• No results found

Watergeeffrequentie en substraatsystemen bij Bouvardia

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Watergeeffrequentie en substraatsystemen bij Bouvardia"

Copied!
18
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

K ö e£>

Proefstation voor de Bloemisterij Linnaeuslaan 2A 1431 JV Aalsmeer tel. 02977-52525 ISSN 0921-710X Watergeeffrequentie en substraatsystemen bij Bouvardia Rapport n r 86 Ctzt '6>. P r i j s f 7,50

R. Baas, J. de Dood, D. Kuiper (onderzoek) K. Boer (gewasverzorging)

N. van Mourik (assistentie)

November 1989

Dit rapport wordt U toegezonden na storting van f 7,50 op giro 174855 ten name van Proefstation Aalsmeer, onder vermelding van: 'Rapport 86, Water-geeffrequentie en substraatsystemen bij Bouvardia'.

1SNU

,.'

CENTRALE LANDBOUW/CATALOGUS

(2)

Inhoud 1. Inleiding 3 2. Werkwijze 4 2.1 Teeltomstandigheden 4 2.2 Waarnemingen 5 3. Resultaten 5 3.1 Produktiewaarnemingen 5 3.2 Wortelmilieuwaarnemingen 7 4. Discussie 9 5. Samenvatting en conclusies/aanbevelingen 10 Literatuur 11 Bijlage 1 12

(3)

1. Inleiding

De teelt van enkele bloemisterij gewassen zoals Bouvardia en anjer op substraat gebeurt nog op geringere schaal dan bij groentegewassen. Deels kan dit verklaard worden door problemen die in de praktijk bij de teelt van deze gewassen op substraat opgetreden zijn. Een aantal mogelijke oor-zaken kunnen hierbij genoemd worden, waaronder een verstoorde zuurstof-voorziening in het wortelmilieu, en onbekendheid met teelt op substraten

in het algemeen. Een gebrek aan zuurstof kan een aantal negatieve gevolgen voor planten hebben waaronder een verminderde ademhaling (welke benodigd is voor o.a. groei en ionenopname), verminderde groei van de wortels

(Jackson 1984), en verminderde produktie van bovengrondse droge stof. Plantensoorten die minder last hebben van zuurstofarme omstandigheden in het wortelmilieu bezitten het vermogen meer zuurstof te transporteren uit het spruitmilieu, of uit andere delen van de wortels door aërenchymwortels

(De Willigen en Van Noordwijk 1989). Een maat hiervoor is de wortel-porositeit. Het is aangetoond dat anjer en Bouvardia een gering vermogen bezitten tot aërenchymvorming (Van Noordwijk en Brouwer 1988). Problemen bij de groei van Bouvardia op substraat zouden dus inderdaad samen kunnen hangen met problemen in de zuurstofvoorziening. Deze veronderstelling vormde de aanleiding voor het opzetten van de in dit verslag beschreven proef. Doel hierbij was om de zuurstofbeschikbaarheid te variëren middels 1) gebruik van verschillende substraatsystemen, te weten steenwol welke kaal, afgedekt of ingeluierd was, en 2) het toedienen van verschillende watergeeffrequenties, waarbij de totale hoeveelheid bij alle behandelingen gelijk was. Het idee hierachter was middels deze behandelingen verschil-len in het volumepercentage lucht, en de hiermee samenhangende zuurstof-beschikbaarheid te creëren.

(4)

2. Werkwijze

Het experiment was een 3*3 factorieel experiment met watergeef-frequenties en substraatsystemen als onafhankelijke factoren. Er waren vier herhalingen per behandeling. De substraatbehandelingen bestonden uit steenwolmatten die kaal waren, matten afgedekt met plastic (vrije drainage aan de onderzijde), en matten welke ingehuld waren met plastic (waarin horizontale drainagespleten gesneden waren op grondniveau). De watergeef-frequenties varieerden gedurende de teelt volgens tabel 1.

