• No results found

Tine van Berken, Krullebolletjes · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Tine van Berken, Krullebolletjes · dbnl"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tine van Berken

bron

Tine van Berken, Krullebolletjes. H.J.W. Becht, Amsterdam 1896

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/witm001krul01_01/colofon.php

© 2010 dbnl

(2)

3

De broertjes miauw.

Ik ken drie broertjes van nog geen jaar, Met snorrebaardjes, is dat niet raar?

Hun glinsterende oogjes zijn groen en klein, Hun oortjes spits, en hun neusjes fijn.

Ze loopen vlug en geheel alleen, En wasschen zich al van top tot teen.

Ze zitten niet op hun moeders schoot En dwingen ook niet; ze zijn heel groot.

Nog wel wat speelsch en dartel, maar Ze zijn zoo jong, nog niet eens een jaar.

Het spijt me dat 'k één ding zeggen moet:

Niet altijd zijn onze broertjes zoet.

Ze snoepen soms wel uit pot of pan, Of likken stilletjes uit de kan.

't Is lang niet mooi en ze krijgen straf, 'k Geloof, ze leeren het ook al af.

Maar dat 's ook alles, want voor de rest, Zijn ze alleraardigst en doen hun best.

En alle drie die broertjes in 't grauw, Die zingen maar trouw: ‘Miauw, miauw!

Tine van Berken, Krullebolletjes

(3)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(4)

5

Willems droom.

Het was al klaar en helder dag, Toen Wim nog op zijn bedje lag.

Hij droomde: op den stoel voor 't bed, Daar had Klaas Vaak zich neergezet.

Hij was niet grooter dan Wims duim En droeg een slaapmuts met een pluim, Een stafje had hij in de hand,

Hij tikte er mee op 't ledikant.

Opeens - daar werd het bed zoo groot, 't Kreeg mast en zeil, - het werd een boot!

En 't vaarde weg, - de vlag in top, Klaas Vaak aan 't roer, - in 't ruime sop.

De wind stak op; het zeil dat zwol, De golven zwiepten óp als dol, Toen, plotseling, één felle ruk - En 't schip sloeg op de klippen stuk.

Wim schrikte wakker in zijn bed, Maar, - was Klaas Vaak nu óók gered?

Tine van Berken, Krullebolletjes

(5)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(6)

7

Tol betalen.

Klein Doortje had haast, ze moest gauw weer naar huis, Ze was er maar eventjes uitgeloopen,

Om appels bij Tante voor Pop te koopen, Want Popje was ziek, en 't zat heel alleen thuis.

Maar toen zij al over het bruggetje was,

Toen stond zij opeens voor twee sterke knapen, Eén had er een knoestigen stok voor wapen En de ander riep: ‘Halt! wij versperren den pas!’

Dat was nu voor Doortjen een vreeslijk geval!

‘Och, laat me toch, Popje heeft pijn in 't lijfje, Ze huilt al zoolang om een appelschijfje!’ -

‘Neen,’ riepen de jongens, ‘dat geeft niemendal!

Eerst tol ons betalen, of hier blijven staan!’

Nu lachten haar oogjes opeens weer vroolijk.

‘Wil je elk dan een appeltje?’ vroeg zij oolijk,

‘En mag ik dan gauw naar mijn Popje toe gaan?’

Een oogenblik keken de jongens nu blij;

Die appeltjes hadden zoo'n heerlijk kleurtje!

Maar 't was toch van Doortje, dat bellefleurtje, En - zonder betalen kwam Doortje nu vrij.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(7)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(8)

9

Voor een oud vrouwtje.

Daar woont een vrouwtje in onze buurt, Ze is oud en heeft een spits kinnetje,

Haar rimplig handje streelt mij vaak;

Ze zegt: ik ben haar vriendinnetje.

Het oude vrouwtje is blind en arm, Ze zit voor 't raam in het zonnetje.

Ze is altijd blij, al is ze ook blind, Al draagt ze een gesleten japonnetje.

En 't is zoo vreeslijk, niets te zien, Geen boom, geen bloem en geen vlindertjes.

En niet haar huisje, net en klein, En niet de spelende kindertjes.

Ik weet wat Moe en ik gaan doen:

We plukken gele kamilletjes, En rozen, reseda's en thijm, En brengen haar die dan stilletjes.

