• No results found

Inleiding. 1 De totstandkoming van de nieuwe studietoeslag. 1.1 Naar een nieuwe studietoeslag. budget. 2 Recht op studietoeslag

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Inleiding. 1 De totstandkoming van de nieuwe studietoeslag. 1.1 Naar een nieuwe studietoeslag. budget. 2 Recht op studietoeslag"

Copied!
43
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1.1

1.2

2.1

2.2 2.3 2.4

3.1 3.2 3.3

4.1

4.2 Inleiding

1 De totstandkoming van de nieuwe studietoeslag

Naar een nieuwe studietoeslag

Herkomst budget

2 Recht op studietoeslag

Studiefinanciering of WTOS ontvangen

Verplichtingen Rechten

Verschillen tussen individuele studietoeslag en nieuwe studietoeslag

3 Hoogte en uitbetaling studietoeslag Vastgesteld minimumbedrag

Overgangsrecht

Toekennen, maandelijks uitkeren en duur 4 Doelgroep

Structurele medische beperking

Onafhankelijk medisch advies

(2)

4.3

4.4 4.5 4.6

5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6 5.7

5.8

6.1

6.2 6.3

7.1

7.2

8.1

Afzien van medisch advies

Geen leeftijdsgrens meer in artikel 36b Pw Uitsluiting Wajong

Inkomen uit arbeid, geen recht

5 Studietoeslag als aparte inkomensvoorziening, geen (bijzondere) bijstand

Geen bijstand meer Vertrek naar buitenland Aparte inlichtingenplicht Verzoek = aanvraag

Schrappen van de vermogenstoets Vrijlaten van de stagevergoeding Toekenning met terugwerkende kracht

Gehuwden

6 Gevolgen nieuwe studietoeslag Gevolgen algemene

bijstand

Gevolgen bijzondere bijstand Fiscale gevolgen

7 Fraude

Signalering via het Inlichtingenbureau

Terugvordering en boete 8 Vervallen verordeningsplicht

Beleidsregel nieuwe studietoeslag

9 De doelgroep bereiken

10 Administratieve en IT-handelingen 11 Vraag en antwoord

(3)

11.1

11.2

11.3 11.4

11.5 11.6

Doel en doelgroep

Bronnen

Leeswijzer

Algemeen

Toekenning en overgangsrecht

Voorwaarden

Structurele medische beperking en objectief medisch advies

Inkomsten Gevolgen Bijlage Literatuurlijst Colofon

Handreiking Studietoeslag

Inleiding

De individuele studietoeslag is een regeling die in 2015 in werking trad als onderdeel van de Participatiewet. Het doel is altijd geweest om studenten financieel te compenseren als ze door een medische beperking niet naast hun studie kunnen bijverdienen. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen met een arbeidsbeperking gaan studeren en daarmee een betere kans op de arbeidsmarkt hebben.

Uit onderzoek van de Inspectie SZW bleek echter dat de regeling dat doel niet bereikte. Sommige voorwaarden werden te streng geïnterpreteerd, waardoor te weinig studenten de studietoeslag kregen.

Kreeg iemand de studietoeslag wel, dan was het bedrag soms te laag om echt een financieel steuntje in de rug te bieden.

Om deze bezwaren te ondervangen zijn er aanpassingen gedaan in de Verzamelwet van SZW 2022. Zo zijn de voorwaarden aangepast en zijn er bij AMvB minimumbedragen voor de toeslag vastgesteld.

Deze handreiking licht de nieuwe studietoeslag, die per 1 april 2022 is ingegaan, uitgebreid toe. Daarbij komt ook het overgangsrecht aan de orde. Professionals kunnen zich snel op de hoogte stellen van de verschillen met de oude regeling. Beleidsmedewerkers kunnen lezen op welke punten de gemeente beleidsvrijheid heeft. Daar kan het zinvol zijn om keuzes vast te leggen in een beleidsregel.

De handreiking is gebaseerd op literatuurstudie en onderzoek naar de praktijk. Op basis van wet- en regelgeving en kamerstukken is onderzocht welke mogelijkheden de Participatiewet biedt. In de bijlage is een literatuuroverzicht opgenomen. Daarnaast is de handreiking gebaseerd op gesprekken met professionals bij verschillende gemeenten die betrokken zijn bij de doelgroep voor studietoeslag en bij het aanvragen van de studietoeslag: projectleiders, uitvoerders en beleidsmedewerkers.

(4)

Het nieuwe artikel 36b Pw

Hoofdstuk 1 (#de-totstandkoming-van-de-nieuwe-studietoeslag) gaat in op de wetsgeschiedenis. Alle wijzigingen van de nieuwe studietoeslag komen in Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 1

De totstandkoming van de nieuwe studietoeslag

Bij de invoering van de Participatiewet (Pw) op 1 januari 2015 werd de individuele studietoeslag geregeld in artikel 36b Pw. Het doel van de regeling was altijd financiële steun bieden aan studenten die door een medische beperking niet kunnen bijverdienen naast hun studie. Uit het rapport evaluatie individuele studietoeslag

werd benut. Daar zijn verschillende redenen voor:

Gemeenten kunnen de doelgroep moeilijk bereiken.

De gemiddelde hoogte van de studietoeslag is lager dan die van de eerdere studieregeling Wajong2010.

Sommige aanvullende voorwaarden vormden een belemmering. Vooral de voorwaarde ‘niet in staat zijn het wettelijk minimumloon (WML) te kunnen verdienen’ zorgde dat veel mensen de studietoeslag niet kregen.

De voorwaarde dat iemand niet het wettelijk minimumloon kan verdienen had niet de uitwerking die de wetgever voor ogen had. Er werd dan namelijk gekeken naar het toekomstig verdienvermogen.

Gemeentenieuws van SZW 2019-5 schreef voor dat deze voorwaarde als volgt geïnterpreteerd moet worden: door een medische beperking naast de studie structureel niet kunnen bijverdienen. De minister gaf aan dat gemeenten vanaf dat moment individuele studietoeslag met die interpretatie moesten beoordelen. Die voorwaarde is uiteindelijk ook zo opgenomen in artikel 36b Pw, dat op 1 januari 2020 in werking trad.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 1.1

Naar een nieuwe studietoeslag

De nieuwe studietoeslag zou eigenlijk onderdeel uitmaken van het wetsvoorstel Breed Offensief.

(https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35394-5.html) een voorstel. Het wetsvoorstel Breed Offensief is in juni 2021 controversieel verklaard. Daarom zou het pas behandeld kunnen worden na het aantreden van een nieuw kabinet.

Omdat het nieuwe kabinet lang op zich liet wachten heeft de Tweede Kamer op 18 november 2021 het

id=2021Z20457&did=2021D43718) aangenomen. Daarin staat het volgende: ‘In februari 2019 stemde de Tweede Kamer unaniem voor een motie om de studietoeslag te harmoniseren. Omdat dit voorstel onderdeel is van een groter wetsvoorstel, is het nog niet behandeld. Dit leidt tot onduidelijkheid voor gemeenten. Zij worden gevraagd te handelen naar de geest van de wet, maar de wettelijke basis is er niet. De indieners van dit amendement zijn daarom van mening dat dit specifieke onderdeel brede steun geniet en daarom niet hoeft te wachten op behandeling. De door indieners beoogde

inwerkingtredingsdatum van deze wijziging is 1 april 2022. Daarmee wordt duidelijkheid verschaft voor alle studenten met een beperking en voor alle gemeenten.’

2

Detail 2018D60493 | Tweede Kamer der Staten-Generaal (https://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail?id=2018Z24121&did=2018D60493)

1

Stb. 2019, 483 (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2019-483.html) voor de bekendmaking en inwerkingtreding.

2

(5)

Op basis van het amendement is de nieuwe studietoeslag overgeheveld naar de Verzamelwet 2022

Op grond van het nieuwe artikel 36b Pw verstrekt het college studietoeslag aan ‘een student die als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat is naast de studie bij te verdienen, als hij of zij voldoet aan de in artikel 36b Pw genoemde voorwaarden. Een onafhankelijk medisch advies is het uitgangspunt bij de vaststelling van de structurele medische beperking.’

De belangrijkste wijzigingen zijn:

Studietoeslag is geen bijzondere bijstand meer, maar een zelfstandige uitkering op grond van de Participatiewet.

Er is geen vermogenstoets meer.

Het recht op de studietoeslag is gekoppeld aan het ontvangen van WTOS (Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten) of studiefinanciering. Daardoor gelden de leeftijdsbeperkingen van die regelingen ook voor de studietoeslag (zie hoofdstuk 4.4 (#doelgroep--geen-leeftijdsgrens-meer-in-artikel-36b-pw)

Er is een minimumbedrag voor de studietoeslag vastgelegd in een AMvB.

Er is vrijlating van een stagevergoeding tot een in de AMvB vastgelegd bedrag.

De verordeningsplicht op grond van artikel 8 lid 1 onderdeel c Pw vervalt.

Alle wijzigingen van de nieuwe studietoeslag komen in de komende hoofdstukken uitgebreid aan bod.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 1.2

Herkomst budget

Voor de uitvoering van de studietoeslag door gemeenten is bij invoering van de Participatiewet structureel € 35 miljoen toegevoegd aan het Gemeentefonds. Dat is ongeoormerkt budget voor zowel de uitgaven aan de studietoeslag als de bijbehorende uitvoeringskosten. Gemeenten kunnen die middelen blijven gebruiken voor de uitvoering van de studietoeslag.

