• No results found

Geconsolideerde versie Omgevingswet

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Geconsolideerde versie Omgevingswet"

Copied!
87
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14

15

16

17

18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40

41 42 43 44

45 46 47 48 49 50

Wordt gewijzigd met:

- Invoeringswet (Stb. 2020-172, kst 34 986) - Aanvullingswet geluid (Stb. 2020-83, kst 35 054) - Aanvullingswet bodem (Stb. 2020-87, kst 34 864) - Aanvullingswet natuur (Stb. 2020-310, kst 34 985) - Aanvullingswet grondeigendom (Stb. 2020-112, kst 35 133) - Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019-517, kst 35 347)

- Wijziging Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering), (kst 35 600) - Wet wijziging Algemene wet bestuurstrecht (kst 35 256)

- Wet elektronische publicaties (Stb. 2020-262, kst 35 218), zoals gewijzigd door (Stb. 2020-211, kst 35 395) - Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261)

- Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevingswet 33 962 Spoedwet aanpak stikstof 35 347 Wijziging Omgevingswet (stikstofredu en natuurverbetering) 35 600 Aanvullingswet geluid 35 054 Aanvullingswet bodem 34 864 Aanvullingswet grondeigendom 35 133 Invoeringswet 34 986 Aanvullingswet natuur 34 985 Wet elektronische publicaties 35 218 35 395 Wijziging Awb 35 256 Wet modernisering elektronisch bestu verkeer 35 261

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

AFDELING 1.1 BEGRIPSBEPALINGEN Artikel 1.1 (begripsbepalingen)

art. 1.1, lid 1 De bijlage bij deze wet bevat begripsbepalingen voor de toepassing van deze wet en de daarop berustende bepalingen. 3

art. 1.1, lid 2 Begripsbepalingen die zijn opgenomen in een bijlage bij een algemene maatregel van bestuur op grond van deze wet zijn ook van toepassing op een ministeriële regeling op grond van deze wet, tenzij in die regeling anders is bepaald.

3 AFDELING 1.2 TOEPASSINGSGEBIED EN DOELEN

Artikel 1.2 (fysieke leefomgeving) art. 1.2 lid 1 Deze wet gaat over:

a. de fysieke leefomgeving, en

b. activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving.

3

3

118

art. 1.2 lid 3 Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden in ieder geval aangemerkt gevolgen die kunnen voortvloeien uit:

a. het wijzigen van onderdelen van de fysieke leefomgeving of het gebruik daarvan, b. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen,

c. activiteiten waardoor emissies, hinder of risico’s worden veroorzaakt, d. het nalaten van activiteiten.

3

art. 1.2 lid 4 Als gevolgen voor de fysieke leefomgeving worden ook aangemerkt gevolgen voor de mens, voor zover deze wordt of kan worden beïnvloed door of via onderdelen van de fysieke leefomgeving. 3 Artikel 1.3 (maatschappelijke doelen van de wet)

3 24 159 Artikel 1.4 (verhouding tot andere wetgeving)

art. 1.4 Deze wet is niet van toepassing op onderwerpen met betrekking tot de fysieke leefomgeving of onderdelen daarvan, die bij of krachtens een andere wet uitputtend zijn geregeld, tenzij uit de bepalingen van deze wet anders blijkt.

3 Artikel 1.5 (toepassing in de exclusieve economische zone en internationaal)

art. 1.5 lid 1 Deze wet is van toepassing in de exclusieve economische zone, met uitzondering van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a en b, en tweede lid, aanhef en onder a. 3 3

art. 1.5 lid 2 Een op grond van deze wet bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling gestelde regel is van toepassing in de exclusieve economische zone als dat bij die regel is bepaald. 3 art. 1.5 lid 3 Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over stortingsactiviteiten op zee is ook van toepassing op in Nederland geregistreerde vaartuigen en luchtvaartuigen die zich buiten Nederland en de exclusieve economische zone

bevinden. 3 3

art. 1.5 lid 4 Een bij of krachtens deze wet gestelde regel over het vangen, doden of verwerken van walvissen is ook van toepassing op in Nederland geregistreerde vaartuigen die zich buiten Nederland en de exclusieve economische zone

bevinden. 9

AFDELING 1.3 ZORG VOOR DE FYSIEKE LEEFOMGEVING Artikel 1.6 (zorgplicht voor een ieder)

art. 1.6 Een ieder draagt voldoende zorg voor de fysieke leefomgeving. 3

Artikel 1.7 (activiteit met nadelige gevolgen)

art. 1.7 Een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de fysieke leefomgeving, is verplicht:

a. alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen, b. voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken,

c. als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van hem kan worden gevraagd.

3

Artikel 1.7a Artikel 1.7a (verbod activiteit met aanzienlijke nadelige gevolgen)

art. 1.7a, lid 1 Het is verboden een activiteit te verrichten of na te laten als door het verrichten of nalaten daarvan aanzienlijke nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving ontstaan of dreigen te ontstaan. 3 art. 1.7a, lid 2 Bij algemene maatregel van bestuur wordt de toepassing van het eerste lid uitgewerkt of begrensd. De uitwerking of begrenzing strekt in ieder geval ter uitvoering van de richtlijn milieustrafrecht en heeft betrekking op:

a. de omvang van de nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving,

b. de gevallen waarin het eerste lid van toepassing is. 3

Artikel 1.8 (verhouding tot specifieke regels)

art. 1.8, lid 1 Aan de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 1.6 en 1.7, wordt in ieder geval voldaan, voor zover bij wettelijk voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet, en die regels worden nageleefd.

3

art. 1.8, lid 2 Artikel 1.7a is niet van toepassing voor zover bij wettelijk voorschrift of besluit specifieke regels zijn gesteld met het oog op de doelen van de wet. 3

art. 1.2 lid 2 De fysieke leefomgeving omvat in ieder geval:

a. bouwwerken, b. infrastructuur, c. watersystemen, d. water, e. bodem, f. lucht, g. landschappen, h. natuur, i. cultureel erfgoed, j. werelderfgoed.

3 art. 1.3 Deze wet is, met het oog op duurzame ontwikkeling, de bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu gericht op het in onderlinge samenhang:

a. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en b. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

(2)

2

- Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261) - Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevings 33 962 Spoedwet a 35 347 Wijziging O en natuurver 35 600 Aanvullings 35 054 Aanvullings 34 864 Aanvullings 35 133 Invoeringsw 34 986 Aanvullings 34 985 Wet elektro 35 218 35 395 Wijziging A 35 256 Wet modern verkeer 35 261 51

52 53 54 55 56 57

58

59

60

61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74

75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101

HOOFDSTUK 2 TAKEN EN BEVOEGDHEDEN VAN BESTUURSORGANEN

AFDELING 2.1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 2.1 (uitoefening taken en bevoegdheden)

art. 2.1 lid 1 Een bestuursorgaan van een gemeente, een provincie of het Rijk of, met inachtneming van de Waterschapswet, van een waterschap oefent zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet uit met het oog op de doelen van

de wet, tenzij daarover specifieke regels zijn gesteld. 3

art. 2.1 lid 2 Het bestuursorgaan houdt daarbij rekening met de samenhang van de relevante onderdelen en aspecten van de fysieke leefomgeving en van de rechtstreeks daarbij betrokken belangen. 3 3

103

118

157

3 8 Artikel 2.2 (afstemming en samenwerking)

3 37

art. 2.2 lid 2 Bestuursorganen kunnen taken en bevoegdheden gezamenlijk uitoefenen. Daarbij wordt niet voorzien in een overdracht van taken of bevoegdheden. 3

3 35 Artikel 2.3 (algemene criteria verdeling van taken en bevoegdheden)

art. 2.3 lid 1 De uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet wordt overgelaten aan de bestuursorganen van een gemeente, tenzij daarover andere regels zijn gesteld. 3 3 5

3 5

art. 2.3 lid 4 Bestuursorganen van het Rijk oefenen ook de taken en bevoegdheden uit voor het niet provinciaal en gemeentelijk ingedeelde gebied. 3

AFDELING 2.2 OMGEVINGSPLAN, WATERSCHAPSVERORDENING EN OMGEVINGSVERORDENING

Artikel 2.4 (omgevingsplan)

3 20

*** 20

Artikel 2.5 (waterschapsverordening)

art. 2.5 Het algemeen bestuur van het waterschap stelt één waterschapsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. 3

Artikel 2.6 (omgevingsverordening)

art. 2.6 Provinciale staten stellen één omgevingsverordening vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen. 3

Artikel 2.7 (verplicht opnemen en uitsluiten van decentrale regels)

art. 2.7 lid 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving alleen in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden opgenomen.