Het vrouwtje ziet ze niet, maar hoor, Daar gaan de bloempjes zacht fluisteren:

‘Wij zijn voor u, wij rieken zoet,’ - En de oude oortjes, die luisteren.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(9)

Toen Lientje bellen blies.

Een splinternieuwe Goudsche pijp, Een bakje water maar,

Wat zeep er in totdat het schuimt, En - kleine Lien is klaar.

Daar zweven bellen, ijl en teer, Met kleurtjes zacht en fijn.

Ze ziet er huis en boomen in, Maar alles grappig klein.

De bellen spatten uit elkaar, Klein Lientje lacht van pret, Maar wie niet lacht en zich verveelt,

Dat is haar poes Minet.

En wie er ook niet lacht, maar treurt In haar verlatenheid,

't Is 't popje, dat vergeten is.

't Ligt op den grond en schreit.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(10)

11

Tine van Berken, Krullebolletjes

(11)

Het Breistertje.

Rie wordt al een groote meid, En ze kan al tellen, En ze weet ook zonder fout

Heel haar naam te spellen.

Maar het mooist van alles is, Wat ze nu gaat leeren;

Moeke doet het langzaam voor, Dan zal Rie 't probeeren.

Moeke houdt den broddellap En begint te breien,

Moe steekt in, slaat om, haalt door En laat dan maar glijen.

Zie, daar zit een mooie steek.

Rietje kijkt gewichtig, Neemt het draadje om den pink

En begint voorzichtig.

Rie steekt in, slaat om, haalt door En laat langzaam glijen...

't Steekje valt, Marietje zucht;

't Is toch moeilijk, breien!

Tine van Berken, Krullebolletjes

(12)

13

Tine van Berken, Krullebolletjes

(13)

Bellefleurtje.

Daar was ereis een meisje, en dat meisje had een pop. Het meisje, Greta, was zes, en de pop pas een half oud. Poppen, die een half jaar oud zijn, kunnen nog niet spreken, en ook nog niet loopen of alleen staan. Dat kon Greta's pop dus ook niet.

Ze kon alleen huilen. ‘Mè, mè!’ riep ze dan, net als een klein bedroefd lammetje.

Maar Bellefleurtje, - zoo heette Greta's pop, omdat ze zulke heerlijke roode wangetjes had, - keek zóó verstanding uit haar oogen!

‘Ik weet altijd, wat Bellefleurtje zeggen wil,’ zei Greta, ‘als ze me zoo met haar groote, blauwe oogen aanziet.’

En lachen kon Bellefleurtje ook, heel zacht natuurlijk, want ze was nog maar klein, maar Greta kon het toch goed hooren.

Op een morgen, dat moedertje Greta al aangekleed was, - ze had juist zelf haar laarzen aangeregen, - ging ze gauw naar het poppekamertje, want ze verlangde zoo erg naar haar kleinen schat. Bellefleurtje had den vorigen dag haast aldoor gehuild, en Greta dacht, dat zo kiezen kreeg. Ze was zoo blij dat zo Bellefleurtje den heelen nacht niet gehoord had.

Greta schrok een beetje toen ze het kamertje binnentrad, want het groene wiegekleed was opengeslagen en een dekentje lag op den grond. Och, wat zou die zoete Pop het koud gehad hebben, misschien was ze wel verkouden geworden! Het kon ook zijn dat ze meteen de koorts had gekregen.

Ze boog zich over het wiegje om Bellefleurtje te wekken, en haar een kus op de roode wangetjes te geven; maar - Bellefleurtje was er niet. Het laken lag aan het voeteneind, in het kussen was nog een kuiltje van Pops hoofd, maar Pop zelf was weg. Greta schrikte zóó

Tine van Berken, Krullebolletjes

(14)

15

dat ze de heele wieg het ondersteboven keerde, maar alleen het bedje viel er uit.

Greta huilde, en liep naar Mama, en toen gingen ze samen naar Betje in de keuken, en toen naar Papa, die op zijn kamer zat te werken, maar niemand wist waar

Bellefleurtje was.

‘Eet eerst je boterham maar op,’ zei Mama, ‘dan zullen we straks nog wel eens zoeken.’ Maar Greta kon niet eten van droefheid.

‘H e b je Pop dan wel in haar wiegje gelegd?’ vroeg Papa. ‘Je hebt haar zeker gisteravond vergeten.’