Het budget verandert niet voor de nieuwe studietoeslag. Door de maatregelen in de nota van wijziging zullen de uitgaven inclusief uitvoeringskosten naar verwachting toenemen.

onzeker. Maar de verwachting is dat het budget voldoende is vanwege de koppeling met het jeugd-WML en vanwege het grote verschil tussen het beschikbare budget en de daadwerkelijke besteding. Het CBS heeft berekend in hoeverre het budget in 2015 tot en met 2017 werd benut. Zo werd er in 2017 naar schatting € 1,8 miljoen aan deze studietoeslag uitgegeven, terwijl er dat jaar € 29 miljoen voor

beschikbaar was. Overigens zijn de middelen voor de studietoeslag binnen de algemene uitkering vrij besteedbaar.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 2

Recht op studietoeslag

Een student moet aan de volgende voorwaarden voldoen voor toekenning van de studietoeslag:

De student moet als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek structureel niet in staat zijn naast de studie inkomsten te verwerven (zie beperking)).

De student moet studiefinanciering ontvangen op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (WSF) of een tegemoetkoming krijgen op grond van hoofdstuk 4 WTOS. Het levenlanglerenkrediet van de WSF valt daar niet onder.

De student mag geen recht hebben op een uitkering op grond van de Wajong (zie hoofdstuk 4.5 Handreiking Studietoeslag

Wetsvoorstel wijziging van de Participatiewet en enkele andere wetten in verband met het verbeteren van de regeling voor loonkostensubsidie en enkele andere wijzigingen (uitvoeren breed offensief).

3

Nota van wijziging (http://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-35394-5.html), Breed Offensief.

4

(6)

Hoofdstuk 2.1

Studiefinanciering of WTOS ontvangen

In de Participatiewet staat dat het verzoek om studietoeslag kan worden gedaan door iemand die studiefinanciering ontvangt op grond van de WSF, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of die een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

Studenten hebben alleen recht op studietoeslag als ze studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS hebben aangevraagd en deze daadwerkelijk ontvangen. Om het recht op studietoeslag vast te stellen is dus een beschikking van DUO noodzakelijk. Het potentiële recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS zonder dat te hebben aangevraagd is niet voldoende. Een student ontvangt het dan namelijk niet en heeft geen toekenningsbeschikking van DUO.

Soms heeft een student recht op studiefinanciering of tegemoetkoming WTOS, maar komt het niet tot uitbetaling. Met dat recht op 0-bedrag voldoet een student wel aan de voorwaarde van artikel 36b lid 3 onderdeel a Pw.

Bij de oude studietoeslag was het wel mogelijk om de individuele studietoeslag toe te kennen aan iemand die recht had op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS, maar die niet had aangevraagd.

Daarin was namelijk alleen de voorwaarde dat iemand ‘recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of recht heeft op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten’.

Het verschil zit is dat voorheen het recht op de studiefinanciering of de tegemoetkoming WTOS al volstond. Onder de nieuwe studietoeslag moet de belanghebbende de studiefinanciering of de tegemoetkoming ook daadwerkelijk ontvangen, al is het een uitkering van een 0-bedrag.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 2.2

Verplichtingen

In artikel 36b lid 4 Pw is een aparte inlichtingenplicht opgenomen. Dat is nodig omdat de studietoeslag geen bijstand meer is (

bijzondere-bijstand--geen-bijstand-meer)). De inlichtingenplicht van artikel 17 Pw geldt daarom niet. De inlichtingenplicht van de nieuwe studietoeslag wordt in aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--aparte-inlichtingenplicht) besproken.

De nieuwe studietoeslag moet worden aangevraagd in de gemeente waar de belanghebbende woont. In artikel 36b lid 6 Pw is artikel 40 lid 1 Pw van overeenkomstige toepassing verklaard. De woonplaats moet dus worden getoetst aan dezelfde criteria als bij de bijstand.

Ook paragraaf 7.2 (Terugvordering) van de Participatiewet is van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat betekent dat de artikelen 58 tot en met 60c Pw op dezelfde manier gelden voor studietoeslag als voor bijstand.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 2.3

Rechten

De belanghebbende heeft recht op maandelijkse uitbetaling zolang die aan de voorwaarden voldoet. De hoogte van het minimumbedrag is landelijk vastgelegd in een AMvB, zie

uitbetaling-studietoeslag--vastgesteld-minimumbedrag). Daarnaast heeft de belanghebbende recht op een vrijlating van een stagevergoeding van een bij AMvB vastgesteld bedrag. Vanaf 1 april 2022 is dat € 180,-. Zie voor meer informatie over de stagevergoeding hoofdstuk 5.6 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--vrijlaten-van-de-stagevergoeding)

bedragen worden halfjaarlijks geïndexeerd.

Artikel 36b lid 3 onderdeel a Pw.

5

(7)

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 2.4

Verschillen tussen individuele studietoeslag en nieuwe studietoeslag

Oude individuele studietoeslag

Bij levenlanglerenkrediet wel recht

Leeftijdsgrens: 18 jaar of ouder

Recht hebben op WSF en WTOS is voldoende

Toekenning voor een bepaalde periode (iemand hoeft alleen bij aanvraag te voldoen aan de voorwaarden)

Eenmalige of maandelijkse betaling

Hoogte vastgelegd in beleid

Onderdeel van de bijstand

Gehuwden moeten gezamenlijk aanvragen

Vermogensgrens artikel 34 Pw van toepassing

Geen middel voor algemene bijstand van een eventuele partner

Inlichtingenplicht op grond van artikel 17 Pw

Geen terugwerkende kracht mogelijk

Nederlander of daarmee gelijkgesteld (artikel 11 Pw)

Bij verblijf in het buitenland geen recht

(8)

Verordening noodzakelijk (artikel 8 lid 1 onderdeel c en lid 3 Pw) Oude individuele studietoeslag

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 3

Hoogte en uitbetaling studietoeslag

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 3.1

Vastgesteld minimumbedrag

Bij AMvB is door de regering een minimumbedrag voor de studietoeslag vastgelegd. Bij dat bedrag is rekening gehouden met het verschil tussen het toepasselijke jeugd-WML en het reguliere WML. De studietoeslag heeft namelijk uitdrukkelijk als doel om een student te compenseren voor het niet in staat zijn de inkomsten te verdienen die een student zonder structurele medische beperking van dezelfde leeftijd kan verdienen. Dat houdt in dat er een onderscheid wordt gemaakt naar leeftijd.

Leeftijd Jeugd-WML versus regulier WML

21 en ouder 100%

20 80%

19 60%

18 50%

17 39,5%

16 34,5%

15 30%

Verandert het minimumbedrag door de verjaardag van een student, dan moet de studietoeslag van die maand naar rato worden uitbetaald, tenzij dat anders is geregeld in het gemeentelijk beleid, zie hoofdstuk 3.3 (#hoogte-en-uitbetaling-studietoeslag--toekennen-maandelijks-uitkeren-en-duur)

De studietoeslag is een bijzondere aanvullende inkomensondersteuning naast de studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS. Het is niet bedoeling dat de studietoeslag de kosten

(9)

Grondslag hoogte

Een hogere studietoeslag is mogelijk

Hoger bedrag toegekend

Formeel nog bijzondere bijstand

Verhuizen tijdens overgangsrecht

voor levensonderhoud volledig dekt. De toeslag is uitdrukkelijk bedoeld om een steuntje in de rug te bieden aan studenten die wel arbeidsvermogen hebben, maar vanwege hun beperking niet in staat zijn om bij te verdienen naast een voltijdsstudie. De genoemde bedragen passen bij het compenserende karakter van de studietoeslag.

In de AMvB zijn de minimumbedragen per leeftijdscategorie vastgesteld. Het college kan wel besluiten om een hoger bedrag aan studietoeslag toe te kennen. Dat moet dan zijn vastgelegd in het gemeentelijk beleid. Het moet dan gaan om een hoger bedrag per leeftijdscategorie, en niet om een individueel geval. Dat staat in de toelichting op de AMvB.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 3.2

Overgangsrecht

Heeft het college voor 1 april 2022 al studietoeslag toegekend, (mede) over een periode waarin de nieuwe regels gelden? Dan is misschien het overgangsrecht van toepassing.

Als de toegekende individuele studietoeslag hoger is dan de nieuwe studietoeslag, dan houdt een student het recht op het hogere toegekende voor de duur van de toekenning.

van 6 maanden.

Bij een nieuw verzoek na afloop van die termijn geldt de nieuwe studietoeslag. De gemeente kan ook nu weer hebben besloten om dat hogere bedrag toe te kennen. Dat moet blijken uit het gemeentelijk beleid. In de AMvB staat alleen een minimumbedrag.

Zo lang het overgangsrecht van toepassing is, wordt de studietoeslag nog verleend onder de oude regels. De studietoeslag is dan formeel nog steeds bijzondere bijstand. Dat betekent onder andere het volgende:

Het territorialiteitsbeginsel telt wel (hoofdstuk 5.2 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--vertrek-naar-buitenland) Er is een boete mogelijk (hoofdstuk 7.2 (#fraude--terugvordering-en-boete)).

