• No results found

Plan-Milieueffectrapport Ruilverkaveling Willebringen Niet-technische samenvatting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Plan-Milieueffectrapport Ruilverkaveling Willebringen Niet-technische samenvatting"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Plan-Milieueffectrapport

Ruilverkaveling Willebringen

Niet-technische samenvatting

(2)

COLOFON

Opdracht:

Plan-MER ruilverkaveling Willebringen Niet-technische samenvatting

Opdrachtgever:

Vlaamse Landmaatschappij Provinciale Afdeling Vlaams-Brabant Diestsevest 25

3000 Leuven Opdrachthouder:

SORESMA nv Britselei 23 2000 Antwerpen Tel 03/221.55.00 Fax 03/221.55.03 www.soresma.be kwaliteitslabel ISO 9001:2000

Identificatienummer:

122985079/cev

Datum: status / revisie:

Augustus 2006 Vrijgave:

Jan Parys, Contractmanager Projectmedewerkers:

Cedric Vervaet, Adviseur, deskundige bodem

Jan Parys, Coördinator, deskundige monumenten, landschappen en materiële goederen in het algemeen;

deskundige mens

Kris Van Malderen, deskundige water

Kristof Van Stichelen, deskundige fauna en flora

Soresma 2006

Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van Soresma mag geen enkel onderdeel of uittreksel uit deze tekst worden weergegeven of in een elektronische databank worden gevoegd, noch gefotokopieerd of op een andere manier vermenigvuldigd.

(3)

Inhoud

Inhoud 3 1 Niet-technische samenvatting 5

1.1 Inleiding en verantwoording 6

1.2 Situering van het plan 6

1.2.1 Ruimtelijke situering 6

1.2.2 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden 6

1.2.2.1 Juridische randvoorwaarden 6

1.2.2.2 Beleidsmatige randvoorwaarden 8

1.3 Beschrijving van het ruilverkavelinsplan 8 1.4 Beschrijving van de bestaande situatie, de mogelijke ontwikkelingsscenario’s en de geplande situatie 11

1.4.1 Referentiesituatie 11

1.4.1.1 Discipline bodem 11

1.4.1.2 Discipline water 12

1.4.1.3 Discipline fauna en flora 14

1.4.1.4 Discipline monumenten en landschappen 15

1.4.1.5 Discipline mens 17

1.4.2 Ontwikkelingsscenario’s 18

1.4.2.1 Autonome ontwikkeling 18

1.4.2.2 Gestuurde ontwikkeling 19

1.5 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten 19 1.5.1 Wijze van ingreep-effectbeoordeling en het overlay-principe 19

1.5.2 Discipline bodem (zie kaart 46) 20

1.5.3 Discipline water (kaart 48) 21

1.5.4 Discipline fauna en flora (kaart 49) 22

1.5.5 Discipline monumenten en landschappen (kaart 50) 24

(4)

1.5.5.1 Impact archeologie en cultuurhistorie 24 1.5.5.2 Impact landschapsstructuur en –beeld 25

1.5.6 Discipline mens 26

1.5.6.1 Effecten op landbouw 26

1.5.6.2 Effecten op verkeer (kaart 51) 26

1.5.6.3 Effecten op recreatie (kaart 52) 26

1.5.6.4 Geluidsaspect (kaart 53) 27

1.5.7 Toetsing van de effecten t.a.v. de ontwikkelingsscenario’s 27

1.6 Milderende maatregelen 27

1.6.1 Discipline bodem 27

1.6.2 Discipline water 28

1.6.3 Discipline fauna en flora 28

1.6.4 Discipline monumenten en landschappen 28

1.6.5 Discipline mens 29

1.7 Leemten in de kennis 29

1.8 Monitoring en evaluatie 30

1.9 Gewestgrensoverschrijdende effecten 30

1.10 Tewerkstellingsrapport 30

1.11 Globale eindbespreking 30

2 Verklarende woordenlijst 32

(5)

1 Niet-technische samenvatting

Voorliggend document betreft de niet-technische samenvatting bij het plan-MER voor de ruilverkaveling Willebringen. Hierin wordt een samenvatting gegeven van de belangrijkste ingrepen in het kader van de ruilverkaveling en de effecten hiervan op het milieu. Dit gebeurt in niet-technische bewoordingen zodat ook een lekenpubliek op beschouwelijke wijze inzicht krijgt in de voorgenomen activiteit, de milieugevolgen door aanleg/exploitatie van het RVK-plan, de milderende maatregelen en de gevolgen van leemten in de kennis.

Ondanks het opzet om in de niet-technische samenvatting eenvoudige bewoordingen te gebruiken, kunnen hier en daar onduidelijke termen ingeslopen zijn. Deze kunnen steeds worden opgezocht in de verklarende woordenlijst (zie § 2).

Voor het lezen van de niet-technische samenvatting zijn volgende kaarten en bijlagen relevant. De nummering van de kaarten verwijst naar de nummering in de aparte kaarten- en bijlagenbundel uit het MER:

Bijlage 1: eindadvies ruilverkavelingsplan Willebringen

kaart 1: situering plangebied RVK Willebringen met aanduiding van toponiemen kaart 4: ruimtelijke lokalisering aspecten i.v.m. milieuhygiënerecht

kaart 5: ruimtelijke lokalisering aspecten i.v.m. milieubeheersrecht

kaart 7: beleidskader discipline monumenten en landschappen (landschapsatlas, beschermde monumenten en landschappen, stads- en dorpsgezichten)

kaart 19: ruimtelijke situering van de alternatieven/onderzoeksvragen kaart 23: mate van verdichtingsgevoeligheid binnen het plangebied kaart 24: mate van gevoeligheid voor profielvernietiging in het plangebied kaart 28: referentietoestand grondwater

kaart 31: referentietoestand oppervlaktewater

kaart 32: Biologische waarderingskaart plangebied RVK Willebringen kaart 34: archeologische interpretatiekaart

kaart 40: landschapsvisie

kaart 42: bestaande verkeersstructuur kaart 46: effectenkaart discipline bodem kaart 48: effectenkaart discipline water

kaart 49: effectenkaart discipline fauna en flora

kaart 50: effectenkaart discipline monumenten, landschappen en materiële goederen in het algemeen kaart 51: effectenkaart verkeer

kaart 52: effectenkaart recreatie kaart 53: effectenkaart geluid

kaart 54: synthesekaart maatregelen RVK-plan Willebringen

(6)

1.1 Inleiding en verantwoording

Een ruilverkaveling herschikt landbouwpercelen binnen een vooraf afgebakend gebied. Hierbij wordt gestreefd naar aaneengesloten, regelmatige en gemakkelijk toegankelijke kavels die zo dicht mogelijk bij het landbouwbedrijf liggen. Ondertussen evolueerde het doel van het instrument ruilverkaveling van zuiver landbouweconomisch naar het integraal en duurzaam ontwikkelen van het gebied in al zijn facetten.

Gezien vergunningsplichtige werken ter uitvoering van een nuttig verklaarde ruilverkaveling behoren tot bijlage II van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 en het ruilverkavelingsplan een kader zal vormen voor dit bijlage II-project is dit plan eveneens onderhevig aan een milieubeoordeling.

Voor het ruilverkavelingsblok Willebringen is de ruilverkaveling nog in onderzoek en dus nog niet nuttig verklaard. Door nu reeds een milieueffectrapport op te maken over het ruilverkavelingsplan, voor het wordt nuttig verklaard, kunnen zowel de minister bij de nuttigverklaring als de bevolking bij het openbaar onderzoek voor deze ruilverkaveling het rapport gebruiken om zich te informeren over de milieugevolgen van het plan. Door een milieueffectrapport op te maken zo vroeg in de procedure, kunnen voorstellen tot aanpassing daadwerkelijk in het plan opgenomen worden, wat moeilijker wordt naarmate het plan meer in detail wordt uitgewerkt. Indien nog grote wijzigingen gebeuren ten opzichte van het ruilverkavelingsplan of indien blijkt dat er elementen in het plan zitten die nog niet voldoende in detail zijn uitgewerkt om de milieueffecten nu reeds volledig in te schatten; kan de Cel Mer later beslissen toch nog een project-MER te laten opmaken.

1.2 Situering van het plan

1.2.1 Ruimtelijke situering

Het RVK-plan Willebringen is ca. 2915ha groot. Het bevat delen van de gemeenten Bierbeek, Boutersem, Hoegaarden en Tienen. Het gebied is doorsneden door de E40 Brussel-Luik en de HSL (zie kaart 1). Landschappelijk is het een uitloper van Haspengouw naar de Brabantse leemplateaus.

1.2.2 Juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

Als inleiding op een meer gedetailleerde bespreking van het plan wordt het plan eerst in een ruimer kader geplaatst. Dat gebeurt door de juridische en beleidsmatige achtergrond te schetsen waarbinnen het plan wordt uitgevoerd. De relevante aspecten van de juridische en beleidsmatige randvoorwaarden omkaderen het plangebied en leggen beperkingen op aan de uitgevoerde werken. Er wordt verwezen naar kaart 4, kaart 5 en kaart 7.

1.2.2.1 Juridische randvoorwaarden

Op de gewestplannen Tienen-Landen en Leuven, waarop de bestemmingen en het gebruik van de gronden worden weergegeven, blijkt dat binnen het RVK-plangebied voornamelijk agrarische bestemmingen voorkomen: agrarisch gebied (vooral bovenop de plateaus), landschappelijk waardevol agrarisch gebied (vooral enkele valleigebieden) en agrarisch gebied met ecologisch belang. Enkele kleine dorpskernen, zoals Opvelp, Hoksem en Vertrijk, hebben de bestemming woongebied met landelijk karakter. Woongebied komt voor in de dorpskernen van Kumtich, Neervelp, Willebringen en Meldert.