3 art. 2.7 lid 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen gevallen worden aangewezen waarin regels over de fysieke leefomgeving niet in het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening mogen worden

opgenomen.

3 3

Artikel 2.8 (delegatie)

art. 2.8 De gemeenteraad, het algemeen bestuur van een waterschap of provinciale staten kunnen de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan, de waterschapsverordening of de omgevingsverordening

delegeren aan het college van burgemeester en wethouders, het dagelijks bestuur van het waterschap respectievelijk gedeputeerde staten. 3

AFDELING 2.3 OMGEVINGSWAARDEN

art. 2.1 lid 3 Bij de op grond van deze wet gestelde regels kan de toepassing van het eerste en tweede lid worden uitgewerkt of begrensd. Deze uitwerking of begrenzing kan in ieder geval betrekking hebben op:

a. het waarborgen van de veiligheid, b. het beschermen van de gezondheid, c. het beschermen van het milieu,

d. het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening, e. het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden, f. het behoud van cultureel erfgoed,

g. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed, h. de natuurbescherming,

i. het tegengaan van klimaatverandering, j. de kwaliteit van bouwwerken,

k. een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

l. het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten, m. het beheer van infrastructuur,

n. het beheer van watersystemen,

o. het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen, p. het beheer van natuurlijke hulpbronnen,

q. het beheer van natuurgebieden, r. het gebruik van bouwwerken,

s. het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.

3

art. 2.1 lid 4 Onverminderd het derde lid wordt bij het stellen van regels met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in ieder geval rekening gehouden met het belang van het beschermen van de gezondheid.

art. 2.2 lid 1 Een bestuursorgaan houdt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden op grond van deze wet rekening met de taken en bevoegdheden van andere bestuursorganen en stemt zonodig met deze andere bestuursorganen af.

art. 2.2 lid 3 Een bestuursorgaan treedt bij de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden slechts in de taken en bevoegdheden van een ander bestuursorgaan voor zover dat nodig is voor de uitoefening van zijn eigen taken en

bevoegdheden. 3

art. 2.3 lid 3 Een bestuursorgaan van het Rijk oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, alleen uit als dat nodig is:

a. met het oog op een nationaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het provinciebestuur of gemeentebestuur kan worden behartigd, of b. voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

art. 2.3 lid 2 Een bestuursorgaan van een provincie oefent een taak of bevoegdheid, als dat bij de regeling daarvan is bepaald, alleen uit als dat nodig is:

a. met het oog op een provinciaal belang en dat belang niet op een doelmatige en doeltreffende wijze door het gemeentebestuur kan worden behartigd, of b. voor een doelmatige en doeltreffende uitoefening van de taken en bevoegdheden op grond van deze wet of de uitvoering van een internationaalrechtelijke verplichting.

art. 2.4 De gemeenteraad stelt voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vast waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen.

(3)

2

- Aanvullingswet geluid (Stb. 2020-83, kst 35 054) - Aanvullingswet bodem (Stb. 2020-87, kst 34 864) - Aanvullingswet natuur (Stb. 2020-310, kst 34 985) - Aanvullingswet grondeigendom (Stb. 2020-112, kst 35 133) - Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019-517, kst 35 347)

- Wijziging Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering), (kst 35 600) - Wet wijziging Algemene wet bestuurstrecht (kst 35 256)

- Wet elektronische publicaties (Stb. 2020-262, kst 35 218), zoals gewijzigd door (Stb. 2020-211, kst 35 395) - Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261)

- Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevingswet 33 962 Spoedwet aanpak stikstof 35 347 Wijziging Omgevingswet (stikstofr en natuurverbetering) 35 600 Aanvullingswet geluid 35 054 Aanvullingswet bodem 34 864 Aanvullingswet grondeigendom 35 133 Invoeringswet 34 986 Aanvullingswet natuur 34 985 Wet elektronische publicaties 35 218 35 395 Wijziging Awb 35 256 Wet modernisering elektronisch bes verkeer 35 261 102

103 104 105

106 107 108 109

110 111 112 113 114 115 116 117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134

135 136 137 138

139 140 141 142 143 144 145 146 147

148

149 150

§ 2.3.1 Algemene bepalingen

Artikel 2.9 (omgevingswaarden)

art. 2.9 lid 1 Op grond van deze afdeling worden omgevingswaarden vastgesteld met het oog op de doelen van de wet. 3

art. 2.9 lid 2 Een omgevingswaarde bepaalt voor de fysieke leefomgeving of een onderdeel daarvan:

a. de gewenste staat of kwaliteit, b. de toelaatbare belasting door activiteiten, c. de toelaatbare concentratie of depositie van stoffen.

3

art. 2.9 lid 3 Een omgevingswaarde wordt uitgedrukt in meetbare of berekenbare eenheden of anderszins in objectieve termen. 3

Artikel 2.10 (aard, termijn en locaties van omgevingswaarden en onderbouwing) art. 2.10 lid 1 Bij de vaststelling van een omgevingswaarde wordt bepaald:

a. of deze waarde een resultaatverplichting, inspanningsverplichting of andere, daarbij te omschrijven verplichting met zich brengt, b. de locaties waarop de omgevingswaarde van toepassing is.

3

art. 2.10 lid 2 Bij de vaststelling van een omgevingswaarde kan een termijn worden gesteld waarbinnen aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, onder a, moet zijn voldaan. 3

art. 2.10 lid 3 Bij de vaststelling van een omgevingswaarde wordt onderbouwd welke taken en bevoegdheden op grond van deze of een andere wet in ieder geval worden ingezet om de omgevingswaarde te verwezenlijken. 3

art. 2.10 lid 4 In afwijking van het eerste lid, aanhef en onder a, en het tweede lid kunnen bij algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld over de aard en de termijn als de omgevingswaarde een geluidproductieplafond is. 3

§ 2.3.2 Omgevingswaarden gemeente

Artikel 2.11 (omgevingswaarden gemeente)

art. 2.11 lid 1 Bij omgevingsplan kunnen omgevingswaarden worden vastgesteld. 3

art. 2.11 lid 2 Bij omgevingsplan kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij omgevingsverordening, algemene maatregel van bestuur of besluit als bedoeld in artikel

2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede lid, zijn vastgesteld, tenzij bij de omgevingsverordening, de maatregel of het besluit anders is bepaald. 3

Artikel 2.11a (verplichte omgevingswaarden gemeente voor geluidproductie industrieterreinen) 3

art. 2.11a Bij omgevingsplan worden in ieder geval als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vastgesteld rondom industrieterreinen waar bij algemene maatregel van bestuur aangewezen activiteiten kunnen worden verricht die in

aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken. 3

§ 2.3.3 Omgevingswaarden provincie

Artikel 2.12 (omgevingswaarden provincie)

art. 2.12 lid 1 Bij omgevingsverordening kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, omgevingswaarden worden vastgesteld. 3

art. 2.12 lid 2 Bij omgevingsverordening kunnen geen omgevingswaarden worden vastgesteld in aanvulling op of in afwijking van omgevingswaarden die bij algemene maatregel van bestuur of besluit als bedoeld in artikel 2.15, tweede lid,

zijn vastgesteld, tenzij bij de maatregel of het besluit anders is bepaald. 3

Artikel 2.12a (omgevingswaarden provincie voor geluidproductie industrieterreinen)

art. 2.12a, lid 1 Bij omgevingsverordening kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, industrieterreinen worden aangewezen waarvoor provinciale staten bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vaststellen.