‘Neen, Papa, heusch niet. Want ze had zulke ruwe lipjes, van de suiker, die ze op haar aardbeitjes gehad heeft, en toen heb ik ze nog met cacaoboter ingesmeerd!’

Op dat oogenblik bewoog er iets onder de kast en kwam er een puntje van Poes' staart te voorschijn.

‘Poes, poes, poes!’ riep Greta. Maar het kleine gekromde puntje verdween weer.

Greta ging op de knieën liggen.

‘Pa, pa, Poes eet Bellefleurtje op!’ riep ze, en weer barstte ze in tranen uit, en ze dacht aan den wolf en het arme Roodkapje, en ze hoopte maar dat Bellefleurtje ook weer uit den buik van Poes kon worden gehaald, net als Roodkapje uit den buik van den wolf.

Papa kwam er bij, hij jaagde Poes weg en haalde Bellefleurtje te voorschijn.

‘Och, haar neusje is plat geworden!’ riep Mama.

Wat zag ze er uit, het was Bellefleurtje niet meer; Poes had de roode wangetjes weggelikt!

‘Ze is bleek van den schrik geworden,’ zei Greta, maar ze was toch blij, dat ze haar pop weer terug had.

Pop kreeg haar kleur nooit weerom, zooals Greta eerst nog gehoopt had. Daarom mocht ze ook niet langer Bellefleurtje heeten.

Op een dag, dat Greta's vriendinnetje kwam, verzonnen ze voor Pop een anderen naam. En nu werd er een groot feest van gemaakt, een dooppartij. Want Pop werd opnieuw gedoopt. Hut was heel aardig. Mama trakteerde op taartjes en

citroenlimonade en de kleine afgelikte pop heette nu ‘B l e e k n e u s j e .’

Tine van Berken, Krullebolletjes

(15)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(16)

17

Vreemde vogeltjes.

Oom Jan bracht twee vogeltjes mee van de reis, Ze hadden zoo vreemde namen,

Ze werden te zaam in een kooitje gezet, En stonden voor de ramen.

‘'t Zijn net haast kanaries, ze hebben alleen Maar groene voor gele veertjes,

't Is raar dat ze heel niet eens zingen,’ zei Tom,

‘Ze lijken wel stom, die heertjes.’

‘Ik zal ze wat suikertjes geven,’ dacht Bets,

‘Dan zullen ze zeker zingen.’

‘En ik geef een blaadje,’ zei Tommie, ‘kijk Bets, Die eene begint al te springen.’

Ze sprongen wel, ja, maar ze zongen toch niet, Ook konden ze het niet leeren.

En Betsie werd boos, zij hield meer van haar Piet, Al had die ook gele veeren.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(17)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(18)

19

Van een aardig kindje.

Al is een kindje nog zoo klein, Het kan toch nuttig en vlijtig zijn.

En als het zich rept overdag en wat doet,

Dan slaapt het des nachts in zijn bedjen eerst goed.

Ik ken een meisje, ze heet Margriet, Zij is nog klein en ze breit nog niet, Maar als haar Mamaatje een paar kousjes begint, Houdt zij toch de wol op, en Maatje die windt.

En vóór de menschen aan tafel gaan, Geeft zij de lepels en vorken aan;

En, als er dan lekker gegeten is, zeg,

Wie veegt met haar stoffer de kruimels dan weg?

Dat doet Margrietjen, en nog veel meer.

Wanneer iets valt, geeft Margrietje 't weer.

Ik wou wel om een heelen schat, Dat ieder Moeke 'n Grietje had.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(19)

Hansjen aan 't strand.

Hansje werkt zoo hard hij kan, Hij wordt moe en warm er van.

Met zijn handjes graaft hij een kuil, Met zijn vingertjes maakt hij zich vuil.

Met zijn voetjes draaft hij aan 't strand, Met zijn broekje zit hij op 't zand.

Met zijn oogjes kijkt hij vroolijk, Met zijn wangetjes lacht hij oolijk.

Met zijn mondjen eet hij voor twee, Met zijn neusje ruikt hij de zee.

Met zijn oortjes hoort hij 't geruisch, Met zijn schepje gaat hij naar huis, Met zijn emmertje op als hoed, Pa en Moesje tegemoet.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(20)

21

Tine van Berken, Krullebolletjes

(21)

Veel te doen.