Verspreid binnen het plangebied komen ook enkele ‘groene’ bestemmingen voor. Het betreft o.a.

natuurgebied in het Remmelenbos, taluds langsheen de vallei van de Vloedgracht en t.h.v. de Verbrande Toren te Bierbeek, de valleitjes van de Grote Vondelbeek en de Velp te Vertrijk, de vallei van de Kleinbeek, het hellingsbos langsheen de Bosbeek te Willebringen. Parkgebied is terug te vinden in de ruime omgeving van het kasteel van Meldert, het valleitje van de Molenbeek stroomafwaarts van de Oude Molen te Meldert en de omgeving van het kasteel van Kwabeek te Vertrijk. Tenslotte komen ook nog volgende bestemmingstypes voor: ambachtelijk gebied, industriegebied, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbaar nut, buffergebied en waterwinningsgebied.

(7)

Bijzondere Plannen van Aanleg hebben de gewestplanbestemmingen gewijzigd te Kumtich (BPA’s Kumtich, Koutertraat en Groeneshof) en Opvelp (BPA ‘de Velpe’).

Het Ruimtelijk Uitvoeringsplan “Onderdelen Grote Eenheid Natuur Hoegaardse Valleien” heeft ter hoogte van het Meldertbos te Hoegaarden en in de Molenbeek-Jordaanbeek-Fonteinbeek-Bosbeek te Boutersem en Hoegaarden geleid tot een significante omzetting van landbouwgrond (en in mindere mate woongebied) in reservaat- en natuurgebied.

Het bodemsaneringsdecreet regelt de bodemsanering, potentiële verontreinigingsbronnen, historisch verontreinigde gronden en grondverzet in Vlaanderen. In de gemeenten binnen het RVK-plangebied komen een aantal potentieel verontreinigde sites voor. Navraag bij de OVAM leert ons dat er op 2 locaties binnen het ruilverkavelingsgebied (buiten de van het RVK-plan uitgesloten zones) reeds een oriënterend bodemonderzoek werd uitgevoerd. De uitvoering van het RVK-plan brengt grondverzet met zich mee. Wat dat betreft heeft de VLM een overeenkomst met de v.z.w. Grondbank (o.m. betreffende de te volgen procedures). Uitvoeren van een milieuhygiënisch onderzoek naar uitgegraven grond zit niet vervat binnen het MER.

Bij de werken in het kader van een ruilverkavelingsplan kunnen mogelijk materialen vrijkomen die bij hergebruik onder de VLAREA-reglementering vallen (b.v. gebruik van uitgegraven grond in bouwstof).

Het mestdecreet omvat de regelgeving omtrent bemestingsnormen, beschermingsgebieden, uitrijregeling, mesttransport en mestverwerking. Wijziging van bodemgebruik op bepaalde percelen, kan leiden tot andere bemestingsnormen voor deze percelen. Ter hoogte van de waterwinning Mene gelden strengere bemestingsnormen dan elders in het RVK-plangebied.

De wet op de bescherming van de oppervlaktewateren regelt de bescherming van oppervlaktewateren tegen verontreiniging en legt de kwaliteitsdoelstellingen vast voor alle oppervlaktewateren. Voor alle waterlopen in het RVK-plangebied geldt dat ze aan de basiswaterkwaliteitsnorm moeten voldoen. Enkel voor de Velpe geldt dat ze aan viswaterkwaliteit moet voldoen.

In het studiegebied wordt de praktische uitvoering van het beheer van de waterlopen van 2de en 3de categorie en van de niet-geklasseerde waterlopen toevertrouwd aan de watering ‘de Mene’ en de watering ‘het Velpedal’.

Het decreet integraal waterbeheer legt de doelstellingen, principes en structuren vast voor een vernieuwd duurzaam waterbeleid. In dit decreet wordt o.m. de watertoets als instrument voor een integraal waterbeleid opgenomen. Voor een vergunningsplichtige activiteit die wordt onderworpen aan een milieueffectrapportage geschiedt de analyse en evaluatie van het al dan niet optreden van een schadelijk effect op het watersysteem en de op te leggen voorwaarden om dat effect te vermijden, te beperken, te herstellen of te compenseren in dit rapport. Dit decreet houdt eveneens in dat de schade door overstromingen zo veel mogelijk wordt beperkt door oplossingen die aansluiten bij de natuur van het watersysteem (o.a. aanpak aan de bron en het voorzien van buffering voor overtollig water). Ook zorgt dit decreet ervoor dat de nodige ruimte voor water planmatig wordt vastgelegd. D.m.v. de watertoets dient tevens te worden nagegaan in welke mate de geplande ingrepen een invloed zullen hebben grond- en oppervlaktewaterkwaliteit.

Het natuurdecreet regelt het beleid inzake natuurbehoud en vrijwaring van het natuurlijke milieu, inzake de handhaving en het herstel van de daartoe vereiste milieukwaliteit en inzake het scheppen van een zo breed mogelijk draagvlak. Het natuurdecreet legt de voorschriften en geboden in VEN en de Speciale Beschermingszones (waaronder Habitat- en Vogelrichtlijngebieden) vast. Tevens regelt dit decreet de bescherming van de soorten. Binnen het RVK-plangebied zijn een 8-tal zones afgebakend als GEN- gebied (Velpevallei, Hoegaarse valleien en Aardgat). Binnen het RVK-blok komen 6 erkende natuurreservaten voor (Snoekengracht, Aardgat, Mene- en Jordaanvallei, Meldertbos, Molensteen en Hazenberg). Op het eindadvies RVK-plan werden tevens gronden aangeduid in het kader van artikel 36.2 van het natuurdecreet, die volgens het ruilverkavelingsplan niet natuurgericht in te richten zijn, maar waar op termijn een overgang naar extensief grasland met eventuele bebossing kan beoogd worden. Als onderdeel van het gebied ‘valleien van de Winge en de Motte met valleihellingen’ werd het Meldertbos en de bronzone van de Molenbeek t.h.v. Keulen (Meldert) aangeduid als habitatrichtlijngebied.

(8)

Het landschapsdecreet regelt de bescherming van landschappen en de instandhouding, het herstel en het beheer van de in het Vlaams Gewest gelegen beschermde landschappen. Het regelt tevens de bescherming van de monumenten, stads- en dorpsgezichten. Er bevinden zich verschillende beschermde monumenten, landschappen en dorpsgezichten in het plangebied. Het doel van het decreet erfgoedlandschappen is een juridische basis te creëren voor het behoud en de zorg van landschapskenmerken en -waarden van ankerplaatsen en erfgoedlandschappen. In de landschapsatlas is in het zuiden van het plangebied de ankerplaats ‘Meldert’ vermeld. Er is echter nog geen aanduiding als erfgoedlandschap volgens dit decreet.

Het decreet op de bescherming van het archeologisch patrimonium regelt de bescherming, het behoud en de instandhouding, het herstel en het beheer van het archeologisch patrimonium en organiseert en reglementeert de archeologische opgravingen. In het plangebied situeren zich verschillende archeologische sites waarop het decreet van belang is. In het verdrag van Malta wordt o.m. verplicht te waarborgen dat milieueffectrapportages en de daaruit voortvloeiende beslissingen ten volle rekening houden met archeologische vindplaatsen en hun context. Tevens wordt vastgelegd dat er rekening dient gehouden te worden met de kosten voor eventueel noodzakelijke archeologische verrichtingen en dat deze ook gedekt moet worden door de initiatiefnemer.

1.2.2.2 Beleidsmatige randvoorwaarden

Binnen het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen wordt het hele gebied tussen Leuven en Tienen gerekend tot het groter geheel van het aaneengesloten open-ruimte-gebied, met als grote structuurbepalende elementen de beekvalleien van de Molenbeek, Jordaanbeek en Menebeek. Het hele gebied heeft een overwegend agrarisch karakter. Op provinciaal belangenniveau is de stad Tienen aangeduid als structuurondersteunend kleinstedelijk gebied. De E40 is een onderdeel van het Europees wegennetwerk en is een structuurbepalend element van internationaal belang. De bestaande

‘steenwegen’ (N-wegen) zijn secundaire wegen. Binnen het provinciaal ruimtelijk structuurplan Vlaams-Brabant is het plangebied gelegen in de ‘landelijke kamer oost’. Dit landelijk gebied dient haar landelijk-agrarisch karakter te behouden en o.m. ook haar toeristisch-recreatieve potenties te benutten.

Het gewestelijk milieubeleidsplan bevat de beleidskeuzen voor het milieubeleid in Vlaanderen voor middellange termijn. Een aantal projecten opgenomen in het milieubeleidsplan zijn van toepassing voor voorliggend RVK-plan. Ook in het provinciaal milieubeleidsplan Vlaams-Brabant zijn een aantal acties opgenomen die van toepassing zijn op dit plan.

Naast de gewestelijke en provinciale plannen gelden ook de plannen op gemeentelijk niveau als beleidsmatige randvoorwaarden. Het betreft de gemeentelijke structuurplannen, mobiliteitsplannen, natuurontwikkelingsplannen en milieubeleidsplannen.

Het Mollendaalbos en het gebied ten zuiden van de Zwartenhoekstraat te Bierbeek, ca. 500m ten westen van het RVK-plangebied gelegen, zijn aangeduid als potentieel stiltegebied.

Aan het plangebied van de ruilverkaveling Willebringen grenzen nog twee andere ruilverkavelingen, nl.

RVK Hoegaarden en RVK Vissenaken.