Tabel 1. Toegepaste gietfrequenties

Periode mei/juli juli/aug sept/okt nov/dec jan/feb mrt/apr mei/juni 1988 1988 1988 1988 1989 1989 1989 Behandeling laag 2x/dag 3x/dag 2x/dag lx/dag lx/2 dagen lx/dag lx/2 dagen middel 4x/dag 6x/dag 4x/dag 2x/dag lx/dag 2x/dag 2x/dag hoog 6x/dag 9x/dag 6x/dag 4x/dag 2x/dag 4x/dag 8x/dag

De grootte per herhaling (veld) was 3 meter, waarin in de lengterichting Cultilène twee rijen van drie aaneengesloten steenwolmatten van 100 x 30 cm breedte en 10 cm hoogte lagen. Per veld waren 54 druppelaars aanwezig, elk met een capaciteit van 1 liter per uur. Per veld stonden 60 Bouvar-diaplanten ('Van Zijverden dubbele witte'). De stekken werden geplant op 21 maart 1988; de steenwol was eerst bevochtigd met een voeding van 1,5 mS/cm. Na ca. vier weken werden de stekken getopt tot op twee bladparen ter bevordering van het uitlopen van okselscheuten.

2.1 Teeltomstandigheden

Er werd gestreefd de temperatuur op 20°C te houden, en een relatieve vochtigheid van 85%. Als gevolg van klimaatschommelingen kon de tem-peratuur echter oplopen tot ca. 25°C en de r.v. dalen tot ca. 40%. De

(5)

CO2-concentratie werd alleen bij gesloten ramen verhoogd tot 1000 ppm.

De voeding bestond uit het A.0.0.0. schema voor rozen (zie Bijlage 1). Er werd naar gestreefd de EC in de mat tussen de 2-3 mS/cm te houden; dit gebeurde enerzijds door de EC van het voedingswater te regelen, en ander-zijds het drainpercentage te variëren. De pH van het toegediende water was ca. 5,5. De bloeiinductie gebeurde door een kortedag-behandeling gedurende twee à drie weken wanneer de scheuten 40-50 cm hoog waren.

2.2 Waarnemingen

Wanneer takken oogstrijp waren werden ze geoogst. Dit gebeurde door ze tussen het eerste en tweede bladpaar vanaf de teruggesnoeide struik te breken, en vervolgens de lengte te meten. De lengte werd bepaald met lengteklassen (cm): 30-40, 40-50, 50-60, 60-70, 70-80, en langer dan 80. Takken kleiner dan 30 cm werden als afwijkend beschouwd. Het aantal takken en het gewicht per lengteklasse werd per veld bepaald.

Iedere twee weken werden de EC, pH en samenstelling van de voedingsoplossing in de mat bepaald. Het drainpercentage werd tweemaal per week bepaald in één mat per veld, met twee herhalingen per behandeling.

Het vochtpercentage in de matten werd een aantal malen bepaald door een destructief matmonster tijdens de vierde snede. Dit gebeurde met behulp van een aspergeblikje met een scherpe rand, waardoor een volume steenwol van 0,21 liter uitgeboord werd. Dit werd gedroogd bij 70 C gedurende 24 uur (vier monsters per behandeling).

3. Resultaten

3.1 Productiewaarnemingen

De totale opbrengstgegevens staan vermeld in figuur la tot en met ld. Aangezien er meestal geen significante verschillen tussen de

watergeef-frequenties in produktie gevonden werden zijn de produktiegegevens gepooled (samengevoegd) over de verschillende watergeeffrequenties. Het bleek dat er alleen bij de tweede en de vierde snee significante

produk-tieverschillen gevonden werden van gemiddeld 15%; de kale matten vertoon-den een hogere produktie. Verder bleek er bij alle behandelingen een aan-zienlijke (gemiddeld 75% in totaalgewicht en 56% in totaal aantal takken) verhoging van de produktie gedurende de vijfde (laatste) snede opgetreden

(6)

te zijn. Opvallend was verder dat bij de derde snede in de winterperiode gemiddeld zwaardere (fig. le) en langere (fig. ld) takken gesneden werden.

In tabel 2 zijn de resultaten over de gehele proefperiode samengevat.

