 1489.

(5)

5 vrijwillig.23 Partijen kunnen de rechter ook zelf om bemiddeling verzoeken.24 Wat betreft de verjaring verwijst artikel 1736 Ger.W. naar artikelen 1731 en 1732 Ger.W., waardoor dezelfde schorsingsbepalingen van toepassing zijn. Er is wel een verschil wat het einde van de bemiddeling betreft. Artikel 1734, §2 Ger.W. verplicht de rechter om in zijn beslissing de duurtijd van de opdracht van de bemiddelaar(s) vast te leggen en de zaak vast te stellen op de eerst nuttige datum na het verstrijken van deze termijn. Die duurtijd mag niet langer zijn dan zes maanden . Indien partijen niet tot een akkoord zijn gekomen, kunnen ze in onderlinge overeenstemming om een nieuwe termijn verzoeken of vragen dat de procedure wordt voortgezet. Het einde van de schorsing ligt hier dus duidelijker vast, behalve in het geval van artikel 1735, §3 Ger.W. Volgens die bepaling kan de rechter op verzoek van de bemiddelaar of van één van de partijen ook vóór het verstrijken van de vastgestelde termijn de bemiddeling beëindigen. Binnen de gerechtelijke bemiddeling is er ook de verzoening, waar de rechter zelf bemiddelt (art. 731 e.v. Ger.W.).25 Dit kadert in de taak van de rechter om in elke stand van het geding een minnelijke oplossing van geschillen te bevorderen. De rechter kan op eigen initiatief of op vraag van één van de partijen - op de inleidingszitting of op een zitting bepaald op een nabije datum - de zaak verdagen naar een datum die één maand niet mag overschrijden (behoudens akkoord van de partijen) om de partijen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of het geschil geheel of deels op minnelijke wijze kan worden opgelost (art. 730/1 Ger.W.).26 Bij de verzoening is de rechter dus de bemiddelaar waardoor deze bemiddeling verschilt van deze in artikelen 1724 e.v. Ger.W. (art. 731, tweede lid Ger.W.).27 Doordat de rechter bemiddelt, is de zaak vaak al aanhangig gemaakt via een stuitingsdaad bijv. dagvaarding (art.

2244, §1, tweede lid BW).28

AFDELING II. COLLABORATIEVE ONDERHANDELINGEN

Naast de verschillende vormen van bemiddeling regelt het Gerechtelijk Wetboek ook de

“collaboratieve onderhandelingen” (artt. 1738 e.v.). Het collaboratieve recht is een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij partijen en hun advocaten betrokken zijn en waarin de advocaten bijstand en adviesverlening bieden om

23 Ibid., 1483.

24 M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 313.

25 W. MEUWISSEN, Praktische gids bemiddeling met modellen, Mechelen, Kluwer, 2018, 5.

26 Deze termijn van één maand is er gekomen om er voor te zorgen dat de redelijke termijn niet overschreden zou worden en dat partijen deze maatregel niet zouden aanwenden uit vertragingsoverwegingen. Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 243.

27 M. CASTERMANS, Gerechtelijk privaatrecht, Gent, Story Publishers, 2009, 309.

28 Als een verzoek tot oproeping in de zin van artikel 731 Ger.W. heeft plaatsgevonden, voor dat een dagvaarding was uitgebracht, is de situatie verschillend. Een verzoek tot oproeping is geen stuitingsdaad en een rechter kan niet op eigen initiatief een zaak adiëren, zodat de zaak in die omstandigheden niet aanhangig is. Tijdens de verzoening blijft de verjaringstermijn doorlopen, want de oproeping in voorafgaande verzoening heeft noch stuitende, noch schorsende werking. Rechtsleer heeft hierop kritiek geuit. Niettemin zal in het geval van een mislukte oproeping in verzoening nog steeds een dagvaarding vereist zijn om de zaak voort te zetten. ALLEMEERSCH stelt daarom voor dat de rechter een proces-verbaal opstelt van de mislukking van de verzoening dat tegelijk een proces-verbaal is van vrijwillige verschijning. Zie uitgebreider: B. ALLEMEERSCH, “Bemiddeling en verzoening in het burgerlijk proces”, supra vn. 18, 434–435.

(6)

6 tot een minnelijk akkoord te komen (art. 1738 Ger.W.).29 De collaboratieve onderhandeling is voorbehouden aan advocaten die daarvoor een opleiding hebben gevolgd (art. 1739 Ger.W.).

Bij de collaboratieve onderhandelingen is artikel 1734 Ger.W. analogisch toepasselijk (cfr. art.

1740 Ger.W.).30 Er is sprake van een protocol gelijkaardig aan dat van artikel 1731 Ger.W. (art.

1741 Ger.W.). Zoals dit bij een erkend bemiddelaar het geval is, schorst ook dit protocol de verjaringstermijn voor de duur van de collaboratieve onderhandelingen (art. 1741, §2 Ger.W.).

De schorsing eindigt ook één maand na kennisgeving door de partij zelf of door de collaboratieve advocaat om een einde te maken aan de collaboratieve onderhandeling. De kennisgeving gebeurt bij aangetekende zending, behoudens andersluidend akkoord (art. 1741,

§3 Ger.W.), zoals via e-mail31 Deze laatste mogelijkheid is niet voorzien in artikel 1731, §4 Ger.W.. De wetgever motiveert dit onderscheid niet. Er lijkt hier sprake van een ongewenst verschil tussen beide wetteksten.

De “gewone onderhandeling” is zoals de collaboratieve onderhandelingen ook een conflictonderhandeling, maar verschilt van de collaboratieve onderhandelingen doordat er niet noodzakelijk (collaboratieve) advocaten bij betrokken zijn. Het gaat om de situatie waarin partijen zelf proberen tot een oplossing te komen of onderhandelingen waarbij geen (erkende) derde betrokken is.32

AFDELING III. ARBITRAGE

Voor arbitrage is niet voorzien in een schorsing, maar wel in een stuiting van de verjaring.

Hoewel niet expliciet opgenomen in een wetsbepaling, stuit een verzoek tot arbitrage aan een tegenpartij (in de zin van art. 1678 Ger.W.) de verjaring. Dergelijk verzoek wordt gelijkgesteld met een dagvaarding in de zin van artikel 2244 BW. De verjaring begint opnieuw te lopen wanneer de opdracht van het scheidsgerecht is beëindigd.33

29 Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 259. Zie uitgebreider: W. MEUWISSEN, “Collaboratieve onderhandelingen” in Conflictafhandeling buiten de rechtbank, Mortsel, Intersentia, 2019, 161–242. De advocaat stapt hier af van de traditionele rol en probeert met de advocaat van de andere partij een oplossing te vinden. Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 258.