De gemeente Bierbeek is lid van het regionaal landschap Dijleland. In de schoot van een regionaal landschap kunnen openbare besturen, diensten en verenigingen elkaar ontmoeten en samenwerken aan de ontwikkeling van de streek.

Verschillende wegtracés binnen het RVK-plangebied zijn in het kader van het provinciaal fietsroutenetwerk Vlaams-Brabant aangeduid als recreatieve of functionele fietsroute.

1.3 Beschrijving van het ruilverkavelinsplan

Eindadvies ruilverkavelingsplan

Het ruilverkavelingsplan is het resultaat van de integratie van de verschillende thematische visies en van overlegmomenten tussen de verschillende overheden betrokken in het ruilverkavelingsproject. Bijlage 1 bij het MER is een weergave van het eindadvies ruilverkavelingsplan Willebringen.

(9)

De te nemen maatregelen kunnen worden ingedeeld volgens de belangrijkste en meeste relevante aspecten voor het gebied en de aard van het project, te weten:

• Landbouw

• Natuur, Landschap, Bos en Wildbeheer

• Water

• Archeologie en Cultuurhistorie

• Verkeer en Recreatie

De inrichtingsconcepten voor het plangebied zijn vertaald in doelstellingen en maatregelen. De ruilverkavelingsmaatregelen hebben vooral betrekking op:

• herverkaveling van gronden en verbetering van de ontsluiting van het gebied voor landbouwverkeer, met aanvullende maatregelen voor erosiebestrijding;

• de belangrijkste structuren voor de ecologische en landschappelijke aspecten zijn de valleien en daarnaast de holle wegen. Tevens zijn structurele maatregelen van belang op de plateaus en aanvullend in kleine landschapselementen als bermen en overhoeken;

• er dient een onderscheid te worden gemaakt naar waterbeheersing en waterzuivering. Wat betreft waterbeheersing worden als belangrijkste doelstellingen weerhouden:

o het oplossen van reële en potentiële knelpunten van wateroverlast voor bebouwing en landbouw,

o maatregelen ter verhoging van de infiltratie van hemelwater, o maatregelen ter verhoging van de natuurlijkheid van waterlopen.

Naar waterzuivering wordt enerzijds een voorstel uitgewerkt naar de buffering van waterlopen en anderzijds wordt er gewerkt rond zuivering van afvalwater;

• er wordt nadruk gelegd op te ontwikkelen sites, zowel van archeologische als cultuurhistorische aard, anderzijds krijgen historische elementen vanuit hun historische waarde randvoorwaarden mee t.o.v. voorgestelde maatregelen i.h.k.v. andere thematische doelstellingen;

• naar het verkeer in het algemeen toe worden maatregelen voorgesteld om de verkeersveiligheid in het gebied te verhogen (voorzieningen voor zwakke weggebruikers, herinrichting van kruispunten, verhogen van de leesbaarheid van de wegomgeving). Anderzijds worden ook maatregelen genomen om ongewenst gemotoriseerd verkeer te ontmoedigen door rechtstreekse verbindingen te beperken. Hoofdontsluitingen voor landbouw worden daarom lusvormig of als insteekweg (doodlopend) ontworpen. Wat betreft fiets- en wandelwegen wordt een onderscheid gemaakt in wegen met een functioneel karakter (woon-werk, woon-school en andere sociale relaties) die tevens een recreatief medegebruik kunnen hebben en anderzijds louter recreatieve verbindingen. Het Provinciaal Fietsroutenetwerk wordt mede als uitgangspunt genomen voor de te realiseren maatregelen.

In onderstaande tabellen worden de maatregelen weergegeven per thema. Deze thema’s mogen geenszins gelijkgesteld worden aan de disciplines van de milieueffectrapportage. Ze hebben enkel een functie in de opbouw van het ruilverkavelingsplan:

Maatregelen i.f.v. herverkaveling landbouwgronden:

• hergroepering van kavels

• verbetering van de perceelsvorm

Maatregelen i.f.v. ontsluiting (zie bijlage 1):

• Behouden van landwegen (code E)

• Afschaffen van wegen (code X)

• Verbeteren van wegen met walsbeton (code WB)

(10)

• Verbeteren van wegen met enkelvoudig beton (code EB)

• Verbeteren van wegen met betonsporen (code BS)

• Verbeteren van wegen met kasseien (code K)

• Verbeteren van wegen met steenslag (code PE)

• Verbeteren van wegen met fijne steenslag (code PEM)

Maatregelen i.f.v. erosiebestrijding (zie bijlage 1):

• aanleggen van bufferstroken i.f.v. holle wegen

• verbreden van bestaande buffertroken i.f.v. erosie

• verbreden van bestaande bufferstroken i.f.v. erosie, inclusief een akkerstrook voor natuurontwikkeling

• aanpassen van de kavelrichting

• puntvormige maatregelen i.f.v. erosiebestrijding

Maatregelen i.f.v. inrichting van valleien (zie bijlage 1):

• Ontwikkeling van gradiëntgronden (van droge tot natte omstandigheden) en buffergronden (d.m.v. bufferstroken)

• Bestendigen van landbouwgebieden met overwegend grasland (intensievere vorm van weiland)

• Inrichting van landbouwgebieden met extensief grasland en eventuele bosuitbreiding (extensievere vorm van weiland)

• Inrichting en beheer van bestaande bossen en natuurgebieden

Maatregelen i.f.v. inrichting van holle wegen (zie bijlage 1):

• Aanleg van bufferstroken in functie van holle wegen

• Verbeteren van holle wegen met (fijne) betonpuinsteenslag (code PE(M))

• Verbeteren van holle wegen met walsbeton (code WB)

Maatregelen i.f.v. inrichting van plateaus, bermen en overhoeken (zie bijlage 1):

• Aanleg van bufferstroken met akkerstrook voor natuurontwikkeling

• Inrichting en beheer van landbouwgebieden met overwegend akkerland

• Inrichting en beheer van archeologische sites met recht op landbouwgebruik

• Inrichting van bunkers als schuilplaats voor vleermuizen

Maatregelen i.f.v. waterbeheersing (zie bijlage 1):

• Maatregelen ter verhoging van infiltratie van hemelwater (‘maatregel infiltratie hemelwater’)

• Maatregelen ter verhoging van de natuurlijkheid van waterlopen (‘her in te richten waterlopen’)

• Dempen van waterlopen (‘af te schaffen waterlopen’)

Maatregelen i.f.v. waterzuivering (zie bijlage 1):

• Sanering van afvalwaterlozingspunten (mits het aanleggen van rietvelden)

• Maatregelen ter verhoging van de natuurlijkheid van waterlopen (‘her in te richten waterlopen’)

Maatregelen i.f.v. archeologie en cultuurhistorie (zie bijlage 1):

• Herwaarderen van veldkapelletjes

• Behoud, inrichting en ontwikkeling van archeologische sites (‘archeologische bescherming’)

• Verbeteren van holle wegen met kasseien (code K)

(11)

• Behouden van landwegen

Maatregelen i.f.v. verkeer en recreatie (zie bijlage 1):

• Herinrichten van kruispunten (‘her in te richten kruispunt’)

• Aanleggen van vrijliggende fietspaden (code B)

• Aanleggen van wandelpaden (code M)

Op basis van landschappelijke karakteristieken en functies kan het ruilverkavelingsgebied opgedeeld worden in 12 deelgebieden:

• Aardgat – Biesemveld

• Grijpenveld – Molenberg – Zegelberg – Lindeveld

• Medekesveld – Grote Kouter – Kolemveld

• Vertrijk

• Neervelp

• Redingen – Grote Dries – Kerselareveld

• Willebringen – Honsem

• Hoksem

• Jordaanbeek – Molenbeek

• Babelom

• Plateau van Bevekom

• Opvelp

Alternatieven en bijkomende onderzoeksvragen

Bij het opstellen van het ruilverkavelingsplan voor de ruilverkaveling Willebringen werden geen verschillende globale planalternatieven tegenover elkaar afgewogen, maar de verschillende maatregelen werden tijdens het planvormingsproces of tijdens de adviesprocedure ervan in beschouwing genomen en eventueel gewijzigd. In de loop van de m.e.r.-procedure zijn desalniettemin een aantal bijkomende onderzoeksvragen met een ruimtelijke weerslag aan bod gekomen. Ze worden op kaart 19 weergegeven.

1.4 Beschrijving van de bestaande situatie, de mogelijke ontwikkelingsscenario’s en de geplande situatie

Om tot een goede effectinschatting te komen dient allereerst de huidige toestand van het gebied te worden beschreven. Eens de uitgangspositie bekend is, kunnen de ontwikkelingscenario’s ingeschat worden: hoe evolueert het gebied zonder de uitvoering van de ruilverkaveling? De geplande situatie ten slotte is de toestand van het gebied na de uitvoering van de ruilverkaveling. De geplande situatie is deze zoals beschreven in voorgaande paragraaf (§1.3).

1.4.1 Referentiesituatie

De referentiesituatie wordt gedefinieerd als ‘de toestand van het studiegebied waarnaar gerefereerd wordt in functie van de effectvoorspelling’, in dit geval de huidige situatie.