De studietoeslag telt niet mee als middel (hoofdstuk 5.5 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--schrappen-van-de-vermogenstoets)

Artikel 78dd lid 2 Pw bepaalt namelijk dat de artikelen 5, onderdeel d, 35 en 36b Pw zoals die luiden op 31 maart 2022 van toepassing blijven als het verleende bedrag tot een hoger bedrag aan individuele studietoeslag leidt dan een studietoeslag op grond van artikel 36b.

Praktijkvoorbeeld

Leonie heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 350,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Met ingang van de nieuwe studietoeslag heeft de gemeente de bedragen gelijkgesteld aan de bedragen uit de AMvB. Leonie zal per 1 juli 2022 € 300,- per maand krijgen.

(10)

Lager bedrag toegekend

Lager bedrag corrigeren kan ambtshalve

Lager bedrag, maar niet voldoen aan de nieuwe regels

Verhuist een student die vanwege het overgangsrecht nog een hoger bedrag aan studietoeslag ontvangt naar een andere gemeente? Dan geldt het overgangsrecht vanaf het moment van verhuizen niet meer. Een nieuwe aanvraag in de nieuwe gemeente wordt beoordeeld op basis van het nieuwe recht.

Praktijkvoorbeeld

Anni-Frid heeft op 1 januari 2022 een individuele studietoeslag van € 400,- per maand toegekend gekregen tot 1 augustus 2022. Met ingang van de nieuwe studietoeslag heeft de gemeente de bedragen gelijkgesteld aan de bedragen uit de AMvB. Vanaf 1 april 2022 houdt Anni-Frid een individuele studietoeslag van € 400,- per maand.

Op 1 juni 2022 verhuist Anni-Frid naar een andere gemeente. Dan eindigt haar recht op basis van de (oude) individuele studietoeslag. In de nieuwe woonplaats moet Anni-Frid woont opnieuw studietoeslag aanvragen. Die wordt dan toegekend op basis van de regels die gelden per 1 april 2022. Anni-Frid kan geen beroep meer doen op het overgangsrecht.

Is de onder de oude regels toegekende individuele studietoeslag lager dan de nieuwe studietoeslag?

studietoeslag moet worden toegekend als aan de voorwaarden wordt voldaan. Dat is niet geregeld in het overgangsrecht, maar volgt uit de onmiddellijke werking van de nieuwe regels.

Praktijkvoorbeeld

Peter is 22 jaar en heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 225,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Vanaf 1 april 2022 moet Peter minstens € 300,- per maand gaan ontvangen.

Omdat de nieuwe regels in het voordeel zijn van de belanghebbende, mag de gemeente de eerdere toekenning ambtshalve herzien en vaststellen op grond van de nieuwe regeling. Een student hoeft daar geen aparte aanvraag voor te doen. Wanneer er gegevens zoals een medisch advies ontbreken, kan het college de belanghebbende vragen om de benodigde gegevens in orde te brengen. Dan kan de herziening eventueel later alsnog (met terugwerkende kracht) plaatsvinden.

Ambtshalve corrigeren is alleen mogelijk als ook is voldaan aan de nieuwe regels. Is dat niet het geval? Dan houdt de belanghebbende wel de toegekende oude individuele studietoeslag. Het toegekende bedrag wordt dan niet meer bijgesteld naar het bedrag op grond van de nieuwe regels.

8

(11)

Verschil met oude individuele studietoeslag

Praktijkvoorbeeld

Bas heeft op 1 januari 2022 individuele studietoeslag van € 200,- per maand toegekend gekregen tot en met 30 juni 2022. Hij heeft potentieel recht op studiefinanciering, maar heeft die nooit aangevraagd. Er is dus geen toekenningsbeschikking van DUO. Bas heeft daarom per 1 april 2022 geen recht op de nieuwe studietoeslag.

De toegekende studietoeslag van € 200,- per maand houdt Bas wel tot en met 30 juni 2022. Het overgangsrecht zegt namelijk dat oude recht blijft bestaan als het verleende bedrag aan oude individuele studietoeslag hoger is dan dat van de nieuwe studietoeslag. De toegekende € 200,- per maand is immers hoger dan geen toeslag.

De toegekende € 200,- per maand hoeft niet te worden opgehoogd tot het bedrag van € 300,- dat onder de nieuwe regels wordt toegekend. Bas voldoet immers niet aan de nieuwe regels voor studietoeslag.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 3.3

Toekennen, maandelijks uitkeren en duur

De nieuwe studietoeslag wordt per maand uitbetaald zolang er aan de voorwaarden van artikel 36b Pw wordt voldaan. Er geldt dus geen termijn meer voor het toekennen van de studietoeslag.

Dat betekent ook dat er in principe recht bestaat op studietoeslag vanaf de dag van aanvraag als belanghebbende op dat moment ook voldoet aan de voorwaarden. Artikel 44 lid 1 Pw dat bepaalt dat er geen recht ontstaat voordat de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld is voor de studietoeslag niet van overeenkomstige toepassing verklaard. Daardoor kan er kan wel recht op studietoeslag zijn voor de meldingsdatum. Het college kan studietoeslag niet weigeren als iemand voldoet aan de voorwaarden, waardoor iemand met terugwerkende kracht recht kan hebben op studietoeslag (zie

hoofdstuk 5.7 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--toekenning-met-terugwerkende-kracht)

Uitwerking in beleidsregels

De Participatiewet bepaalt niet vanaf welke dag de studietoeslag moet worden toegekend. Daarom is het voor de uitvoering handig om daarover iets vast te leggen in het beleid. Het college heeft daarin niet veel keuze. Het verlenen van studietoeslag is een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat moet worden toegekend als iemand aan de wettelijke voorwaarden voldoet. De toekenning van de studietoeslag moet dus met terugwerkende kracht gebeuren als iemand voor de aanvraag al aan de voorwaarden voldoe.

De modelbeleidsregels (artikel 5 lid 1 tot en met 3) bevatten daarvan een voorbeeld dat voorziet in toekenning vanaf de dag van aanvraag en waar nodig met terugwerkende kracht.

De koppeling van het recht op studietoeslag aan het voldoen aan de voorwaarden is een verschil met de oude individuele studietoeslag. Daar moest de belanghebbende op de datum van de aanvraag voldoen aan de voorwaarden van artikel 36b Pw. Als dat het geval was, werd de individuele studietoeslag toegekend voor een bepaalde periode, meestal 6 maanden. Als de belanghebbende tijdens de toegekende periode niet meer aan de voorwaarden voldeed, bleef het recht vaak bestaan tot het einde van die periode.

9

Artikel 78dd lid 2 Pw.

6

Gemeentenieuws van SZW 2022-1. (https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuwsbrieven/gemeentenieuws-van-szw/2022/gemeentenieuws-van-szw-2022-1)

7

Gemeentenieuws van SZW 2022-1. (https://www.rijksoverheid.nl/actueel/nieuwsbrieven/gemeentenieuws-van-szw/2022/gemeentenieuws-van-szw-2022-1)

8

Artikel 78dd lid 2 Pw.

9

(12)

Geen recht meer als niet meer aan voorwaarden wordt voldaan

Verjaardag

De belanghebbende hoeft nu maar eenmaal een aanvraag in te dienen. De studietoeslag zal worden uitbetaald zolang die aan de voorwaarden voldoet. Belanghebbenden moeten het melden als er iets wijzigt in hun situatie (zie hoofdstuk 5.3 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--aparte-inlichtingenplicht)

niet meer aan de voorwaarden voldoet, bestaat er geen recht meer op de studietoeslag.

Met de nieuwe studietoeslag bestaat er geen recht meer op het moment dat de belanghebbende niet meer aan alle voorwaarden voldoet. De belanghebbende heeft een inlichtingenplicht, artikel 36b lid 4 Pw. Die komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 5.3 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--aparte-inlichtingenplicht)

het Inlichtingenbureau dat erop wijst dat niet meer aan de voorwaarde wordt voldaan, bijvoorbeeld wanneer de studie eindigt, zie

Bij de doelgroep jonger dan 21 jaar kiest de regering voor een lager minimumbedrag voor de studietoeslag, evenredig aan de verhouding van het toepasselijke Jeugd-WML ten opzichte van het reguliere WML.

De regering acht die keuze gerechtvaardigd omdat eerder is besloten het jeugd-WML in stand te laten tot 21 jaar.

De hoogte van de studietoeslag is dus afhankelijk van de leeftijd. Het recht op een hoger bedrag op grond van leeftijd ontstaat op de dag waarop iemand jarig is. De berekening over die maand is naar rato. Dit volgt uit het systeem van de wet. Maar het college kan daarvan in beleid afwijken als dat in iemands voordeel is.

Praktijkvoorbeeld

Francien wordt op 5 mei 18 jaar. Van 1 tot 5 mei (= 4 dagen) is er recht op studietoeslag voor een 17-jarige van € 118,50 per maand. Dat is € 15,29 (4/31 x € 118,50).

Vanaf 5 mei tot en met 31 mei (= 27 dagen) is recht op een studietoeslag van € 150,- per maand. Dat is 130,65 (27/31 x € 150,-). In totaal is er in mei een recht op: € 145,94.

