• No results found

DORPSSTRAAT 30 TE WICHMOND

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "DORPSSTRAAT 30 TE WICHMOND"

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARCHEOLOGISCH BUREAUONDERZOEK DORPSSTRAAT 30

TE WICHMOND

GEMEENTE BRONCKHORST

(2)

Econsultancy Archeologisch Rapport

1 Versie 1 betreft een rapport waarvan geen beoordeling van het bevoegd gezag is ontvangen, bij versie 2 is het rapport wel beoordeelt door het bevoegd gezag.

Archeologisch bureauonderzoek Dorpsstraat 30 te Wichmond

Opdrachtgever Oostzee ontwerp & omgeving Statenlaan 8

6828 WE Arnhem

Rapportnummer 3805.002 Versienummer1 2

Datum 10 maart 2017

Vestiging Gelderland Fabriekstraat 19c 7005 AP Doetinchem 0314 - 365150

doetinchem@econsultancy.nl Opsteller ir. E.M. ten Broeke

Paraaf

Kwaliteitscontrole drs. A.H. Schutte Paraaf

© Econsultancy bv, Doetinchem

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers. Econsul- tancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de advie- zen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

ISSN: 2210-8777 (Analoog rapport) ISSN: 2210-8785 (Digitaal rapport E-depot)

(3)

Econsultancy Archeologisch Rapport

Administratieve gegevens plangebied

Projectcode 3805.002

Toponiem Dorpsstraat 30

Opdrachtgever Oostzee ontwerp & omgeving

Gemeente Bronckhorst

Plaats Wichmond

Provincie Gelderland

Kadastrale gegevens Gemeente Vorden, sectie S, nummer 445 (ged.) en 1210 (ged.)

Omvang plangebied Circa 800 m2

Kaartblad 33 H (1:25.000)

Coördinaten centrum plangebied X: 214.715 / Y: 455.765

Bevoegde overheid De heer W. Hagens, adviseur erfgoed gemeente Bronckhorst Postbus 200

7255 ZJ Hengelo (Gld) T: 0575-750250

E: Willem.Hagens@odachterhoek.nl

Deskundige namens de bevoegde overheid Omgevingsdienst Achterhoek

De heer D. Kastelein, MA, regionaal archeoloog Postbus 200

7255 ZJ Hengelo (Gld.) Tel. 06-28945918

Email: archeologie@odachterhoek.nl

ARCHIS3

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)

Bureauonderzoek 4037050100

Archeoregio NOaA Overijssels-Gelders zandgebied

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Doetinchem / Provinciaal Archeologisch Depot Gelderland

Uitvoerders Econsultancy, Ir. E.M. ten Broeke

Kwaliteitszorg

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen. Verder is Econsultancy lid van de Nederlandse Vereniging van Archeologische Opgravingsbedrijven (NVAO). De leden van de NVAO bieden kwalitatief hoogstaand archeologisch onderzoek. Het lidmaatschap is een waarborg voor kwaliteit en betrouwbaarheid. Tevens is Econsultancy aangesloten bij de Vereniging van Ondernemers in Archeologie (VOiA). De VOiA behartigt de belangen van meer dan 100 bedrijven in alle takken van de archeologie.

Betrouwbaarheid

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving. Een booron- derzoek wordt in het algemeen uitgevoerd door het steekproefsgewijs onderzoeken van de bodem, waardoor het, op basis van de resultaten van een booronderzoek, onmogelijk is garanties af te geven ten aanzien van de aan- of afwezigheid van archeologische waarden. In dit kader dient ook opgemerkt te worden dat geraadpleegde bronnen niet altijd zonder fouten en volledig zijn. Daar Econsultancy voor het verkrijgen van historische informatie afhankelijk is van deze bronnen, kan Econsul- tancy niet instaan voor de juistheid en volledigheid van deze informatie.

(4)

SAMENVATTING

Econsultancy heeft in opdracht van Boerstal Bouw bv een archeologisch onderzoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan De Bongerd 2 te ‘s-Heerenberg in de gemeente Montferland (zie figuren 1 en 2). De initiatiefnemer is voornemens de bestaande kerk en de beheerderswoning te slopen en vervolgens de nieuwbouw van elf woningen op de locatie te realiseren. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de verwachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeolo- gische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. De verplichting tot het uitvoeren van een archeologisch onderzoek (zie bijlage 3) komt voort uit het vigerende bestemmingsplan en/of het vigerend gemeentelijk beleid (archeologische waarden- en verwachtingskaart 2008 van de gemeente Bronckhorst), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992.

Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw binnen het plangebied, alsmede een bestemmingsplanwijziging.

Doel van het bureauonderzoek is het verwerven van informatie, aan de hand van bestaande bronnen, over bekende en verwachte archeologische waarden, om daarmee een gespecificeerde archeologi- sche verwachting voor het plangebied op te stellen.

Gespecificeerde archeologische verwachting

Het westelijk en oostelijk gelegen terreindeel liggen respectievelijk binnen een laaggelegen en mid- delhoog gelegen terrasrest. Een bedekking met overstromingsklei uit de periode van activiteit van de Gelderse IJssel voordat bedijking plaatsvond kan niet worden uitgesloten en indien aanwezig, dan wordt deze vooral verwacht in het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied. Juist de hoogge- legen terrasresten zullen de meest gunstige ligging hebben gehad als (tijdelijke) bewoningslocatie vanaf het Laat-Paleolithicum voor Jager-Verzamelaars en vanaf het Laat-Neolithicum voor Landbou- wers. De laaggelegen terrasresten waren te nat/drassig om geschikt te zijn als (tijdelijke) bewonings- locatie. De middelhoog gelegen terrasresten neemt hierin een tussenpositie in. Wel kunnen er binnen de laaggelegen terrasresten puntlocaties van zeer kleine omvang voorkomen, zoals deposities, brug- gen/voorden, locaties met jachtattributen, vaartuigen e.d., zeker wanneer er hierbinnen een (lokaal) beekdal lag. Al vanaf de IJzertijd ging bewoning steeds vaker plaatsvinden in de overgangsgebieden.

Mogelijk dat de middelhoog gelegen terrasresten vaker werden uitgekozen als bewoningslocatie, maar waarschijnlijk werd er eerder gekozen voor de flanken van dekzandruggen die verder ten noor- den en oosten van het plangebied voorkomen.

Geraadpleegd historisch kaartmateriaal geeft aan dat er binnen het plangebied vanaf de tweede helft van de 18e eeuw tot op heden geen bouwwerkzaamheden hebben plaatsgevonden en deel heeft uit- gemaakt van het agrarisch buitengebied rondom het vroegere buurtschap Wichmond. Archeologische resten zijn tot op heden in de omgeving van het plangebied niet aangetroffen, waarbij wel gemeld dient te worden dat het aantal in ARCHIS vermelde archeologische onderzoeken zeer beperkt zijn.

Op basis van bovenstaande uitgangspunten is de kans laag (westelijk gelegen terreindeel) tot mid- delhoog (oostelijk gelegen terreindeel) op het aantreffen van nederzettingsresten en/of sporen vanaf het Laat-Paleolithicum (zie tabel VII). Vanaf het einde van de Late-Middeleeuwen wordt de kans laag geacht, aangezien het plangebied niet deel heeft uitgemaakt van een historisch erf, op basis van ge- raadpleegd historisch kaartmateriaal. Een uitzondering vormt de hoge verwachting van puntlocaties en off-site resten. Deze kunnen worden verwacht in de top van de dekzandafzettingen of vlechtende rivierafzettingen, als ook in het afdekkende pakket overstromingsklei van de Gelderse IJssel.

(5)

Afronding onderzoek na fase bureauonderzoek

Na afronding van het archeologisch bureauonderzoek is aangegeven dat voor het plangebied archeo- logisch onderzoek niet noodzakelijk is. Daarom is besloten het onderzoek voortijdig te beëindigen en af te ronden met alleen een bureauonderzoek. Onderhavige rapportage van het bureauonderzoek kan wel worden gebruikt indien voorafgaand aan toekomstige bouwwerkzaamheden in en/of in de directe omgeving van het plangebied archeologisch onderzoek noodzakelijk blijkt te zijn.