1.4.1.1 Discipline bodem

In grote lijnen kan het plangebied beschouwd worden als een plateau dat plaatselijk sterk ingesneden wordt door waterlopen. Dit ingesneden reliëf wordt vooral aangetroffen tussen Meldert en Tienen langsheen de zuidoostelijke grens van het plangebied, en tussen Opvelp en Boutersem langsheen de

(12)

noordwestelijke grens van het plangebied. Westelijk van Meldert bevindt zich het plateau van Bevekom dat veel minder sterk ingesneden is. De hoogteverschillen zijn vrij groot. Het plateau bevindt zich op een hoogte van ongeveer 100m, de valleibodems van de grotere waterlopen binnen het studiegebied zoals de Jordaanbeek en de Molenbeek liggen op een hoogte van ongeveer 60m. De waterscheiding tussen de bekkens van de Grote Gete en de Velpe loopt doorheen het studiegebied. Beide waterlopen behoren tot het stroombekken van de Demer.

Naargelang hun ligging in het landschap kunnen de bodems in het plangebied opgedeeld worden in plateaugronden, hellingsgronden en vallei- of depressiegronden. Bovenaan de plateaus worden de best ontwikkelde en diepste bodems aangetroffen. Het gaat hier om diepe leembodems, zeer geschikt voor akkerbouw. Op die plaatsen waar de leemlaag door erosie zeer dun of zelfs verdwenen is, wordt op geringe diepte of aan de oppervlakte zandig materiaal of klei aangetroffen. Waar de hellingen niet bedekt zijn met vegetatie, kan onder invloed van neerslag leem mee afgevoerd worden, wat zich onder aan de helling ophoopt als colluvium. In de valleien worden profielloze leemgronden aangetroffen.

Door de lage ligging is de drainage hier veel slechter. Het grondwater bevindt zich vaak op geringe diepte. Plaatselijk komt ook stuwwater voor hetgeen tot veenvorming kan leiden. Veenbodems zijn binnen het studiegebied enkel te vinden langsheen de Vondelbeek te Vertrijk.

Gezien de lemige bodems is het grootste deel van het plangebied matig gevoelig voor bodemverdichting (zie kaart 23). Verdichting kan optreden wanneer er sterke druk wordt uitgeoefend op de bodem door bijvoorbeeld berijding met machines. Verdichting zorgt voor een daling van de structuurkwaliteit van de bodem hetgeen gevolgen heeft voor de landbouwkundige waarde van de bodem. Daarnaast zorgt verdichting ervoor dat de poriën van de bodem minder regenwater kunnen infiltreren, waardoor meer water rechtstreeks afstroomt en de grondwatertafel minder gevoed wordt. In de (nattere) valleigebieden komen zelfs zeer verdichtingsgevoelige gronden voor.

Een groot gedeelte van het plangebied is tevens zeer gevoelig voor profielvernietiging (zie kaart 24).

De bodem is opgebouwd uit verschillende lagen. In de ondiepe bodem vormt de opeenvolging van deze lagen (of horizonten) een specifiek bodemprofiel dat ontstaan is door de omstandigheden in het studiegebied over een langere tijd. Het oorspronkelijke profiel kan verstoord worden door de geplande ingrepen. Met name bovenaan de plateaus worden duidelijk de best ontwikkelde en diepste bodems met een goed ontwikkeld bodemprofiel aangetroffen. In de valleien is het risico op profielverstoring niet aanwezig.

Het ruilverkavelingsgebied wordt gekenmerkt door een hoge erosiegevoeligheid. De intensiteit waarmee (water)erosie optreedt wordt door een samenspel van factoren zoals neerslag, bodemtype, reliëf, vegetatie en menselijke invloeden bepaald. Op sommige percelen in het plangebied treedt een jaarlijks bodemverlies op van meer dan 30 ton per hectare. Dit is een verlies aan vruchtbare teelaarde van bijna 0,5cm per jaar.

1.4.1.2 Discipline water Grondwater (zie kaart 28)

De kwetsbaarheid van het grondwater wordt vooral bekeken in functie van de kans dat eventuele polluenten de watervoerende ondergrondse lagen kunnen bereiken. De aard en de aanwezigheid van een afdekkende deklaag spelen hierbij een belangrijke rol. Binnen de begrenzing van het studiegebied worden vier grondwaterkwetsbaarheidsklassen onderscheiden, gaande van matig tot uiterst kwetsbaar:

• de kwetsbaarheid op de plateaus is afhankelijk van de dikte van de deklaag boven de zanden van Brussel

• langs de hellingen ontbreekt plaatselijk een deklaag

• in de valleien is de leemlaag onvoldoende dik om als deklaag te fungeren

• in de vallei van de Menebeek komt een uiterst kwetsbare zone voor. De watervoerende laag wordt er gevormd door de tufsteen van Lincent. Dit is een laag van sterk gespleten gesteente.

Gronden kunnen ingedeeld worden in verschillende natuurlijke drainageklassen volgens hun watergehalte gedurende een gans jaar. De combinatie van 3 factoren – helling (afvloei), grondsoort (doorlatendheid) en watertafel – bepaalt de natuurlijke drainageklasse van een bodem. Op de plateaus en hellingen komt overwegend de drainageklasse b voor. Dit betekent dat de gronden vrij droog zijn en een goede drainage kennen. De hoogste grondwaterstand (’s winters) ligt er ca. 1m beneden maaiveld.

(13)

De laagste grondwaterstanden liggen tussen ruim 2 tot 4m beneden maaiveld. In de valleien komt overwegend drainageklasse f voor. Dit betekent dat de gronden zeer nat zijn en een slechte natuurlijke drainage kennen. De hoogste grondwaterstand reikt er tot slechts een 15-tal cm onder maaiveld. De laagste grondwaterstand schommelt rond 60cm beneden maaiveld.

Uit een vergelijking van de actuele grondwaterstanden met de inschatting van de grondwaterstanden gabaseerd op de bodemkaart kan een indicatie verkregen worden van eventueel verdroging of vernattting in de afgelopen decennia. Er kan vermoed worden dat er in het plangebied binnen de kwartaire grondwatervoerende lagen gedurende de laatste decennia een zekere mate van verdroging heeft plaats gevonden, o.a. tengevolge van drainages voor landbouwdoeleinden.

Voor verschillende parameters wordt de grondwaterkwaliteitsnorm binnen het plangebied overschreden. Dit is frequent het geval voor de parameters elektrische geleidbaarheid, opgeloste zuurstof, cadmium, ijzer, chloor, sulfaten en nitraten. Het grondwater ter hoogte van het plangebied is bijgevolg enigszins vervuild.

Oppervlaktewater (zie kaart 31)

Het waterlopenstelsel van het studiegebied behoort tot de substroombekkens van de Velpe met de Velpe zelf als belangrijkste waterloop, en tot het substroombekken van de Grote Gete, met de Molenbeek/Menebeek als belangrijkste waterloop. De waterscheiding tussen deze twee bekkens loopt NO-ZW gericht, dwars door het plangebied. De afwatering gebeurt in noordwestelijke richting naar de Velpe en in zuidoostelijke tot oostelijke richting naar de Grote Gete. De hoofdwaterlopen zijn de Velpe, Jordaanbeek, Molenbeek en Mene.

De hoofdfunctie van de waterlopen binnen het studiegebied is de afvoer van water. Al het afgevoerde water is afkomstig van binnen het plangebied, met uitzondering van de Kleinbeek te Neervelp en de waterloop die te Opvelp langs de linkeroever van de Velpe uitmondt en die afspoelingswater van ongeveer 100ha akkergrond ten westen van de Waverse Steenweg verzameld. Belangrijke nevenfuncties van de waterlopen zijn de ecologische functie, de landschappelijke functie en in mindere mate de landbouwkundige functie (vb. veedrenking) en de milieuhygiënische functie (afvoer van afvalwater).

De Velpe is een bronrivier die ontspringt te Opvelp op een hoogte van ongeveer 80m. De Jordaanbeek en de Molenbeek zijn eveneens bronrivieren. De Jordaanbeek ontspringt te Honsem, de Molenbeek in het gehucht Meer te Meldert. In de opwaartse delen van de stroomgebieden, dus ter hoogte van het RVK-plangebied, is het debiet van deze rivieren daardoor vrij stabiel en minder afhankelijk van regenwater. Meer afwaarts reageren deze bronwaterlopen vrij heftig op neerslagbuien, met hoge piekdebieten tot gevolg. Afwaarts het RVK-plangebied kan het debiet van de waterlopen dan ook grote pieken vertonen tengevolge van de plotselinge aanvoer van oppervlakkig afspoelend regenwater of door aanvoer van de waterlopen die het plateau ontwateren.

Naast erosieproblemen komen in het RVK-gebied tevens problemen van wateroverlast voor. Deze kunnen veroorzaakt worden door erosiefenomenen (afspoelende leem), maar kunnen tevens een kunstmatige oorzaak hebben of te wijten zijn aan het overtoppen van een waterloop.

Uit de gegevens betreffende de fysico-chemische waterkwaliteit blijkt dat de waterlopen in het plangebied over het algemeen een aanvaardbare kwaliteit hebben, op uitzondering van de Kleine Beek te Tienen en de KLeinbeek te Opvelp welke matig verontreinigd zijn. De laatste jaren is duidelijk een verbetering van de fysico-chemische waterkwaliteit opgetreden. Dit blijkt vooral voor uit de meetwaarden van de Kleine Beek te Tienen. De biotische index wijst op de meeste plaatsen op een matige biologische waterkwaliteit. Op de Velpe te Neervelp was de biotische waterkwaliteit in 2002 zelfs goed te noemen. Ook hier is een overwegend positieve, doch erg trage, evolutie waar te nemen. De belangrijkste bronnen van verontreiniging in het RVK-gebied zijn de huishoudelijke verontreiniging en verontreiniging afkomstig van de agrarische sector.