Fritsje liet zijn scheepjes varen In de tobbe op de baren,

Maar er was niet heel veel wind.

Wiesje zei: ‘'t Schijnt niet te willen, Houd maar op, 't is tijd verspillen,

Breng ze naar de haven, kind.

Bovendien, ik moet nog wasschen.

Wil jij op de tobbe passen?

Dan haal ik het vuile goed.

'k Moet het eerst nog uit gaan zoeken, Hier de rokken, daar de broeken,

Nu aan 't werk met frisschen moed!

Hier is 't boekje, jij moogt schrijven, Dan kan ik aan 't tellen blijven,

Maar, pas op, vergis je niet! - Wat verslonst Pop toch haar kleeren, 'k Moet er zóóveel zeep aan smeren!

't Is zoo zonde, 't goed verschiet!

Ja, een moeder heeft veel zorgen!

Heb je 't droogrek opgeborgen?

Nu, span dan maar gauw een touw, Kijk, als sneeuw ziet nu dit linnen...

Popje huilt, 'k moet weer naar binnen!

Wat een werk heeft toch een vrouw!’

Tine van Berken, Krullebolletjes

(22)

23

Tine van Berken, Krullebolletjes

(23)

Bleekneusje.

Bleekneusje groeide nogal goed. Maar haar kleine witte neus bleef altijd even stomp.

Greta had zoo graag gewild, dat er weer een puntje aan gekomen was. Ze had zelf al eens met een schaar geprobeerd; maar een neus is geen griffel, en toen Greta er met de schaar aan geslepen had, was hij nog veel stomper geworden.

Greta had het heel druk gekregen, want Pop was veel te oud geworden voor de lange kleeren. Een kindermutsje stond haar volstrekt niet meer, en de doopjurk kon ze ook niet meer dragen. Greta had heel wat werk met de nieuwe kleertjes. Het is geen kleinigheid om jurken en boezelaars te maken, maar Pop moest ze toch hebben, want voor voorspelders en feiteltjes was ze te groot geworden. Sokjes stonden haar ook niet meer, ze moest schoentjes hebben. Nu, die werden gekocht, beeldige goudleeren schoentjes; maar het andere moest Greta allemaal zelf maken.

Mama hielp haar natuurlijk wel een beetje. Mama knipte en naaide de jurkjes, maar Greta zette er toch de strikjes op. Mama maakte ook de rokjes, maar Greta naaide er netjes van onderen de kantjes aan.

Een moeder heeft heel wat te doen als haar kinderen groot worden. Dat merkte Greta ook wel, maar ze deed het graag voor Bleekneusje, als die maar goed oppaste.

Meestal was Bleekneusje ook zoet, maar soms, - soms deed ze haar moedertje veel verdriet.

Op een keer, - het was een winterdag, - gingen Mama en Greta en Bleekneusje uit. Greta droeg Bleekneusje op den arm, omdat de straten zoo smerig waren, en dat was jammer voor de goudleeren

Tine van Berken, Krullebolletjes

(24)

25

schoentjes. Het was een heel lange weg. Greta werd moe, en Bleekneusje was erg lastig. Dan viel ze vóór-, dan achterover. Ook paste ze volstrekt niet op haar hoed;

als Greta er niet onophoudelijk op lette, liet ze dien maar op haar rug hangen. Greta zuchtte omdat Bleekneusje zoo slordig was, en telkens zette ze den hoed weer recht.

Maar dat was nog niet alles.

Bleekneusje verloor haar eene schoentje, en in plaats van haar moedertje te waarschuwen, zoodat die het dadelijk had kunnen oprapen zei ze er niets van, en toen Greta het merkte, was het nergens meer te zien

De tranen sprongen Greta in de oogen, en toen ze naar haar zakdoek zocht om die weg te wisschen, en de hand in haar zak stak, maakte Pop daar dadelijk gebruik van en gleed door Greta's arm op straat. Daar lag ze in de modder!

Och, dat beeldige rood zijden jurkje, och, dat manteltje van wit bont, en het witte kraagje en het witte handmofje! En de deftige hoed met de krulveer, en Bleekneusje's kousjes, en haar hagelwitte rokjes met de kanten! Alles, alles was bemodderd! Greta zag bijna geen kans, Pop op te nemen zonder haar handen vuil te maken.