(6)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN ... 1

3 BUREAUONDERZOEK ... 3

3.1 Methoden ... 3

3.2 Afbakening van het plangebied ... 4

3.3 Huidige situatie ... 4

3.4 Toekomstige situatie ... 4

3.5 Beschrijving van het historische gebruik ... 5

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens ... 7

3.7 Archeologische waarden ... 14

3.8 Aanvullende informatie ... 15

3.9 Korte bewoningsgeschiedenis van het oostelijk dekzand- en rivierenlandschap ... 16

3.10 Gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel ... 17

LITERATUUR ... 23

BRONNEN ... 24

(7)

LIJST VAN TABELLEN

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied Tabel III. Grondwatertrappenindeling

Tabel IV. Grondwatergegevens plangebied Tabel V. Overzicht onderzoeksmeldingen Tabel VI. Overzicht ARCHIS-vondstmeldingen

Tabel VII. Gespecificeerde archeologische verwachting

LIJST VAN AFBEELDINGEN

Figuur 1. Situering van het plangebied binnen Nederland Figuur 2. Detailkaart van het plangebied

Figuur 3. Luchtfoto van het plangebied

Figuur 4. Situering van het plangebied binnen de Hottingerkaart uit 1773-1794 vanuit kaartblad 73 Figuur 5. Situering van het plangebied binnen de Kadastrale kaart uit 1830 (Minuutplan)

Figuur 6. Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1850-1864 Figuur 7. Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1866 (Bonneblad) Figuur 8. Situering van het plangebied binnen de Militaire topografische kaart uit 1902 (Bonneblad) Figuur 9. Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1954

Figuur 10. Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1965 Figuur 11. Situering van het plangebied binnen de Topografische kaart uit 1988

Figuur 12. Situering van het plangebied binnen de geomorfologische kaart van de gemeente Bronckhorst

Figuur 13. Situering van het plangebied binnen de Geomorfologische kaart van Nederland Figuur 14. Situering van het plangebied binnen het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) Figuur 15. Situering van het plangebied binnen de Bodemkaart van Nederland

Figuur 16. Archeologische Gegevenskaart van het onderzoeksgebied

Figuur 17. Situering van het plangebied binnen de archeologische waarden- en verwachtingskaart van de gemeente Bronckhorst

BIJLAGEN

Bijlage 1 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken Bijlage 2 Bewoningsgeschiedenis van Nederland

Bijlage 3 AMZ-cyclus Bijlage 4 Inrichtingsplan

(8)

1 INLEIDING

Econsultancy heeft in opdracht van Oostzee ontwerp & omgeving een archeologisch bureauonder- zoek uitgevoerd voor het plangebied gelegen aan de Dorpsstraat 30 te Wichmond in de gemeente Bronckhorst (zie figuren 1 en 2). De initiatiefnemer is in het westelijk gelegen terreindeel de nieuw- bouw van een loods en in het oostelijk gelegen terreindeel de uitbreiding van een werkplaats met een instructielokaal te realiseren. Het archeologisch onderzoek is noodzakelijk om te bepalen wat de ver- wachtingswaarde is voor de aanwezigheid van archeologische waarden binnen het plangebied en of deze door de voorgenomen bodemingrepen kunnen worden aangetast. De verplichting tot het uitvoe- ren van een archeologisch onderzoek (zie bijlage 3) komt voort uit het vigerende bestemmingsplan en/of het vigerend gemeentelijk beleid (archeologische waarden- en verwachtingskaart 2008 van de gemeente Bronckhorst), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992.

Het onderzoek is uitgevoerd in het kader van de voorgenomen nieuwbouw binnen het plangebied, alsmede een bestemmingsplanwijziging.

Het archeologisch onderzoek bestaat uit een bureauonderzoek (hoofdstuk 3). Nadat het bureauon- derzoek was uitgevoerd is aangegeven dat archeologisch onderzoek voor het plangebied niet nodig was. Daarom is het archeologisch onderzoek na de fase van het bureauonderzoek afgerond, en is een inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, gecombineerd verkennende en karterende fase) verder achterwege gebleven.

2 DOELSTELLING EN ONDERZOEKSVRAGEN

Het onderzoek heeft tot doel inzicht te krijgen in de archeologische waarden van het plangebied. Het bureauonderzoek heeft tot doel om een gespecificeerde archeologische verwachting van het plange- bied op te stellen. De archeologische verwachting is gebaseerd op bronnen over bekende of ver- wachte archeologische waarden in en om het plangebied.

Het inventariserend veldonderzoek (IVO-overig, verkennende fase direct gecombineerd met de karte- rende fase) heeft tot doel de in het bureauonderzoek opgestelde gespecificeerde archeologische verwachting aan te vullen en te toetsen. Het is gericht op het verkrijgen van inzicht in de geologische en bodemkundige opbouw binnen het plangebied en het inventariseren van eventueel aanwezige ar- cheologische vondsten en/of sporen om een eerste indruk te vormen van de kwaliteit (gaafheid en conservering), aard, datering, omvang en diepteligging hiervan.

Een oppervlaktekartering, indien mogelijk, heeft tot doel het verzamelen van aan het oppervlak lig- gende archeologische indicatoren door het belopen van akkers en/of het inspecteren van molshopen, geschoonde slootkanten en andere bodemontsluitingen.

Conform het Normblad archeologisch vooronderzoek voor de gemeenten binnen de regio Achterhoek (versie 1.2, september 2013)2 dienen het bureauonderzoek en veldonderzoek antwoord te geven op de volgende onderzoeksvragen:

2 Willemse & Kocken, 2013 / http://www.achterhoek2020.nl/regio-achterhoek/taken/regionale-archeologie/

(9)

Fase 1a. Bureauonderzoek

1. Wat is a) de aard (ontstaanswijze), b) diepteligging en c) ouderdom van de relevante natuurlijke afzettingen in het omringende gebied (binnen een afstand tot ca. 200 m van de onderzoeksloca- tie) en in de ondiepe ondergrond? d) Hoe dik is de holocene deklaag?

2. Wat is a) de aard (ontstaanswijze en classificatie) b) diepteligging, c) genese en d) gaafheid van natuurlijke bodemhorizonten in het omringende gebied?

3. Wat is a) de aard (ontstaanswijze), b) diepteligging, c) genese en d) gaafheid van eventueel aan- wezige antropogene bodemhorizonten (akkerlagen en overige ‘verstoringslagen’, bemestingsla- gen e.d.) in het omringende gebied?

4. Wat is a) de aard (ontstaanswijze), b) dikte, en c) omvang van eventueel in het omringende ge- bied voorkomende afdekkende lagen en de (geschatte) ouderdom daarvan (plaggendek, stuif- zandlaag, colluvium, kleidek, afvallaag, ophogingslaag)?

5. Wat is het historisch landgebruik van de onderzoekslocatie en het omringende gebied geweest, uitgaande van a) de Hottingerkaart, b) het Kadastraal minuutplan, c) de Topografisch Militaire Kaart 1850 en d) het Bonneblad?

6. Welke gegevens met betrekking tot archeologische complexen (‘waarnemingen’ inclusief uitkom- sten historisch kaartonderzoek uit 5) zijn reeds binnen het onderzoeksgebied en/of binnen de landschappelijke eenheden rondom de onderzoekslocatie bekend? Vermeld per vondst- en/of spoorcomplex minimaal: a) bronvermelding (onderzoeksrapportages, ARCHIS-gegevens), b) de materiaalcategorieën, c) ouderdom, d) ruimtelijke (geografische) verspreiding, e) stratigrafische verspreiding (diepteligging en/of dikte vondstlaag), f) fragmentatie, g) waarnemingsmethode, h) interpretatie, dat wil zeggen zowel systemisch (indien redelijkerwijs uit de gegevens af te leiden) als volgens het principediagram zoals aangegeven in het normblad (zo gespecificeerd mogelijk (top-down typering) op basis van de waarnemingen).

7. Gegeven 1 tot en met 4; met welke (primaire) natuurlijke formatieprocessen (fasen van sedimen- tatie, erosie, laterale verplaatsing, bodemvorming, degradatie e.d.) heb je te maken in het onder- zoeksgebied

8. Gegeven 5 en 6; met welke (primaire) culturele formatieprocessen (grondbewerking, bemesting, ophoging, betreding, percelering, [de-]constructie, materiaaltypen, materiaalgebruik en materiaal- depositie e.d.) heb je te maken in het onderzoeksgebied [inclusief (sub)recente bodemverstoring als gevolg van (sub)recent landgebruik/inrichting]?