Tabel 2. Gegevens van de totale (cumulatieve) produktie gedurende het ex-periment (sneden 1 t/m 5). Verschillende letters tussen haakjes geven significante verschillen aan volgens de L.S.D.-methode

(a-O.05)

totaal-gewicht (g/veld)

WATERGIFT

ingeluierd

SUBSTRAATsys teem

(a) afgedekt (a) kaal (b)

hoog middel laag 20704 20271 20244 20441 21256 19971 22852 22409 21134 totaal aantal WATERGIFT takken/ve hoog middel laag takgewicht WATERGIFT (g/tak) hoog middel laag ld ingeluierd 1149 1139 1151 ingeluierd 18.0 17.8 17.6 SUBSTRAATsysteem (a) afgedekt (a)

1119 1152 1121 SUBSTRAATsys teem afgedekt 18.3 18.4 17.8 kaal 1248 1237 1206 kaal 18.4 18.1 17.6 (b)

gewicht per lengte (g/m)

WATERGIFT ingeluierd SUBSTRAATsysteem afgedekt kaal hoog middel laag 33.5 32.5 32.7 33.6 33.2 33.4 32.9 32.5 32.1

gemiddelde lengte (cm/tak)

ingeluierd WATERGIFT

SUBSTRAATsysteem

(a) afgedekt (ab) kaal (b)

hoog middel laag 53.9 54.7 53.8 54.5 55.4 53.3 55.9 55.7 54.6

(7)

3.2 Wortelmilieuwaarnemingen

-Drainpercentage en verbruik

In tabel 3 staan enkele gegevens betreffende de drainpercentages en het verbruik vermeld. Het blijkt dat het substraatsysteem een duidelijk effect op het drainpercentage en verbruik heeft: een lager drainpercentage bij de kale matten als gevolg van een hoger waterverbruik (gewas + mat-verdamping). De verschillen in drainpercentage en gemiddelde verdamping tussen de verschillende watergeeffrequenties bleken gering te zijn.

Het verloop van het drainpercentage gedurende de teelt (in de kale mat als voorbeeld in fig. 2) bleek een grote variatie te tonen. Ook is het

verloop van het verbruik (=gewasverdamping + matverdamping) gegeven in fig. 2. Alleen gedurende de laatste twee sneden blijkt er een duidelijk toenemend verbruik gedurende een snede te zijn. Ook blijkt dat de verdamp-ing sterk toeneemt aan het einde van de proef, wanneer de stralverdamp-ingssom per dag en de gemiddelde dagtemperatuur de hoogste waarde bereikt hebben (fig. 4). In fig.3 is een gedetailleerder beeld gegeven van het drainpercentage tussen een gedeelte van de derde en vierde snede. Bij de lage watergeef-frequentie blijkt duidelijk een grotere fluctuatie in drainpercentage op te treden. Ook is duidelijk dat de kale matten een lager drainpercentage hebben.

Tabel 3. Drainpercentage en waterverbruik (in ml/dag*mat) bij kale, af-gedekte en ingeluierde matten, en bij de verschillende frequenties gedurende het gehele experiment (530-538 waarnemingen); n.b. 1 mat = 0,5 m2 (netto) Substraatsysteem kaal afgedekt ingeluierd Frequentie laag middel hoog Drainpercentage gemidd 24 38 44 39 33 34 mediaan 18 33 41 38 26 27 Verdamping gemidd. 1147 996 909 980 1044 1027 me< iiaan 1025 853 760 895 850 900 maximum 3420 3375 3375 3117 3420 3240

(8)

-vochtgehalte mat

De gedurende de laatste oogstperiode bepaalde vochtgehaltes staan ver-meld in fig. 4. Tijdens deze periode (met de meest uiteenlopende water-geef frequenties , zie tabel 1) bleek dat voor de watergift het vochtgehalte (gewichtspercentage) in de kale matten lager te liggen dan in de afgedekte of ingeluierde matten. Dit was met name bij de lage watergeeffrequentie (eenmaal per twee dagen een gift) het geval. Deze matten droogden van boven in, wat na de vijfde snede duidelijk waarneembaar was. Na de gift was er alleen een significant (P<0.05) substraatsysteemeffect aanwezig. Wanneer het volumepercentage van drie monsterdata bekeken wordt, bleken er

significante substraatsysteem x frequentie interacties (P<0.001) aanwezig te zijn. Zowel een lagere watergeeffrequentie als kale matten gaven een lager vochtpercentage.