30 Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 261.

31 P. SENAEVE, Bemiddeling en collaboratieve onderhandelingen na de wetten van 15 juni, 18 juni en 11 juli 2018, Mortsel, Intersentia, 2018, 186.

32 Collaboratieve onderhandelingen maken deel uit van onderhandelingen die tot doel hebben om een conflict op te lossen, ook wel conflictonderhandelingen genoemd. Partijen proberen met de onderhandelingen te komen tot een vaststellingsovereenkomst of dading. Dit moet onderscheiden worden van onderhandelingen die als doel hebben om overeenkomsten te sluiten, ook wel contractonderhandelingen genoemd. Zo kan er ook onderhandeld worden om te komen tot afspraken die niet afdwingbaar zijn (gentlemen’s agreement). W. MEUWISSEN,

“Collaboratieve onderhandelingen”, supra vn. 29, 163–164.

33 Wetsontwerp tot wijziging van het zesde deel van het Gerechtelijk Wetboek betreffende de arbitrage, Parl.St.

Kamer 2012-13, nr. 53K2743/1, 29-30. Zie ook: M. DE RUYSSCHER, “Burgerlijke stuiting van de bevrijdende verjaring: een stand van zaken”, RW 2013-14, afl. 22, (843) 848; M. MARCHANDISE, Traité de droit civil belge.

VI. La prescription: principes généraux et prescription, Brussel, Bruylant, 2014, 124–126.

(7)

7 AFDELING IV. GRENSOVERSCHRIJDENDE GESCHILLEN (RICHTLIJN 2008/52/EG) Richtlijn 2008/52/EG heeft tot doel om de alternatieve geschillenbeslechting in grensoverschrijdende geschillen te vergemakkelijken en de minnelijke schikking van geschillen te bevorderen (art. 1, eerste lid). Het betreft burgerlijke en handelsgeschillen met een grensoverschrijdend element (art. 1, tweede lid en art. 2, eerste lid).34 Daarnaast gaat het enkel om bemiddeling/ mediation, ingevuld als een gestructureerde procedure waarin twee of meer partijen op vrijwillige basis met de hulp van een bemiddelaar/mediator proberen hun geschil minnelijk te schikken (art. 3, (a)).35 Artikel 8, eerste lid is specifiek gericht op nationale verjaringsregels.36

Deze richtlijn werd niet omgezet in België, omdat de Belgische wetgever dat niet nodig achtte. De wet van 21 februari 200537 had immers artikel 1724 e.v. Ger.W. ingevoerd, waarmee het Belgische recht een voortrekkersrol had gespeeld.38

In het Duitse recht werd de richtlijn omgezet met de wet van 21 juli 2012.39 Deze wet voorziet niet in een specifieke bepaling wat de verjaring betreft. De Duitse wetgever stelde dat er geen behoefte aan was, omdat §203 BGB voorziet in een algemene schorsingsgrond van de verjaringstermijn wanneer er onderhandelingen tussen de partijen zijn over de aanspraak of over de omstandigheden die aanleiding geven tot de aanspraak.40

In Nederland werd de richtlijn omgezet in de implementatiewet van 15 november 2012.41 Artikel 6 van de implementatiewet handelt over de verjaringsproblematiek.

Oorspronkelijk was het idee om niet in een aparte wet te voorzien bij de implementatie van de richtlijn. Voor de verjaringsregels was het de bedoeling om een nieuw vierde lid in art. 3:316 NBW in te voegen dat de verjaring zou stuiten bij mediation. Het nieuwe vijfde lid van artikel 3:316 NBW zou dan voor de invulling van mediation verwijzen naar artikel 3 van de richtlijn 2008/52/EG.42 De Nederlandse wetgever is teruggekomen op dat idee en heeft gekozen voor

34 Zo zijn fiscale, douane en administratiefrechtelijke zaken uitgesloten, alsook wanneer de overheid aansprakelijk is wegens een handling in de uitoefening van het openbaar gezag. Een voorbeeld van een materie waarin partijen het toepasselijke recht niet kunnen kiezen zijn het familie- en arbeidsrecht (overweging 10).

35 Het beroep op bemiddeling kan zowel vanuit de partijen komen als worden voorgesteld door de rechter.

36 Zie ook overweging 24. Art. 8, lid 2 voegt daar nog aan toe dat dit geen afbreuk doet aan verenigbare bepalingen in andere internationale overeenkomsten die toegepast worden in de lidstaten zoals bijvoorbeeld het geval is in het vervoersrecht.

37 Voetnoot 10.

38 Met de wetswijziging van wet van 18 juni 2018 voegde de Belgische wetgever uitdrukkelijk het grensoverschrijdende karakter toe aan de wettekst. Uit de voorbereidende werken blijkt dat het slechts gaat over een verduidelijking, waardoor ook onder de regeling van 21 februari 2005 grensoverschrijdende geschillen vallen ook al vermeld de wettekst dat niet expliciet. (Wetsontwerp bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing, Parl. St. 2017-18, nr. 54K2919/001, 246). Zie ook: V. LESSELIERS, “De notaris en bemiddeling: 10 jaar later”, Not. Fisc. M. 2009, afl. 7, (277) 278.

39 Gesetzzur Förderung der Mediationund anderer Verfahren der außergerichtlichen Konfliktbeilegung.

40 Entwurf eines Gesetzes zur Förderung der Mediation und anderer Verfahren der außergerichtlichen Konfliktbeilegung, 1 april 2011, BT-Drucksache 17/5335, 11.

41 Wet van 15 november 2012 tot implementatie van de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken (Wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken), Stb. 2012, 570.

42 Voorstel van wet bij aanpassing van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering aan de richtlijn betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, Parl. St. Tweede Kamer der Staten-Generaal 2010-11, 32555/2, 1.

(8)

8 een aparte wet. De reikwijdte van de implementatie van de richtlijn is namelijk beperkt tot grensoverschrijdende zaken. Een afzonderlijke wet zou dit karakter beter benadrukken. De implementatie van de richtlijn in het BW zou enkel tot verwarring leiden, omdat bepaalde leden binnen één wetsartikel enkel van toepassing zijn op grensoverschrijdende zaken, terwijl andere dan weer enkel van toepassing zijn op nationale zaken.43 Artikel 6, lid 1 van de implementatiewet stuit de verjaring van een rechtsvordering door de aanvang van mediation.