9. Gegeven 7 en 8; welke kunnen een rol hebben gespeeld bij de totstandkoming (geografisch en stratigrafisch) van eventuele aanwezige vondstspreidingen, de vondstdichtheid, vondst- en spoorniveaus (stratigrafisch), en de fysieke kwaliteit van eventueel aanwezige archeologische resten?

10. Gegeven 1 tot en met 9; wat is de aard (mobilia [materiaalsoorten, fragmentatie, dichtheden], immobilia, ruimtelijke en stratigrafische spreiding, etc.) van (mogelijk) aanwezige vondst- en/of spoorcomplexen?

11. Hoe manifesteren deze zich tijdens prospectieonderzoek (prospectiekenmerken, geografisch en stratigrafisch)?

12. Welke vondst- en/of spoorcomplexen (conform het principediagram) kunnen binnen het onder- zoeksgebied aangetoond worden? Licht beargumenteerd toe.

13. Met de inzet van welke zoekmethoden (detectie- en waarnemingsvorm, monsterbehandeling en zoekstrategieën) kunnen deze vondst- en/of spoorcomplexen (indicatoren) systematisch opge- spoord worden (zoeksleuven, booronderzoek, veldkartering, geofysisch etc.)? Licht beargumen- teerd toe met verwijzing naar de verschillende KNA-leidraden.

In hoofdstuk 3 wordt aan het einde van elke paragraaf de onderzoeksvragen beantwoord wanneer deze van toepassing zijn.

(10)

Het bureauonderzoek is uitgevoerd op 6 en 7 maart 2017 door ir. E.M. ten Broeke (senior prospec- tor). Het rapport is gecontroleerd door drs. A.H. Schutte (senior KNA-archeoloog/kwaliteitscontroleur).

3 BUREAUONDERZOEK 3.1 Methoden

Het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 4.0, juli 2016), die is vastgesteld door het Cen- traal College van Deskundigen (CCvD) Archeologie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda.

Voor de uitvoering van het bureauonderzoek gelden de specificaties LS01, LS02, LS03, LS04 en LS05. De resultaten van dit onderzoek worden in dit rapport weergegeven conform specificatie LS06.3

Binnen dit onderzoek zijn de volgende werkzaamheden verricht:

 afbakening van het plangebied en vaststellen van de consequenties van het mogelijk toe- komstige gebruik (LS01);

 beschrijving van de huidige en toekomstige situatie (LS02);

 beschrijving van de historische situatie en mogelijke verstoringen (LS03);

 beschrijving van bekende archeologische en historische waarden en aardwetenschappelijke gegevens (LS04);

 opstellen van een gespecificeerde verwachting (LS05).

Bij het uitvoeren van deze werkzaamheden zijn de volgende bronnen geraadpleegd:

 het Archeologische Informatie Systeem (ARCHIS);

 de Archeologische Monumenten Kaart (AMK);

 de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW);

 geologische kaarten, geomorfologische kaarten en bodemkaarten;

 de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINOLo- ket);

 de Atlas Gelderland;

 literatuur en historisch kaartmateriaal;

 bouwhistorische gegevens;

 de recente topografische kaart (schaal 1:25.000);

 recente luchtfoto’s;

 het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN);

 de archeologische verwachtingskaarten van de gemeente Bronckhorst;

 plaatselijke (amateur-)archeoloog c.q. heemkundevereniging.

3 Beschikbaar via www.sikb.nl

(11)

3.2 Afbakening van het plangebied

Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het onderzoeksgebied en het plangebied. Het plangebied is het gebied waarbinnen feitelijk de bodemverstorende ingreep gaat plaatsvinden. Het onderzoeksgebied is het gebied waarover informatie is verzameld om een goed beeld te krijgen van de archeologische waarden binnen het plangebied. Dit gebied is groter dan het plangebied. In het huidige onderzoek betreft het onderzoeksgebied het gebied binnen een straal van circa 1 km rondom het plangebied.

Het plangebied heeft oppervlakte van circa 800 m² ligt aan de Dorpsstraat 30, direct ten zuiden van de bebouwde kom van Wichmond in de gemeente Montferland (zie figuren 1 en 2). Het plangebied bestaat uit een westelijk (circa 650 m²) en oostelijk (circa 150 m²) gelegen terreindeel, van elkaar gescheiden door een loods/opslagruimte. Volgens het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) ligt het maaiveld van est naar oost op een hoogte tussen circa 7,8 en 8,2 m +NAP. Het plangebied is kadastraal bekend als gemeente Vorden, sectie S, nummer 445 (ged.) en 1210 (ged.).

3.3 Huidige situatie

Voor het bureauonderzoek is het van belang de huidige situatie te onderzoeken. Landgebruik en be- bouwing kunnen van invloed zijn op de archeologische verwachting.

Het plangebied bestaat uit twee terreindelen. Het westelijk gelegen terreindeel terreindeel is in ge- bruik als grasland. Het oostelijk gelegen terreindeel is geheel voorzien van een klinkerverharding. Het erf gelegen aan de Dorpsstraat 30 ligt verder ten noorden van het plangebied. Ten westen en zuiden van het plangebied liggen agrarische percelen. De Dorpsstraat loopt ten noordoosten van het plange- bied (zie figuur 3).

Atlas Gelderland4

Met de Atlas Gelderland wilt de provincie Gelderland inzicht geven in maatregelen die de afgelopen jaren getroffen zijn om de bodemkwaliteit binnen de provincie in kaart te brengen (bodemonderzoek) of te herstellen (bodemsanering). Ook laat de Atlas Gelderland zien waar vroeger (bedrijfs-)activitei- ten hebben plaatsgevonden die extra aandacht verdienen.

Het raadplegen van de Atlas Gelderland heeft voor het plangebied geen aanvullende gegevens opge- leverd.

3.4 Toekomstige situatie

Het toekomstige gebruik van het plangebied kan bepalend zijn voor het vervolgtraject (behoud in-situ of behoud ex-situ van archeologische waarden). De manier waarop het plangebied wordt ingericht kan tot gevolg hebben dat eventueel aanwezige archeologische waarden (deels of geheel) onver- stoord (kunnen) blijven. Ook kan besloten worden de inrichting zo aan te passen dat archeologische waarden alsnog onverstoord kunnen blijven liggen.

4 http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/thema_bodemverontreinigingen

(12)

De initiatiefnemer is in het westelijk gelegen terreindeel de nieuwbouw van een loods en in het ooste- lijk gelegen terreindeel de uitbreiding van een werkplaats met een instructielokaal te realiseren (zie bijlage 4). Ter plaatse van de toekomstige bebouwing zal naar verwachting, bij de aanleg van een standaard staalfundering op het gele zand (top van de C-horizont), de bodem tot een diepte van maximaal circa 1 m -mv worden afgegraven (bouwput). De nieuwbouw zal voor zover bekend niet worden onderkelderd.

3.5 Beschrijving van het historische gebruik

In het plangebied kunnen naast archeologische sporen ook sporen van menselijk gebruik voorkomen die nog in het landschap zichtbaar zijn. Het gaat hierbij om historische gebouwen en historische geo- grafie. Veel van de bewaard gebleven historische geografie geeft door de herverkavelingen in de tweede helft van de 20e eeuw een incompleet beeld van het historisch landschap. Historische kaarten van vóór de herverkaveling zijn een goede aanvulling op het huidige incomplete beeld. Voor de histo- rische ontwikkeling is naast het historisch kaartmateriaal ook relevante achtergrondliteratuur geraad- pleegd.

Historisch kaartmateriaal

De situatie van het plangebied is op verschillende historische kaarten als volgt:

Tabel I. Geraadpleegd historisch kaartmateriaal5

Bron Periode Kaartblad Schaal Omschrijving plangebied Bijzonderheden/directe omgeving

Hottingerkaart 1773-1794 73 - Onbebouwd, waarschijnlijk in (extensief) agrarisch gebruik (grasland voor vee).

Ten noordoosten van het plangebied voorloper van de Dorpsstraat reeds aanwezig. Buurtschap Wichmond bestond uit niet meer dan enkele boerenerven op relatief korte afstand van elkaar gelegen.