-EC- en pH-verloop

Het EC-verloop van de matmonsters, en van de toegediende voedingsoploss-ing is weergegeven in fig. 5. De EC bleek sterk te variëren gedurende de teeltperiode. Met name tegen de oogstfase aan, liep de EC in het wortel-milieu op, ondanks een lagere EC van het toegediende voedingswater gedurende die periode (fig. 5). In de kale matten bleek de EC gemiddeld hoger te liggen dan in de afgedekte en ingeluierde matten, wat ongetwij-feld het gevolg is van een grotere verdamping, met als gevolg een lager drainpercentage uit deze kale matten (tabel 1, fig.3), en een lager vochtgehalte (fig. 4 ) .

De pH gedurende de teelt (fig. 5) varieerde tussen de ca. 4,5 en 8. Met name gedurende de eerste twee sneden was de pH nooit lager dan ca. 7. Wat hiervan de reden is, is niet bekend. De pH bij de lage frequentie leek wat meer te variëren.

(9)

4. Discussie

Er zijn in deze proef verschillen in produktie gevonden bij teelt op verschillende substraatsystemen. Hoewel de verschillen slechts bij twee van de vijf sneden significant waren, was de trend van een hogere produktie bij kale matten ook bij de andere sneden aanwezig, en was de gesommeerde produktie ook hoger (tabel 3). De kale matten hadden een lager vochtgehalte dan de ingeluierde en afgedekte matten. Dit zou kunnen betekenen dat de zuurstofvoorziening in deze matten beter gewaarborgd was. Met name bij een gewas als Bouvardia met een lage wortelporositeit zal dit

belangrijk kunnen zijn. Bij tijdelijk zuurstofarme omstandigheden zal nalevering uit andere delen van wel geaëreerde delen van het wortelstelsel waarschijnlijk moeilijk kunnen plaatsvinden (De Willigen en Van Noordwijk 1989). Aangezien de effecten van zuurstofgebrek bij Bouvardia (nog) niet bekend zijn, is het dus maar de vraag of dit een verlaging van het aantal takken tot gevolg heeft.

Een aanwijzing dat de produktieverschillen mogelijk niet met het vochtgehalte te maken hebben, komt uit de afwezigheid van produk-tieverschillen bij de verschillende watergeeffrequenties, terwijl de watergeeffrequenties wel verschilden in vochtgehalte van het substraat

(fig. 4 ) .

Een andere verklaring voor de hogere produktie van de kale matten kan de hogere EC-waarde zijn in deze matten (fig. 5), alhoewel in een proef in Vleuten geen effect van verschillende EC's gevonden werd op de produktie bij Bouvardia (Glas 1988). Nog een andere mogelijkheid is een veranderd microklimaat in het gewas als gevolg van een hogere matverdamping bij de kale matten.

De aanmerkelijk hogere produktie van de vijfde snede zou verklaard kun-nen worden door de verandering in klimaat gedurende deze periode (fig. 6). Er blijkt een correlatie te zijn tussen de produktietoename van de laatste snede (week 65 tot 75) en de verhoging van de lichtsom en temperatuur.

(10)

5. Samenvatting en conclusies/aanbevelingen

Er is van maart 1988 tot juni 1989 een Bouvardiaproef uitgevoerd met als

proeffactoren substraatsystemen (steenwol ingeluierd, steenwol afgedekt, steenwol kaal) en watergeeffrequenties ("laag, middel, hoog"). Er bleken geen effecten van de watergeeffrequenties op de produktie op te treden, hoewel wel verschillen in vochtgehalten in de steenwol gevonden werden. Tussen de substraatsystemen bleken wel verschillen in produktie op te treden. De hogere produktie bij de kale matten ging gepaard met lagere vochtgehaltes in de mat, hogere EC-waarden, en lagere drainpercentages

(gemiddeld 24% drain gedurende het gehele experiment) . De EC in de kale matten begon na een snede rond de 2, en liep op aan het einde van de snede tot maximaal 6.