De Velpe beschikt grotendeels over een matige structuurkwaliteit, op uitzondering van de zone parallel met de Vloetgracht ter hoogte van Molensteen, waar ze nog over een zeer waardevolle structuurkwaliteit beschikt. Doorheen de dorpskern van Opvelp is ze gekanaliseerd en gedeeltelijk ingebuisd. De zijlopen van de Velpe binnen het studiegebied (o.a. Vloetgracht, Kleinbeek, Grote Vondelbeek, Moergracht,…) zijn structureel minder waardevol (zwakke of matige structuurkwaliteit) en werden vaak herleid tot afwateringsgrachten.

(14)

De Jordaanbeek behoudt een hoge structuurdiversiteit tot aan de samenvloeiing met de Babelombeek.

Stroomopwaarts de dorpskern van Meldert en in de dorpskern zelf zijn een aantal trajecten van de Molenbeek ingebuisd. Stroomafwaarts van Meldert is de structurele waarde nog hoog. De Menebeek heeft een overwegend waardevolle structuurkwaliteit. Ook voor dit stroomgebied geldt dat de kleinere waterlopen (o.a. Hoxembeek, Pipelbergbeek, Centerbeek, Kleine Beek,…) vaak herleid zijn tot afwateringsgrachten met een rechte loop en een zeer uniform profiel (zwakke structuurkwaliteit).

Op de hoofwaterlopen bevinden zich weinig kunstwerken die een invloed hebben op het hydraulische regime van de waterlopen, maar wel kunnen functioneren als een vismigratieknelpunt. Het betreft o.a.

bodemvallen, stuwen, watermolens en duikers. Op de zijwaterlopen zijn het de duikers die een invloed kunnen hebben op het hydraulisch regime. In veel gevallen hebben deze duikers een te kleine doormeter om de plotselinge piekdebieten die kunnen aangevoerd worden door de tijdelijke (intermitterende) water- lopen, te kunnen verwerken.

De valleigronden langsheen de Velpe en de Mene kennen een hoge grondwaterstand. Op verschillende plaatsen werden de valleigronden dan ook gedraineerd. In de Mene-vallei bevinden er zich gedraineerde percelen ter hoogte van Grijpenveld, voor de Velpevallei bevinden de gedraineerde percelen zich langs de Vloedgracht, langs de Velpe te Neervelp en langs de Vondelbeek voor de samenvloeiing van beide takken.

1.4.1.3 Discipline fauna en flora

In het plangebied komen verschillende waardevolle ecotopen voor zoals bossen, (halfnatuurlijke) graslanden, ruigten en kleine landschapselementen zoals graften, holle wegen, taluds, houtkanten en wegbermen. Het plangebied wordt gekenmerkt door bijzondere floristische potenties. Voornamelijk akkers en graslanden op een kalkrijke ondergrond bezitten bijzondere potenties voor een aantal zeldzame orchideeën- en akkerkruiden.

De aanwezigheid van op Vlaams niveau zeldzame biotopen leidt tot een hoge waardering van bepaalde zones in het plangebied, ondanks het feit dat het grootste deel van het plangebied met intensieve akkerbouw en grascultuur als ‘biologisch minder waardevol’ of ‘minder waardevol met waardevolle elementen’ wordt bestempeld (zie biologische waarderingskaart, kaart 32).

Op regionale schaal ligt het plangebied tussen een aantal belangrijke kerngebieden van het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) in: de Dijlevallei met aansluitend het Meerdaalwoud, Heverleebos, Molenbeek-Mollendalbeek (Bierbeek), verspreide bosgebieden ten noorden van Boutersem, de Hoegaardse valleien, de Velpevallei stroomafwaarts van het plangebied. Het plangebied zelf is eerder een verbindingsgebied tussen verschillende kleinere lokale natuurgebieden.

De biodiversiteit van het plangebied wordt voornamelijk bepaald door de soortenrijkdom in bepaalde bossen en graslanden. Kenmerkende landschapsstructuren zoals holle wegen, graften en taluds dragen vaak door hun specifieke abiotische diversiteit en gradiëntsituaties bij tot de floristische diversiteit.

Het aantal zeldzame plantensoorten in het plangebied is aanzienlijk. Vooral de matig droge tot vochtige graslanden, goed ontwikkelde kleine landschapselementen en oudbosgebieden zijn floristisch de moeite waard.

Voornamelijk voor akkervogels en vogels van kleinschalige agrarische landschappen heeft het plangebied en de ruimere omgeving een groot belang. De belangrijkste aandachtssoorten voor akkergebieden in het plangebied zijn de Veldleeuwerik, Gele kwikstaart, Grauwe gors en Patrijs.

Specifieke houtkantsoorten zijn vooral vertegenwoordigd door de grasmussen, zwartkoppen en geelgorzen. Typische bosvogels zijn slechts in beperkte mate in het plangebied aanwezig, op uitzondering van enkele kasteelparken.

Op basis van de verzamelde informatie kan gesteld worden dat voor zoogdieren in het algemeen het plangebied plaatselijk zeer waardevol is. Specifieke interessante waarnemingen van zoogdieren binnen het plangebied zijn steenmarter, eikelmuis, en waterspitsmuis. De das kwam in het verleden binnen het plangebied nog op verschillende plaatsen voor. De hamster is in het plangebied jaarlijks met een 6 à 7- tal burchten vertegenwoordigd.

Op basis van de verzamelde informatie kan gesteld worden dat voor amfibieën het plangebied gemiddeld genomen matig, maar plaatselijk waardevol, is. De visfauna in het gebied wijst op een

(15)

ernstige verstoring met als belangrijkste oorzaken de matige waterkwaliteit, piekafvoeren en vismigratieknelpunten.

1.4.1.4 Discipline monumenten en landschappen Archeologie

Uit de archeologische detailkaart, opgesteld in het kader van de archeologische inventarisatie van het RVK-plangebied Willebringen, blijkt dat het gebied potentieel zeer rijk is aan archeologische sites (zie kaart 34). Dit heeft voornamelijk te maken met de gunstige bewoningsomstandigheden die de leemstreek rond Tienen doorheen de geschiedenis aan de mens geboden heeft. Op sommige plaatsen heeft wellicht een continue bewoning blijven bestaan van in de Romeinse tijd tot vandaag. Deze factoren maken dat de waarde van de archeologische zones zeer hoog worden ingeschat. Binnen het plangebied komen een viertal Gallo-Romeinse sites voor (Mellenberg, Meer, Opvelp en Wiederveld). De percelen die deel uitmaken van een afgebakende site kunnen in het kader van de RVK uit cultuur genomen worden of er kunnen hiervoor cultuurtechnische bepalingen worden opgesteld, met de bedoeling een verdere verstoring van het archeologisch patrimonium tegen te gaan.

Cultuurhistorie

De aanwezigheid van een aantal kerkjes in (laat)-Romaanse stijl wijst op de lange geschiedenis van de dorpskernen. Andere gebouwen die wijzen op het rijke landbouwverleden zijn de impossante hoeves, zoals de Carolushoeve te Meldert. De nog bestaande oude hoevegebouwen zijn een belangrijke component van de plaatselijke architectuur. Het gebied herbergt bovendien enkele watermolens, ze bevinden zich te Hoksem, Oorbeek, Meldert, Vertrijk en bij het kasteel van Kwabeek. De molens bevinden zich echter in een slechte staat.

Reeds ten tijde van Ferraris (1770-1776) was het gebied sterk doorsneden met wegen. De meeste van de huidige wegen staan ook gekarteerd op de Ferrariskaart, hetzij als weg, hetzij als voetpad. Op de kaart van Ph. Vandermaelen (1846-1854) staan veel van deze voetwegels al aangeduid als een gewone weg. Opvallend is de evolutie van de dichtheid aan holle wegen. Ten tijde van Ferraris bedroeg deze ter hoogte van Meldert ca. 750 m/km², terwijl in de jaren ‘20 van deze eeuw de dichtheid was opgelopen tot meer dan 1500 m/km². Na deze periode nam de lengte holle weg per oppervlakte-eenheid terug af.

Rond Willebringen zelf is een gelijkaardige evolutie waar te nemen. De toename tussen de 18e eeuw en het begin van de 20ste eeuw zou te wijten kunnen zijn aan het intensievere gebruik van de wegen en het berijden van voetpaden met landbouwmachines. Met de toenemende mechanisering in de landbouw werd er meer en meer afgestapt van de kleinschalige percelen en was er nood aan een rationele indeling van de landbouwgronden. In de onmiddellijke omgeving werden dan ook een aantal ruilverkavelingen geheel of gedeeltelijk gerealiseerd m.n. deze van Goetsenhoven, Hoegaarden en Vissenaken.

Landschapsatlas

Het is belangrijk dat de algemene kenmerken van de traditionele landschappen bewaard blijven binnen een steeds veranderende en evoluerende ruimte. De indeling van de traditionele landschappen van Vlaanderen geeft de regionale verscheidenheid van de historisch gegroeide cultuurlandschappen in hun situatie van voor de grote veranderingen vanaf de 18e eeuw. De indeling steunt op zowel fysische en natuurlijke kenmerken zoals reliëf en bodemgesteldheid, als op cultuurlandschappelijke kenmerken zoals bewoningsvormen, landgebruik, percelering en landschapstype. Het plangebied situeert zich in het traditioneel landschap ‘Holle wegenland van Hoegaarden’ en grenst in het uiterste noordwesten aan het traditioneel landschap “Zandlemige Hageland”.

Daarnaast bevinden volgende relictzones zich (gedeeltelijk) in het RVK-plangebied:

• Holle wegenlandschap van Hoegaarden, Opvelp, Willebringen, Vertrijk en Vissenaken

• Velpevallei

(16)

Relicten zijn landschapselementen die nog duidelijk verwijzen naar of getuige zijn van de traditionele kenmerken van het landschap. Relictzones worden gedefinieerd als gebieden met een grote dichtheid aan punt- en lijnrelicten en ankerplaatsen.