Verder ten westen van het plangebied sloten de Hackfortse Beek en de Baak- sche Beek op elkaar aan, betroffen lokale beekdalen die het dekzandgebied rondom Vorden en Hengelo nog op natuurlijke wijze ontwaterden.

Kadastrale kaart (Minuutplan)

1830 Gemeente Warnsveld, Sectie E, blad

02

1:2.500 In agrarisch gebruik. Geen noemenswaardige veranderingen.

Militaire topografische kaart

1830-1850 33_4rd 1:50.000 Westelijk gelegen terreindeel productiebos/hakhoutbos, oostelijk gelegen terreindeel in gebruik als akkerland.

Geen noemenswaardige veranderingen.

Agrarisch buitengebied mix van percelen akkerland, grasland en productie- bos/hakhoutbos.

Militaire topografische kaart (Bonneblad)

1866 453 1:50.000 Geen noemenswaardige veranderingen.

Huidige Protestantse kerk aanwezig verder ten noorden van het plangebied.

Militaire topografische kaart (Bonneblad)

1902 453 1:50.000 Gehele plangebied in agra- risch gebruik.

Geleidelijke toename van aantal (boe- ren)erven langs het oude/historisch wegenpatroon.

Topografische kaart 1954 33 H 1:25.000 Geen noemenswaardige veranderingen.

Erf gelegen aan de Dorpsstraat 30 aan- wezig, bebouwing vermoedelijk niet meer dan een woning met enkele bijbehorende schuren. Herverkaveling van agrarisch buitengebied.

5 www.topotijdreis.nl / beeldbank.cultureelerfgoed.nl / Versfelt, 2003

(13)

Topografische kaart 1965 33 H 1:25.000 Geen noemenswaardige veranderingen.

Huidige loods gebouwd ten noorden van het westelijk gelegen terreindeel.

Topografische kaart 1988 33 H 1:25.000 Huidige situatie. Schuur/loods aanwezig tussen beide terreindelen. Betreft waarschijnlijk voorlo- per van de bestaande loods/opslagruimte Uitbreiding van de bebouwde kom van Wichmond.

Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal uit de tweede helft van de 18e eeuw (hottin- ger Atlas) was het plangebied destijds waarschijnlijk in (extensief) agrarisch gebruik (grasland voor vee). Ten noordoosten van het plangebied was de voorloper van de Dorpsstraat reeds aanwezig. Het buurtschap Wichmond bestond uit niet meer dan enkele boerenerven op relatief korte afstand van elkaar gelegen (zie figuur 4). Verder ten westen van het plangebied sloten de Hackfortse Beek en de Baaksche Beek op elkaar aan. Dit betroffen lokale beekdalen die het dekzandgebied rondom Vorden en Hengelo nog op natuurlijke wijze ontwaterden.

In de 19e eeuw was het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied in gebruik als productie- bos/hakhoutbos, het oostelijk gelegen terreindeel als akkerland (zie figuren 5, 6 en 7). Het agrarisch buitengebied mix van percelen akkerland (hoger gelegen delen van het landschap, dekzandruggen- /koppen), grasland en productiebos/hakhoutbos (vooral in de lager gelegen delen van het landschap, dekzandvlakten/vroegere overstromingsvlakten van de Gelderse IJssel).

Rond het begin van de 20e eeuw vond een geleidelijke toename plaats van het aantal (boeren)erven langs het oude/historisch wegenpatroon (zie figuur 8). Het plangebied bleef in agrarisch gebruik. Pas aan het begin van de tweede helft van de 20e eeuw ontstond het erf gelegen aan de Dorpsstraat 30, waarvan de aanwezige bebouwing vermoedelijk uit niet meer bestond dan een woning met enkele bijbehorende schuren (zie figuur 9). Tevens vond er een herverkaveling plaats van het agrarisch bui- tengebied.

In de loop van de tweede helft van de 20e eeuw breidt de bebouwing binnen het erf gelegen aan de Dorpsstraat 30 zich steeds verder uit (zie figuren 10 en 11). Eind jaren ’80 van de 20e eeuw heeft er al een kleinere schuur/loods gestaan tussen beide terreindelen van het plangebied. De bestaande loods/opslagruimte is later gebouwd.

Gebouwde monumenten

Zowel ten noordwesten als ten zuidoosten van het plangebied zijn langs het historisch wegenpatroon diverse gebouwde Rijks- of gemeentelijke monumenten geregistreerd. Deze worden niet afzonderlijk behandeld. Het betreffen voornamelijk oude woonboerderijen die tevens al vaak zijn gerenoveerd.

Bouwhistorische gegevens

Aangezien het plangebied vanaf de tweede helft van de 18e eeuw tot heden niet bebouwd is geweest, wordt het raadplegen van het archief Bouw- en Woningtoezicht bij de gemeente Bronckhorst niet zin- vol geacht.

(14)

Beantwoording van relevante onderzoekvraag

5. Wat is het historisch landgebruik van het plangebied en het omringende gebied geweest, uitgaande van de Hottingerkaart, het Kadastraal Minuutplan, de Topografische Militaire kaart 1850 en het Bonneblad?

Op basis van het beschikbare historische kaartmateriaal uit de tweede helft van de 18e eeuw (hottinger Atlas) was het plangebied destijds waarschijnlijk in (extensief) agrarisch gebruik (grasland voor vee). Ten noordoosten van het plangebied was de voorloper van de Dorps- straat reeds aanwezig. Het buurtschap Wichmond bestond uit niet meer dan enkele boerener- ven op relatief korte afstand van elkaar gelegen. Verder ten westen van het plangebied sloten de Hackfortse Beek en de Baaksche Beek op elkaar aan. Dit betroffen lokale beekdalen die het dekzandgebied rondom Vorden en Hengelo nog op natuurlijke wijze ontwaterden.

In de 19e eeuw was het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied in gebruik als pro- ductiebos/hakhoutbos, het oostelijk gelegen terreindeel als akkerland. Het agrarisch buiten- gebied mix van percelen akkerland (hoger gelegen delen van het landschap, dekzandruggen- /koppen), grasland en productiebos/hakhoutbos (vooral in de lager gelegen delen van het landschap, dekzandvlakten/vroegere overstromingsvlakten van de Gelderse IJssel).

Rond het begin van de 20e eeuw vond een geleidelijke toename plaats van het aantal (boe- ren)erven langs het oude/historisch wegenpatroon. Het plangebied bleef in agrarisch gebruik.

Pas aan het begin van de tweede helft van de 20e eeuw ontstond het erf gelegen aan de Dorpsstraat 30, waarvan de aanwezige bebouwing vermoedelijk uit niet meer bestond dan een woning met enkele bijbehorende schuren. Tevens vond er een herverkaveling plaats van het agrarisch buitengebied.

In de loop van de tweede helft van de 20e eeuw breidt de bebouwing binnen het erf gelegen aan de Dorpsstraat 30 zich steeds verder uit. Eind jaren ’80 van de 20e eeuw heeft er al een kleinere schuur/loods gestaan tussen beide terreindelen van het plangebied. De bestaande loods/opslagruimte is later gebouwd.

3.6 Aardwetenschappelijke gegevens

Het landschap heeft altijd een belangrijke rol gespeeld in het nederzettingspatroon van de mens. Bij onderzoek naar archeologische sporen in een bepaald gebied is het van groot belang te weten hoe het landschap er in het verleden heeft uitgezien. Men kan meer te weten komen over dit landschap door de geologische opbouw, de bodem en de hydrologie van een gebied te bestuderen.

De volgende aardwetenschappelijke gegevens zijn bekend van het plangebied:

Tabel II. Aardwetenschappelijke gegevens plangebied

Type gegevens Gegevensomschrijving

Geologie6 Dunne laag dekzand van de Formatie van Boxtel, Laagpakket van Wierden, op grove, grind- houdende fluviatiele zanden van de Formaties van Kreftenheye op fluvioperiglaciale en glacia- le afzettingen van de Formatie van Drente. Mogelijk een afdekking met Laat-Holocene klei van de Formatie van Echteld.

6 De Mulder et al., 2003

(15)

Geomorfologie7 Binnen een terrasvlakte, al dan niet bedekt met overstromingsmateriaal (1M18a/1M18b).

Geomorfologische kaart gemeente Bronck- horst8

Westelijk gelegen terreindeel binnen een laaggelegen terrasrest.