Let op! Deze berekening is gebaseerd op de bedragen uit de AMvB die halfjaarlijks worden geïndexeerd.

Uitwerking in beleidsregels

Het college mag hogere bedragen voor studietoeslag hanteren dan de minimumbedragen in de AMvB. Die beleidsruimte kan het college gebruiken om de verstrekking van de studietoeslag te vereenvoudigen in de maand waarin een belanghebbende jarig is.

De gemeente kan bijvoorbeeld bepalen dat het normbedrag van de leeftijd na de verjaardag wordt toegekend in de hele maand waarin iemand jarig is. Een berekening naar rato is dan niet nodig.

In artikel 6 lid 2 van de modelbeleidsregels is daarvan een voorbeeld opgenomen.

11

(13)

Structurele en ernstige beperking

Kaders voor het college

Praktijkvoorbeeld

Lei wordt op 25 juli 20 jaar. In de beleidsregels van de gemeente staat dat het normbedrag van de leeftijd na de verjaardag wordt toegekend in de hele maand waarin iemand jarig is. Het hele toe te kennen bedrag in juli is dan het bedrag voor een 20-jarige. Dit onder eventuele korting van een stagevergoeding (zie

bijzondere-bijstand--vrijlaten-van-de-stagevergoeding)).

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4

Doelgroep

De regering ziet de studietoeslag als een algemeen geldende regeling voor studenten die door een structureel aanwezige ziekte of gebrek niet in staat zijn om naast hun studie (inclusief voorbereidings- en reistijd) inkomsten te verwerven. De doelgroep bestaat dus uit personen met een structurele medische beperking.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4.1

Structurele medische beperking

Een structurele medische beperking was in de oude individuele studietoeslag ook al een voorwaarde. Wel is de toelichting van wat daaronder wordt verstaan uitgebreid met de inwerkingtreding van de nieuwe studietoeslag. Onder een medische beperking wordt zowel een fysieke als psychische beperking verstaan. Een individuele sociale beperking zoals het verlenen van mantelzorg valt niet onder deze regeling omdat die niet voortkomt uit een in de persoon gelegen ziekte of medisch gebrek.

De beperking moet structureel van aard zijn en ernstig genoeg om een rechtstreeks verband te kunnen leggen met het niet in staat zijn naast de studie inkomsten te kunnen verdienen. Het structurele karakter kan worden vastgesteld doordat er in de medische beperking niet binnen een afzienbare termijn verbetering te verwachten valt. Wat een afzienbare termijn is kan worden vastgelegd in beleid. Een gebroken been of een medische ingreep met een hersteltermijn van 6 maanden kan in de ogen van de regering niet als structurele medische beperking worden aangemerkt. Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 2 lid 2) voor een voorbeeld.

Ook zijn er medische beperkingen die wel structureel zijn, maar iemand niet of beperkt belemmeren om naast de studie inkomsten te verwerven, zoals (milde en enkelvoudige) dyslexie, astma, diabetes, slechtziendheid of een milde vorm van reuma. Natuurlijk moet het college altijd per geval kijken of voldaan is aan de voorwaarden. Het is daarbij niet relevant dat iemand door economische omstandigheden geen inkomsten kan verwerven.

Of er sprake is van een structurele medische beperking zal in de meeste gevallen beoordeeld worden door een onafhankelijk medisch advies. Daardoor wordt de structurele medische beperking objectief medisch vastgesteld. In artikel 36b lid 2 Pw is het medische advies nu bij wet opgelegd, maar er zijn wel uitzonderingen, zie

Besluit van tot wijziging van het Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021 in verband met het opnemen van bedragen voor de studietoeslag Participatiewet, p. 4.

10

Het college kan alleen per categorie hogere bedragen vaststellen dan de minimumbedragen uit de AMvB. Het gaat dus niet om verhoging in een individueel geval. Dat staat in de toelichting op de AMvB.

11

12

13

(14)

De regering wil het nadrukkelijk aan het college overlaten om binnen de kaders van de wet en de toelichting (zoals hiervoor uitgewerkt) regels op te stellen voor de nadere invulling van de gestelde criteria.

Daarvoor zijn geen landelijke richtlijnen te geven omdat iedere situatie anders is. Dat vergt maatwerk. De regeling moet voldoen aan het doel om steun in de rug bieden tijdens de studie.

Iemand die tijdens een groot deel van zijn studie niet kan werken voldoet aan de voorwaarde structureel. Het college bepaalt zelf wat geldt als groot deel. Als na een ingreep iemands medische toestand verbetert, is er sprak van een nieuwe situatie. Er moet dan opnieuw gekeken worden of de belanghebbende nog aan de voorwaarden voor de studietoeslag voldoet.

Praktijkvoorbeeld

Archibald heeft studietoeslag vanaf 1 april 2022. In het medisch advies staat dat binnen een jaar verbetering in de situatie valt te verwachten waardoor Archibald dan misschien wel kan werken naast de studie.

Het college bepaalt dat de studietoeslag in principe ongewijzigd kan doorlopen tot 1 april 2023 zolang Archibald aan de voorwaarden blijft voldoen. Op 1 april 2023 is dan een nieuw medisch advies nodig. Komt uit dat advies dat Archibald nog niet kan werken naast de studie? Dan kan de studietoeslag worden voortgezet. Kan Archibald dan wel werken, dan kan het recht op studietoeslag vanaf dat moment worden beëindigd.

Uitwerking in beleidsregels

Het college mag zelf bepalen wanneer een nieuw medisch advies nodig is om een eventuele verbetering van de medische situatie van belanghebbende vast te stellen.

Zie artikel 8 van de modelbeleidsregels studietoeslag voor een voorbeeld.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4.2

Onafhankelijk medisch advies

De hoofdregel volgens artikel 36b lid 2 Pw is dat het college een medisch advies aanvraagt voor de beoordeling van het recht op de studietoeslag. Het college is vrij om te kiezen hoe het medisch advies tot stand komt. Dat betekent dat het college zelf een instantie kan kiezen om een onafhankelijk medisch advies te leveren.

Het advies bevat nadrukkelijk geen medische gegevens van de belanghebbende. Het gaat alleen over de vraag of de belanghebbende in staat is een eigen inkomen te verwerven naast een voltijdsstudie, zonder dat dit ten koste gaat van de tijd die nodig is om de studie met succes af te ronden. Daarbij moet de instantie de gegeven kaders van de wet en het college volgen, zie

structurele-medische-beperking).

Het college moet bij de advisering de zorgvuldigheidsnormen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in acht nemen die staan in:

14

Hiermee wordt bedoeld structureel aanwezige ziekte of gebrek, artikel 36b lid 1 Pw.

12

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.

13

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.

14

15

(15)

het algemene kader van afdeling 3.3 Awb (Advisering);

artikel 3:50 Awb (verplichting voor motivering bij afwijken van bij wettelijk voorschrift uitgebracht advies).

Artikel 3:5 Awb is daarvoor ook belangrijk. Daarin wordt een adviseur gedefinieerd als een persoon die of een college dat bij wettelijk voorschrift belast is met het adviseren in een door een bestuursorgaan te nemen besluit. Die persoon mag niet werkzaam zijn onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan.’

een advies te geven.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4.3

Afzien van medisch advies

Artikel 36b lid 2 Pw biedt ook de mogelijkheid om af te zien van een medisch advies. Dat kan het college doen als op voorhand duidelijk is dat er recht bestaat op een studietoeslag. Daarmee wijkt het college dus af van de hoofdregel. Deze situatie zal niet vaak voorkomen.

Het college kan dan op grond van eigen waarnemingen beoordelen dat iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag op grond van bij het college bekende of door de belanghebbende verstrekte

gegevens. Bijvoorbeeld als het college voor iemands bijstandsaanvraag al medische onderzoeken heeft laten uitvoeren waaruit blijkt dat de belanghebbende niet in staat is om te werken (naast de studie).

Het college moet de beoordeling op basis van dezelfde wettelijke criteria en kaders doen als de gekozen instantie. Het moet dus objectief vaststellen dat er sprake is van een structurele medische beperking, waardoor iemand geen inkomen kan verwerven naast een voltijdsstudie. Het besluit moet ook aan de eis van zorgvuldigheid voldoen.

Praktijkvoorbeeld

Nestor ontvangt studietoeslag. In de zomervakantie gaat hij werken. Zijn recht op studietoeslag stopt dan. Als Nestor na de zomervakantie een nieuwe aanvraag doet, kan het college beslissen om af te zien van een medisch advies. Het college kan dan de studietoeslag weer toekennen op basis van het eerdere medische advies.

Deze uitzondering mag niet ten nadele van belanghebbenden worden toegepast. De aanvrager houdt de mogelijkheid een beroep te doen op een onafhankelijk medisch oordeel.

afgezien van een medisch advies als daardoor de aanvraag wordt afgewezen.

Het is wel mogelijk om af te zien van een medisch advies als duidelijk is dat de belanghebbende niet aan de overige voorwaarden van artikel 36b lid 3 Pw voldoet. Bijvoorbeeld als iemand geen recht heeft op studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS. Of als iemand recht heeft op een Wajong-uitkering. Het medisch advies zou dan namelijk niets aan het besluit veranderen en onnodige kosten met zich meebrengen. Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 7 lid 3) voor een voorbeeld.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4.4

Geen leeftijdsgrens meer in artikel 36b Pw

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 6.