Lid 2 van artikel 6 van de implementatie wet laat een nieuwe verjaringstermijn lopen met de aanvang van de dag volgend op de dag dat de mediation is geëindigd. De mediation eindigt doordat één van de partijen of de mediator aan de andere partij schriftelijk meedeelt dat de mediation is geëindigd of doordat in de mediation gedurende een periode van zes maanden door geen van de partijen enige handeling is verricht. De termijn van zes maanden wordt verantwoord met het idee dat een langere termijn te veel rechtsonzekerheid met zich meebrengt.

De nieuwe verjaringstermijn is gelijk aan de oorspronkelijke verjaringstermijn, maar kan niet langer zijn dan drie jaar. De beperking van drie jaar is ingegeven vanuit het idee dat de schuldenaar niet meer benadeeld moet worden wanneer deze instemt met mediation.44 Er is hier dus sprake van een stuiting met een wettelijke cap. De wet zelf voorziet niet in een regeling wat het aanvangstijdstip van de mediation betreft.

AFDELING V. BUITENGERECHTELIJKE BEHANDELING CONSUMENTENGESCHILLEN (RICHTLIJN 2013/11/EU)

Een andere specifieke schorsingsgrond is terug te vinden in artikel XVI.18, §1 WER, een omzetting van artikel 12 ADR-richtlijn.45 Deze bepaling voorziet in een schorsing van de verjaringsregels in consumentengeschillen gedurende de buitengerechtelijke behandeling van het geschil door de Consumentenombudsdienst. Deze schorsingsgrond is dus niet toepasselijk op de directe onderhandelingen tussen een consument en een onderneming46, d.i.

wat hierboven de “gewone onderhandeling” werd genoemd. Dit is een openbare dienst met rechtspersoonlijkheid die bestaat uit een contactpunt (het zogenaamd frontoffice) en een dienst

43 Memorie van toelichting bij wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, Parl.St. Tweede Kamer der Staten-Generaal 2011-12, 33320/3, 3. De Nederlandse wetgever had de keuze om ofwel wetsvoorstel 33 320 ofwel wetsvoorstel 32 555 aan te nemen ter implementatie van de richtlijn (Memorie van antwoord bij wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, Parl.St. Tweede Kamer der Staten-Generaal 2012-13, 33320/B, 3). Uiteindelijk werd dan voor wetsvoorstel 33 320 gekozen.

44 Memorie van toelichting bij wet implementatie richtlijn nr. 2008/52/EG betreffende bepaalde aspecten van bemiddeling/mediation in burgerlijke en handelszaken, Parl.St. Tweede Kamer der Staten-Generaal 2011-12, 33320/3, 4.

45 Wetsontwerp van 13 februari 2014 houdende de invoeging van Boek XVI, “Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen” in het Wetboek van economisch recht, Parl. St. Kamer 2013-2014, 53K3360/001, 19.

Ingevoerd met de wet van 4 april 2014 houdende de invoeging van Boek XVI ‘Buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen’ in het Wetboek van economisch, BS 12 mei 2014. Deze wet is een omzetting van de ADR- richtlijn (Richtlijn Europees Parlement en Raad nr. 2013/11, 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG, Pb. L 18 juni 2013, afl. 165, 63).

46 Dit komt doordat de wet van 4 april 2014 (dat boek XVI WER invoerde) hierin art. 2, (2), (e) en overweging 23 van de ADR-richtlijn volgt.

(9)

9 voor de buitengerechtelijke regeling van consumentengeschillen.47 De verjaringstermijnen worden geschorst vanaf de datum van ontvangst van de volledige aanvraag bedoeld in artikel XVI.16, § 1 WER. De schorsing loopt tot op de dag waarop de Consumentenombudsdienst aan partijen het resultaat van de minnelijke regeling of de weigering van de aanvraag meedeelt. De Consumentenombudsdienst heeft hiervoor maximum 90 dagen tijd (art. XVI.17, §1 WER).

Een gelijkaardige bepaling is te vinden in het Nederlandse artikel 11 Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten.48 Deze bepaling voorziet in de stuiting van de verjaring voor procedures van buitengerechtelijke geschillenbeslechting waarvan de uitkomst niet bindend is. Procedures die wel leiden tot een bindende oplossing worden ook gestuit op basis van artikel 3:316 NBW. Artikel 11 implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten sluit zeer nauw aan bij de regeling in artikel 6 van implementatiewet van 15 november 2012 betreffende richtlijn 2008/52/EG.49

AFDELING VI. MINNELIJKE OPLOSSING GESCHILLEN IN PRIVATE AFDWINGING MEDEDINGINGSRECHT (RICHTLIJN 2014/104/EU)

In het kader van de private afdwinging van het mededingingsrecht voorziet artikel XVII.91 WER50 in een algemene schorsing van de verjaringstermijnen gedurende de volledige duur van de minnelijke oplossing van de geschillen, met uitzondering van arbitrage.51 Deze bepaling is een omzetting van artikel 18, (1) Richtlijn 2014/104/EU52. Het begrip ‘minnelijke schikkingen’

is ruim en omvat ieder mechanisme om buitengerechtelijk geschillen mee te beslechten.53 De

47 Zie uitvoeriger: S. VOET, “Buitengerechtelijke regeling consumentengeschillen” 2014, (674) 677 e.v.

48 Wet van 16 april 2015 tot implementatie van de Richtlijn 2013/11/EU van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende alternatieve beslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG en uitvoering van de Verordening (EU) nr. 524/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2013 betreffende onlinebeslechting van consumentengeschillen en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2006/2004 en Richtlijn 2009/22/EG (Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten), Stb. 2015, 160.

49 Memorie van toelichting bij implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten, Parl.St.

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2013-14, 33982/3, 22.

50 Over de temporele toepassing, zie: M. BARENNES, D. DEFERME en M. VERHULST, “Limitation periods in competition law damages actions in the EU: Are further clarification and harmonisation needed?”, Concurrences 2020, afl. 1, (1) 8 e.v.; T. TANGHE, “De verjaring van buitencontractuele rechtsvorderingen tot schadevergoeding wegens kartelinbreuken: een intrigerend drieluik”, TPR 2018, (1383) 1419 e.v.; C. CAUFFMAN, “Enkele problemen van overgangsrecht bij de nieuwe regels inzake schadevergoeding voor mededingingsrechtelijke inbreuken”, RW 2018-19, afl. 8, (282) 292 e.v.

51 Arbitrage zorgt namelijk al voor een stuiting van de verjaring in de zin van art. 2244 BW, vandaar dat een schorsing niet werd nodig geacht. Zie ook: Wetsontwerp houdende invoeging van een Titel 3 in Boek XVII van het Wetboek van economisch recht, Parl. St. Kamer 2016-17, 54k2413/001, 49-50.