Bijna had ze haar laten liggen, maar dá kon toch ook weer niet. Aan een punt van haar jurkje werd Bleekneusje uit de modder opgetild. Gelukkig stonden Mama en Greta juist voor tante Dora's huis.

Greta schaamde zich zoo voor haar klein ondeugend kindje; ze dorst haar bijna niet aan Tante laten zien. Maar ze kon haar toch ook niet op de stoep laten zitten.

Mama schelde, de meid deed open en Tante kwam haar dadelijk tegemoet.

‘Wat is dat voor een vuil kindje?’ vroeg Tante, ‘dat kan ik zoo niet in de kamer hebben.’

Toen moest Bleekneusje met de meid naar de keuken om gewasschen en verschoond te worden. En van de lekkere koekjes kreeg ze niets.

Dat was haar welverdiende straf.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(25)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(26)

27

De Vogelverschrikker.

Daar stond een mannetjen in het veld.

't Was met dat heertje zoo slecht gesteld!

Hij droeg een zijden hoog hoedjen, maar, Dat viel aan flarden haast uit elkaar.

Zijn dikke duftelsche winterjas, Die kwam in 't zonnetje goed te pas, 't Was jammer dat er een mouw ontbrak, Waardoor zijn mager bloot armpje stak.

En kreeg hij 't ál te benauwd in 't gras, Veel gaten zaten er in zijn jas,

Daar speelde lustig de wind doorheen, Dan frischte hij weer eens op meteen.

Zijn pantalon had hij per abuis Vergeten, zeker was die nog thuis, Maar verder was hij dan ook zoo net Dat op zoo'n kleinigheid niemand let.

Toen Mien den vogelverschrikker zag, Toen schoot ze hartelijk in een lach, Maar kleine Pop was er zóó van ontsteld,

Ze beefde en huilde en wou nooit weer naar 't veld.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(27)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(28)

29

Visch, visch, mooie visch!

Visch, visch, mooie visch, Die vannacht gevangen is!

Juffrouw, wil je ook schelvisch koopen?

Laat me dan niet verder loopen. - Visch, visch, mooie visch!

Visch, visch, mooie visch, Die vannacht gevangen is!

Voor een daalder kun je 'm krijgen, Menschen, blijf je nu nog zwijgen? -

Visch, visch, mooie visch!

Visch, visch, mooie visch, Die vannacht gevangen is!

Kijk, springlevend is ze, heeren, Kom, wie wil zijn vrouw trakteeren? -

Visch, visch, mooie visch!

Visch, visch, mooie visch, Die vannacht gevangen is!

U, juffrouw? - Daar hebt u 'n grooten, Wacht, ik snijd hem u in mooten,

'k Zeg u, dat hij lekker is!

Tine van Berken, Krullebolletjes

(29)

Een buurpraatje.

‘Goedenmorgen, buurman Frits, Hoe gaat het met Spits?’ -

‘'k Dank de dames voor haar vraag, Dat gaat wel, vandaag.

Maar vannacht was hij bijna gestorven.

Gisteren had hij zijn maag weer bedorven.

Pannekoeken had Moe, moet u weten, Nu, dat is ook een kostlijk eten, -

Maar, hoe is het met uw pop, Groeit die nog al aardig op?’

‘Dank u, 'k mag tevreden zijn, Ze lijdt wel wat pijn, Want de dokter heeft zoo net Haar arm afgezet.

Van de week heeft ze 't roodvonk gekregen, En een tijdje met kiespijn gelegen.

Maar zoo gaat het met kinderen altijd.

't Kan niet anders, hoewel het me spijt.

Nu, het beste met uw Spits! - Morgen, dames!’ - ‘Dag, heer Frits!’

Tine van Berken, Krullebolletjes

(30)

31

Tine van Berken, Krullebolletjes

(31)

Wie 't sterkste is.

Trekt nu, trekt, met alle man, Wie het hardste trekken kan,

Van één, twee, drie!

o, Wat hebben ze getrokken!

Mientje scheurde Lientje's rokken, En Katrientje deed haar best, Ook al stond ze 't allerlest.

En, de jongens: Ot stond pal, Willlem week ook niemendal, Dikke Piet zag paars en rood, Hij wou 't winnen, sapperloot!