15

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 11.

16

Artikel 3:2 Awb.

17

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 7.

18

(16)

In artikel 36b Pw staat geen leeftijdsgrens meer. Die heeft de wetgever losgelaten. Het gaat erom of iemand studeert met een recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming voor scholieren op grond van hoofdstuk 4 van de WTOS.

Het doel van de regeling is financiële compensatie bieden voor het feit dat de studie niet te combineren is met een bijbaan. Om deze reden is de leeftijdsgrens in het artikel losgelaten van wanneer iemand recht heeft op studietoeslag. Het gaat erom of iemand studeert met een recht op studiefinanciering of een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 WTOS.

Aan de WSF en in de WTOS zijn wel leeftijden gekoppeld. Indirect is er dus nog wel een leeftijdsgrens, maar dat bepaalt artikel 36b Pw niet. Artikel 2.3 WSF lid 1 bepaalt dat een mbo-student in aanmerking komt voor studiefinanciering op de eerste dag van de maand volgend op het kwartaal dat hij 18 is geworden of de eerste dag van het kwartaal als hij dan 18 is geworden. Lid 2 bepaalt dat een ho-student in aanmerking komt voor studiefinanciering met ingang van de eerste dag van de maand waarin hij hoger onderwijs is gaan volgen. Artikel 2:3 WTOS bepaalt het volgende: ‘Op de tegemoetkoming ingevolge hoofdstuk 4 kan aanspraak bestaan met ingang van de eerste dag van het kwartaal volgend op het kwartaal waarin de leerling de leeftijd van 18 jaren heeft bereikt tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.’

Dat betekent ook dat een student die met studiefinanciering studeert niet ouder dan 30 jaar kan zijn bij het beginnen aan een studie. En bij een tegemoetkoming schoolkosten voor scholieren vervalt het recht op de tegemoetkoming uiterlijk als de leeftijd van 30 jaar wordt bereikt.

De regeling is niet van toepassing op mensen die een levenlanglerenkrediet ontvangen. De studietoeslag is bedoeld om jongeren en jongvolwassenen om een steuntje in de rug te geven wanneer ze studeren met een beperking. Het levenlanglerenkrediet richt zich op volwassenen. Dat blijkt onder andere uit de volgende voorwaarden:

Het krediet is voor mensen die geen recht meer hebben op studiefinanciering.

Het is alleen bedoeld voor iemand die jonger is dan 56 jaar.

Praktijkvoorbeelden

Mbo-student Farid wordt op 15 april 18. Dan komt hij vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.

Op 7 juli wordt mbo-studente Leonie 18. Zij komt ook vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.

De 17-jarige student Ellis die in september begint met een hbo-opleiding kan vanaf 1 september aanspraak maken op studietoeslag.

Op 8 mei wordt Jeremy 18. Vanwege zijn WTOS-tegemoetkoming komt hij vanaf 1 juli in aanmerking voor studietoeslag.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 4.5

Uitsluiting Wajong

Iemand met een Wajonguitkering komt niet in aanmerking voor studietoeslag. Dat is vastgelegd in artikel 36b lid 3 onderdeel b Pw. Dat is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de oude individuele studietoeslag. Daarin was namelijk opgenomen dat een student een persoon moet zijn zoals bedoeld in artikel 7 lid 1 onderdeel a Pw. Een Wajonger valt daar niet onder en is ook geen niet-

uitkeringsgerechtigde in de zin van artikel 6 lid 1 onderdeel a Pw.

Handreiking Studietoeslag

20

21

Zie artikel 36b lid 3 Pw.

19

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 7.

20

Levenlanglerenkrediet (http://duo.nl/particulier/levenlanglerenkrediet) - DUO.

21

(17)

Vakantiebaan

Alimentatie of ouderbijdrage zijn geen inkomsten Hoofdstuk 4.6

Inkomen uit arbeid, geen recht

Een voorwaarde in artikel 36b lid 1 Pw is dat iemand niet in staat is naast de studie inkomsten te verwerven. Dat betekent dat het college de studietoeslag moet stopzetten als een student wel inkomsten heeft uit arbeid. Het maakt daarbij niet uit of de student € 50,- per maand verdient of € 500,-.

beperking.

Voor het recht op studietoeslag is bepalend of iemand naast zijn studie kan werken in loondienst of als zelfstandige. Ander inkomen is niet relevant. Er is geen inkomenstoets voor de studietoeslag en dus ook geen inkomstenkorting.

Het verwerven van inkomsten naast de studietoeslag is niet toegestaan. Ook niet in vakanties. Studenten die in de (zomer)vakantie gaan werken, verliezen tijdelijk het recht op studietoeslag. Ze kunnen na de vakantie wel een nieuwe aanvraag indienen.

Een nieuw medisch advies is dan niet verplicht. Het college heeft dan al gegevens om te kunnen beoordelen of iemand in aanmerking komt voor de studietoeslag, zie ook van-medisch-advies). Een nieuwe aanvraag is in zo’n geval niet ingewikkeld en die kan snel worden toegekend.

Een alimentatiebetaling die bedoeld is voor de kosten van levensonderhoud valt niet onder het verwerven van inkomsten. Hetzelfde geldt voor een betaling door iemands ouders op grond van hun onderhoudsplicht. Het ontvangen van alimentatie of een ouderbijdrage staat de aanvraag en het ontvangen van een studietoeslag dus niet in de weg.

Hetzelfde geldt voor andere vormen van inkomen zoals inkomsten uit vermogen of een uitkering (voor zover die samen kan gaan met studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 WTOS)

Deze inkomsten vallen niet onder het verwerven van inkomsten zoals bedoeld in artikel 36b Pw. Enkel inkomsten uit loondienst of als zelfstandige vallen daaronder.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5

Studietoeslag als aparte inkomensvoorziening, geen (bijzondere) bijstand

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.1

Geen bijstand meer

De individuele studietoeslag was een vorm van bijzondere bijstand. Bijzondere bijstand wordt verstrekt als inkomensondersteuning die noodzakelijk is om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan. De studietoeslag wordt nu niet meer met dat doel verstrekt.

22

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 9.

22

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

23

(18)

Het college toetst niet of student Nederlander is of daarmee gelijkgesteld

Territorialiteitsbeginsel

De regering ziet deze regeling als een compensatie voor het feit dat deze studenten als gevolg van hun vastgestelde structurele medische beperking niet in staat zijn eigen inkomsten te verdienen naast een voltijdsstudie. Dit in tegenstelling tot hun niet medisch beperkte studiegenoten.

Bijzondere bijstand moet worden aangewend voor het doel waarvoor die is aangevraagd. Wordt er een aanvraag verhuiskosten gedaan, dan moet de bijstand worden gebruikt voor die verhuiskosten. Bij het toekennen van de studietoeslag is dat niet het geval. Die is vrij besteedbaar.

Doordat studietoeslag geen bijstand meer is, zijn er ook wijzigingen in de voorwaarden. De belangrijkste is dat er geen vermogenstoets meer is ( inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--schrappen-van-de-vermogenstoets)).

Alleen Nederlanders of mensen die daaraan zijn gelijkgesteld hebben recht op bijstand. Voor de studietoeslag hoeft het college dat niet te toetsen.

Studietoeslag is per 1 april 2022 geen vorm van bijstand. Dat uitgangspunt geldt daarom niet voor het recht op studietoeslag. Het college hoeft daarom bij een aanvraag om studietoeslag niet te beoordelen of de aanvrager Nederlander is of daaraan gelijkgesteld.

Voor het recht op studiefinanciering is wel vereist dat iemand studiefinanciering of een tegemoetkoming ontvangt (zie

De WSF en de WTOS bevatten wel regels over welke nationaliteiten recht kunnen hebben op studiefinanciering en een tegemoetkoming. Dat toetst DUO. Het college heeft hier geen rol. Voor het college is slechts relevant of iemand studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de WTOS ontvangt. Dat blijkt uit de beschikking van DUO (

studiefinanciering-of-wtos-ontvangen)).

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.2

Vertrek naar buitenland

Als een student naar het buitenland vertrekt zijn er twee zaken van belang om te beoordelen hoe dat het recht op studietoeslag beïnvloedt:

Het territorialiteitsbeginsel geldt niet voor de studietoeslag.

Het recht op studietoeslag bestaat alleen ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

Het territorialiteitsbeginsel betekent dat er geen recht op bijstand kan bestaan voor:

personen die buiten Nederland verblijven of wonen;

kosten die buiten Nederland zijn ontstaan;

kosten die niet aan Nederland zijn verbonden.

Dat staat in artikel 11 lid 1 Pw.

24

25

26 27

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 9.

24

Dat staat in artikel 11 lid 2 en lid 3 Pw.

25

Zie artikel 2.2 WSF 2000 en het Besluit studiefinanciering 2000.

26

Zie artikel 2.2. WTOS en het Besluit tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.