52 Richtlijn 2014/104/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie Voor de EER relevante tekst.

53 Overweging 48, Richtlijn 2014/104/EU; Wetsontwerp houdende invoeging van een Titel 3 in Boek XVII van het Wetboek van economisch recht, Parl. St. Kamer 2016-17, 54k2413/001, 11. De vermelding door de Belgische wetgever van arbitrage is in dit geval verwonderlijk, aangezien de arbitrage volgens het gemeen recht al leidt tot stuiting en daarom ook uitgesloten is van art. XVII.91 WER. Zie ook: T. TANGHE, “De verjaring van buitencontractuele rechtsvorderingen tot schadevergoeding wegens kartelinbreuken”, supra vn. 50, 1412.

(10)

10 memorie van toelichting vereist dat de rechter het begin en het einde van de minnelijke schikking bepaalt.54

In Nederland implementeert artikel 6:193t NBW artikel 18, eerste lid van de richtlijn. Het schrijft een verlenging van de verjaringstermijn voor. De richtlijn voorziet daarentegen in een schorsingsgrond voor de duur van elke buitengerechtelijk geschillenbeslechting (art. 18, lid 1).

Het Nederlandse verjaringsrecht kent echter geen schorsingsfiguur. Er is enkel de mogelijkheid om de verjaring te stuiten (artt. 3:316 e.v. NBW) of te verlengen (artt. 3:320 e.v. NBW).55 Met de invoering van artikel 6:193t NBW heeft de Nederlandse wetgever gekozen om de systematiek van het Nederlandse verjaringsrecht te behouden.56 Nochtans koos dezelfde Nederlandse wetgever bij de omzetting van andere richtlijnen soms wel voor stuiting.57

De Nederlandse wetgever lijkt er vanuit te gaan dat de verlenging de facto een schorsing is, maar zo functioneert de algemene verlengingsregel van artikel 3:320 NBW niet. Paradoxaal genoeg betekent dit dat de verlenging die is ingevoerd om de samenhang met de algemene verjaringsregels zelf te behouden, deze samenhang ondermijnt omdat er een andere betekenis aan wordt gegeven. Anderzijds lijkt de interpretatie van de Nederlandse wetgever in artikel 6:193t BBW meer in overeenstemming met de richtlijn dan de verlengingsregels in artikel 3:320 NBW.58

Duitsland voerde geen nieuwe verjaringsbepaling in, aangezien de algemene bepaling van § 203 BGB volstond.59

Hoofdstuk IV. INCIDENTELE BEPALINGEN

Naast de hierboven besproken gevallen waarin de wetgever expliciet voorziet in een verjaringsbepaling, kent ons recht ook verschillende bepalingen waarin de bescherming van verschillende vormen van ADR impliciet of bijkomstig in vervat zitten. Deze wetgeving en de

54 Wetsontwerp houdende invoeging van een Titel 3 in Boek XVII van het Wetboek van economisch recht, Parl.

St. Kamer 2016-17, 54k2413/001, 49. Zie ook: M. BARENNES, D. DEFERME, e.a., “Limitation periods in competition law damages actions in the EU: Are further clarification and harmonisation needed?”, supra vn. 50, 10. Daarnaast is ook art. XVII.89 WER nieuw ingevoegd dat ook voorziet in een impliciete schorsing van de verjaringstermijn bij minnelijke geschillenbeslechting. Het gaat om de situatie waarbij het geschil al hangende is bij de rechter.

55 De schorsingsfiguur werd namelijk vervangen door de verlenging met de invoering van het nieuw BW in Nederland (Memorie van toelichting bij Wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek en het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in verband met de omzetting van Richtlijn 2014/104/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 november 2014 betreffende bepaalde regels voor schadevorderingen volgens nationaal recht wegens inbreuken op de bepalingen van het mededingingsrecht van de lidstaten en van de Europese Unie (Implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht), Parl.St. Tweede Kamer der Staten- Generaal 2015-16, 34490/3, 19).

56 Memorie van toelichting bij implementatiewet richtlijn privaatrechtelijke handhaving mededingingsrecht, Parl.St. Tweede Kamer der Staten-Generaal 2015-16, 34490/3, 19-20.

57 Art. 6, eerste lid van de Wet van 15 november 2012 (Stb. 2012, 510) die voorziet in de omzetting van art. 8 van de richtlijn 2008/52/EG. Art. 11 Implementatiewet buitengerechtelijke geschillenbeslechting consumenten (Stb.

2015, 160) dat een omzetting is van art. 12 van de richtlijn 2013/11/EU.

58 Zie uitgebreider: M. BARENNES, D. DEFERME, e.a., “Limitation periods in competition law damages actions in the EU: Are further clarification and harmonisation needed?”, supra vn. 50, 21–22.

59 Zie voor een uitgebreidere analyse: M. BARENNES, D. DEFERME en M. VERHULST, “Limitation periods in competition law damages actions in the EU: Are further clarification and harmonisation needed?”, Concurrences 2020, afl. 1, (1) 18–19.

(11)

11 relevante verjaringsbepaling zijn niet ingegeven vanuit het idee om minnelijke schikkingen te bevorderen, maar vangen dit soms terloops of de facto op. Opvallend: deze incidentele bepalingen houden allemaal op hun eigen manier rekening met “gewone onderhandelingen”.

Hoe ze omgaan met ADR en gewone onderhandelingen verschilt ook hier in grote mate van de concrete bepaling. Anders dan het geval is voor expliciete verjaringsregels, wordt aan de rechter vaak een grote beoordelingsvrijheid wordt gelaten.

AFDELING I. GEMEEN KOOPRECHT

Een geval waarin gewone onderhandelingen aanleiding geven tot schorsing is terug te vinden in het gemeen kooprecht. Hoewel niet wettelijk voorgeschreven, aanvaarden rechtspraak en rechtsleer dat de korte termijn60 voor verborgen gebreken uitartikel 1648 BW geschorst (of gestuit61) wordt door ernstige onderhandelingen met een redelijke kans op een succesvolle minnelijke regeling.62 Voor de schorsing maakt het niet uit of de onderhandelingen mislukken.63 De reden die hiervoor soms wordt aangehaald is dat partijen de mogelijkheid moeten hebben gehad om hun geschil minnelijk te regelen.64 De duur van de schorsing mag niet te lang zijn en de koper moet overgaan tot stuitingsdaden van zodra de gesprekken dreigen te mislukken en een minnelijke oplossing onmogelijk dreigt te worden.65 Anderen stellen het voorzichtiger en benadrukken dat de koper niet te lang mag wachten na het afspringen van de

60 Er is discussie of de kwalificatie van de termijn in art. 1648 BW een verjarings- of vervaltermijn is. Zie voor een overzicht van aanhangers van elke kwalificatie: S. MARYSSE, “Art. 1648 BW” in, in Comm. Bijz. Ovk., Mechelen, Kluwer, 2016, 151. Het Hof van Cassatie lijkt impliciet uit te gaan van een vervaltermijn, aangezien ze stelt dat “L’article 2224 du Code civil, qui fait partie des dispositions générales relatives à la prescription, est étranger au bref délai visé par l’article 1648 du même code.” Cass. 29 november 2013, nr. C.12.0443.F. In het kader van deze bijdrage wordt niet ingegaan op deze kwalificatiediscussie, aangezien de schorsing in het geval van gewone onderhandelingen wordt aanvaard los van de kwalificatievraag van art. 1648 BW.