Eén, twee, drie, - een flinke ruk, En daar ging de ketting stuk, Allen rolden ze op den grond!

Och, dat is wel eens gezond.

Lacht nu, lacht met alle man, Wie het eerste opstaan kan,

Van één, twee, drie!

Tine van Berken, Krullebolletjes

(32)

33

Tine van Berken, Krullebolletjes

(33)

Sneeuwwitje.

Tante Dora had twee kinderen, Tom en Jantje, die waren dus neefjes van Greta. Tom was zeven, en Jantje vijf jaar. Tom ging al op school en hij kon al lezen, en hij kende ook de tafels van twee en van drie, tot tien toe. Jantje kon alleen een paar versjes opzeggen, en wat op zijn lei teekenen.

Greta zat tusschen de neefjes in. Ze hield haar taarteschoteltje netjes in de hand en at haar roomtaartje. Het smaakte heerlijk. Tom en Jantje hadden ieder ook een roomtaartje.

Jan was al zoo groot, hij wist heel wel, dat hij niet mocht vragen, en dat kinderen die vragen, toch niets krijgen. Daarom vroeg hij ook niet om een taartje toen hij het zijne op had. Hij zei alleen, dat hij Greta zou raden, als ze straks misschien nog een taartje kreeg, er een met amandelen te kiezen. Die knapten zoo lekker, hijzelf zou er ook zoo een kiezen, als hij mocht.

Tante Dora lachte, en ze hield elk op de beurt den schotel met taartjes voor. Ze waren nette kinderen, alle drie, en ze wisten wel, dat zoeken heel leelijk was. Ze namen dan ook de taartjes niet eerst in de hand en legden ze dan weer neer; neen, ze namen het taartje, dat vooraan lag, en dat waren toevallig alle drie taartjes met amandelen.

Toen Greta het laatste amandeltje had opgeknabbeld, begon ze erg ongerust te worden over haar Bleekneusje.

‘Mag ik eens gaan kijken, tante?’ vroeg ze,

En Tante zei: ‘Wel zeker,’ en toen gingen de kinderen met hun drieën naar de keuken. Dina, de meid, had de pop juist afgesponst en haar boven het fornuis gehangen met een touwtje om haar middel.

Greta vroeg of ze haar kindje weer hebben mocht, en toen kleedde ze het uit, en nu merkte ze, dat het door en door nat was geworden.

Jantje had erg veel medelijden met Bleekneusje; maar Tom niet. Die zei, dat kleine meisjes heel dom en kinderachtig waren, en dat hij

Tine van Berken, Krullebolletjes

(34)

35

poppen heelemaal niet kon uitstaan. Toen wou hij weggaan, om met zijn hobbelpaard te spelen; maar Greta vroeg hem of hij liever blijven wou, en dat deed hij toen maar.

Hij zei, dat Bleekneusje er uitzag, of ze verdronken was. Hij had wel eens een jongen gezien, die uit het water was opgehaald. Die was net zoo geweest als Bleekneusje nu was. Toen de jongen weer op den kant stond, en het water uit zijn kleeren droop, gaven twee andere jongens hem een hand, en liepen zoo hard ze konden met hem weg, dat hij maar droog en warm zoo worden.

‘Zullen wij dat ook doen?’ zei Greta.

‘Neen, wij,’ zei Tom, ‘Jan en ik, want jongens kunnen harder loopen dan meisjes.’

En toen namen Tom en Jan Bleekneusje ieder aan een arm, en draafden met haar de lange gang door zoo hard ze konden. Heen en weer liepen ze, al harder en harder.

Greta liep hen achterna uit bezorgdheid voor haar pop; af en toe voelde ze eens of Bleekneusje al droog en warm was; maar dat was nog niet zoo. Ze bleef maar nat en erg koud.

Eindelijk deed tante Dora de deur open, om te vragen wat dat toch voor een leven was, en toen moesten de kinderen binnenkomen. Het had wel geholpen. Tom en Jantje, en Greta ook, waren van het loopen al heel warm geworden, ze hadden alle drie een kleur als vuur; maar het arme Bleekneusje leek nog bleeker dan anders. Ze zag er heel naar en ziek uit, en toen Greta haar optilde, begon haar eene arm opeens te zemelen.