27

28

(19)

Woonplaats hebben in een Nederlandse gemeente

Gewijzigde woonplaats

Ook is geregeld dat bijstandsgerechtigden die maximaal 4 weken in het buitenland verblijven het recht op bijstand die periode behouden (na de pensioengerechtigde leeftijd is dat 13 weken). Zie artikel 13 lid 1 onderdeel e en lid 4 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Ho-Pin gaat in de zomervakantie 8 weken op vakantie in het buitenland. Bij een bijstandsuitkering zou dat betekenen dat dat er na 4 weken geen recht meer bestaat op bijstand. Voor de studietoeslag geldt dat niet. Ho-Pin kan met behoud van studietoeslag 8 weken op vakantie gaan.

Wel is een vereiste dat iemand nog woonplaats heeft in een Nederlandse gemeente. Anders eindigt het recht op studietoeslag wel. Dat volgt uit artikel 36b lid 6 en artikel 40 lid 1 Pw. Dat is dezelfde beoordeling die ook wordt gemaakt bij het recht op bijstand.

Het recht op studietoeslag gaat op zichzelf niet verloren door het verblijf in het buitenland. Maar dat kan wel om een andere reden gebeuren. Het recht op studietoeslag bestaat namelijk alleen ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

Welke gemeente moet studietoeslag verlenen? Uit artikel 40 lid 1 Pw volgt dat het recht op studietoeslag bestaat ten opzichte van het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft.

Daarvoor is uitsluitend iemands hoofdverblijf bepalend. En als er geen hoofdverblijf is aan te wijzen, dan is de woonplaats waar belanghebbende werkelijk verblijft.

Als iemand zijn woonplaats wijzigt door verblijf in het buitenland bestaat daarom geen recht meer op studietoeslag ten opzichte van de betreffende gemeente. Het recht op studietoeslag wordt dan beëindigd.

Van belang om te beoordelen of de woonplaats is gewijzigd is het hoofdverblijf:

Het hoofdverblijf is waar het zwaartepunt van het persoonlijk leven van de belanghebbende zich bevindt. Dat wordt bepaald aan de hand van concrete feiten en omstandigheden.

De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) heeft voor het bepalen van de woonplaats geen doorslaggevende betekenis.

Deze criteria zijn van belang om te beoordelen of het hoofdverblijf is gewijzigd. Het is aan het college om dat beoordelen. Het recht op studietoeslag is daaraan verbonden door artikel 36b lid 6 en 40 lid 1 Pw.

Voor wijziging of verlies van de woonplaats is de wil van belanghebbende belangrijk. Die wil moet ook blijken uit daden. Het tijdelijk ergens anders wonen hoeft er niet per se voor te zorgen dat daarmee ook de woonplaats verandert. Er is geen sprake van een verplaatsing van het feitelijke woonadres bij een wijziging van de woon- en verblijfssituatie met een vooropgezet tijdelijk karakter en een korte duur die

bijvoorbeeld verband houdt met het tijdelijk niet (goed) kunnen bewonen van de eigen woning.

De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft in het kader van het recht op bijstand eerder geoordeeld dat een belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft prijsgegeven ondanks een verblijf van ongeveer een half jaar in het buitenland.

De volgende feiten speelden daarbij een rol:

Belanghebbende heeft duidelijk laten weten niet te emigreren.

Belanghebbende is in de BRP ingeschreven gebleven op het uitkeringsadres en is ook post op dat adres blijven ontvangen.

Belanghebbende kocht een retourvliegticket en is ook op de geplande datum teruggekeerd.

Belanghebbende heeft de (huur)woning aangehouden en voorzien in de mogelijkheid om daarin terug te keren.

29

(20)

Praktijkvoorbeeld

Roderick gaat met behoud van studiefinanciering een half jaar stagelopen in het buitenland. Na afloop van de stage is hij van plan een wereldreis te maken om daarna de studie weer verder op te pakken. Roderick zegt de huur van zijn studentenkamer op zodra hij stage in het buitenland gaat lopen.

Roderick heet gedurende zijn stage in het buitenland geen recht op studietoeslag. Hij heeft geen hoofdverblijf meer in Nederland. Door de stage en de langdurige wereldreis en het niet aanhouden van een woning in Nederland heeft Roderick geen woonplaats meer in de gemeente waar hij eerder studietoeslag ontving. Het recht op studietoeslag wordt beëindigd op het moment van verhuizen naar het buitenland omdat Roderick niet meer voldoet aan artikel 40 lid 1 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Miranda woont bij haar ouders in. Ze gaat met behoud van studiefinanciering een half jaar stagelopen in het buitenland. Daarna wil Miranda weer bij haar ouders gaan wonen om verder te gaan studeren.

Miranda heeft gedurende haar stage in het buitenland recht op studietoeslag. Haar woonplaats is niet gewijzigd. Het gaat slechts om een tijdelijk verblijf in het buitenland met de intentie om terug te keren naar haar woning in Nederland. Het recht op studietoeslag kan gedurende de stage doorlopen zolang Miranda aan de overige voorwaarden daarvoor blijft voldoen.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.3

Aparte inlichtingenplicht

De studietoeslag is geen bijstand meer en het wordt niet verstrekt in het kader van arbeidsinschakeling. De inlichtingenplicht van artikel 17 Pw is daarom niet van toepassing op de studietoeslag. De regering vindt het wel van essentieel belang dat de studietoeslag bij diegene terecht komt die daar recht op heeft en dat er geen oneigenlijk gebruik van wordt gemaakt.

Artikel 36b lid 4 Pw kent daarom een aparte inlichtingenplicht. Belanghebbende is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alles dat van invloed kan zijn op het recht op studietoeslag. De inlichtingenplicht van artikel 36b lid 4 Pw komt volledig overeen met de inlichtingenplicht van artikel 17 Pw.

Praktijkvoorbeeld

Olle krijgt een baan. Hij meldt de inkomsten uit dat dienstverband. Het college beëindigt daarop de studietoeslag. Olle heeft laten zien dat hij naast de studie inkomsten kan verwerven ondanks zijn beperking. Olle voldoet daarom niet meer aan de voorwaarden voor de studietoeslag.

Terugvordering

Dat komt doordat studietoeslag geen vorm van bijstand is en artikel 11 en 13 Pw niet van overeenkomstige toepassing is verklaard.

28

Zie CRvB 8 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3189.

29

30

(21)

Aanvraag minderjarige

Als sprake is van een schending van de inlichtingenplicht, kan de studietoeslag worden teruggevorderd. Zie daarvoor

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.4

Verzoek = aanvraag

Studietoeslag kan op verzoek van de belanghebbende door het college worden verstrekt. Het begrip verzoek wordt niet gedefinieerd zoals het begrip aanvraag in artikel 1:3 lid 3 Awb. Een aanvraag is een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen. Het begrip verzoek moet hier wel worden gezien als een aanvraag.

Uitwerking in beleidsregels

Het is aan te bevelen om in beleid te bepalen dat een verzoek om studietoeslag moet worden ingediend via een aanvraagformulier. Dat voorkomt dat mondelinge en telefonische verzoeken als verzoek om studietoeslag zouden moeten worden aangemerkt. Dat voorkomt ook procedures daarover.

Zie de modelbeleidsregels studietoeslag (artikel 4 lid 1) voor een voorbeeld.

Dat betekent dat afdeling 4.1.1. Awb van toepassing is. De bewijslast voor het recht op studietoeslag ligt daarmee ook bij de belanghebbende.

Iedereen kan aanvragen

Let op: Artikel 36b lid 3 Pw bepaalt het volgende: ‘Het verzoek kan worden gedaan door een belanghebbende die:

studiefinanciering ontvangt op grond van de Wet studiefinanciering 2000, niet zijnde het levenlanglerenkrediet, of een tegemoetkoming krijgt op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten; en

geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten.’

Deze bepaling zou zo gelezen kunnen worden dat alleen mensen die studiefinanciering of een tegemoetkoming WTOS ontvangen en geen Wajong-uitkering studietoeslag mogen aanvragen. Maar zo mag de bepaling niet worden gelezen. De bepaling maakt duidelijk wie recht op studietoeslag heeft. Iedereen mag een aanvraag voor studietoeslag indienen. Alleen als niet aan de voorwaarden van lid 3 is voldaan, zal die aanvraag niet leiden tot toekenning van studietoeslag. Zo’n aanvraag moet worden afgewezen omdat niet is voldaan aan de voorwaarden. Maar zo’n aanvraag kan niet buiten behandeling worden gesteld vanwege het feit dat iemand niet behoort tot de doelgroep van de studietoeslag. Dat is namelijk een inhoudelijke beoordeling.

Ook minderjarigen kunnen recht op studietoeslag hebben. Er geldt voor het recht op studietoeslag namelijk geen minimumleeftijd meer (zie artikel-36b-pw)). Zie hoofdstuk 3.1 (#hoogte-en-uitbetaling-studietoeslag--vastgesteld-minimumbedrag)

praktijk niet snel recht hebben op studietoeslag. Gedacht kan worden aan leerlingen die een of meer klassen hebben overgeslagen.

Toestemming

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

30

1 2

(22)

Minderjarigen mogen alleen zelf een aanvraag indienen voor studietoeslag met toestemming van hun wettelijke vertegenwoordiger.

gegeven is een minderjarige handelingsonbekwaam. Minderjarigen worden vertegenwoordigd door een ouder of ouders of een voogd of twee voogden. Toestemming is niet nodig als de minderjarige tot een redelijke waardering van zijn belangen in staat kan worden geacht.