61 Dat verjaring leidt tot stuiting lijkt de minderheidsopvatting te zijn. Bijv. Rb. Luik 27 januari 2011, JLMB 2011, 20, (960) 961.

62 Antwerpen 11 januari 2010, RABG 2013, nr. 10, (626) 627, noot K. SWERTS; Bergen 9 september 2013, JLMB 2015, afl. 7, (317) 319; Luik 18 december 2017, DAOR 2018, afl. 127, 89; Kh. Hasselt 24 maart 2000, RW 2001–

2002, nr. 7, (249) 251; Antwerpen 21 november 2005, NJW 2005, 756; Rb. Brugge 6 september 1989, RW 1991–

1992, 95, noot M.E.S.; Rb. Antwerpen 3 januari 2014, TBO 2014, afl. 1, 3; B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 390; A. VERBEKE en C. CAUFFMAN, “Eén jaar wet consumentenkoop” in Themis 32—Bijzondere overeenkomsten, Brugge, die Keure, 2005, (27) 42; C. DELFORGE, Y. NINANE en M.-P. NOËL,

“De quelques délais emblématiques du contrat de vente” in Contrats spéciaux, Limal, Anthemis, 2013, (77) 116;

D. DEVOS, “Chronique de jurisprudence, les contrats (1980-1987), la vente”, JT 1991, (161) 171.

Er is ook rechtspraak die onderhandelingen niet per se als schorsings- of stuitingsgrond zien, maar daarmee wel rekening houden in de algemene beoordeling van de redelijke termijn Kh. Brussel 23 maart 2015, T.App. 2015, (34) 35; Luik 22 september 2016, JLMB 2018, nr. 8, (346) 356–357.

63 C. DELFORGE, Y. NINANE, e.a., “De quelques délais emblématiques du contrat de vente”, supra vn. 62, 116.

64 Antwerpen 21 november 2005, NJW 2005, 756; B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 390.

65 Antwerpen 21 november 2005, NJW 2005, 756; Antwerpen 11 januari 2010, RABG 2013, nr. 10, (626) 627, noot K. SWERTS; B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2.

Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 390.

(12)

12 onderhandelingen.66 Zo werd als einde van de onderhandelingen beschouwd: de eiser die een minnelijke ontbinding van de koop voorstelde waarop niet werd ingegaan67, de koper die niet akkoord ging met de onderhandelde dading en opmerkingen bezorgde aan de verkoper waarop niet werd ingegaan68. Een dagvaarding één week69, één maand70 en iets minder dan drie maanden71 na het afspringen van de onderhandelingen werd aanvaard als zeer snel en dus binnen de redelijke termijn van art. 1648 BW. Eén jaar na het afspringen daarentegen niet.72 Vanaf het moment dat het duidelijk is dat de verkoper zijn aansprakelijkheid afwijst, bijvoorbeeld na een buitengerechtelijk expertiseverslag, mag de koper niet talmen en moet hij zijn aanspraken in rechte vrijwaren.73

AFDELING II. CONSUMENTENKOOP

De consument-koper beschikt niet over een “redelijke termijn”, maar over een eenjarige verjaringstermijn die start op de dag waarop de consument het gebrek aan overeenstemming vaststelt, zonder dat deze kan verstrijken voor de waarborgtermijn van twee jaar uit § 1 (art.

1649quater, §3 BW).74 De verjaringstermijn in de consumentenkoop wordt, in tegenstelling tot in het gemeen kooprecht, niet geschorst bij onderhandelingen over een minnelijke regeling.

Vandaar dat sommige rechtsleer de gemeenrechtelijke regeling uit artikel 1648 BW per analogie toepast op de consumentenkoop.75 In de consumentenkoop hangt de verjaringstermijn echter af van de waarborgtermijn.76 Doordat er in het kader van de waarborgtermijn wel voorzien is in een schorsing bij onderhandelingen (art. 1649quater, §1, lid 2 BW)77, heeft die

66 C. DELFORGE, Y. NINANE, e.a., “De quelques délais emblématiques du contrat de vente”, supra vn. 62, 116;

D. DEVOS, “Chronique de jurisprudence, les contrats (1980-1987), la vente”, supra vn. 62, 171. Zie ook: Luik 18 december 2017, DAOR 2018, afl. 127, 89.

67 Rb. Brugge 6 september 1989, RW 1991–1992, 95, noot M.E.S.

68 Rb. Antwerpen 3 januari 2014, TBO 2014, afl. 1, 3.

69 Rb. Brugge 6 september 1989, RW 1991–1992, 95, noot M.E.S.

70 Antwerpen 11 januari 2010, RABG 2013, nr. 10, (626) 628, noot K. SWERTS.

71 Rb. Luik 27 januari 2011, JLMB 2011, 20, (960) 961.

72 Kh. Hasselt 24 maart 2000, RW 2001–2002, nr. 7, 249; Rb. Antwerpen 3 januari 2014, TBO 2014, afl. 1, 3.

73 Bv. Antwerpen (4e k.) 15 juni 2015, TBH 2015, 748.

74 Art. 1649quater BW is zowel van toepassing op de niet-conforme levering als op verborgen gebreken (in tegenstelling tot art. 1648 BW dat enkel van toepassing is op verborgen gebreken) B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 589.

75 C. CAUFFMAN, “Verlenging van de garantietermijn versus schorsing en stuiting van de verjaringstermijn”, DCCR 2011, (83) 86–87. Zie ook: B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A.

Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 609.

76 Doordat de Belgische wetgever de verjaringstermijn gekoppeld heeft aan de waarborgtermijn, verjaart de rechtsvordering ten vroegste na twee jaar (wanneer het gebrek wordt vastgesteld binnen het jaar na levering) of tussen de twee à drie jaar (wanneer de vaststelling pas gebeur tin het tweede jaar na levering. B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 608; R. STEENNOT, G. STRAETMANS, E. TERRYN, B.