Greta had veel medelijden met haar en ze was een beetje boos op Tom omdat die zoo hardhandig geweest was. Maar tante Dora kwam met naald en draad en naaide den arm weer vast En dat was nog niet alles. Van een oude zijden lampekap naaide Tante een beeldig rokje en een lief rood kanten lijfje. Nu was Bleekneusje een deftige dame geworden, en ze kreeg er nog een mooien sluier bij. Ze mocht ook niet langer Bleekneusje heeten, dat was geen naam voor zoo'n mevrouw.

‘Maar ze heeft toch een bleek gezicht,’ zei Tom, ‘ze is nog witter dan eerst, nu Dina ze afgewasschen heeft. Ze ziet zoo wit als sneeuw!’

‘Goed,’ zei Greta, ‘dan zal ik haar S n e e u w w i t j e noemen,’ en zoo bleef Pop heeten, en zoo heet ze nu nog.

Tine van Berken, Krullebolletjes

(35)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(36)

37

Pops verjaardag.

Cato knielde neer bij het wiegje.

‘Kom, Pop, je moet opstaan, zus,

‘Wie viert er vandaag haar verjaardag?

Hier heb je een hartlijken kus.

‘Ik wensch je een pleizierigen dag toe, En verder een jaartje vol pret, Maar je moet nu ook goed je best doen,

En ijverig wezen en net.

Je wordt nu al zoo'n groote dame, Je moet nu goed oppassen, meid, Je springtouw dient voortaan geborgen,

Je boek in het kastje geleid.

Dat wil je me vast wel beloven?

Kom, kleed je in de puntjes nu aan, Ik zal je maar eventjes helpen,

En dan naar beneden gegaan.

Omdat je nu jarig bent, staat er Een kop chocolaad voor je klaar.

Hè? Wat? - Of ik ook eens wil proeven?

Een heel, heel klein slokje dan maar!’

Tine van Berken, Krullebolletjes

(37)

Tine van Berken, Krullebolletjes

(38)

39

Koppig jantje.

‘Wat is het toch prettig, een koe te zijn,’

Zei Jan, ‘je hebt altijd plezier, En niemendal hoef je te leeren ook,

Want och, je bent toch maar een dier.

Je kunt maar stoeien zooveel je wilt, En rollen in 't zonnige gras,

Je moe is nooit boos, dat je broekje slijt, Of dat je reis trapt in een plas.’

‘Hè, Jantje,’ zei Geertje, ‘en wou je dan ook, Als 't koud wordt, naar stal toe gebracht, Waar 't altijd zoo somber en broeiïg is?

En wou je dan ook graag geslacht?’

Neen, dáárin had Jantje niet heel veel zin, Maar toch geeft hij 't Geertje niet toe.

‘Als 't mooi weer en zomer is,’ houdt hij vol

‘Ben i k toch veel liever een koe.’

Tine van Berken, Krullebolletjes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Ze vertelden haar heel gauw, dat de juffrouw - die door de meisjes om gegronde redenen Dikkerdje werd genoemd - er nog niet was, dat Laura zoo'n mooi opstel had gemaakt, en dat

Ze kon zoo zoetsappig zeggen, als ze samen bij tante Louise waren: ‘Och, geeft u Hannie maar eerst, tante, ik ben de oudste.’ Of ze keerde zich, als ze samen ruzie hadden, opeens

Lucie sloeg de oogen neer, maar een enkel oogenblik, toen begon ze rad te vertellen Ze was eerst bij Christien geweest, maar Christien had het boek al uitgeleend, aan dat

Toen, opeens, herinnerde ze zich met schrik, dat ze daar niet blijven kon, dat ze terug moest naar haar klas, waar geen sprake was van groen of bloemen, waar je ternauwernood door

Lachebekje begon opeens te schateren, niet om Coba's ‘drukte’, maar omdat ze terugdacht aan de woeste manier, waarop Hanna in eens, roef-roef, haar strengel losgemaakt, en haar

Ze pakte Mies om den hals, kuste haar wangen, zoodat haar eigen snoetje heelemaal nat word, en toen Mies' tranen bleven stroomen, als regendruppelen in den zomer, klom ze ook op

Nu kwam Polly bij, zag eerst haar moeder, toen haar vader aan, die haar beiden hartelijk en bemoedigend toeknikten, en toen, terwijl ze haar gezichtje van pijn verwrong en groote