Oostelijk gelegen terreindeel binnen een middelhoog gelegen terrasrest.

Bodemkunde9 Beekeerdgronden, bestaande uit lemig fijn zand (pZg23).

Geologie10

De ondergrond van het gebied rondom Wichmond maakt deel uit van een groot preglaciaal bekken.

Dit bekken is in eerste instantie gevormd door voorlopers van de Rijn, waarna deze subglaciaal ver- der is geërodeerd door het landijs tijdens de Saale ijstijd (ca. 250.000 - 130.000 jaar geleden). Het geërodeerde materiaal werd door het landijs zowel zijdelings als frontaal weggedrukt in stuwwallen.

Hierbij zijn o.a. de stuwwallen van Montferland en de Veluwe ontstaan, welke zich respectievelijk ver- der ten zuiden en westen van het plangebied bevinden. Nadat het landijs zich had teruggetrokken hervatten de voorlopers van de Rijn hun loop door dit preglaciale bekken waar fluviatiel materiaal van de Formatie van Kreftenheye is afgezet.

Tijdens het Weichselien bereikte het landijs Nederland niet. Wel was er toen gedurende langere peri- odes sprake van een zeer koud en droog klimaat. Het landschap in Nederland bestond uit een pool- woestijn, waarin vrijwel geen vegetatie aanwezig was. In de eerste helft van het Weichselien tot na het eerste koude maximum, het Vroeg-Pleniglaciaal, 74.000 tot 60.000 jaar geleden) had de Rijn een noordelijke loop richting het noorden. Binnen een corridor tussen de Veluwse en de Sallandse stuw- wallen stroomde de Rijn via waar nu Zwolle en Kampen liggen richting de Noordzee. Er was sprake van een brede riviervlakte waar de Rijn een vlechtend karakter had en grote hoeveelheden zand en grind afgezette. Deze afzettingen behoren tot de Formatie van Kreftenheye.

In de tweede helft van het Weichselien (vanaf 60.000 jaar geleden) boog het Rijndal langzaam west- waarts af, om tussen Montferland en de Veluwezoom richting de Betuwe en West-Nederland te gaan stromen. Tussen 40.000 en 25.000 jaar geleden heeft het merendeel van de Rijn door dit gebied ge- stroomd. Daarna verloor ook dit deel van de Rijn stapsgewijs haar afvoer, omdat de nog zuidelijker geleden verbindingen via het Niersdal en uiteindelijk de Gelderse Poort actief werden.

Nadat de Rijn het gebied tussen de Veluwse en de Sallandse stuwwallen verlaten had bleef er een tamelijk brede verlaten riviervlakte over, waarbinnen voornamelijk kleinere sneeuwsmeltwaterrivieren (grote beken) de afwatering verzorgden. Een uitzondering betreft waarschijnlijk het Berkeldal. Deze heeft zich rond 20.000 jaar geleden verlegd in die mate dat de loop naar het noorden verlaten werd ten gunste van een loop naar het zuiden. Het werd daarmee een zijrivier van de Rijn.

Tegelijkertijd bleef de sterke erosie van het stuwwallengebied van de Oostelijke Veluwe plaatsvinden.

Erosie vond vooral plaats doordat een geconcentreerde afstroming van sneeuwsmeltwater zich in- sneed in de permafrost. Hierdoor ontstonden sneeuwsmeltwaterdalen, welke vandaag de dag worden aangeduid als droge dalen. Aan het einde van deze dalen zijn de meegevoerde sedimenten tot afzet- ting gekomen als sneeuwsmeltwaterafzettingen, ofwel een daluitspoeingswaaier. Deze afzettingen liggen bovenop de rivierterrasafzettingen van de Rijn.

7 Alterra, 2003

8 Van Straten & de Roode, 2008

9 Stichting voor Bodemkartering, 1976

10 De Mulder et al., 2003 / Berendsen, 2008 / Van Straten & de Roode, 2008 / Van Beek, 2009 / Cohen et al., 2009

(16)

De sneeuwsmeltwaterafzettingen vormden weer op hun beurt weer een bron voor lokale windafzet- tingen. In het Midden- en Laat-Weichselien (tussen 70.000 en 10.000 jaar geleden) veranderde het klimaat van koud en nat naar koud en droog. In eerste instantie werd onder nat-eolische omstandig- heden een laag Oud Dekzand afgezet en kenmerkt zich door een hoger leemgehalte en een horizon- tale gelaagdheid. Aan het einde van het Laat-Weichselien, tijdens het Laat-Glaciaal (tussen 12.500 en 10.000 jaar geleden) werd het dekzand onder droog-eolische omstandigheden afgezet in de vorm van langgerekte of paraboolvormige ruggen. Gelaagdheid is hierin meestal niet aanwezig, er komen geen leemlagen in voor en het betreft vaak goed gesorteerde zanden. Deze dekzanden worden ook wel aangeduid als de Jonge Dekzanden. De dekzanden behoren tot de Formatie van Boxtel, Laag- pakket van Wierden.

In het Holoceen (vanaf ca. 10.000 jaar geleden) zijn verspreid over delen van het Oost-Nederlandse dekzandlandschap veengebieden ontstaan, daar waar sprake was van een slechte ontwatering van- wege het voorkomen van natte, vlakke delen (depressies) omgeven door hoger gelegen terreindelen en de aanwezigheid van ondoorlatende lagen. De veengebieden hadden vaak een kleine tot middel- grote omvang samenhangend met de sterke landschappelijke variatie op relatief korte afstanden.

Vanaf de Late-Middeleeuwen is het aanwezige veen vooral kleinschalige gewonnen. Vanwege de meestal vrij geringe dikte van de veenpakketten en de slechte ontsluiting was grootschalige veenwin- ning economisch niet rendabel. Aanwijzingen van de voormalige venen en het afgraven daarvan zijn in het huidige landschap nauwelijks meer herkenbaar.

Nadat veenwinning had plaatsgevonden ontwikkelde zich op de braakliggende terreinen een natte heidevegetatie. In de 19e en 20e eeuw werden deze gebieden vervolgens ontgonnen ten behoeve van agrarisch gebruik, waardoor resten veen vaak volledig zijn vermengd met het onderliggende zanddek en volledig is geoxideerd, mede als gevolg van de gereguleerde grondwaterstanden. Dit (voormalige) hoogveen behoort tot de Formatie van Nieuwkoop.

Tevens zijn door verwaaiing van de (nat-)eolische zanden lokaal stuifzandgebieden ontstaan. Bij het ontstaan hiervan speelde de mens een belangrijke rol, door stuifzandgebieden beweiding, afbranden en het steken van plaggen op de heidevelden dat voornamelijk plaatsvond in de Nieuwe tijd (zie bijla- ge 1). Het stuifzand is vervolgens weer vastgelegd door dennenaanplant. De stuifzanden worden gerekend tot het Laagpakket van Kootwijk, welke behoort tot de Formatie van Boxtel. Daarnaast zijn er in (lokale) beekdalen afzettingen gevormd, bestaande uit leem, veen en zand. Deze afzettingen worden gerekend tot het Laagpakket van Singraven, welke tevens behoren tot de Formatie van Box- tel.

De ten westen gelegen Gelderse IJssel is ontstaan als gevolg van de IJsselavulsie tijdens het eerste deel van de Vroege-Middeleeuwen (Merovingische tijd). In eerste instantie ontwikkelde zich een cre- vassecomplex. In latere fases ontwikkelde de hoofdgeul van het crevassecomplex zich door tot een beddinggordel met meanders. Tijdens overstromingen drong het IJsselwater landinwaarts tot de daar gelegen beekdal- en dekzandlaagten, tot in het gebied ten westen van de N316, de provinciale weg tussen o.a. Hengelo (Gld.) en Vorden. Tijdens overstromingen werden vrij grote gebieden oppervlak- kig door het IJsselwater uitgesleten, waardoor diepe, soms honderden meters brede laagten ontston- den. Deze raakte weer opgevuld met een mengsel van geërodeerd Pleistoceen zand en IJsselklei.

Het plangebied neemt waarschijnlijk een laaggelegen positie in waar IJsselklei is afgezet tijdens peri- oden van hoogwater. Vanaf de Late-Middeleeuwen heeft de mens de ligging van meanders en ne- vengeulen van de Gelderse IJssel beïnvloed en aan het begin van de 14e eeuw na Chr. was de rivier bedijkt.