3

art. 2.12a, lid 2 Provinciale staten kunnen de bevoegdheid tot het bij besluit als omgevingswaarden vaststellen van geluidproductieplafonds delegeren aan gedeputeerde staten. 3

Artikel 2.13 (verplichte omgevingswaarden provincie voor watersystemen)

art. 2.13 lid 1 Bij omgevingsverordening worden met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het voorkomen of beperken van wateroverlast in ieder geval omgevingswaarden vastgesteld voor:

a. de veiligheid van bij de verordening aangewezen andere dan primaire waterkeringen, voor zover die niet bij het Rijk in beheer zijn,

b. de gemiddelde kans op overstroming per jaar van bij de verordening aangewezen gebieden met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop regionale wateren moeten zijn ingericht. 3 3 art. 2.13 lid 2 Bij of krachtens de verordening worden voor de toepassing van het eerste lid, onder a, voor daarbij aan te geven locaties nadere regels gesteld over de vaststelling van het waterkerend vermogen van de daar bedoelde

waterkeringen. 3

Artikel 2.13a (verplichte omgevingswaarden provincie voor geluidproductie wegen en lokale spoorwegen)

art. 2.13a, lid 1 Provinciale staten stellen bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij omgevingsverordening aangewezen:

a. wegen in beheer bij de provincie,

b. lokale spoorwegen, voor zover gelegen buiten de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen. 3

art. 2.13a, lid 2 Provinciale staten kunnen deze bevoegdheid delegeren aan gedeputeerde staten. 3

§ 2.3.4 Omgevingswaarden Rijk

Artikel 2.14 (omgevingswaarden Rijk)

art. 2.14 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, omgevingswaarden worden vastgesteld. 3

Artikel 2.15 (verplichte omgevingswaarden Rijk)

art. 2.15 lid 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu en het beheer van natuurlijke hulpbronnen in ieder geval omgevingswaarden vastgesteld voor:

a. de kwaliteit van de buitenlucht, waaronder de depositie en concentraties van verontreinigende stoffen in de buitenlucht, ook in verband met de blootstelling van de mens aan die stoffen, ter uitvoering van de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht,

b. de chemische en ecologische kwaliteit van oppervlaktewaterlichamen en de chemische kwaliteit en kwantitatieve toestand van grondwaterlichamen, ter uitvoering van de kaderrichtlijn water, de grondwaterrichtlijn en de richtlijn prioritaire stoffen,

c. de kwaliteit van zwemwater, ter uitvoering van de zwemwaterrichtlijn, d. de veiligheid van primaire waterkeringen,

e. de veiligheid van andere dan primaire waterkeringen, voor zover die in beheer zijn bij het Rijk.

3 3

3 7 art. 2.15 lid 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt bij besluit als omgevingswaarden geluidproductieplafonds vast aan weerszijden van bij ministeriële regeling aangewezen:

a. wegen in beheer bij het Rijk, b. hoofdspoorwegen.

(4)

2

- Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261) - Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevings 33 962 Spoedwet a 35 347 Wijziging O en natuurver 35 600 Aanvullings 35 054 Aanvullings 34 864 Aanvullings 35 133 Invoeringsw 34 986 Aanvullings 34 985 Wet elektro 35 218 35 395 Wijziging A 35 256 Wet modern verkeer 35 261

151

152 153 154 155 156 157 158

159 160 161 162 163 164 165

166

167 168 169 170

171 172 173 174 175

art. 2.15 lid 3 Als uitgangspunt voor het vaststellen van de omgevingswaarden, bedoeld in het eerste lid, onder d,

geldt ten minste een beschermingsniveau waarmee in 2050 de kans om te overlijden als gevolg van een overstroming achter de primaire waterkering niet groter is dan 1 op 100.000 per jaar. Een hoger beschermingsniveau wordt geboden op plaatsen waar sprake kan zijn van:

a. grote groepen dodelijke slachtoffers, b. substantiële economische schade, of

c. ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

51

art. 2.15 lid 4 Voor de toepassing van het eerste lid, onder d en e, worden bij ministeriële regeling:

a. voor daarbij aan te geven locaties nadere regels gesteld over het bepalen van de hydraulische belasting en de sterkte van de waterkering, en b. de locaties begrensd waarop de omgevingswaarden van toepassing zijn.

3 3

3 7 Artikel 2.15a (omgevingswaarde stikstofdepositie)

art. 2.15a lid 1 In 2030 is de depositie van stikstof op ten minste 50% van het areaal van de voor stikstof gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden niet groter dan de hoeveelheid in mol per hectare per jaar waarboven verslechtering van

de kwaliteit van die habitats niet op voorhand is uit te sluiten. 3

art. 2.15a lid 2 De in het eerste lid bedoelde omgevingswaarde is een resultaatsverplichting. 3

art. 2.15a lid 3 Uiterlijk in 2028 en vervolgens steeds uiterlijk twee jaar voor het verstrijken van de termijn waarbinnen aan de omgevingswaarde moet zijn voldaan, dient de regering een voorstel van wet in tot wijziging van het eerste lid ten behoeve van de vaststelling van de omgevingswaarde voor de volgende periode, zodat de depositie op termijn wordt verminderd tot een niveau dat nodig is voor een gunstige staat van instandhouding van de betrokken

natuurlijke habitats en soorten op landelijk niveau. 3

AFDELING 2.4 TOEDELING VAN TAKEN EN AANWIJZING VAN LOCATIES

§ 2.4.1 Toedeling van specifieke taken aan gemeenten, waterschappen, provincies en Rijk Artikel 2.16 (gemeentelijke taken voor de fysieke leefomgeving)

art. 2.16 lid 1 Bij het gemeentebestuur berusten, naast de elders in deze wet en op grond van andere wetten aan dat bestuur toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, de volgende taken:

a. op het gebied van het beheer van watersystemen en waterketenbeheer:

1°. de doelmatige inzameling van afvloeiend hemelwater, voor zover de houder het afvloeiend hemelwater redelijkerwijs niet op of in de bodem of een oppervlaktewaterlichaam kan brengen, en het transport en de verwerking daarvan,

2°. het treffen van maatregelen in het openbaar gemeentelijke gebied om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de op grond van deze wet aan de fysieke leefomgeving toegedeelde functies zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken, voor zover het treffen van die maatregelen doelmatig is en niet op grond van artikel 2.17, 2.18 of 2.19 tot de taak van een waterschap, een provincie of het Rijk behoort, 3°. de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater,

4°. het beheer van watersystemen, voor zover toegedeeld bij omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, of bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.20, derde lid, 5°. de zuivering van stedelijk afvalwater, in gevallen waarin toepassing is gegeven aan artikel 2.17, derde lid,

b. het behoeden van de staat en werking van openbare wegen, voor zover niet in beheer bij een waterschap, een provincie of het Rijk, voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen,

c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen in beheer bij de gemeente, lokale spoorwegen, voor zover deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, aanhef en onder b, en industrieterreinen, voor zover deze niet zijn aangewezen op grond van artikel 2.12a, eerste lid.

3 3

art. 2.16 lid 2 Op grond van het eerste lid, onder a, onder 3°, wordt stedelijk afvalwater ingezameld en getransporteerd naar een zuiveringtechnisch werk als dat vrijkomt:

a. op de percelen, gelegen binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater met een vervuilingswaarde van ten minste tweeduizend inwonerequivalenten als bedoeld in de richtlijn stedelijk afvalwater wordt geloosd, door middel van een openbaar vuilwaterriool,

b. op andere percelen, voor zover dit doelmatig kan worden uitgevoerd door middel van een openbaar vuilwaterriool.

3

art. 2.16 lid 3 In plaats van een openbaar vuilwaterriool en een zuiveringtechnisch werk kunnen andere passende systemen in beheer bij een gemeente, een waterschap of een rechtspersoon die door een gemeente of waterschap met het

beheer is belast, worden toegepast, als daarmee hetzelfde niveau van het beschermen van het milieu wordt bereikt. 3

Artikel 2.17 (waterschapstaken voor de fysieke leefomgeving)

art. 2.17 lid 1 Bij het waterschapsbestuur berusten, naast de elders in deze wet en op grond van andere wetten aan dat bestuur toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, de volgende taken:

a. op het gebied van het beheer van watersystemen en het waterketenbeheer:

1°. het beheer van watersystemen, voor zover aan het waterschap toegedeeld bij provinciale verordening als bedoeld in artikel 2.18, tweede lid, of bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.20, derde lid, 2°. de zuivering van stedelijk afvalwater, gebracht in een openbaar vuilwaterriool, in een zuiveringtechnisch werk,

b. het behoeden van de staat en werking van openbare wegen voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die wegen, voor zover het beheer van die wegen bij provinciale verordening is toegedeeld aan het waterschap, c. de beheersing van geluid afkomstig van wegen als bedoeld onder b.