KEIRSBILCK en B. WYSEUR, “Overzicht van rechtspraak. Consumentenbescherming (2008-2014) - Marktpraktijken (2011-2014)”, TPR 2015, (1311) 1819.

77 Ook hier wordt, naar analogie met het gemeen recht, vereist dat het gaat om ernstige onderhandelingen. B.

TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 602. Bepaalde rechtsleer stelt dat het begrip

“onderhandelingen” restrictief dient te worden geïnterpreteerd. R. STEENNOT, G. STRAETMANS, e.a.,

(13)

13 schorsing indirect tot gevolg dat de verjaringstermijn mee geschorst wordt. Echter, wanneer een gebrek zich voordoet kort voordat de waarborgtermijn eindigt en de onderhandelingen beginnen buiten de waarborgtermijn van twee jaar maar binnen de verjaringstermijn, dan zorgen de onderhandelingen niet voor een schorsing en loopt de verjaringstermijn gewoon verder.78 Na de waarborgtermijn van 2 jaar is de gemeenrechtelijke regeling over de vrijwaring voor de verborgen gebreken terug van toepassing (art. 1649quater, §5 BW), waardoor ook artikel 1648 BW terug speelt.

AFDELING III. AANNEMING

Het aannemingsrecht kent ook een “redelijke” termijn waarbinnen de opdrachtgever een vordering moet instellen nadat het (licht) verborgen gebrek zich heeft voorgedaan of nadat het gebrek ontdekt werd.79 Ondanks het feit dat art. 1648 BW niet per analogie mag worden toegepast op aanneming80, vertonen de twee termijnen verschillende gelijkenissen.81 De instelling van de rechtsvordering voor verborgen gebreken van het aanvaarde werk moet

“tijdig” gebeuren. De feitenrechter heeft hierin een soevereine appreciatiebevoegdheid.82 Zo bepaalt de rechter de termijn die de opdrachtgever heeft voor zijn rechtsvordering rekening houdend met alle concrete omstandigheden.83 In plaats van te spreken van een schorsing van deze termijn, zoals dat het geval is bij art. 1648 BW, houden rechters bij de beoordeling van het “tijdig” karakter rekening met onderhandelingen die tussen partijen vooraf zijn gegaan en met pogingen om tot een minnelijke regeling te komen.84 Hoewel niet uitdrukkelijk vereist,

“Overzicht van rechtspraak. Consumentenbescherming (2008-2014) - Marktpraktijken (2011-2014)”, supra vn.

76, 1817.

78 A. VERBEKE en C. CAUFFMAN, “Eén jaar wet consumentenkoop”, supra vn. 62, 42–43; B. TILLEMAN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. A. Verkoop. Deel 2. Gevolgen van de koop in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2012, 609. Zie ook: R. STEENNOT, G. STRAETMANS, e.a.,

“Overzicht van rechtspraak. Consumentenbescherming (2008-2014) - Marktpraktijken (2011-2014)”, supra vn.

76, 1819.

79 Antwerpen 16 februari 2009, Limb.Rechtsl. 2009, (125) 127; A. VAN OEVELEN, Overeenkomsten. Deel 2.

Bijzondere overeenkomsten. E. Aanneming van werk - Lastgeving in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2017, 232.

80 Cass. 15 september 1994, nr. C.93.0414, Arr.Cass. 1994, nr. 5, 748; A. VAN OEVELEN, Overeenkomsten.

Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. E. Aanneming van werk - Lastgeving in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2017, 287; B. KOHL, Contrat d’entreprise in Répertoire pratique du droit belge, Brussel, Bruylant, 2016, 559. Implicieter: Cass. 8 april 1988, Arr.Cass. 1988, (1000) 1001–1002, noot B. MAES en L.

VANNECKE.

81 B. KOHL, Contrat d’entreprise in Répertoire pratique du droit belge, Brussel, Bruylant, 2016, 559.

82 Cass. 8 april 1988, Arr.Cass. 1988, (1000) 1002, noot B. MAES en L. VANNECKE; A. VAN OEVELEN, Overeenkomsten. Deel 2. Bijzondere overeenkomsten. E. Aanneming van werk - Lastgeving in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2017, 232; B. KOHL, Contrat d’entreprise in Répertoire pratique du droit belge, Brussel, Bruylant, 2016, 559.

83 Antwerpen 16 februari 2009, Limb.Rechtsl. 2009, (125) 127; F. BURSSENS, Handboek aannemingsrecht, Mortsel, Intersentia, 2019, 218; B. KOHL, Contrat d’entreprise in Répertoire pratique du droit belge, Brussel, Bruylant, 2016, 560.

84 Bijv. Antwerpen 16 februari 2009, Limb.Rechtsl. 2009, (125) 127; Antwerpen 9 november 2006, TBO 2008, nr.

5, 196; Brussel 12 oktober 2001, JLMB 2002, nr. 17, (718) 718; Brussel 20 december 2008, Res et jura 2008, nr.

1, (9) 24. Zo aanvaarde het Hof van Cassatie – zij het impliciet – dat de feitenrechter rekening houdt met de poging van partijen om een minnelijke oplossing te vinden in haar beoordeling van de redelijke termijn (Cass. 15 september 1994, nr. C.93.0414, Arr.Cass. 1994, nr. 5, 748.) Zie ook: A. VAN OEVELEN, Overeenkomsten. Deel

(14)

14 hecht bodemrechtspraak er duidelijk wel belang aan dat de onderhandelingen een zeker serieus karakter hebben.85

AFDELING IV. STUITENDE WERKING VAN DE INGEBREKESTELLING

In 2013 heeft de Belgische wetgever de mogelijkheid ingevoerd om via een ingebrekestelling de verjaring te stuiten (art. 2244, §2 BW).86 De ingebrekestelling moet bij aangetekende brief gebeuren door de advocaat van de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder of de persoon die krachtens artikel 728, § 3 Ger.W.87 in rechte mag verschijnen namens de schuldeiser. Dergelijke ingebrekestelling vereist de naleving van enkele formaliteiten. Daardoor is er sprake van een formalistische rechtshandeling.88 Wanneer aan de voorwaarden voldaan is, stuit de ingebrekestelling de verjaring en doet een nieuwe termijn van één jaar ingaan. De stuiting van één jaar kan echter niet tot gevolg hebben dat de vordering vóór de initiële verjaringstermijn zou verjaren. Bovendien stuit deze ingebrekestelling de verjaring slechts eenmalig, zonder afbreuk te doen aan andere stuitingsgronden. Indien de wettelijke verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt, is de duur van de verlenging dezelfde als deze van de verjaringstermijn. Deze eenjarige stuiting komt neer op een nieuw soort onderbreking van de verjaring.89 Er is namelijk geen sprake van een ‘zuivere’ stuiting die de initiële verjaringstermijn volledig opnieuw doet lopen.90 Met oog op terminologische zuiverheid werden amendementen ingediend die opteerden voor verlenging in plaats van stuiting van de verjaring. Deze werden echter verworpen omdat de wetgever geen sui generis begrip (verlenging) wou creëren.91 De wetgever zelf is echter inconsistent in zijn woordgebruik. In § 2, tweede lid 2244 BW spreekt de wetgever namelijk van een verlenging in plaats van een stuiting wanneer de achterliggende bepaalde verjaringstermijn minder dan één jaar bedraagt. Bovendien verschilt de eenjarige stuiting