(17)

DINO11

Het Dinoloket is de centrale toegangspoort tot Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). Het DINO-systeem is de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Het archief omvat diepe en ondiepe boringen, grondwa- tergegevens, sonderingen, geo-elektrische metingen, resultaten van geologische, geochemische en geomechanische monsteranalyses, boorgatmetingen en seismische gegevens. De site wordt beheerd door TNO.

In het Dinoloket zijn enkele boringen bestudeerd.12 Deze boringen geeft aan dat de ondergrond be- staat uit een zeer dunne laag matig fijn dekzand (minder dan 50 cm dik). Hieronder bevindt zich voor- namelijk matig grove en grindrijke rivierzanden en dit betreffen vlechtende rivierterrasafzettingen van de Rijn. Op basis van het Dinoloket wordt niet duidelijk of er binnen het plangebied overstromingsma- teriaal (IJsselklei) voorkomt.

Geomorfologie

De Geomorfologische kaart geeft de mate van reliëf en de vormen die in het landschap te onder- scheiden zijn weer.

Volgens de Geomorfologische kaart van Nederland (1:50.000) ligt het plangebied binnen een terras- vlakte, al dan niet bedekt met overstromingsmateriaal (1M18a/1M18b, zie figuur 12). Dit is het land- schap dat bewaard is gebleven nadat de Rijn zijn noordelijke loop binnen een corridor tussen de Ve- luwse en de Sallandse stuwwallen had verlaten. De afdekking met dekzand is zeer marginaal. De laagste delen binnen de terrasvlakte heeft de hoogste kan op de aanwezigheid van overstromingsma- teriaal van de Gelderse IJssel.

Geomorfologische kaart van de gemeente Bronckhorst13

Op de geomorfologische kaart die specifiek voor de gemeente Bronckhorst is opgesteld, en daarmee een hogere nauwkeurigheid kent dan de Geomorfologische kaart van Nederland, ligt het westelijk gelegen terreindeel binnen een laaggelegen terrasrest en het oostelijk gelegen terreindeel binnen een middelhoog gelegen terrasrest (zie figuur 13). Een opgebracht plaggendek wordt binnen het plange- bied niet verwacht.

Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN)14

Het Actueel Hoogtebestand Nederland vormt een belangrijke aanvullende informatiebron voor de landschapsanalyse. Dit met behulp van laseraltimetrie verkregen digitale bestand vormt een gedetail- leerd beeld van het huidige reliëf in het plangebied. Het beeld van het AHN laat duidelijk de ligging van het plangebied zich binnen de lager gelegen terrasvlakten, ten opzichte van de hoger gelegen en in het oog springende dekzandruggen/-koppen. Het oostelijk gelegen terreindeel van het plangebied heeft een iets hogere ligging dan het westelijk gelegen terreindeel, waarmee het onderscheid wordt gemaakt tussen laaggelegen en middelhoog gelegen terrasresten (zie figuur 14).

11 www.dinoloket.nl

12 DINO boornummers B33H0797, B33H0796 en B33H0248

13 Van Straten & de Roode, 2008

14 www.ahn.nl

(18)

Bodemkunde

Volgens de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) is het plangebied gekarteerd als een beekeerd- grond, bestaande uit lemig fijn zand (pZg23, zie figuur 15). Bij beekeerdgronden is sprake van een dunne humeuze toplaag (vaak < 30 cm dik) en komen er jaarrond relatief hoge grondwaterstanden voor, waardoor géén podzolisatie heeft kunnen optreden. Het plantaardig materiaal is moeilijk af- braakbaar en is de uitspoeling van humus gering. Roestvlekken zijn aanwezig, soms vanaf de boven- grond, en lopen door tot aan de Cr-horizont.15 Deze gronden zijn vaak kenmerkend voor beekdalen en niet-afvoerloze dekzandvlaktes/-laagtes.

Grondwatertrap en gegevens uit de Atlas Gelderland16

Grondwatertrappen zijn een indicatie voor de diepte van de grondwaterstand en de seizoensfluctuatie daarvan. De grondwatertrappenindeling is gebaseerd op de gemiddeld hoogste (GHG) en de gemid- deld laagste grondwaterstand (GLG). Hiermee worden de winter- en zomergrondwaterstanden geka- rakteriseerd in een jaar met een gemiddelde neerslag en verdamping. In stedelijk gebied zijn geen grondwatertrappen bepaald. Deze worden als ‘witte vlekken’ op de Bodemkaart van Nederland (1:50.000) weergegeven.

Tabel III geeft een overzicht van de klassengrenzen die worden aangehouden bij de indeling van de grondwatertrappen. De trappen worden vastgesteld op een schaal van I tot VII van respectievelijk extreem nat tot extreem droog. Bij sommige grondwatertrappen is een ' of een '' weergegeven: het gaat hier om tussenliggende grondwatertrappen die een drogere variant vertegenwoordigen.

Tabel III. Grondwatertrappenindeling17

Grondwatertrap I II' III' IV V' VI VII"

GHG (cm -mv) - - <40 >40 <40 40-80 >80

GLG (cm -mv) <50 50-80 80-120 80-120 >120 >120 >120

') Bij deze grondwatertrappen wordt een droger deel onderscheiden

") Een met een ' of een '' achter de code als onderverdeling aangegeven "zeer droog deel" heeft een GHG dieper dan 140 cm beneden maaiveld

Door grootschalige ingrepen in het geohydrologisch systeem wijken de huidige grondwatertrappen in veel gebieden af van de grondwatertrappen die in het verleden voor kwamen. Om dit aan te geven is tevens een inschatting gemaakt van historische grondwatertrappen, welke een indicatie vormen voor de grondwatertrappen zoals die in het jaar 1950 voor kwamen. Deze historische grondwatertrappen zijn gekarteerd op schaal 1:100.000.

Voor het plangebied zijn de volgende gegevens bekend:

Tabel IV. Grondwatergegevens plangebied

GHG GLG GVG Grondwatertrap Historische grondwater-

trap

45 106 62 III" II

GHG: gemiddeld hoogste grondwaterstand in cm -mv GLG: gemiddeld laagste grondwaterstand in cm -mv GVG: gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand in cm -mv

15 Bakker & Locher, 1990

16 http://kaarten.gelderland.nl/viewer/app/AtlasGelderland

17 Locher & Bakker, 1990

(19)

Gebiedsdelen met een goede ontwatering (Grondwatertrap VI en VII) zijn zeer geschikt voor land- bouw en vormden mede daarom, vooral in het verleden, een aantrekkelijk vestigingsgebied. Tevens is het grondwaterpeil een indicatie voor de conservering van metalen en organische resten. Het plan- gebied heeft een grondwatertrap III" en een historische grondwatertrap II. Het plangebied heeft in het verleden sterk variërende condities gekend, waarbij in de zomerperiode bij langdurige droogte het grondwater vrij diep kon komen te liggen, terwijl in de winterperiode met langdurige regenperioden het grondwater tot in de bovengrond (eerste 50 cm) kon reiken.

Beantwoording van relevante onderzoekvragen

1. Wat is de aard, diepteligging en ouderdom van de relevante natuurlijke afzettingen in het omringende gebied en in de ondiepe ondergrond? Hoe dik is (indien van toepassing) de Ho- locene deklaag?

Het plangebied ligt binnen een laaggelegen terrasrest die is opgebouwd uit Pleistocene vlech- tende rivierafzettingen uit de tijd dat de Rijn nog een loop had in noordelijke richting, ter plaat- se van het IJsselbekken (in het Midden-Weichselien, tussen 60.000 en 40.000 jaar geleden verplaatst om te gaan stromen ter plaatse van de huidige Rijn-Maas delta). De terrasresten kunnen bedekt zijn met dekzand, vooral op de hooggelegen terrasresten. De dekzandafzet- tingen zijn afgezet in het Laat-Weichselien, ook wel aangeduid als het Laat-Glaciaal (tussen 14.500 en 11.500 jaar geleden). Waarschijnlijk waren de hooggelegen terrasresten de loca- ties waar de meeste toendravegetatie aanwezig was, waarin het eolisch verplaatste dekzand gemakkelijk werd ingevangen en kon opbouwen in de vorm van ruggen. Qua vorm lijken ze op rivierduinen en zijn ook in dezelfde tijd gevormd als de rivierduinen die langs de Oude IJs- sel liggen.