Er gelden geen regels voor de manier waarop de wettelijk vertegenwoordiger toestemming geeft. Wel moet de toestemming uitdrukkelijk zijn verleend voor het aanvragen van studietoeslag. Algemene toestemming voor het verrichten van rechtshandelingen is niet geldig.

De wettelijk vertegenwoordiger kan ook zelf studietoeslag aanvragen voor de minderjarige. Dat kan, zelfs als de wettelijke vertegenwoordiger de minderjarige toestemming heeft gegeven om zelf een

aanvraag in te dien. Door het geven van toestemming is de wettelijk vertegenwoordiger niet onbevoegd geworden om de rechtshandeling zelf te verrichten. Ook kan de wettelijke vertegenwoordiger altijd de toestemming intrekken.

Als de belanghebbende wettelijk vertegenwoordigd wordt door twee personen, bijvoorbeeld beide ouders, dan zijn zij beiden bevoegd gezamenlijk de toestemming te geven. Ze mogen dat ook ieder afzonderlijk doen, als de andere ouder daar geen bezwaar tegen maakt.

Praktijkvoorbeeld

Safiyah van 16 wil studietoeslag aanvragen. Haar beide ouders hebben het ouderlijk gezag. Safiyah kan zelf studietoeslag aanvragen, maar ze moet dan wel toestemming hebben van haar ouders. Het is voldoende als een van haar ouders toestemming geeft, omdat de andere ouder daar geen bezwaar tegen heeft. De ouders kunnen ook studietoeslag voor Safiyah aanvragen.

Inlichtingenplicht en terugvorderen

De inlichtingenplicht rust op de minderjarige. Die is namelijk belanghebbende bij het verlenen van studietoeslag en het terugvorderen van bijstand. Dat staat los van de vraag of een minderjarige handelingsbekwaam is.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.5

Schrappen van de vermogenstoets

Studietoeslag is geen vorm van bijstand meer, zie hoofdstuk 5.1 (#studietoeslag-als-aparte-inkomensvoorziening-geen-bijzondere-bijstand--geen-bijstand-meer)

meer van toepassing. Een vermogenstoets is namelijk relevant om te beoordelen of de kosten waarvoor bijstand wordt gevraagd uit het vermogen betaald kunnen worden. Maar de studietoeslag wordt niet verstrekt om bepaalde kosten te dekken. Het doel is om studenten met een structurele medische beperking zoveel mogelijk in een gelijke positie te brengen als hun niet medisch beperkte studenten.

Dit is anders dan onder de oude individuele studietoeslag. Daarvoor gold wel als voorwaarde dat belanghebbende geen in aanmerking te nemen vermogen had zoals bedoeld in artikel 34 Pw.

Handreiking Studietoeslag

33

34

35

CRvB 23-7-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2589.

31

Artikel 1:234 lid 1 BW.

32

Zie Stb. 2022, 125, p. 6.

33

Artikel 1:234 lid 2 BW.

34

Artikel 1:253i lid 1 BW.

35

(23)

Hoofdstuk 5.6

Vrijlaten van de stagevergoeding

Inkomsten uit een stage worden vrijgelaten tot een maximumbedrag van € 180,- per maand, zie artikel 36b lid 5 Pw. Dit bedrag is vastgelegd bij AMvB. Wanneer een stagevergoeding hoger is dan € 180,-, wordt het meerdere in mindering gebracht op de studietoeslag. De regering vindt het gerechtvaardigd om deze vrijlating toe te staan.

Praktijkvoorbeelden

Menno en Julia krijgen een studietoeslag van € 300,- per maand en gaan allebei stagelopen.

Julia krijgt een stagevergoeding van € 150,- en houdt de volledige € 300,- aan studietoeslag.

De stagevergoeding van Menno is € 200,- per maand. Hij krijgt nog maar € 280,- aan studietoeslag. Het bedrag van € 20,- boven de vrij te laten stagevergoeding wordt gekort op de studietoeslag.

Stagevergoeding is hoger dan recht op studietoeslag plus vrijlating

Als een belanghebbende een zeer hoge stagevergoeding ontvangt, kan dat ertoe leiden dat het recht op studietoeslag op € 0,- moet worden vastgesteld. Er bestaat formeel wel recht, maar dat recht komt door de hoogte van de stagevergoeding niet tot uitbetaling. Na afloop van de stage kan het recht op studietoeslag wel weer tot uitbetaling komen. De stagevergoeding wordt dan immers niet meer gekort. Voorwaarde is wel dat er niets is veranderd in de situatie van belanghebbende waardoor nog steeds recht bestaat op studietoeslag.

Praktijkvoorbeeld

Olivia heeft per 1 april 2022 studietoeslag toegekend van € 300,- per maand.

Vanaf 1 september 2022 loopt ze stage. Ze krijgt een stagevergoeding van € 600,- per maand. Op 1 februari 2023 is de stage geëindigd.

Per 1 september 2022 heeft Olivia recht op € 0,- studietoeslag. De hoogte van de stagevergoeding, min het vrij te laten bedrag is immers hoger dan het maximale bedrag aan studietoeslag dat ze kan krijgen. Per 1 februari 2023 kan het recht op studietoeslag weer worden vastgesteld op € 300,- per maand als Olivia nog steeds aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag voldoet.

Onverplichte en niet erkende stages

Stage is vaak een verplicht onderdeel van de opleiding. Maar ook een stage die niet verplicht is draagt bij aan het vergroten van de toekomstige kansen op de arbeidsmarkt. Onverplichte stages of niet formeel door de onderwijsinstelling erkende stages vallen dus ook onder de vrijlating. Vereist is alleen dat de stage plaatsvindt in het kader van de studie.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.7

Toekenning met terugwerkende kracht

36

Het gaat dan om gevallen waarin de stagevergoeding gelijk aan of hoger is dan de vrijlating van € 180,- plus de maximale hoogte van de studietoeslag voor de leeftijd van belanghebbende.

36

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 8.

37

(24)

In de Participatiewet geldt als uitgangspunt dat bijstand niet met terugwerkende kracht wordt verstrekt. Dat betekent dat bijstand in principe op zijn vroegst wordt toegekend vanaf de dag waarop de aanvrager zich heeft gemeld voor bijstand. Dat komt doordat in artikel 44 lid 1 Pw is bepaald: ‘Indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.’

Voor 1 april 2022 was studietoeslag een vorm van bijzondere bijstand. Dat uitgangspunt geldt daarom ook voor de oude individuele studietoeslag. Voor de nieuwe studietoeslag geldt dit uitgangspunt niet.

Hoewel niet kan worden opgemaakt uit de parlementaire geschiedenis dat de wetgever hier een wijziging heeft beoogd, volgt deze wijziging uit het systeem van de wet. Per 1 april 2022 is studietoeslag namelijk geen vorm van (bijzondere) bijstand meer. Artikel 44 Pw geldt daarom niet. En het artikel is voor de nieuwe studietoeslag niet van overeenkomstige toepassing verklaard.

Dat betekent dat de Participatiewet het niet verbiedt dat studietoeslag met terugwerkende kracht wordt aangevraagd. Toch zitten er grenzen aan het verlenen van studietoeslag met terugwerkende kracht.

De terugwerkende kracht kan niet verder gaan dan 1 april 2022, omdat vanaf die datum de nieuwe regels voor de studietoeslag gelden. Daarnaast geldt een verjaringstermijn van 5 jaar. Dat komt doordat financiële aanspraken bij de overheid op grond van de rechtszekerheid na een termijn van 5 jaren niet meer in rechte afdwingbaar zijn. Dit is vaste rechtspraak.

voorzien of de wetgever anders heeft willen regelen. Dat is voor de studietoeslag niet het geval.

Het moment waarop het recht op studietoeslag kan verjaren is 5 jaar na datum waarop aan de voorwaarden voor het recht op studiefinanciering is voldaan.

Praktijkvoorbeeld

Destiny komt per 1 april 2022 in aanmerking voor studietoeslag, maar vraagt die pas aan op 1 januari 2028. Dat betekent dat de studietoeslag over de periode 1 april tot 1 januari 2023 niet hoeft te worden toegekend. Het recht op studietoeslag tot 1 januari 2023 is namelijk verjaard.

De bewijslast dat is voldaan aan het recht op studietoeslag ligt in eerste instantie bij de aanvrager. Dat geldt ook als aanvrager stelt in de periode voorafgaand aan de aanvraag (ook) aan de voorwaarden voor studietoeslag te hebben voldaan.

Terugwerkende kracht verder inperken is in principe niet mogelijk

Het is denkbaar dat gemeenten het toekennen van studietoeslag met terugwerkende kracht over een periode ver in het verleden niet wenselijk vinden. Het doel van de studietoeslag is namelijk om een extra financieel steuntje in de rug te geven aan mensen met een arbeidshandicap die een studie niet of moeilijk kunnen combineren met een bijbaan. Ze kunnen hun (beperkte) energie dan richten op het

studeren. Dat moet ertoe leiden dat meer mensen met een arbeidsbeperking gaan studeren en daarmee een betere kans op de arbeidsmarkt hebben.