3 3

art. 2.17 lid 2 Het waterschapsbestuur kan een andere rechtspersoon belasten met de exploitatie van een zuiveringtechnisch werk. 3

art. 2.17 lid 3 Het waterschapsbestuur en het gemeentebestuur kunnen, in afwijking van het eerste lid, bij gezamenlijk besluit bepalen dat de zuiveringstaak, bedoeld in het eerste lid, onder a, onder 2°, tot de taak van de gemeente

behoort, als dat doelmatiger is voor de zuivering van het stedelijk afvalwater. 3

Artikel 2.18 (provinciale taken voor de fysieke leefomgeving)

art. 2.15 lid 5 De nadere regels, bedoeld in het vierde lid, onder a, worden voor primaire waterkeringen steeds na ten hoogste twaalf jaar herzien. 3

(5)

2

- Aanvullingswet geluid (Stb. 2020-83, kst 35 054) - Aanvullingswet bodem (Stb. 2020-87, kst 34 864) - Aanvullingswet natuur (Stb. 2020-310, kst 34 985) - Aanvullingswet grondeigendom (Stb. 2020-112, kst 35 133) - Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019-517, kst 35 347)

- Wijziging Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering), (kst 35 600) - Wet wijziging Algemene wet bestuurstrecht (kst 35 256)

- Wet elektronische publicaties (Stb. 2020-262, kst 35 218), zoals gewijzigd door (Stb. 2020-211, kst 35 395) - Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261)

- Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevingswet 33 962 Spoedwet aanpak stikstof 35 347 Wijziging Omgevingswet (stikstofr en natuurverbetering) 35 600 Aanvullingswet geluid 35 054 Aanvullingswet bodem 34 864 Aanvullingswet grondeigendom 35 133 Invoeringswet 34 986 Aanvullingswet natuur 34 985 Wet elektronische publicaties 35 218 35 395 Wijziging Awb 35 256 Wet modernisering elektronisch bes verkeer 35 261

176

177 178 179 180 181 182 183

184

185

186 187

188

189 190 191 192 193 194 195

art. 2.18 lid 1 Bij het provinciebestuur berusten, naast de elders in deze wet en op grond van andere wetten aan dat bestuur toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, de volgende taken:

a. met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid: de gebiedsgerichte coördinatie van de uitoefening van taken en bevoegdheden door gemeenten en waterschappen, b. het voorkomen of beperken van geluid in stiltegebieden,

c. het beschermen van de kwaliteit van het grondwater in grondwaterbeschermingsgebieden, in verband met de winning daarvan voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water, d. op het gebied van het beheer van watersystemen en het zwemwaterbeheer:

1°. het beheer van watersystemen, voor zover dat aan de provincie is toegedeeld bij omgevingsverordening als bedoeld in het tweede lid of bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 2.20, derde lid, 2°. het houden van toezicht op het beheer van watersystemen voor zover dat is toegedeeld aan de waterschappen, met uitzondering van het beheer van primaire waterkeringen,

3°. het beheer van de zwemwaterkwaliteit, in ieder geval door het nemen van beheersmaatregelen als bedoeld in artikel 2, zevende lid, van de zwemwaterrichtlijn, voor zover deze taak niet op grond van artikel 2.16, 2.17 of 2.19 berust bij een gemeente, een waterschap of het Rijk,

e. het behoeden van de staat en werking van de volgende infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur:

1°. burgerluchthavens van regionale betekenis, 2°. lokale spoorweginfrastructuur, 3°. wegen in beheer bij de provincie,

f. de beheersing van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.13a, eerste lid, en van industrieterreinen als toepassing is gegeven aan artikel 2.12a, g. op het gebied van natuur:

1°. het behoud of herstel van dier- en plantensoorten die van nature in Nederland in het wild voorkomen, van hun biotopen en habitats, en van in Nederland voorkomende typen natuurlijke habitats, in overeenstemming met de internationaalrechtelijke verplichtingen,

2°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen:

– voor Natura 2000-gebieden, in overeenstemming met de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, met uitzondering van Natura 2000-gebieden of gedeelten daarvan in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, en

– voor bijzondere nationale natuurgebieden, die nodig zijn voor het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen voor de onderscheiden gebieden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, 3°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

3 3 3 3

art. 2.18 lid 2 Bij provinciale verordening wordt, met inachtneming van artikel 2, tweede lid, van de Waterschapswet, het beheer van regionale wateren toegedeeld aan waterschappen. Bij omgevingsverordening kan:

a. het beheer van regionale wateren worden toegedeeld aan andere openbare lichamen, b. het beheer van vaarwegen worden toegedeeld aan waterschappen.

3 art. 2.18 lid 3 In afwijking van het eerste lid berust de taak, bedoeld in het eerste lid, onder e, aanhef en onder 2°, in gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen bij het dagelijks

bestuur van het openbaar lichaam, bedoeld in dat lid. 3

Artikel 2.19 (rijkstaken voor de fysieke leefomgeving)

3 7 9 art. 2.19 lid 2 De volgende taken voor watersystemen berusten bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat:

a. het beheer van rijkswateren,

b. het voorkomen of tegengaan van landwaartse verplaatsing van de kustlijn, voor zover dat volgens die minister nodig is om te voldoen aan een omgevingswaarde voor de veiligheid van primaire waterkeringen als bedoeld in artikel 2.15, eerste lid, onder d,

c. het houden van toezicht op het beheer van primaire waterkeringen door een waterschap of een ander openbaar lichaam, d. het tot stand brengen en beschikbaar stellen van technische leidraden voor het ontwerp en het beheer van primaire waterkeringen.

3 3

3

13

art. 2.19 lid 4 Bij Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties berust de taak van het houden van toezicht op de uitoefening van taken door een waterschap voor het digitaal stelsel, bedoeld in afdeling 20.5. 3

3

7

§ 2.4.2 Aanwijzing van locaties

Artikel 2.20 (aanwijzing en begrenzing van rijkswateren)

art. 2.20 lid 1 Bij algemene maatregel van bestuur worden voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan aangewezen

die behoren tot de rijkswateren. 3

art. 2.20 lid 2 Bij ministeriële regeling worden de waterkeringen en oppervlaktewaterlichamen of onderdelen daarvan die behoren tot de rijkswateren geometrisch begrensd. 3

3

art. 2.19 lid 3 De volgende taken voor infrastructuur en andere voorzieningen berusten bij Onze daarbij genoemde Minister:

a. bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat: het behoeden van de staat en werking van de volgende infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastruc-tuur:

1°. de luchthaven Schiphol en overige burgerluchthavens van nationale betekenis, 2°. hoofdspoorweginfrastructuur en bijzondere spoorweginfrastructuur, 3°. wegen in beheer bij het Rijk,

4°. communicatie-, navigatie- en radarapparatuur buiten luchthavens als bedoeld onder 1°,

b. bij Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat: de beheersing van geluid afkomstig van wegen in beheer bij het Rijk en hoofdspoorwegen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.15, tweede lid,

c. bij Onze Minister van Defensie: het behoeden van de staat en werking van de volgende infrastructuur of andere voorzieningen voor defensie en de nationale veiligheid voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of andere voorzieningen:

1°. militaire luchthavens,

2°. laagvliegroutes voor jacht- en transportvliegtuigen, 3°. militaire terreinen,

4°. munitieopslagplaatsen,

5°. radarstations en zend- en ontvangstinstallaties buiten militaire luchthavens.

3 3

art. 2.19 lid 1 Bij Onze Minister die het aangaat berusten, naast de elders in deze wet en op grond van andere wetten aan het Rijk toegedeelde taken voor de fysieke leefomgeving, de in het tweede tot en met vijfde lid genoemde taken.

3

art. 2.19 lid 5 De volgende taken op het gebied van natuur berusten bij Onze daarbij genoemde Minister:

a. bij Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit:

1°. het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, tweede streep, voor bijzondere nationale natuurgebieden, behalve in de gevallen die zijn aangewezen bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in laatstgenoemd artikelonderdeel,

2°. het voor zover mogelijk opstellen van een kwantificering van de instandhoudingsdoelstellingen voor de in Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden te beschermen habitats en soorten, 3°. het opstellen van rode lijsten die inzicht geven in met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende dier- en plantensoorten die van nature in Nederland voorkomen,

4°. de preventie en beheersing van de introductie en verspreiding van invasieve uitheemse soorten, met uitzondering van de gevallen die zijn aangewezen op grond van artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 3°, b. bij Onze bij algemene maatregel van bestuur aangewezen Minister: het zorg dragen voor het nemen van maatregelen als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder g, onder 2°, eerste streep, voor Natura 2000-gebieden of gedeelten daarvan:

1°. die een oppervlaktewaterlichaam zijn dat in beheer is bij het Rijk, 2°. die voor militaire doeleinden worden gebruikt,

3°. die in beheer zijn bij een van Onze andere Ministers dan Onze Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, of eigendom zijn van de Staat der Nederlanden, in bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen.