De laaggelegen terrasresten, waar het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied in ligt, kan nog bedekt geraakt met een laag klei die zijn afgezet tijdens hoogwater in de periode na- dat de Gelderse IJssel gevormd was (vanaf de Vroege-Middeleeuwen (Merovingische tijd)) en voordat bedijking plaatsvond aan het begin van de 14e eeuw na Chr. Dit betreft de Holo- cene deklaag. Er zijn echter geen aanwijzingen dat binnen het plangebied een afdekkende laag klei voorkomt, gesedimenteerd nadat de Gelderse IJssel was ontstaan en voor de bedij- king.

2. Wat is de aard, diepteligging, genese en gaafheid van de natuurlijke bodemhorizonten in het omringende gebied?

Het kleipakket binnen het laaggelegen terrasrest (binnen het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied), indien aanwezig, is van relatief recente ouderdom, waarin nog vrij weinig bo- demvorming heeft plaatsgevonden (vaaggronden). Er zijn geen aanwijzingen dat binnen het plangebied grootschalige bodemingrepen hebben plaatsgevonden door bijvoorbeeld bouw- werkzaamheden. In de top van het kleipakket wordt een zwak humeuze bovenlaag verwacht (Ap-horizont) tot circa 30 cm -mv. Er kan in de onderliggende kleilaag al wel enige inspoeling van secundair gevormde kleimineralen hebben plaatsgevonden, in de vorm van een Bwg- horizont. Voordat beheersing van het grondwaterniveau plaatsvond kon het grondwater tij- dens winterperioden met veel neerslag vrij ondiep voorkomen. Gleyvlekken kunnen dan ook nog voorkomen direct onder de bouwvoor. De Bwg-horizont zal zich gemiddeld tussen 30 en 80 cm -mv bevinden. Hieronder bevindt zich de Cg-horizont en Cr-horizont (permanent gere- duceerde zone). Indien onder het kleidek nog dekzand ligt, waarvan de top niet geërodeerd is, kan er sprake zijn van een begraven beekeerdgrond. Deze heeft zich gevormd tijdens het Holoceen voordat de Gelderse IJssel ontstond.

(20)

Bij afwezigheid van een afdekkend kleipakket zullen de laaggelegen en middelhoog gelegen terrasresten te maken hebben gehad met vrij natte/drassige condities, waardoor er geen pod- zolisatie, als bodemvormend proces, heeft kunnen plaatsvinden. Hier komen juist vooral beekeerdgronden voor, waarbij sprake is van een dunne humeuze toplaag (vaak < 30 cm dik). Het plantaardig materiaal is moeilijk afbraakbaar en is de uitspoeling van humus gering.

Roestvlekken zijn aanwezig, soms vanaf de bovengrond, en lopen door tot aan de Cr- horizont.18 Een beekeergrond heeft meestal de volgende bodemopbouw; tot 30 cm een Apg- horizont, tot circa 80 cm de Cg-horizont (afhankelijk van diepteligging verzadigde grondwater- zone) en vervolgens de Cr-horizont. In het westelijke deel van het plangebied, en daarmee het gebied ten westen, wordt een beekeerdgrond verwacht

3. Wat is de aard, diepteligging, genese en gaafheid van eventueel aanwezige antropogene bo- demhorizonten in het omringende gebied?

Zie bovenstaande.

4. Wat is de aarde, dikte en omvang van eventueel in het omringende gebied voorkomende afdekkende lagen en de (geschatte) ouderdom daarvan?

Indien er sprake is van een afdekkend kleidek (binnen het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied), dan zal deze dateren uit de tijd dat de Gelderse IJssel actief was, vanaf de Vroege-Middeleeuwen (Merovingische tijd) tot het moment van bedijking vanaf het begin van de 14e eeuw na Chr.

Een opgebracht plaggendek wordt binnen het plangebied niet verwacht.

7. Met welke natuurlijke formatieprocessen heb je te maken in het plangebied?

In de ondergrond worden vlechtende rivierafzettingen verwacht die zijn afgezet door de Rijn tot in het Midden-Weichselien. Dit heeft in eerste instantie een landschap achter gelaten be- staande uit rivierbanken en geulen. Deze komen tot uitdrukking in de vorm van hoog-, mid- delhoog en laaggelegen terrasresten. Hierboven zijn eolisch dekzandafzettingen afgezet. De- ze zijn vrij dik bovenop de hooggelegen terrasresten, omdat tijdens het Laat-Weichselien (Laat-Glaciaal) de aanwezige toendravegetatie het dekzand goed kon invangen en vastleg- gen. Tijdens het Holoceen hebben zich hierin veldpodzolgronden gevormd wanneer er sprake was van een voldoende neerwaartse grondwaterbeweging. Binnen de laaggelegen en mid- delhoog gelegen terrasresten was het te nat/drassig, waardoor geen podzolisatie kon optre- den. Hier kwamen waarschijnlijk beekeerdgronden voor. In de periode dat de Gelderse IJssel actief was en vóórdat bedijking plaatsvond (vanaf de Late-Romeinse tijd t/m de Late- Middeleeuwen, 14e eeuw) is er overstromingsklei (komklei) afgezet. Indien er een afdekkend kleidek voorkomt dan wordt deze als eerst verwacht in het lager en westelijk gelegen terrein- deel van het plangebied In de laag overstromingsklei bevindt bodemvorming zich pas in de initiële fase omdat het om relatief recent afgezette afzettingen gaat. In de poldervaaggrond heeft hooguit wat uitspoelings van secundaire kleimineralen plaatsgevonden en heeft er zich een zwak humeuze bouwvoor gevormd.

18 Bakker & Locher, 1990

(21)

3.7 Archeologische waarden

Voor de uitkomst van het bureauonderzoek is het van belang de bekende archeologische waarden (al dan niet volledig onderzocht) te beschrijven. Een belangrijke informatiebron is het landelijke ARCHeo- logisch Informatie Systeem (ARCHIS), dat beheerd wordt door de Rijksdienst voor het Cultureel Erf- goed (RCE).19 In dit systeem worden alle archeologische gegevens verzameld en via internet zijn deze door bevoegden te raadplegen.

De bekende archeologische waarden zijn middels kaartmateriaal weergegeven in figuur 16. Tevens zijn in de figuur de indicatieve archeologische waarde en de in ARCHIS geregistreerde AMK-terrei- nen, waarnemingen, vondstmeldingen en onderzoeksmeldingen binnen een straal van 1 km weerge- geven.

Archeologische waarden- en verwachtingskaart Gemeente Fout! Verwijzingsbron niet gevon- den.20

Sinds 2007 is de Wet op de Archeologische Monumentenzorg van kracht (WAMZ). Het doel van deze wet is te voorkomen dat archeologische waarden uit het verleden verloren gaan. In deze wet zijn de gemeenten verantwoordelijk voor het beheer van het bodemarchief binnen hun grondgebied. Voor een goed beheer van dit bodemarchief gebruikt de gemeente een archeologische beleidskaart. De Archeologische beleidskaart geeft een gemeentebreed overzicht van bekende en te verwachten ar- cheologische waarden. De kaart maakt inzichtelijk waar en bij welke ruimtelijke ingrepen een archeo- logisch onderzoek verplicht is en wordt als toetsingskader gebruikt voor ruimtelijke procedures.

Op basis van de geomorfologische kaart is een archeologische waarden- en verwachtingskaart voor het gebied binnen de gemeente Fout! Verwijzingsbron niet gevonden. vervaardigd. Volgens deze kaart ligt het westelijk gelegen terreindeel van het plangebied binnen een gebied met een lage ar- cheologische verwachting (AWV categorie 9) en het oostelijk gelegen terreindeel binnen een gebied met een middelhoge archeologische verwachting (AWV categorie 8, zie figuur 17).

AMK-terreinen binnen het onderzoeksgebied

De Archeologische Monumentenkaart (AMK) bevat een overzicht van archeologische terreinen in Ne- derland, welke ook wel worden aangeduid als monumenten. De terreinen zijn beoordeeld op verschil- lende criteria (kwaliteit, zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde en belevingswaarde). Op grond daarvan zijn de terreinen ingedeeld in vier categorieën; terreinen met archeologische waarde, een hoge archeologische waarde, een zeer hoge archeologische waarde of een zeer hoge archeolo- gische waarde met een beschermde status.