In of op de rand van het plangebied bevinden zich ook twee lijnrelicten, nl.:

• Romeinse heerweg, die tussen Neervelp en het kasteel van Kwabeek een deel van de westelijke grens van het RVK-blok vormt en een deel van de Romeinse heerweg Tongeren-Tienen-Kassel is,

• Romeinse weg te Vertrijk, die een aftakking is van de heerweg Tongeren-Tienen-Kassel

Ankerplaatsen zijn waardevolle landschappen waar complexen bewaard zijn van verschillende erfgoedelementen die onderling een genetische samenhang vertonen. Dit zijn de landschappen van Vlaams belang die beschermenswaardig zijn. In het zuidoosten van het plangebied komt de ankerplaats

‘Meldert’ voor. Deze ankerplaats omvat het kasteelpark van Meldert, inclusief het zgn. Meldertbos en bepaalde gedeelten van de Molenbeek.

Landschapsstructuur

Het patroon van de waterlopen, de opgaande begroeiing, het wegenpatroon, de bebouwing en de kavelstructuur zijn in het plangebied de belangrijkste structuurbepalende elementen. De relatief smalle beekvalleien van o.a. de Velpe, Molenbeek, Mene, Jordaanbeek en de Kleinbeek snijden de plateaus diep in en zijn dan ook een opmerkelijk landschappelijk gegeven. Vooral de afwezigheid van opgaande begroeiing en kleine landschapselementen op de plateaus werkt erg structurerend. Ze vormen belangrijke ruimtelijke eenheden. De beekbegeleidende bossen en de populierenaanplantingen zorgden voor een verdichting van de valleien t.o.v. het verleden terwijl de holle wegen ook toen al typische kleine landschapselementen waren, eigen aan de overgang tussen de plateaus en de valleien.

Het ruilverkavelingsblok wordt ontsloten door 3 hoofdverkeersassen die het studiegebied van NW naar ZO doorkruisen: de E40 Brussel-Luik, de N3 Leuven-Tienen en de spoorweg Brussel-Luik. Hierop sluiten 2 secundaire assen aan (ZW-NO) die Bevekom verbinden met Tienen en Boutersem. Uitgezonderd deze 5 assen is het wegenpatroon in het ruilverkavelingsblok eerder diffuus opgebouwd. De bewoningskernen worden vrij rechtlijnig met elkaar verbonden.

De bewoningskernen ontstonden in of aan de rand van de lager gelegen, relatief smalle valleien. Ze zijn dan ook vaak langgerekt van vorm en concentreren woningen en landbouwbedrijven. Elders ontbreekt het nagenoeg aan bebouwing, waardoor dit buiten de kernen in een naar Vlaamse normen ijl bebouwingspatroon resulteert.

Algemeen beschouwd kan gesteld worden dat de kavelsstructuur zeer onregelmatig is. De percelering is sterk versnipperd en er zijn geen vaste kavelrichtingen. Een uitzondering hierop vormt het gebied ten noorden van Meldert, waar nog een regelmatige kavelstructuur waar te nemen is en de kavelrichting loodrecht op de wegassen of loodrecht op de Mene staat. In veel gevallen wordt de percelering doorsneden. Ofwel gaat het dan om vroegere voetwegen die destijds telkens mee ondergeploegd werden, ofwel zijn het recente landbouwontsluitingswegen die de percelen doorsnijden. De perceelsgrootte van de akkers is sterk variërend. De perceelsgrootte boven op de plateaus is veel groter dan deze in de valleien wat eenvoudig te verklaren is door de meer intensieve landbouw op de plateaus.

De grootste percelen zijn het verst van de dorpskernen gelegen. Onderlinge grondenruil tussen landbouwers heet reeds aanleiding gegeven tot zeer grote perceelsoppervlakten, tot ca. 12ha.

Naar landschappelijke opbouw kan het studiegebied ingedeeld worden in 5 landschapseenheden, die min of meer gelijke kenmerken vertonen en als ruimtelijke eenheid beschouwd kunnen worden:

• het plateau van Bevekom,

• het valleigebied van de Mene-Molenbeek-Jordaanbeek

• het valleigebied van de Velpe en zijbeken

• de dorpskern van Kumtich

• het plateau van Willebringen

Een landschapsvisie voor het plangebied wordt weergegeven op kaart 40.

(17)

Landschapsbeeld

Het landschapsbeeld wordt in het grootste deel van het ruilverkavelingsgebied overwegend door het reliëf bepaald. Als visuele zones kunnen met name de plateaus, de overgangszone tussen het plateau en de valleien en de valleien op zich vermeld worden:

• De plateaus zijn visueel open landschappen met een sterke panoramische werking. Het plateau van Bevekom is zo’n voorbeeld. Er komen ook zones met zachte hellingen voor, met een iets hogere hellingsgraad dat de plateauzones. Het zijn minder panoramische zones, met een duidelijke visuele gerichtheid naar een vallei en/of naar overliggende hellingen. Vaak zijn deze gebieden doorsneden door visueel belangrijke begroeiingslijnen, die deze oriëntatie in belangrijke mate kunnen accentueren. Ze zijn vaak ook gescheiden van zones met steilere hellingen door belangrijke taludsystemen.

• In de overgangszones tussen plateau en vallei vormen de holle wegen visuele eenheden op zich. Wanneer men er zich in bevindt ervaart men er een zeer gesloten karakter, hetgeen sterk contrasteert met de omgeving bij in- en uittreding.

• In de valleien onderscheiden we smalle valleien en geassocieerde steilranden, zoals de valleien van de Jordaanbeek, de Molenbeek en de Mene, westelijk van de snelweg en brede valleigebieden en lage plateaus, zoals de vallei van de Velpe en de Mene, oostelijk van de snelweg.

De belevingswaarde binnen het plangebied is hoog in de beekvalleien waar het landschap kleinschalig is. Kleine landschapselementen als houtkanten en bomenrijen, cultuurhistorische elementen, (micro)reliëf en de aanwezigheid van water vergroten de belevingswaarde. De belevingswaarde neemt af naarmate het landschap grootschaliger wordt en de variatie afneemt. Zo zullen de landbouwgronden met een grote densiteit aan taluds en holle wegen meer geapprecieerd worden dan deze met een lagere densiteit.

1.4.1.5 Discipline mens Landbouw

Het onderzoeksgebied van de ruilverkaveling Willebringen is een uitgesproken akkerbouwstreek (ongeveer 80% van de landbouwoppervlakte). Circa 11% van het geregistreerde grondgebruik is grasland (valleigronden onmiddellijk langsheen de waterlopen). In het gebied komt in beperkte mate laagstamfruit cichorei en witloof voor. Biolandbouw is in het RVK-plangebied niet vertegenwoordigd.

Het ruilverkavelingsblok is niet versnipperd. Alhoewel 40% van de bedrijven <5ha in het gebied gebruiken is de oppervlakte in gebruik bij deze kleine gebruikers beperkt tot 6%. Het individueel gebruik daarentegen is wel versnipperd: het gemiddeld aantal percelen per bedrijf is 12, de gemiddelde perceelsoppervlakte is 1,2ha. De percelen in gebruik bij gebruikers met veel oppervlakte in het gebied zijn bijna dubbel zo groot als de percelen van de kleine gebruikers.

De perceelsvorm van veel percelen is zeer slecht. Bij de samenvoeging van percelen van de gebruikers (door aankoop van bijkomende gronden of ploegruil) zijn eveneens allerhande niet rechthoekige perceelsvormen ontstaan. Veel (historische) percelen zijn door de E40 diagonaal doorsneden.

Verschillende gebruikers bewerken dan ook nog altijd gronden ten noorden en ten zuiden van de E40.

Het RVK-plangebied heeft wel een goede ontsluiting hetgeen tot gevolg dat de meeste percelen vrij goed bereikbaar zijn.

De toenemende perceelsgrootte heeft belangrijke gevolgen inzake erosiegevoeligheid van de akkers.

Door de grotere aaneengesloten oppervlakte, d.w.z. niet onderbroken door perceelsranden, krijgt oppervlakkig afstromend water een grotere snelheid en worden er meer bodemdeeltjes meegevoerd met het afstromende water. Dit gegeven in combinatie met het feit dat de akkers meestal volgens de richting loodrecht op de hoogtelijnen bewerkt worden, leidt tot grote hoeveelheden leem die jaarlijks afspoelen tijdens de periode dat de akkers braak liggen.

Ontsluiting – wegeninfrastructuur (zie kaart 42)

(18)

Het ruilverkavelingsgebied wordt doorsneden door 2 belangrijke verkeersassen namelijk de E40 en de N3. De gewestweg Leuven-Tienen (N3) vormt de noordgrens van het plangebied en kent na de snelweg de hoogste verkeersintensiteit. Deze wegen zorgen voor de hoofdontsluiting van het gebied. Naast een goede externe ontsluiting van het ruilverkavelingsblok zorgen ze ook voor een extra belasting op de aanliggende ontsluitingswegen: vooral de weg Bevekom-(Opvelp-Neervelp-Vertrijk)-Boutersem wordt beïnvloed door de aanwezigheid van het oprittencomplex. De dorpskernen van Honsem, Willebringen, Hoksem, Opvelp, Vertrijk en Kumtich zijn onderling met elkaar verbonden met lokale verbindingswegen die het studiegebied doorkruisen. Ze zijn enkel van lokaal belang. De overige wegen zijn landbouwwegen en woonstraten. Verder wordt het ruilverkavelingsblok doorkruist door heel wat recreatieve routes.