(6)

2

- Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261) - Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevings 33 962 Spoedwet a 35 347 Wijziging O en natuurver 35 600 Aanvullings 35 054 Aanvullings 34 864 Aanvullings 35 133 Invoeringsw 34 986 Aanvullings 34 985 Wet elektro 35 218 35 395 Wijziging A 35 256 Wet modern verkeer 35 261 196

197 198 199

200 201 202 203

204 205

206 207 208 209 210 211 212 213

214 215 216

217 218

219 220 221 222 223 224

225 226 227 228

229

art. 2.20 lid 3 Bij ministeriële regeling kunnen rijkswateren worden aangewezen waarvan het beheer, in afwijking van het eerste lid, geheel of gedeeltelijk berust bij daarbij aangegeven niet tot het Rijk behorende openbare lichamen. 3 3 Artikel 2.21 (grondslag aanwijzing en begrenzing van andere locaties)

art. 2.21 lid 1 Bij ministeriële regeling kunnen voor de toepassing van deze wet, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, andere locaties dan bedoeld in artikel 2.20 worden aangewezen en geometrisch begrensd. 3 art. 2.21 lid 2 Op grond van het eerste lid worden in ieder geval de volgende locaties aangewezen:

a. de Nederlandse delen van de stroomgebiedsdistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, met inbegrip van de toedeling van grondwaterlichamen aan die stroomgebiedsdistricten, bedoeld in de kaderrichtlijn water,

b. de zones en agglomeraties, bedoeld in de richtlijn omgevingslawaai, de richtlijn luchtkwaliteit en de richtlijn gevaarlijke stoffen in de lucht. 3

*** 3

Artikel 2.21a Artikel 2.21a (aanwijzing en begrenzing van beperkingengebieden)

art. 2.21a lid 1 Op grond van artikel 2.21, eerste lid, worden in ieder geval aangewezen en geometrisch begrensd de beperkingengebieden met betrekking tot:

a. wegen in beheer bij het Rijk, b. waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, c. hoofdspoorweginfrastructuur,

d. installaties in een waterstaatswerk, anders dan mijnbouwinstallaties.

3

art. 2.21a lid 2 Zolang geen toepassing is gegeven aan het eerste lid, bestaan de beperkingengebieden uit de locatie van het werk of object waarvoor het beperkingengebied wordt aangewezen en de locaties die binnen een bij algemene

maatregel van bestuur bepaalde afstand rond dat werk of object liggen. 3

art. 2.21a lid 3 Het beperkingengebied met betrekking tot een mijnbouwinstallatie in een waterstaatswerk bestaat uit de mijnbouwinstallatie en de locaties die binnen een bij algemene maatregel van

bestuur, in overeenstemming met artikel 2, onder 26, van de richtlijn offshore veiligheid, bepaalde afstand rond die installatie liggen. 3

AFDELING 2.5 INSTRUCTIEREGELS EN INSTRUCTIES

§ 2.5.1 Doorwerking van beleid door instructieregels Artikel 2.22 (grondslag algemene instructieregels provincie)

art. 2.22 lid 1 Bij omgevingsverordening kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, regels worden gesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen om te voldoen aan bij

omgevingsverordening vastgestelde omgevingswaarden of voor het bereiken van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving. 3

art. 2.22 lid 2 In plaats van provinciale staten kunnen gedeputeerde staten in de omgevingsverordening regels stellen over:

a. de geometrische begrenzing van locaties of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de regel ziet, of

b. uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften. 3 3

Artikel 2.23 (inhoud instructieregels provincie)

art. 2.23 lid 1 Regels op grond van artikel 2.22 kunnen alleen worden gesteld over:

a. de inhoud of motivering van:

1°. een programma van gedeputeerde staten als bedoeld in de artikelen 3.4 en 3.8 of een programma als bedoeld in artikel 3.6, 3.7 of paragraaf 3.2.4 dat niet door een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld, 2°. een omgevingsplan of waterschapsverordening,

3°. een maatwerkvoorschrift,

4°. een projectbesluit van gedeputeerde staten of het dagelijks bestuur van het waterschap, 5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde lid,

6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41, die of dat niet door een bestuursorgaan van het Rijk wordt vastgesteld, b. de uitoefening van een taak als bedoeld in artikel 2.16, 2.17 of 2.18.

3 3

art. 2.23 lid 2 De regels kunnen dienen ter uitvoering van een programma van gedeputeerde staten als bedoeld in paragraaf 3.2.4. 3

art. 2.23 lid 3 Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan of waterschapsverordening kunnen alleen worden gesteld over:

a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden, omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3,

b. in een omgevingsplan opgenomen andere dan onder a bedoelde omgevingswaarden, c. op te nemen of opgenomen regels:

1°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, 2°. als bedoeld in artikel 4.6,

3°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.

3

art. 2.23 lid 4 Bij de regels kan een termijn worden gesteld waarbinnen uitvoering moet zijn gegeven aan de regels. 3 3

art. 2.23 lid 5 Bij de regels wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden van de regels kan worden afgeweken als de toepassing van de regels niet toereikend is voor, of in de weg staat aan, het bereiken van de doelen van

de wet. 68

Artikel 2.24 (grondslag algemene instructieregels Rijk)

art. 2.24 lid 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, regels worden gesteld over de uitoefening van taken of bevoegdheden door bestuursorganen om te voldoen aan bij

algemene maatregel van bestuur vastgestelde omgevingswaarden of voor het bereiken van andere doelstellingen voor de fysieke leefomgeving. 3

art. 2.24 lid 2 In afwijking van het eerste lid kunnen de regels bij ministeriële regeling worden gesteld als deze inhouden:

a. de aanwijzing of begrenzing van een locatie of anderszins de geometrische begrenzing of concretisering van de uitoefening van een taak of bevoegdheid waarop de regel ziet, of

b. uitvoeringstechnische, administratieve en meet- of rekenvoorschriften. 3

art. 2.24 lid 3 Regels als bedoeld in het eerste en tweede lid kunnen ook betrekking hebben op de uitoefening van de taak, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onder b, door de beheerder, bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Spoorwegwet. 3 Artikel 2.25 (inhoud instructieregels Rijk)

3 3

3 art. 2.25 lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 kunnen alleen worden gesteld over:

a. de inhoud of motivering van:

1°. een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2, artikel 3.14a of paragraaf 3.2.4, 2°. een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening, 3°. een maatwerkvoorschrift,

4°. een projectbesluit,

5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde of vierde lid, 6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41, 7°. een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 19.14,

8°. een monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 2.20, vierde lid,

9°. een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede lid, of een besluit tot vaststelling van geluidwerende maatregelen als bedoeld in artikel 2.43,

10°. een besluit tot aanwijzing van natuurgebieden als bedoeld in artikel 2.21a, 11°. een besluit tot erkenning op grond van artikel 4.32, tweede lid, onder a, 12°. een plan als bedoeld in artikel 16.53c,

13°. een handeling of besluit als bedoeld in artikel 2.46, eerste of derde lid,

b. de uitoefening van een taak als bedoeld in paragraaf 2.4.1, de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.44, eerste tot en met vierde lid, 2.38 of 2.45 of het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°.

3 3 3

(7)

2

- Aanvullingswet geluid (Stb. 2020-83, kst 35 054) - Aanvullingswet bodem (Stb. 2020-87, kst 34 864) - Aanvullingswet natuur (Stb. 2020-310, kst 34 985) - Aanvullingswet grondeigendom (Stb. 2020-112, kst 35 133) - Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019-517, kst 35 347)

- Wijziging Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering), (kst 35 600) - Wet wijziging Algemene wet bestuurstrecht (kst 35 256)

- Wet elektronische publicaties (Stb. 2020-262, kst 35 218), zoals gewijzigd door (Stb. 2020-211, kst 35 395) - Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261)

- Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevingswet 33 962 Spoedwet aanpak stikstof 35 347 Wijziging Omgevingswet (stikstofr en natuurverbetering) 35 600 Aanvullingswet geluid 35 054 Aanvullingswet bodem 34 864 Aanvullingswet grondeigendom 35 133 Invoeringswet 34 986 Aanvullingswet natuur 34 985 Wet elektronische publicaties 35 218 35 395 Wijziging Awb 35 256 Wet modernisering elektronisch bes verkeer 35 261

230 231

232

233 234 235

236 237 238 239 240

241 242 243

244

245

246

247 248 249

250

251

252

253

254

14 7

art. 2.25 lid 2 De regels kunnen dienen ter uitvoering van een programma van Onze Minister die het aangaat als bedoeld in paragraaf 3.2.4. 3 3

3

9

art. 2.25 lid 4 Bij de regels kan een termijn worden gesteld waarbinnen uitvoering moet zijn gegeven aan de regels. 3 3

art. 2.25 lid 5 Bij de regels wordt bepaald in welke gevallen en onder welke voorwaarden van de regels kan worden afgeweken als de toepassing van de regels niet toereikend is voor, of in de weg staat aan, het bereiken van de doelen van de wet.