Binnen zowel het plangebied als het onderzoeksgebied liggen géén AMK-terreinen (zie figuur 16).

19 Archeologisch informatiesysteem Archis3, Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), Amersfoort

20 Van Straten & de Roode, 2008

(22)

In het verleden uitgevoerde archeologische onderzoeken binnen het onderzoeksgebied

Binnen het onderzoeksgebied zijn in de afgelopen jaren twee archeologische onderzoeken uitgevoerd en betreffen bureau- en booronderzoeken (zie tabel V en figuur 16).

Tabel V. Overzicht onderzoeksmeldingen

Zaakindentificatie (OM-

nummer) Situering t.o.v. plangebied Aard, uitvoerder en resultaten van het onderzoek

2138005100 (20000) 400 meter ten noordoosten Type onderzoek: bureau- en booronderzoek Toponiem: Hackforterweg Wichmond Uitvoerder: Synthegra BV

Datum: 4-12-2006

Resultaat: Tijdens het uitgevoerde onderzoek is geen archeologische vindplaats aangetroffen. Er zijn daarmee geen duidelijke aanwijzingen gevonden dat er archeologische resten in het plangebied aanwezig zijn. Een vervolgonderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.

2110140100 (15962) 500 meter ten noordoosten Type onderzoek: bureau- en booronderzoek Toponiem: Hackforterweg/Baakseweg Wichmond Uitvoerder: RAAP Archeologisch Adviesbureau Datum: 24-2-2006

Resultaat: De resultaten van het onderzoek worden niet vermeld in ARCHIS. Wel is aangegeven dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk is.

Vondstnummers binnen het onderzoeksgebied

In ARCHIS staan alle bekende archeologische vondstnummers geregistreerd. Binnen het plangebied staan geen vondstnummers geregistreerd. Binnen het onderzoeksgebied staat één vondstnummers- geregistreerd (zie tabel VI en figuur 16).

Tabel VI. Overzicht ARCHIS-vondstmeldingen

Vondstnummer (Waarnemingsnr.)

Locatie t.o.v. plangebied Datering

2041007100 450 meter ten noordwesten Late Middeleeuwen - Nieuwe tijd: grondsporen

3.8 Aanvullende informatie

Archeologische Werkgemeenschap Nederland, afdeling 17

Voor aanvullende informatie is contact gezocht met de Archeologische plaatselijke Werkgemeen- schap Nederland, afdeling 17, Zuid-Veluwe en Oost Gelderland (contactpersoon de heer B. Clab- bers). Er zijn geen aanvullende vondsten of bijzonderheden bekend gelegen in of in de directe omge- ving van het plangebied.

Historische Vereniging Steenderen

Voor aanvullende informatie is tevens contact gezocht met de Historische Vereniging Steenderen (contactpersoon de heer R. Gosselink). Gemeld wordt dat er geen aanvullende vondsten zijn gedaan of bijzonderheden bekend zijn, gelegen in of in de directe omgeving van het plangebied.

(23)

Beantwoording van relevante onderzoekvragen

6. Welke gegevens met betrekking tot de archeologische complexen zijn reeds binnen het on- derzoeksgebied en/of binnen de landschappelijke eenheden rondom het plangebied bekend?

Circa 400 en 500 meter ten noordoosten van het plangebied zijn twee archeologische boor- onderzoeken uitgevoerd, met als resultaat dat vervolgonderzoek niet noodzakelijk was (geen aanleiding meer om archeologische resten te verwachten). Verder is alleen voor een locatie circa 450 meter ten noordwesten van het plangebied melding gemaakt van grondsporen uit de Late Middeleeuwen en/of Nieuwe tijd.

3.9 Korte bewoningsgeschiedenis van het oostelijk dekzand- en rivierenlandschap21

In deze paragraaf wordt een bespreking van de bewoningsgeschiedenis van de streek gegeven. Een algemene ontwikkeling van de bewoningsgeschiedenis van Nederland wordt weergegeven in bijlage 2.

Al vanaf de Oude Steentijd (Laat-Paleolithicum, zie bijlage 1) werd het oostelijk dekzand- en rivieren- landschap bewoond door rondtrekkende jagers en verzamelaars. Vooral de hoger gelegen terreinde- len zoals dekzandruggen en -koppen en de hoogste delen van de dekzandwelvingen, werden vanaf het Laat-Paleolithicum gekozen als woonplaats en begraafplaats. Deze vormden de meest reliëfrijke, hoogstgelegen en goed ontwaterde delen van het landschap, vaak met markante gradiënten naar lagere terreindelen. Tevens hadden beekdalen en (kleine) rivieren een grote aantrekkingskracht. De beek/rivier bood mogelijkheden tot visvangst en het bejagen van dieren die naar de beek/rivier trok- ken. Daarnaast was er in het beek-/rivierdal een rijke vegetatie voorhanden als voedselbron. De ho- gere dekzandruggen en -koppen nabij een beekdal waren dus de meest favoriete bewoningslocaties.

Vanaf de Nieuwe Steentijd (Neolithicum) deden landbouwactiviteiten hun intrede. Nederzettingen ontstonden juist vaker op de overgang van de hoge zandgronden naar de lage beek-/rivierdalen (ge- bieden van dekzandwelvingen), gunstig gelegen tussen de weiden in de beek-/rivierdalen en vooral daar waar een aanzienlijk areaal aan hoge (zand)gronden aanwezig waren om in gebruik genomen te worden als landbouwgrond.

In de Middeleeuwen vond een geleidelijke omslag plaats in het agrarisch bedrijfssysteem, die ook landschappelijk gevolgen had. Door een intensiever bodemgebruik en het gelijktijdig in stand houden van de vruchtbaarheid van het steeds uitbreidende akkerareaal namen de heidevelden in omvang sterk toe. Door eeuwenlange bemesting werden vooral de hogere dekzandruggen geleidelijk opge- hoogd. Deze staan voor de oostelijke zandgronden bekend als engen, enken, eenmans-essen of kampen. In het algemeen wordt de term "es" gebruikt. Doordat de hydrologische omstandigheden op korte afstand sterk wisselen, zijn nooit grote akkercomplexen tot ontwikkeling gekomen. Hier over- heerste de individuele occupatie, waardoor kleine percelen ontstonden, met een afwisseling van gras- land en akkerland. Vaak zijn de percelen omgeven door heggen of hakhout. De bewoning binnen het oostelijk dekzandlandschap was daardoor altijd sterk verspreid. Vanaf de Middeleeuwen verplaatste de bewoning zich ook naar de lager gelegen gebieden aan de randen van de essen, om zo maximaal gebruik te maken van het beschikbare landbouwareaal.

21 Barends et al., 2006 / Van Straten & de Roode, 2008

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bron kaartmateriaal: Geomorfologische kaart Nederland, met schaal 1:50.000; Kadaster 1832, geraadpleegd via HisGIS. 4.9 Bewerking van kadastrale kaart 1832 &amp;

*HGXUHQGHGHMDUHQ¶RQWVWRQGKHWEHVHIGDWGHWRWGDQWRHJHKDQWHHUGHGHIHQVLHYHQDWXXU EHVFKHUPLQJVVWUDWHJLH QLHWYROGRHQGH ZDV RP GH 1HGHUODQGVH QDWXXUZDDUGHQ WH

Interessant voor deze scriptie is daarbij vooral het onderscheid in hydrologie, waarbij gesteld wordt dat “… in Laag Nederland de hoogteligging van de grondwaterspiegel vrijwel

Niet alleen omdat de wetenschap hier razendsnel achterstanden oploopt als het buitenland onze grote vissen naar binnen hengelt, juist ook voor onze economie en maatschappij is

Figure 3.6: The top panels show the relative contribution of different mechanisms (solid line: total energy; dotted line: thermal energy; red solid line: magnetic energy; dashed

Thwarting of need satisfaction leads to the adoption of extrinsically motivated goals, as the external rewards which serves to substitute need satisfaction (Deci &amp; Ryan, 2008;

Hierdie groep het ook aangedui dat die massamedia (selfone, internet, en films) ‘n bedreiging vir hulle geloof is.. Die tradisionele