Naast het autoverkeer maken heel wat fietsers, voornamelijk in functie van het schoolverkeer, gebruik van de verbindingswegen. Het St.-Janscollege van Meldert vervult een functie op bovenlokaal niveau en is de bestemming van heel wat fietsverkeer uit de omliggende dorpen.

De externe ontsluiting van het ruilverkavelingsblok is globaal gezien goed en er stellen zich dan ook geen problemen tot bereikbaarheid. Die goede ontsluiting heeft echter ook haar negatieve kanten met betrekking tot de verkeersveiligheid. Vooral de N3 en de spitsproblemen in de richting van het oprittencomplex van de E40 zorgen voor problemen. De overige verkeersproblemen situeren zich vooral op het niveau van de verkeersveiligheid van de zwakke weggebruiker, in vele gevallen het schoolverkeer richting Tienen en Meldert.

Recreatie

De toeristisch-recreatieve mogelijkheden van het gebied zijn er vooral in de richting van zachte recreatie. Een gebied met een overwegend agrarisch karakter en openheid zorgt nochtans normaal gezien voor een weinig afwisselend en gedifferentieerd landschap. Doordat het gebied echter dooraderd is met holle wegen en ingesneden wordt door groene beekvalleien ontstaat er een gevarieerd landschap dat door de recreant sterk geapprecieerd wordt. Attractiepunten zijn de cultuurhistorische steden Tienen en Hoegaarden, het historisch patrimonium (beschermde monumenten, kapelletjes, watermolens, kasteel van Kwabeek en Meldert, oude hoevegebouwen), de routegebonden recreatiemogelijkheden (auto-, fiets- en wandelroutes) en de landschappelijk interessante valleigebieden die zorgen voor een groene dooradering van het ruilverkavelingsblok.

Geluidsaspect

Het RVK-plangebied wordt gekenmerkt door wegverkeerslawaai van de grote verkeersassen die het plangebied doorkruisen, met name de E40, de N3 en de spoorlijnen van de HSL en de lijn Brussel- Leuven-Tienen. Tengevolge van deze verstoringsbronnen is het RVK-plangebied ten noorden van de E40 en ten zuiden van de N3 akoestisch zeer verstoord te noemen. Ten zuiden van de verbinding Opvelp-Honsem-Meldert is het plangebied op akoestisch vlak minder verstoord, op overvluchten van militaire en burgervliegtuigen na. Dit gebied sluit in westelijke richting aan op het potentieel stiltegebied in de omgeving van het Mollendaal- en Meerdaalbos.

1.4.2 Ontwikkelingsscenario’s

1.4.2.1 Autonome ontwikkeling

Onder autonome ontwikkeling wordt verstaan: de ontwikkeling die het studiegebied zou doormaken zonder bijkomende gestuurde beïnvloeding van buitenaf. Volgende tendensen zullen zich bij een autonome ontwikkeling verder zetten:

• verdere lintbebouwing en verspreide bebouwing op de randen van de valleien.

• versnippering en verwaarlozing van de kleine landschapselementen, vnl. taluds en holle wegen.

• intensivering van de landbouw in de valleigebieden

• aantasting van de bermen, verdwijnen van het wegenpatroon, holle wegen

• verdere drainage van natte beekdalen

(19)

• verdere degradatie van het landbouwareaal t.g.v. erosieproblematiek

• in de valleien, langsheen holle wegen en taluds,… zal er zowel op ecologisch als op landschappelijk vlak een verdere degradatie optreden.

• de kwaliteit van de waterlopen zal blijvend vervuild worden door afstroming van bodemdeeltjes, meststoffen, pesticidenresidu’s,…

1.4.2.2 Gestuurde ontwikkeling

Voor de gestuurde ontwikkeling wordt rekening gehouden met beleidsmatige en juridische randvoorwaarden zoals invulling van het gewestplan, waterkwaliteitsdoelstellingen, doelstellingen vermeld in de GNOP’s, ruimtelijke structuurplannen, landschapsatlas, mobiliteitsplannen, …

1.5 Beschrijving en beoordeling van de milieueffecten

1.5.1 Wijze van ingreep-effectbeoordeling en het overlay-principe

Het plan-MER situeert zich op beleids-, locatie- en uitvoeringsniveau en zal samen met andere haalbaarheidsstudies gebruikt worden voor de nuttigverklaring van de ruilverkaveling. Alternatieven en milderende maatregelen voorgesteld in dit MER kunnen op deze manier reeds worden meegenomen op beleidsniveau.

Om te komen tot een verantwoorde confrontatie tussen de voorgestelde ingrepen enerzijds en de effecten anderzijds, worden de mogelijke 'knelpunten' tijdens de verschillende fasen van het plan (voorbereidings-, uitvoerings- en exploitatiefase) per relevante milieudiscipline op kaart weergegeven en beschreven (waar mogelijk). Deze kaart vormt als het ware een doorsnede van de locatie van de geplande ingrepen en de geïdentificeerde kwetsbare zones of waardevolle gebieden. Op basis van deze informatie kunnen remediërende maatregelen worden voorgesteld. De gevolgde overlayprocedure wordt schematisch weergegeven in Figuur 1-1.

Bodem en water

Fauna en flora Monumenten, landschappen en materiële goederen

Ingrepenkaart 1

Knelpuntenkaarten

Kwantificering

Remediërende maatregelen OVERLAY

Referentiekader:

Kaarten met kwetsbare en waardevolle gebieden

Ingrepenkaart 2

Figuur 1-1: schematische weergave overlayprocedure

(20)

1.5.2 Discipline bodem (zie kaart 46)

Gedurende de uitvoeringsfase van de werken is er een risico op structuurwijziging (verdichting) t.g.v.

berijding met machines:

• t.h.v. nieuw aan te leggen ontsluitingswegen in verdichtingsgevoelige zones (vnl. de valleien). Doch, dit effect krijgt veelal een neutrale beoordeling aangezien reeds verdichting optreedt door berijding met landbouwmachines.

• t.g.v. werken aan waterlopen (o.a. herprofileren, afgraven van oevers, aanleggen van bufferstroken,…). De valleien zijn het meest verdichtingsgevoelig. Hier volgt meestal een matige tot zeer negatieve beoordeling indien zwaar machinemateriaal wordt ingezet.

• Er is slechts een beperkte verdichtingsimpact t.g.v. erosiebestrijdingswerken en werken i.f.v.

landschaps- en natuurbehoud en –ontwikkeling (zoals het bufferen van holle wegen, het aanleggen van akkerstroken i.f.v. natuurontwikkeling).

Een risico op profielwijziging treedt vooral op ter hoogte van de goed ontwikkelde en diepste bodems boven op de plateaus. In vele gevallen is er echter reeds sprake van enige profielverstoring tengevolge van ploegwerkzaamheden. Risico’s voor profielverstoring zijn er in de uitvoeringsfase met name:

• t.h.v. aanpassingen aan de ontsluitings- en weginfrastructuur (nieuwe verharde weggedeelten). De ingreep krijgt hier veelal een licht tot matig negatieve beoordeling; soms een zeer negatieve beoordeling (bijv. bij het doorsnijden van een akkerperceel of bij het verharden van een wegtracé met beton waar nu nog een aardewegje voorkomt.

In de valleien, waar meestal jonge profielloze bodems voorkomen, is er praktisch geen profielverstoring mogelijk. Er treedt slechts een geringe verstoring van het profiel op bij erosiebestrijdingsmaatregelen en buffering van holle wegen omdat hiervoor geen grootschalige diepe graafwerken genoodzaakt zijn.

In de beheersfase (na realisatie van de RVK-ingrepen) zijn er naar verdichtingsaspect toe geen belangrijke effecten meer te verwachten. Herverkaveling laat door kavelvergroting eenvoudiger en doeltreffender bodembewerkingen toe. Hierdoor wordt de kans op bodemverdichting door veelvuldig manouvreren van machines beperkt. Ook naar profielverstoring toe zijn er in de beheersfase geen bijkomende effecten te verwachten. Tengevolge van de herverkaveling zal het grondgebruik van een aantal percelen in het plangebied sterk wijzigen. Er wordt immers naar gestreefd om de graslanden zoveel mogelijk in de valleien te (her)lokaliseren, zodat der plateaugronden kunnen worden vrijgemaakt voor akkerbouw. Vooral in de valleien zullen tevens vormen van extensieve landbouw (grasland) ontwikkeld worden waar gronden worden onttrokken aan de intensieve landbouw. Op sommige van deze gronden is bosuitbreiding een optie. Volgende tendensen binnen het plangebied zijn te verwachten:

• een belangrijke afname van de landbouwoppervlakte met zo’n 129ha (4,5%)

• een belangrijke toename van het areaal aan bos, natuurlijke en halfnatuurlijke gebieden (zgn.

buffer- en gradiëntgronden op het RVK-plan) met zo’n 152ha (5,2%)

• een lichte afname van het areaal aan infrastructuren (wegen,…)

• het areaal aan stedelijke en verstedelijkte zones blijft ongeveer gelijk in oppervlakte.

Na realisatie van de RVK-ingrepen zal er een wijziging optreden in het bodemvochtregime:

• T.g.v. de verharding van het wegenpatroon vermindert de infiltratie. De verhardingsmaatregelen vinden vnl. plaats buiten de meest hellende gebieden in het plangebied. De hier aanwezige landwegen blijven behouden in huidige (onverharde) toestand.

• De maatregelen i.f.v. verhoging van infiltratie van hemelwater zullen er voor zorgen dat de drainageklasses in het gebied met 1 factor zullen toenemen. Dit zal leiden tot een vernatting van de valleigebieden binnen het plangebied.