68 art. 2.25 lid 6 Onverminderd het derde lid, onder c, kunnen de regels over een omgevingsverordening inhouden dat bij die verordening:

a. afwijkende regels kunnen worden gesteld,

b. nadere regels worden of kunnen worden gesteld. 3

Artikel 2.26 (verplichte instructieregels Rijk programma’s)

art. 2.26 lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, de natuurbescherming en het beheer van watersystemen en

natuurgebieden in ieder geval gesteld over programma’s als bedoeld in paragraaf 3.2.2 die voortvloeien uit internationaalrechtelijke verplichtingen. 3 3

art. 2.26 lid 2 De regels strekken mede ter voorkoming of beperking van achteruitgang van de staat of kwaliteit van de fysieke leefomgeving. 3

art. 2.26 lid 3 De regels strekken in ieder geval tot uitvoering van de:

a. grondwaterrichtlijn, b. habitatrichtlijn, c. kaderrichtlijn mariene strategie, d. kaderrichtlijn maritieme ruimtelijke planning, e. kaderrichtlijn water,

f. nec-richtlijn, g. richtlijn luchtkwaliteit, h. richtlijn omgevingslawaai, i. richtlijn overstromingsrisico’s, j. vogelrichtlijn.

3

Artikel 2.27 (verplichte instructieregels Rijk omgevingsverordening)

3

24

103

118

Artikel 2.28 (verplichte instructieregels Rijk omgevingsplan en projectbesluit)

3

13

24

118

157 art. 2.28 Regels op grond van artikel 2.24 worden in ieder geval gesteld over omgevingsplannen en projectbesluiten met het oog op:

a. het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of aantoonbaar te verwachten archeologische monumenten, in ieder geval ter uitvoering van het Europees landschapsverdrag, het verdrag van Granada en het verdrag van Valletta,

b. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van wereld-erfgoed, in ieder geval ter uitvoering van het werelderfgoedverdrag,

c. het waarborgen van de veiligheid, het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, met betrekking tot de externe veiligheidsrisico’s van opslag, productie, gebruik en vervoer van gevaarlijke stoffen, in ieder geval ter uitvoering van de Seveso-richtlijn,

d. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing van geluid afkomstig van wegen, spoorwegen en industrieterreinen,

e. het behoeden van de staat en werking van de infrastructuur of voorzieningen, bedoeld in artikel 2.19, derde lid, onder a, onder 4°, en onder c, onder 2° tot en met 5°, voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur of voorzieningen,

f. het behoeden van de staat en werking van lokale spoorweginfrastructuur binnen de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur,

g. het bij nieuwe ontwikkelingen bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen,

h. het uitsluiten van het gebruik van locaties op de Waddeneilanden en in de Waddenzee voor een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van delfstoffen,

i. het beschermen van de gezondheid en het milieu, met betrekking tot het beschermen van de bodem of het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege het gebruik van de bodem, j. het aanwijzen van locaties waarbinnen:

1°. de jacht niet mag worden uitgeoefend met gebruikmaking van een geweer,

2°. de in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen van houtopstanden niet van toepassing zijn.

3

37 7

3

7 3

3

art. 2.25 lid 3 Regels over de inhoud of motivering van een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening kunnen alleen worden gesteld over:

a. de uitoefening van taken als bedoeld in paragraaf 2.4.1, waaronder regels over op te nemen of opgenomen omgevingswaarden, omgevingsvergunningen voor een omgevingsplanactiviteit en omgevingsvergunningen als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4,

b. in een omgevingsplan of omgevingsverordening opgenomen andere dan onder a bedoelde omgevingswaarden, c. op te nemen of opgenomen regels:

1°. in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22, 5.19, eerste lid, 5.34, derde lid, onder c, onder 1°, 8.1, vierde lid, of 8.2, vierde lid, 2°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid,

3°. in een omgevingsplan over bouwactiviteiten, 4°. in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 16.55, vierde lid, 5°. als bedoeld in artikel 4.6,

6°. over monitoring als bedoeld in de artikelen 20.1 en 20.2 en gegevensverzameling als bedoeld in artikel 20.6.

3 art. 2.25 lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 kunnen alleen worden gesteld over:

a. de inhoud of motivering van:

1°. een programma als bedoeld in paragraaf 3.2.2, artikel 3.14a of paragraaf 3.2.4, 2°. een omgevingsplan, waterschapsverordening of omgevingsverordening, 3°. een maatwerkvoorschrift,

4°. een projectbesluit,

5°. een besluit tot het buiten toepassing laten van regels als bedoeld in artikel 5.53, derde of vierde lid, 6°. een legger, met inbegrip van een technisch beheerregister, of peilbesluit als bedoeld in artikel 2.39 of 2.41, 7°. een calamiteitenplan als bedoeld in artikel 19.14,

8°. een monitoringsprogramma als bedoeld in artikel 2.20, vierde lid,

9°. een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden als bedoeld in artikel 2.12a, eerste lid, 2.13a, eerste lid, of 2.15, tweede lid, of een besluit tot vaststelling van geluidwerende maatregelen als bedoeld in artikel 2.43,

10°. een besluit tot aanwijzing van natuurgebieden als bedoeld in artikel 2.21a, 11°. een besluit tot erkenning op grond van artikel 4.32, tweede lid, onder a, 12°. een plan als bedoeld in artikel 16.53c,

13°. een handeling of besluit als bedoeld in artikel 2.46, eerste of derde lid,

b. de uitoefening van een taak als bedoeld in paragraaf 2.4.1, de uitoefening van een bevoegdheid als bedoeld in artikel 2.44, eerste tot en met vierde lid, 2.38 of 2.45 of het treffen van maatregelen als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, onder b, onder 2°.

3 3 3

art. 2.27 Regels op grond van artikel 2.24 worden in ieder geval gesteld over omgevingsverordeningen met het oog op:

a. het behoud van cultureel erfgoed,

b. het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed, in ieder ter uitvoering van het werelderfgoedverdrag,

c. het beschermen van de gezondheid en het beschermen van het milieu, met betrekking tot het voorkomen of beperken van geluid in stiltegebieden,

d. het beschermen van de gezondheid, het beschermen van het milieu, het beheer van natuurlijke hulpbronnen en het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening, met betrekking tot het beschermen van de kwaliteit van regionale wateren waaruit water voor de bereiding van voor menselijke consumptie bestemd water wordt gewonnen, in ieder geval ter uitvoering van de kaderrichtlijn water,

e. het behoeden van de staat en werking van:

1°. burgerluchthavens van regionale betekenis,

2°. lokale spoorweginfrastructuur buiten de gebieden die op grond van artikel 20, derde lid, van de Wet personenvervoer 2000 zijn aangewezen en voor zover voor die infrastructuur geen toepassing is gegeven aan artikel 4, derde lid, van de Wet lokaal spoor, voor nadelige gevolgen van activiteiten op of rond die infrastructuur,

f. het beschermen van de gezondheid, met betrekking tot de beheersing van geluid afkomstig van wegen en lokale spoorwegen.

3 3

(8)

2

- Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261) - Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevings 33 962 Spoedwet a 35 347 Wijziging O en natuurver 35 600 Aanvullings 35 054 Aanvullings 34 864 Aanvullings 35 133 Invoeringsw 34 986 Aanvullings 34 985 Wet elektro 35 218 35 395 Wijziging A 35 256 Wet modern verkeer 35 261

255 256 257

258

259

260 261 262 263 264 265 266

267 268 269 270 271 272 273

274

275 276 277 278 279 280 281 282 283 284 285 286 287 288

289 290

291 292

162

Artikel 2.29 (verplichte instructieregels Rijk omgevingsplan en projectbesluit voor luchthavens)

art. 2.29 lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 worden in ieder geval gesteld over omgevingsplannen en projectbesluiten met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid rond luchthavens, het

behoeden van de staat en werking van luchthavens en een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in de directe omgeving daarvan. De regels worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van het verdrag van Chicago. 3 3

3

8

art. 2.29 lid 3 In afwijking van artikel 2.25, eerste en derde lid, kunnen de regels over burgerluchthavens van regionale betekenis waarvoor een luchthavenbesluit geldt ook een opdracht bevatten tot het in het luchthavenbesluit overnemen

van die regels of het in het luchthavenbesluit stellen van nadere regels. 3

Artikel 2.29a (verplichte instructieregels Rijk geluidproductieplafonds)

art. 2.29a Regels op grond van artikel 2.24 worden in ieder geval gesteld over besluiten tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden met het oog op het beschermen van de gezondheid. 3 Artikel 2.30 (verplichte instructieregels Rijk zwemlocaties)

art. 2.30 Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op het waarborgen van de veiligheid en het beschermen van de gezondheid in ieder geval gesteld over:

a. de aanwijzing van zwemlocaties ter uitvoering van de zwemwaterrichtlijn***,

b. de uitoefening van de taken voor zwemlocaties***, bedoeld in artikel 2.18, eerste lid, onder d, onder 3°, en de bevoegdheid, bedoeld in artikel 2.38, c. de vaststelling door gedeputeerde staten van het badseizoen, bedoeld in artikel 2, onder 6, van de zwemwaterrichtlijn.