2. Bijzondere overeenkomsten. E. Aanneming van werk - Lastgeving in Beginselen van Belgisch privaatrecht, Mechelen, Kluwer, 2017, 288–289; F. BURSSENS, Handboek aannemingsrecht, Mortsel, Intersentia, 2019, 218.

85 Bijv. Antwerpen 16 februari 2009, Limb.Rechtsl. 2009, (125) 127; Antwerpen 9 november 2006, TBO 2008, nr.

5, 196. Zie ook: B. KOHL, Contrat d’entreprise in Répertoire pratique du droit belge, Brussel, Bruylant, 2016, 560.

86 Wet van 23 mei 2013 tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat, van de gerechtsdeurwaarder of van de persoon die krachtens artikel 728,

§ 3, van het Gerechtelijk Wetboek in rechte mag verschijnen, een verjaringsstuitende werking te verlenen, BS 1 juli 2013.

87 Dit zijn aan de ene kant in het arbeidsrecht de vakbondsafgevaardigden in bepaalde geschillen en aan de andere kant afgevaardigde van een sociale organisatie, een OCMW-personeelslid enz.

88 I. CLAEYS en L. SNAUWAERT, “De verjaringsstuitende buitengerechtelijke ingebrekestelling”, RW 2013-14, afl. 21, (803) 804. De auteurs zijn van oordeel dat de wetgever hiermee afwijkt van de eenvoud of beknoptheid die terug te vinden is bij de opstellers van het Burgerlijk Wetboek. Echter, is ook een dagvaarding die leidt tot stuiting onderworpen aan formaliteiten eer ze stuitende werking heeft.

89 De wetgever probeerde net de creatie van sui generis rechtsfiguur te vermijden (Verslag namens de commissie bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Senaat 2011-2012, 53S0145/006, 30).

90 In het initiële ingediende wetsvoorstel stond wel een zuivere stuiting (Toelichting bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Senaat 2010, 53S0145/001, 2). Er hierop op verschillende vlakken kritiek geleverd. De stuiting voor 1 jaar zou beter een evenwicht tussen de wederzijdse rechten van alle partijen waarborgen (Verslag namens de commissie bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Senaat 2011-2012, 53S0145/006, 8-9, 24 en 26).

91 Verslag namens de commissie bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl.

St. Senaat 2011-2012, 53S0145/006, 30-32.

(15)

15 duidelijk van het systeem van de zuivere stuiting.92 Een op voorhand vastgelegde termijn kan in het specifieke geval wel leiden tot meer objectieve rechtszekerheid voor partijen, aangezien de regel en haar toepassing voorzienbaar is. In het ruimere geheel van verjaring doet het echter afbreuk aan de rechtszekerheid. De coherentie van de verjaringsregels brokkelen af en zijn minder voorzienbaar in zijn geheel.

Deze formalistische aanpak van de Belgische wetgever verschilt van de aanpak in het Nederlands recht. Het Nederlandse recht bevat in artikel 3:316, lid 1 NBW gelijkaardige stuitingshandelingen aan deze in artikel 2244 BW. Artikel 3:316 NBW voorziet namelijk in een stuiting van de verjaring wanneer een eis wordt ingesteld, alsook door iedere andere daad van rechtsvervolging van de zijde van de gerechtigde in de vereiste vorm. Daarnaast bestaan er in het Nederlandse recht ook minder formalistische stuitingsdaden (art. 3:317 lid 1 NBW) (supra).

Hieronder vallen ook ingebrekestellingen. Het Nederlandse recht biedt veel meer mogelijkheden en legt geen formele vereisten op. De vraag is al gesteld of de Belgische formaliteiten wel in het belang zijn van partijen zijn, en niet ingegeven zijn door beroepsgroepen van wie de ingebrekestelling moet uitgaan.93

Met deze specifieke buitengerechtelijke ingebrekestelling wou onze wetgever onder andere tegemoet komen aan het probleem van de verjaring tijdens “gewone onderhandelingen”.

Deze wetswijziging werd doorgevoerd om te vermijden dat partijen een dagvaarding zouden instellen, louter om de stuitende werking ervan. Dit zou leiden tot een nodeloze overbelasting van de rechtscolleges en hogere kosten voor de rechtszoekende. Bovendien zou dit een minnelijke oplossing van het conflict verstoren94, dewelke de wetgever met deze wijziging wou stimuleren.95

AFDELING V. VERZEKERINGSRECHT

Het verzekeringsrecht houdt op een indirecte wijze rekening met onderhandelingen (zie art. 89 Verzekeringswet 201496). In principe bedraagt de verjaringstermijn drie jaar voor elke rechtsvordering voortvloeiend uit een verzekeringsovereenkomst, met uitzondering van

92 Zie ook: I. CLAEYS en L. SNAUWAERT, “De verjaringsstuitende buitengerechtelijke ingebrekestelling”, supra vn. 88, 804.

93 Ibid.

94 Toelichting bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek teneinde aan de ingebrekestellingsbrief van de advocaat een verjaringsstuitende werking te verlenen, Parl. St. Senaat 2010, 53S0145/001, 1. Herhaald in: Verslag namens de commissie bij Wetsontwerp tot wijziging van artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Kamer 2012-2013, 53K2386/003, 3.

95 Verslag namens de commissie bij Wetsontwerp tot wijziging van artikel 224 van het Burgerlijk Wetboek, Parl.

St. Kamer 2012-2013, 53K2386/003, 4. In het kader hiervan werd in de Senaat een amendement ingediend dat vereist dat ingebrekestelling een uitnodiging voor een minnelijke regeling bevat, gelet op de doelstellingen (Amendementen bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Senaat 2010-2011, 53S0145/002, 6). Dit amendement werd verworpen, omdat ze tegenstrijdig is met een ingebrekestelling dat de uitvoering van een verbintenis oplegt binnen een bepaalde termijn. Bovendien zou deze vermelding een zwaktebod voor de schuldeiser betekenen, wat geen goed uitgangspunt is om onderhandelingen te starten (Verslag namens de commissie bij Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 2244 van het Burgerlijk Wetboek, Parl. St. Senaat 2011-2012, 53S0145/006, 19). Deze verwerping goedkeurend: I. CLAEYS en L. SNAUWAERT,

“De verjaringsstuitende buitengerechtelijke ingebrekestelling”, supra vn. 88, 810.