Als een studietoeslag achteraf wordt verstrekt, heeft dat niet het effect dat studenten tijdens het studeren een steuntje in de rug krijgen en zich beter kunnen richten op het studeren. In zoverre is het verstrekken van studietoeslag over een periode in het verleden niet in lijn met het doel van de studietoeslag. Daarom zouden gemeenten wellicht in de beleidsregels studietoeslag een bepaling willen opnemen die het toekennen van studietoeslag met terugwerkende kracht beperkt tot bijvoorbeeld maximaal 3 of 6 maanden.

Zo’n bepaling zal echter naar verwachting buiten toepassing moeten worden gelaten. De wet biedt geen mogelijkheid om het met terugwerkende kracht aanvragen van studietoeslag onmogelijk te maken.

Het verstrekken van een studietoeslag is een gebonden bevoegdheid. Dat betekent dat het college studietoeslag moet verstrekken zodra iemand aan de wettelijke voorwaarden voldoet.

Wetsinterpreterende beleidsregels kunnen de wet op dit punt daarom niet inperken.

Let op! De belanghebbende moet wel aannemelijk maken ook al voorafgaand aan de aanvraag een structurele medische beperking te hebben gehad die werken naast de studie onmogelijk maakte. Dat zal niet altijd makkelijk zijn aan te tonen. Het kan bijvoorbeeld blijken uit de medische voorgeschiedenis, eventueel in combinatie met het medisch advies.

40

41

(25)

Praktijkvoorbeeld

Kamila vraagt op 1 januari 2023 studietoeslag aan. Ze verzoekt om die studietoeslag met terugwerkende kracht toe te kennen vanaf 1 april 2022. Kamila studeert immers al ruim een jaar.

Uit het medisch onderzoek blijkt dat Kamila op 1 december 2022 een ongeluk heeft gehad waardoor ze vanaf dat moment structureel niet meer in staat is om naast haar studie te werken.

Het recht op studietoeslag moet met terugwerkende kracht worden verstrekt, maar wel pas vanaf het moment dat Kamila aan de voorwaarden voldoet. Dat is dus met terugwerkende kracht vanaf 1 december 2022.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 5.8

Gehuwden

Voor de bijstand geldt het volgende uitgangspunt: het recht op bijstand komt de echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van de echtgenoten geen recht op bijstand heeft. Dat staat in artikel 11 lid 4 Pw. De studietoeslag is per 1 april 2022 geen vorm van bijstand meer. Het uitgangspunt geldt daarom niet voor de studietoeslag.

Dat betekent dat per individu recht kan bestaan op studietoeslag. De situatie van de partner is daarom niet van invloed op het recht op studietoeslag van de aanvrager. Ook kunnen beide partners recht op studietoeslag hebben. Het feit dat de ene partner al studietoeslag ontvangt, staat dus niet in de weg aan het recht op studietoeslag van de andere partner.

Praktijkvoorbeeld

Joop voldoet zelf aan de voorwaarden voor het recht op studietoeslag. Hij voert een gezamenlijke huishouding met Anastasia, die inkomsten uit arbeid heeft van € 6.000,- per maand.

Het inkomen van Anastasia beperkt het recht op studietoeslag van Joop niet. Joop heeft een individueel recht op studietoeslag en voldoet aan de voorwaarden daarvoor. De situatie van zijn partner is niet van belang voor het recht op studietoeslag.

Voor het recht op studietoeslag per partner zijn ook de volgende argumenten aan te voeren:

Artikel 11 lid 4 Pw is niet van toepassing. Dus het uitgangspunt dat gehuwden samen recht hebben geldt niet voor de studietoeslag.

Het nieuwe artikel 36b (lid 1, 3, 4 en 5) Pw spreekt over ‘de belanghebbende’. Het maakt geen onderscheid naar leefvorm (alleenstaande, alleenstaande ouder of gehuwden). In andere artikelen van de Participatiewet gebeurt dat uitdrukkelijk wel.

In de wettekst en parlementaire geschiedenis zijn geen aanknopingspunten te vinden voor een andere opvatting.

Voor terugvordering van de studietoeslag zijn de bepalingen van paragraaf 6.4 uit de Participatiewet van overeenkomstige toepassing verklaard. Dat staat in artikel 36b lid 6 Pw. Zie voor meer informatie Zie ECLI:NL:CRVB:2015:3759 en ECLI:NL:CRVB:2021:3137.

38

Tweede Kamer 2019-2020, 35394, nr.5, p. 4-5.

39

Dat komt doordat in artikel 36b lid 1 Participatiewet staat: ‘verstrekt het college’.

40

Zie ECLI:NL:CRVB:2012:BY4757 voor een voorbeeld waarbij de bepaling over het inperken van het toekennen met terugwerkende kracht in de voor 1 januari 2015 geldende verordening langdurigheidstoeslag onverbindend werd verklaard.

41

(26)

Geen hoofdelijke aansprakelijkheid

hierover hoofdstuk 7.2 (#fraude--terugvordering-en-boete).

Dat betekent dat artikel 59 lid 4 Pw formeel van overeenkomstige toepassing is. Die bepaling schrijft voor dat alle gezinsleden en de eventuele verzwegen partner hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de terugbetaling van kosten van studietoeslag die worden teruggevorderd. Dat geldt ook voor het bepaalde in de artikelen 59 lid 1, 2 en 3 Pw. Die bepalingen schrijven voor dat studietoeslag kan worden teruggevorderd van alle gezinsleden of de verzwegen partner.

Deze bepalingen kunnen echter bij de nieuwe studietoeslag niet worden toegepast. In tegenstelling tot bijstand wordt studietoeslag niet aan het gezin of gehuwden samen verleend, maar alleen aan de aanvrager. De gezinsleden en de (verzwegen) partner zijn geen subject van verlening van studietoeslag.

Dat betekent dan ook dat studietoeslag alleen van de aanvrager kan worden teruggevorderd en niet van de eventuele andere gezinsleden. Die kunnen ook niet hoofdelijk aansprakelijk worden gesteld voor de terugbetaling.

Hetzelfde geldt ook voor de betaling van een boete. Zie voor meer informatie over de boete hoofdstuk 7.2

een inlichtingenplicht (artikel 36b lid 4 Pw). Die geldt niet voor de partner. Aan de partner kan dan ook geen boete worden opgelegd als belanghebbende de inlichtingenplicht van de studietoeslag niet

nakomt. De verplichting tot betaling van de bestuurlijke boete berust niet bij de partner. De partner is ook niet aansprakelijk voor terugbetaling van de studietoeslag. Artikel 18a lid 9 Pw is niet van toepassing bij een boete voor het niet nakomen van de inlichtingenplicht bij de studietoeslag.

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 6

Gevolgen nieuwe studietoeslag

Handreiking Studietoeslag

Hoofdstuk 6.1

Gevolgen algemene bijstand

Alleenstaande

Wie studietoeslag ontvangt heeft geen recht op algemene bijstand. Studenten zijn namelijk uitgesloten van algemene bijstand als ze jonger dan 27 jaar zijn. Zijn ze ouder dan 27 jaar, dan is de studiefinanciering of tegemoetkoming op grond van de WTOS een passende en toereikende voorliggende voorziening voor de algemene kosten van het levensonderhoud.

Gehuwden

Als er sprake is van een studerende partner bij gehuwden (of daarmee gelijkgestelden) kan er wel recht op algemene bijstand bestaan. Het inkomen uit WSF of WTOS wordt dan in aanmerking genomen bij het vaststellen van het recht op bijstand.

Wordt de studietoeslag als inkomen aangemerkt?

Onder de oude individuele studietoeslag werd de toeslag aangemerkt als bijstand. En bijstand is geen inkomen voor de bijstand. De individuele studietoeslag was daarmee uitgesloten van het middelenbegrip. De individuele studietoeslag had dus geen invloed op de algemene bijstand.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

*alleenstaande ouder: is de alleenstaande, die geen gezamenlijke huishouding voert en die de volledige zorg heeft voor een of meer kinderen in de leeftijd tot 18 jaar voor

Als door het college is vastgesteld dat recht op studietoeslag bestaat, wordt de studietoeslag toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt

Een verzoek om toekenning van een individuele inkomenstoeslag of individuele studietoeslag, zoals bedoeld in artikel 36, eerste lid en artikel 36b, eerste lid van de

De individuele studietoeslag bedraagt 20% van de norm voor gehuwden zoals bedoeld in artikel 21 onderdeel b van de Participatiewet, of wanneer belanghebbende jonger is dan 21 jaar

Om onduidelijkheid te voorkomen omtrent de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 1 van

Om onduidelijkheid te voorkomen over de wijze waarop het verzoek als bedoeld in artikel 36b, eerste lid, van de Participatiewet moet worden ingediend, bepaalt artikel 2 van

Met de invoering van de Participatiewet wordt een studieregeling toegevoegd aan de mogelijkheden van het college om mensen, van wie is vastgesteld dat ze niet in staat zijn

*alleenstaande ouder: is de alleenstaande, die geen gezamenlijke huishouding voert en die de volledige zorg heeft voor een of meer kinderen in de leeftijd tot 18 jaar voor