3 (2)W

Artikel 2.31 (verplichte instructieregels Rijk stedelijk afvalwater)

art. 2.31 lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op het beschermen van de gezondheid en het beheer van watersystemen in ieder geval gesteld over het ontwerp, de bouw en het onderhoud van openbare vuilwaterriolen. 3

art. 2.31 lid 2 De regels worden in ieder geval gesteld ter uitvoering van de richtlijn stedelijk afvalwater. 3

Artikel 2.31a (verplichte instructieregels Rijk natuurgebieden, flora en fauna)

art. 2.31a lid 1 Regels op grond van artikel 2.24 worden met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap in ieder geval gesteld over:

a. het behoud of herstel van de staat van instandhouding van diersoorten, plantensoorten, biotopen en habitats ter voldoening aan internationaalrechtelijke verplichtingen, b. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van Natura 2000-gebieden,

c. de aanwijzing, de instandhoudingsdoelstellingen en de bescherming van bijzondere nationale natuurgebieden, voor zover noodzakelijk ter uitvoering van de vogelrichtlijn en de habitatrichtlijn, d. de aanwijzing en bescherming van gebieden, behorende tot het natuurnetwerk Nederland, voor zover noodzakelijk ter voldoening aan internationaalrechtelijke verplichtingen, e. de aanwijzing van nationale parken,

f. de vaststelling door bestuursorganen van plannen als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn.

3

art. 2.31a lid 2 Regels als bedoeld in artikel 2.25, eerste lid, onder a, onder 13°, kunnen met het oog op de bescherming, het herstel en de ontwikkeling van natuur of met het oog op andere maatschappelijke behoeften worden gesteld over:

a. het registreren van stikstofdepositieruimte,

b. het reserveren en toedelen van stikstofdepositieruimte voor Natura 2000-activiteiten. 3

Artikel 2.32 (ontheffing instructieregels)

art. 2.32 lid 1 Bij een regel op grond van artikel 2.22, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van die regel. 3 art. 2.32 lid 2 Bij een regel op grond van artikel 2.24, eerste lid, kan worden bepaald dat Onze Minister die het aangaat, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente, waterschap of provincie, ontheffing kan verlenen van die

regel. Bij de regel kan worden bepaald dat voor het besluit tot het verlenen van een ontheffing overeenstemming is vereist met Onze Minister die het aangaat of Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 3 3 art. 2.32 lid 3 Bij een regel op grond van artikel 2.24, eerste lid, kan worden bepaald dat gedeputeerde staten, op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap, ontheffing kunnen verlenen van die regel, als de

aanwijzing of begrenzing van een locatie waarop die regel ziet, wordt bepaald in een besluit van een bestuursorgaan van de provincie. 3

art. 2.32 lid 4 Als bij een regel als bedoeld in artikel 2.25, zesde lid, is bepaald dat bij omgevingsverordening van een regel kan worden afgeweken of nadere regels worden of kunnen worden gesteld, kan daarbij ook worden bepaald dat

gedeputeerde staten op verzoek van een bestuursorgaan van een gemeente of waterschap ontheffing kunnen verlenen van die regel of nadere regels. 3 3

art. 2.32 lid 5 Een ontheffing wordt alleen verleend als de uitoefening van de taak of bevoegdheid waarvoor ontheffing wordt gevraagd onevenredig wordt belemmerd in verhouding tot het belang dat wordt gediend met de regel waarvan

ontheffing is gevraagd. 3

art. 2.32 lid 6 Aan een ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden. In de ontheffing kan worden bepaald dat deze geldt voor een daarbij gestelde termijn. 3

§ 2.5.2 Doorwerking van beleid door instructies Artikel 2.33 (grondslag instructie provincie)

art. 2.33 lid 1 Gedeputeerde staten kunnen, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, tweede lid, de gemeenteraad of het waterschapsbestuur waarvan het beheergebied geheel of grotendeels in de betrokken provincie is gelegen

een instructie geven over de uitoefening van een taak of bevoegdheid. 3

art. 2.33 lid 2 Een instructie kan alleen worden gegeven aan:

a. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, b. het waterschapsbestuur, als dat nodig is voor een doelmatige beheersing van het geluid afkomstig van wegen als bedoeld in artikel 2.17, eerste lid, onder c,

c. het waterschapsbestuur, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig regionaal waterbeheer,

d. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit***, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3 3 3

art. 2.33 lid 3 Op het geven van een instructie is artikel 2.23, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. 3

art. 2.33 lid 4 Een instructie kan niet worden gegeven als toepassing kan worden gegeven aan:

a. artikel 124, 124a of 273a van de Gemeentewet, of

b. artikel 156, eerste lid, van de Waterschapswet. 3

h. het uitsluiten van het gebruik van locaties op de Waddeneilanden en in de Waddenzee voor een mijnbouwwerk voor het opsporen of winnen van delfstoffen,

i. het beschermen van de gezondheid en het milieu, met betrekking tot het beschermen van de bodem of het voorkomen van onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid vanwege het gebruik van de bodem, j. het aanwijzen van locaties waarbinnen:

1°. de jacht niet mag worden uitgeoefend met gebruikmaking van een geweer,

2°. de in artikel 4.3 bedoelde regels over het vellen van houtopstanden niet van toepassing zijn.

art. 2.29 lid 2 De regels gaan in ieder geval over:

a. het in het omgevingsplan of projectbesluit opnemen van het luchthavengebied behorend bij:

1°. de luchthaven Schiphol,

2°. de overige burgerluchthavens van nationale betekenis waarvoor een luchthavenbesluit geldt, 3°. de militaire luchthavens waarvoor een luchthavenbesluit geldt,

b. de functie en activiteiten van de grond binnen het luchthavengebied, bedoeld onder a, voor zover die regels nodig zijn voor het gebruik van het gebied als luchthaven,

c. het in het omgevingsplan of projectbesluit opnemen van het beperkingengebied behorend bij de luchthavens, bedoeld onder a, en het beperkingengebied, bedoeld in artikel 8a.54 in samenhang met artikel 8a.55 van de Wet luchtvaart, behorend bij buitenlandse luchthavens,

d. de beperkingen voor de functie en activiteiten binnen het beperkingengebied, bedoeld onder c, voor zover die regels nodig zijn met het oog op de vliegveiligheid of in verband met het externe veiligheidsrisico en het geluid veroorzaakt door het luchthavenluchtverkeer.

37 7

3 3

(9)

2

- Aanvullingswet geluid (Stb. 2020-83, kst 35 054) - Aanvullingswet bodem (Stb. 2020-87, kst 34 864) - Aanvullingswet natuur (Stb. 2020-310, kst 34 985) - Aanvullingswet grondeigendom (Stb. 2020-112, kst 35 133) - Spoedwet aanpak stikstof (Stb. 2019-517, kst 35 347)

- Wijziging Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering), (kst 35 600) - Wet wijziging Algemene wet bestuurstrecht (kst 35 256)

- Wet elektronische publicaties (Stb. 2020-262, kst 35 218), zoals gewijzigd door (Stb. 2020-211, kst 35 395) - Wet modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer (kst 35 261)

- Verzamelwet IenW 2019 (kst 35 319)

*** betekent: er is tekst vervallen

Omgevingswet 33 962 Spoedwet aanpak stikstof 35 347 Wijziging Omgevingswet (stikstofr en natuurverbetering) 35 600 Aanvullingswet geluid 35 054 Aanvullingswet bodem 34 864 Aanvullingswet grondeigendom 35 133 Invoeringswet 34 986 Aanvullingswet natuur 34 985 Wet elektronische publicaties 35 218 35 395 Wijziging Awb 35 256 Wet modernisering elektronisch bes verkeer 35 261 293

294

295

296 297 298 299

300 301 302 303 304 305 306 307 308

309

310 311 312 313

314

315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327

328 329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340

Artikel 2.34 (grondslag instructie Rijk)

art. 2.34 lid 1 Onze Minister die het aangaat, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, kan, met inachtneming van de grenzen van artikel 2.3, derde lid, een instructie geven aan het

provinciebestuur, het gemeentebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid. 3 3

art. 2.34 lid 2 Een instructie kan alleen worden gegeven aan:

a. provinciale staten over het stellen van regels in een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.22 of 4.1, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, b. gedeputeerde staten over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties,

c. provinciale staten over een besluit tot vaststelling van geluidproductieplafonds als omgevingswaarden rondom industrieterreinen waarop zich voorzieningen voor defensie bevinden, als toepassing is gegeven aan artikel 2.12a, eerste lid,

d. de gemeenteraad over het stellen van regels in een omgevingsplan als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties, e. het dagelijks bestuur van het waterschap over een projectbesluit, als dat nodig is met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.