96 Wet van 4 april 2014 betreffende de verzekeringen, BS 30 april 2014.

(16)

16 levensverzekeringen (art. 88. § 1).97 Artikel 89, §3 voorziet in de stuiting van deze 3-jarige verjaringstermijn uit artikel 88, § 1 wanneer de verzekerde het schadegeval tijdig aan de verzekeraar meldt. Wat wordt gezien als een “tijdige aanmelding” is te vinden in art. 74 Verzekeringswet 2014. Art. 74, §1 verplicht de verzekerde om zo snel mogelijk en in elk geval binnen de contractueel vastgelegde termijn het schadegeval aan de verzekeraar te melden.

Wanneer de melding zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk is heeft gedaan, dan kan de verzekeraar zich niet beroepen op het feit dat contractueel vastgestelde termijn niet werd nageleefd.

De verjaring blijft gestuit tot op het ogenblik dat de verzekeraar aan de verzekerde schriftelijke kennis geeft van zijn beslissing.98 Er zijn geen vormvereisten om het schadegeval te melden aan de verzekeraar. De kennisgeving kan door de verzekerde kan zowel mondeling als schriftelijk. De kennisgeving kan ook blijken uit omstandigheden of uit het gedrag van de verzekeraar.99 De verzekeraar op zijn beurt moet zijn beslissing wel schriftelijk ter kennis brengen aan de verzekerde. Daarin moet duidelijk zijn dat de verzekeraar beslist om ofwel te vergoeden ofwel de vergoeding te weigeren.100 Artikel 89, § 5 Verzekeringswet 2014 bevat een gelijkaardige stuitingsgrond voor de rechtstreekse vordering in relatie tussen de verzekeraar en de benadeelde.

Artikel 89, §5 Verzekeringswet 2014 is een overname van artikel 35 Landverzekeringswet101 dat op zijn beurt het oude artikel 15 WAM 1989 vervangt102. Artikel 15 WAM 1989 voorzag al in de stuiting van de verjaring zodra de verzekeraar kennis heeft van de wil van de benadeelde persoon om het herstel van zijn schade te verkrijgen. Artikel 15 WAM 1989 vervangt op zijn beurt artikel 10 WAM 1956. Met artikel 15 WAM 1989 heeft de wetgever het begrip “onderhandelingen” geschrapt dat aanleiding gaf tot stuiting van de verjaring, om dat het begrip “onderhandelingen” aanleiding gaf tot heel wat moeilijkheden.103

97 Zie voor het toepassingsgebied van deze bepaling: B. WEYTS en T. VANSWEEVELT, Handboek verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2016, 923. Zie ook: G. JOCQUÉ, “Verjaring en verzekering”, T.Verz.

2006, 6–36.

98 Deze stuitingsgrond is enkel van toepassing tussen de verzekeraar en verzekerde. B. WEYTS en T.

VANSWEEVELT, Handboek verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2016, 957.

99 Zo werd bijvoorbeeld de deelname van de verzekeraar aan de expertise voldoende geacht als wil tot bekomen van een vergoeding door de benadeelde ten aanzien van de verzekeraar. Antwerpen 17 september 2012, TBH 2013, (546) 552. Zie ook: B. WEYTS en T. VANSWEEVELT, Handboek verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2016, 958.

100 B. WEYTS en T. VANSWEEVELT, Handboek verzekeringsrecht, Mortsel, Intersentia, 2016, 958–959.

101 Wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, BS 20 augustus 1992. Deze wet werd grotendeels opgeheven door de Verzekeringswet van 2014. De verjaringsbepalingen in de Landverzekeringswets (artt. 34 en 35) werden gewoon overgenomen in de Verzekeringswet van 2014 (artt. 88 en 89). De enige inhoudelijke wijziging is dat de verjaring – zoals het gemene recht – tegen minderjarigen, onbekwaamverklaarden en andere onbekwamen niet loopt tot de dag van de meerderjarigheid of van de opheffing van de onbekwaamheid. Deze wijziging is er gekomen door de veroordeling van België door het EHRM in de zaak van EHRM 7 juli 2009, 'Stagno v. België', nr. 1062/07. Wetsontwerp van 13 februari 2014 betreffende de verzekeringen, Parl. St. Kamer 2013-14, 53K3361/001, 43.

102 Wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen, BS 8 december 1989. Zie uitvoeriger: A. VAN INGELGEM, “Conclusie onder Cass. 1 maart 2012”, Arr.Cass. 2012, 491–495.

103 Verslag namens de commissie betreffende het wetsontwerp betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorvoertuigen, Parl. St. Senaat 1988-1989, 47S0696/002, 62-63. Zie ook:

Memorie van toelichting betreffende het wetsopwerp op de landsverzekeringsovereenkomst, Parl. St. Kamer

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Aangezien het aanvullende geboorteverlof gefinancierd zal worden uit de Aof-premies, brengt dit met zich mee dat werknemers voor wie geen Aof-premie wordt afgedragen wel recht

Specifiek voor mediation geldt dat het voor partijen mogelijk aantrekkelijker wordt voor deze wijze van geschilafdoe- ning te kiezen, als zij op voorhand weten dat zij bij

Omdat de aandeelhouder voldoende zekerheid moet hebben dat hij de bedoelde prijs ontvangt nadat de vennootschap is omgezet in een kapitaalvennootschap naar het recht van een

Artikel 119a, lid 6, van Boek 6, zoals gewijzigd door de wet van [PM] tot wijziging van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek in verband met het verkorten van de wettelijke

In het tweede lid van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht wordt ‘met een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar of een geldboete van de derde categorie’.. Wet aanpassing

De uitbreiding van de toepassingsmogelijkheden van het Burgerlijk Wetboek bestaat uit vijf elementen: een verduidelijking van het begrip ‘openbare orde’, de

De franchisegever en de franchisenemer verstrekken elkaar tijdig, voor het sluiten en tijdens de duur van een franchiseovereenkomst, alle informatie waarvan ze weten of redelijkerwijs

De toezichthouder kan op grond van artikel 21, vijfde lid, Arbowet CN een eis tot naleving stellen indien niet of niet goed wordt voldaan aan artikel 13, eerste lid