De erosiebestrijdingsmaatregelen (aanleggen van vrijliggende bufferstroken en wegbermen, aanpassing van de kavelrichting parallel met de hoogtelijnen) worden matig tot zeer positief beoordeeld.

(21)

1.5.3 Discipline water (kaart 48)

Gedurende de uitvoeringsfase van de ruilverkavelingswerken is het mogelijk dat er een bemaling dient uitgevoerd te worden om de bouwputten bij het plaatsen van stuwtjes droog te kunnen houden. Bij een bouwput van 2m diep reikt de zogenaamde invloedsstraal van de bemaling op de plateaus tot ca. 15m ver ’s winters. In de valleien blijft de invloedsstraal beperkt tot een paar meter. In de zomermaanden, wanneer de grondwaterstand het laagste is, is wellicht geen bemaling genoodzaakt. De lozing van eventueel bemalingswater in oppervlaktewater wordt vanuit waterkwaliteitsoogpunt beperkt negatief beoordeeld. Tengevolge van het (eventuele) lozen van bemalingswater is er eveneens een neutrale tot licht negatieve impact op de structuurkwaliteit van de ontvangende waterloop mogelijk.

Gedurende de uitvoering van de werken kan de structuurkwaliteit tevens verstoord worden door het wegwerken van vismigratieknelpunten op de Velpe en door de voorziene werken aan secundaire waterlopen. Herprofilering, opstuwing, gedeeltelijk dempen van de bedding,… kan immers een impact hebben op de structuurkwaliteit. Dit wordt overwegend licht negatief beoordeeld t.h.v. waterlopen met een hoge natuur- of geomorfologische waarde (o.a. bij het beekherstel langsheen de Menebeek en in de bovenlopen van de Molenbeek op het plateau van Bevekom).

In de beheersfase zijn er naar de (grond)waterhuishouding toe zowel positieve als negatieve aspecten te vermelden:

• negatieve aspecten:

o het ‘verharden’ van het RVK-plangebied wordt matig negatief beoordeeld aangezien een groot aantal momenteel onverharde weggedeelten, gelegen in ‘infiltratiegebied’, verbeterd worden met betonverharding.

o Herverkaveling en kavelinrichtingswerken leiden tot een snellere afvoer van regenwater, hetgeen kan leiden tot piekdebieten en een verminderde infiltratie naar het ondiepe grondwater toe.

• positieve aspecten:

o De maatregelen ter infiltratie van hemelwater op secundaire waterlopen (herprofilering &

opstuwing) veroorzaken een daling van de stroomafwaartse piekafvoeren en een toename van de infiltratie naar het ondiepe grondwater, hetgeen zeer positief wordt beoordeeld.

o De maatregelen i.f.v. ecologisch beekherstel op secundaire waterlopen (aanleggen van bufferstroken & plasbermen) zorgen voor een creatie van ruimte langsheen de waterloop. De aanleg van zwak hellende oevers en plasbermen en het verondiepen van de bedding wordt matig tot zeer positief beoordeeld.

o Ook de ingrepen in functie van erosiebestrijding, landschaps- en natuurbehoud en – ontwikkeling worden vanuit waterhuishoudkundig oogpunt positief beoordeeld.

Naar waterkwaliteitsaspect toe kunnen in de beheersfase volgende positieve elementen vastgesteld worden:

• Het aanleggen van bufferstroken heeft een positieve impact op de aanvoer van diffuse agrarische verontreinigingen (nutriënten, pesticiden en sedimenten)

• Door de aanleg van KWZI’s (rietvelden) treedt er afvalwaterzuivering op

• De erosiebestrijdingsmaatregelen dragen bij tot 60 à 90% sedimentreductie bij 5 à 10m lange bufferstroken

• T.g.v. herverkaveling en kavelinrichtingswerken wordt het mogelijk om sneller en efficiënter te ploegen, hetgeen een beperking van de oppervlakkige vervluchtiging en afspoeling van mest met zich meebrengt.

(22)

Tengevolge van de natuurlijke herinrichting van de waterlopen zullen de beekvalleien bovendien over een betere structuurkwaliteit beschikken.

1.5.4 Discipline fauna en flora (kaart 49)

Gedurende de uitvoeringsfase zijn o.a. de volgende effecten te verwachten:

• De aanleg van nieuwe wegen en de heraanleg van bestaande wegen zal gepaard gaan met een zekere mate aan ecotoopverlies door directe vernietiging van de vegetatie op de werkplaats, en door aan- en afrijden van machines en materiaal.

• Met het vervoeren en verplaatsen van materialen, grond en bouwstoffen door rupskranen en vrachtwagens, en de aanvoer van allerlei materialen zal het gebied plaatselijk een effect ondergaan van verdichting van de bodem.

• De machinale ingrepen en het gebruik van zware machines (kranen, vrachtwagens) zullen gepaard gaan met een intensieve geluidshinder.

• De aanleg van nieuwe wegen kan bij het doorsnijden van leefgebieden van populaties van diersoorten aanleiding geven tot een verhoogde mortaliteit door aanrijdingen, en een verminderde overlevingskans door verkleining van het leefgebied.

• Door omwoeling en bodemverstoring kunnen tijdelijke hogere concentraties aan voedingstoffen beschikbaar komen waardoor bepaalde storingssoorten de vegetatie tijdelijk kunnen gaan domineren. Dit effect wordt beperkt negatief ingeschat en is slechts tijdelijk aan de orde.

• De uitvoering van de waterloopwerkzaamheden zal een zekere mate van biotoopverlies en rustverstoring veroorzaken.

• De toepassing van deze erosiebestrijdingsmaatregelen heeft tijdelijk negatieve effecten (ecotoopverlies, verdroging, …) tot gevolg, maar deze effecten zijn beperkt.

• Het uitvoeren van beplantingswerken en het ecologisch inrichten van gebieden gaat gepaard met vervoeren en verplaatsen van organisch materiaal en grond door rupskranen en vrachtwagens, en de aanvoer van allerlei materialen zal het gebied plaatselijk een effect ondergaan van verdichting van de bodem. Vooral in vochtige valleigebieden spelen deze effecten.

• Het verwijderen van de vegetatie en de afgravingswerken aan de oever zullen een zeer intense, maar tijdelijke rustverstoring veroorzaken, voornamelijk naar avifauna. Het afgraven van de oever veroorzaakt een destructie van de oevervegetatie. De werkzaamheden zullen worden uitgevoerd met zwaar materieel (rupskranen, rupsdumpers,…). Het plannen van de werken buiten het broedseizoen kan deze negatieve effecten beperken. Een negatief effect inzake rustverstoring wordt vooral verwacht in de Babelombeek, waar een kort deel van de oeverwal op rechteroever in de beek zal geduwd worden i.f.v. vernatting van het valleigebied.

• De effecten veroorzaakt door recreatieve ingrepen hebben slechts een beperkt negatieve invloed

• De aanleg van een KWZI of individuele zuiveringsinstallatie zal een beperkte mate van bodem- en biotoopverstoring veroorzaken door grondverzet en het gebruik van allerlei funderingsmaterialen aangezien hiervoor vrachtwagen en lichte kranen nodig zijn.

• Algemeen ecologisch gezien heeft kavelvergroting en wijziging van de perceelsvorm verschillende negatieve effecten: het grootschaliger worden van het landschap met het verdwijnen van kleinschalige micro-elementen zoals KLE’s, perceelsranden, …

• Herwaardering en herinrichting archeologische en cultuurhistorische sites veroorzaakt nauwelijks effecten op de discipline Fauna en Flora

Gedurende de beheersfase zijn o.a. de volgende effecten te verwachten:

• De ingebruikname van de wegen zal een neutraal effect hebben naar ecotoopverlies. De aanwezige fiets- en wandelwegen zullen eveneens een neutraal effect hebben inzake ecotoopverlies.

• De plaatselijk heringerichte waterlopen zullen het ecologisch functioneren van het watersysteem binnen het plangebied versterken. De ontwikkeling van valleigebieden tot prioritaire natuurverbindingen zal grensoverschrijdend werken (bv. Mene-Jordaanbeekvallei). Door de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Met inbegrip van de gestelde milderende maatregelen vormt de aanleg en exploitatie van de propyleenleiding geen knelpunt voor het gebied. Volgens de bepalingen van het decreet op

Na droging, finish uit YOSIMA Designstuc (pagina 21) of afwerkleem fijn 06 en CLAYFIX opstrijksysteem (pagina 23).. Nauwkeurige toepassing,

Je hebt een gezinslid die een diagnose heeft gekregen van Lyme en/of andere infecties die door teken worden verspreid. Je hebt spierpijn die verspringt van de ene spier

De opleiding Journalistiek aan Howest gaat resoluut voor een taalbeleid dat in de opleiding verankerd zit: van de visietekst en het beleidsplan van de opleiding over

Wat betreft de opslag van mest, wordt uitgegaan van geen of verwaarloosbaar effect, aangezien naast de opvang voor reinigingswater enkel volgens de voorschriften

Voor de meeste van de effecten die bestudeerd worden in de MEB voor het Project is het duidelijk dat ze zich in de referentiesituatie (de situatie waarbij de desactivatie in

In het Nul-alternatief wordt het Project niet uitgevoerd en wordt de situatie beschouwd waarbij de eenheden KCD-1 en KCD-2 in 2015 zijn gestopt met de productie van

Knelpunten die de gemeenten nog willen oplossen zijn: mati- ge uitstroom naar reguliere wo- ningen, waardoor opvang ver- stopt raakt; voor eenouderge- zinnen,