3 3

art. 2.34 lid 3 In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat een instructie geven aan het provinciebestuur of het waterschapsbestuur over de uitoefening van een taak of bevoegdheid op het gebied van

het beheer van watersystemen of het waterketenbeheer, als dat nodig is voor een samenhangend en doelmatig waterbeheer. 3

3 8

art. 2.34 lid 5 Op het geven van een instructie is artikel 2.25, tweede en vierde lid, van overeenkomstige toepassing. 3

art. 2.34 lid 6 Een instructie kan niet worden gegeven als toepassing kan worden gegeven aan:

a. artikel 124a, 124b of 268 van de Gemeentewet, b. artikel 121 of 261 van de Provinciewet, of c. de Wet Naleving Europese regelgeving publieke entiteiten.

3

Artikel 2.35 (toepassing instructie)

art. 2.35 lid 1 Een instructie kan niet worden gegeven als deze is bedoeld voor herhaalde uitvoering door verschillende bestuursorganen. 3 3

art. 2.35 lid 2 Een instructie met het oog op een belang als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid, onder a, of derde lid, onder a, kan alleen worden gegeven als het belang is aangegeven in een door een bestuursorgaan van de provincie of het

Rijk openbaar gemaakt document. 3

§ 2.5.3 Indeplaatstreding en vernietiging waterschapsbeslissingen Artikel 2.36 (bevoegdheid tot indeplaatstreding)

art. 2.36 lid 1 Gedeputeerde staten kunnen namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap voorzien in het gevorderde als het waterschapsbestuur:

a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een instructie op grond van artikel 2.33 of artikel 12.18,

b. een bij of krachtens afdeling 18.3 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens die afdeling gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht. 3 3 art. 2.36 lid 2 Onze Minister die het aangaat kan namens het waterschapsbestuur en ten laste van het waterschap voorzien in het gevorderde als het waterschapsbestuur:

a. niet binnen de daarvoor gestelde termijn uitvoering geeft aan een instructie op grond van artikel 2.34,

b. een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde beslissing niet of niet naar behoren neemt of een bij of krachtens hoofdstuk 18 gevorderde handeling niet of niet naar behoren verricht, c. niet of niet naar behoren uitvoering geeft aan een op grond van afdeling 20.5 opgedragen taak.

3

art. 2.36 lid 3 Op de uitoefening van de bevoegdheid, bedoeld in het tweede lid, zijn de artikelen 121, tweede en vierde lid, en 121a tot en met 121e van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. 3

Artikel 2.37 (vernietiging waterschapsbeslissingen door het Rijk)

art. 2.37 lid 1 Een besluit of een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg van het waterschapsbestuur kan bij koninklijk besluit worden vernietigd als het besluit of de beslissing is genomen in strijd met:

a. een regel op grond van artikel 2.24 of een instructie op grond van artikel 2.34,

b. het bepaalde bij of krachtens hoofdstuk 18. 3

art. 2.37 lid 2 Op een vernietiging zijn de artikelen 266 tot en met 274a van de Provinciewet van overeenkomstige toepassing. Op de vernietiging van een niet-schriftelijke beslissing gericht op enig rechtsgevolg zijn de afdelingen 10.2.2 en

10.2.3 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing. 3

AFDELING 2.6 BIJZONDERE TAKEN EN BEVOEGDHEDEN

§ 2.6.1 Bijzondere beheertaken en -bevoegdheden water, waterstaatswerken en wegen Artikel 2.38 (zwemverbod en negatief zwemadvies)

art. 2.38 Gedeputeerde staten zijn bevoegd voor oppervlaktewaterlichamen een negatief zwemadvies te geven of een zwemverbod in te stellen met het oog op het waarborgen van de veiligheid of het beschermen van de gezondheid. 3 3

Artikel 2.39 (legger)

art. 2.39 lid 1 De beheerder van waterstaatswerken stelt een legger vast, waarin is omschreven waaraan die waterstaatswerken naar ligging, vorm, afmeting en constructie moeten voldoen. 3 art. 2.39 lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing op waterstaatswerken die op grond van artikel 2.18, tweede lid, of 2.20, derde lid, in beheer zijn bij een ander openbaar lichaam dan een waterschap of het Rijk. 3 art. 2.39 lid 3 Als bijlage bij de legger wordt voor primaire waterkeringen of waterkeringen waarvoor omgevingswaarden zijn vastgesteld als bedoeld in artikel 2.13, eerste lid, onder a, of 2.15, eerste lid, onder e, een technisch

beheerregister opgenomen, waarin de voor het behoud van het waterkerend vermogen kenmerkende gegevens van de constructie en de feitelijke toestand nader zijn omschreven. 3 art. 2.39 lid 4 Bij of krachtens omgevingsverordening of, voor waterstaatswerken in beheer bij het Rijk, algemene maatregel van bestuur, kan vrijstelling worden verleend van de in het eerste lid bedoelde verplichtingen voor

waterstaatswerken die zich naar hun aard of functie niet lenen voor het omschrijven van die elementen, of die geringe afmetingen hebben. 3

Artikel 2.40 (toegangsverbod waterstaatswerken en wegen)

art. 2.40 lid 1 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat kan de toegang tot een waterstaatswerk of een weg in beheer bij het Rijk beperken of verbieden door dat ter plaatse, of op een andere geschikte wijze, bekend te maken. 3 3

art. 2.40 lid 2 Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik door het openbaar verkeer***. 3 3

Artikel 2.41 (peilbesluit)

art. 2.41 lid 1 Het waterschapsbestuur of het bevoegde bestuursorgaan van een ander openbaar lichaam waarbij op grond van artikel 2.18, tweede lid, watersystemen in beheer zijn, stelt een of meer peilbesluiten vast voor de bij

omgevingsverordening aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan die deel uitmaken van die watersystemen. 13

art. 2.41 lid 2 Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat stelt een of meer peilbesluiten vast voor bij algemene maatregel van bestuur aangewezen oppervlaktewaterlichamen, grondwaterlichamen of onderdelen daarvan, die behoren

tot de rijkswateren. 3

art. 2.41 lid 3 Een peilbesluit voorziet in de vaststelling van waterstanden of bandbreedten waarbinnen waterstanden kunnen variëren, die gedurende daarbij aangegeven perioden of omstandigheden zoveel mogelijk in stand worden gehouden.

13 Artikel 2.42 (rangorde bij waterschaarste)

art. 2.42 lid 1 Bij algemene maatregel van bestuur wordt de rangorde van maatschappelijke en ecologische behoeften vastgesteld, die bij waterschaarste of dreigende waterschaarste bepalend is voor de verdeling van het beschikbare

oppervlaktewater. 3

art. 2.34 lid 4 In aanvulling op het tweede lid kan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, in overeenstemming met Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, een instructie geven aan de gemeenteraad tot het in het omgevingsplan voor een locatie opnemen van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht en tot het daarbij bepalen dat wordt voorzien in het beschermen van het stads- of dorpsgezicht, als dat nodig is voor het behoud van cultureel erfgoed.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Indien de planmatige begeleiding en ondersteuning als verplichting is opgelegd, vergoedt het verantwoordelijk bestuursorgaan de kosten voor de planmatige begeleiding en ondersteuning

1227/2011 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2011 betreffende de integriteit en transparantie van de groothandelsmarkt voor energie (PbEU 2011, L 326), alsmede

Zo worden in artikel 6 van het Besluit op afstand uitleesbare meetinrichtingen eisen gesteld aan de beveiliging van de meetinrichting voor warmte en wordt in Artikel 7 geregeld

De ambtenaren van de Autoriteit Consument en Markt, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Instellingswet Autoriteit Consument en Markt, zijn bevoegd om voor het toezicht op

Een ieder die op het moment van inwerkingtreding van deze wet naar hij weet of behoort te weten beschikt over ten minste 2 procent maar minder dan 3 procent van het kapitaal of

Transponeringstabelen in te trekken besluiten op grond van de WVO naar Uitvoeringsbesluit WVO 20XX en WVO

Een erkenning ITK als bedoeld in het eerste lid wordt verleend onder de voorwaarde dat de kwaliteitszorg uiterlijk twee jaar na de datum waarop de erkenning ITK in werking

Aan artikel 3, tweede lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: Hierbij wordt in ieder geval invulling gegeven aan het recht van de werknemer om onbereikbaar te zijn om arbeid te