De verdamping bedroeg maximaal 6,8 1 per netto-m per dag. Twee matten van 30*10*100 cm bevatten bij een maximaal vochtgehalte van 60 volumeprocent = 36 liter water. Wanneer problemen gaan optreden bij een vochtgehalte van 10 volumeprocent = 6 liter, dan mag 36-6=30 liter verdam-pen voor problemen gaan optreden. Dit is dus pas na ruim vier dagen. Ech-ter, wanneer het maximale vochthoudende vermogen van de steenwol niet bereikt wordt na een druppelbeurt, en slechts 30 volumeprocent (=18 liter) vastgehouden wordt, zouden problemen zich al binnen twee dagen gaan voor-doen. Aangezien niet goed duidelijk is bij welk volumepercentage problemen in de watervoorziening gaan optreden lijkt het daarom raadzaam frequenter water te geven (minimaal eenmaal per dag).

(11)

Literatuur

Glas R. Start en hergroei Bouvardia op steenwol blijven problematisch; EC en snoei weinig van invloed. Vakbl. Bloem. 24, 1988

Jackson M B, Drew M C. Effects of flooding on growth and metabolism of herbaceous plants. 1984.In: Flooding and plant growth Ed. T T Kozlowski Acad Press: 47-128.

Noordwijk M van & Brouwer G. Zuurstofgebrek bij teelt op substraat:

Aanpassingsvermogen wortels verschilt per gewas. Groenten en Fruit 3-6-1988

Willigen P de, van Noordwijk M. Model calculations on the relative

importance of internal longitudinal diffusion for aeration of roots of non-wetland plants. Plant and Soil 113, 1989

(12)

Bijlage 1

Voedingsoplossing gebruikt in experiment en streefcijfers in wortelmilieu (Bron: voedingsoplossingen voor groenten en bloemen, geteeld in water of substraten; Sonneveld & Straver, serie: Voedingsoplossingen in de glas-tuinbouw no. 8) NO 3 H2P04 S04 NH4 K Ca Mg Na Cl Fe Mn Zn B Cu Mo Ec toegediend 13 1.75 1.5 0.75 6.0 4.5 1.0 -25 5 3.5 20 0.75 0.5 1.8 mmol/1 umol/1 streefcijfer in mat 12.5 1.5 3.0 <0.5 6.0 5.0 2.0 0-3 0-3 25 3 3.5 20 1.0 -2.5

12

(13)

o> • a •§ 0) c o> M • O o> » o. c M •O 0 0 0 0) •o o c > g) g> bO bO r - i C O 01 G % 0) v> ai o. c o -^ i n N i - i co • H 0> u G 0) 3 o* 0> u <W <W 0) 0) bO »4 O) w u v u u 0) ^ r-i i n o 0) •o o C I 0) cd ~ l ß Ä at o <d in h C at 0) > .-i O) " O g \_ ft o* o o PISA / u e ^ e * jejuBB O O Q O O Q O O O

(uuo) eyBuai^ej. ppjuueß

•o u a o c > »I C o) > £ 0) TJ bO 0) C oo ca ai > x; o B I u 0) >• 0) 4J G cd o C «-I cd - H > C b0 C T 4 0) w e e cd o ) 2 > e oi c •M o , « o cd ia • -O t 3 * * ^

D

u

•3

•O o M CM b O •»•4 tu to G 01 ?• 01 b O <u b O b O O O u u i-> 01 to a. & « ' 5 <U O (0 O o o <D X) g

§

a o o a> g a a o o N «O U> • * O «M

T-(P|aA/sjeA ß) eij^npojd (P|aA/6) 'Maß^e^ ppiaieß

(14)

Fig. 2 Drainpercentage en verbruik (per 0,5 netto in de kale matten gedurende het experiment. Tijd-as in danummer van 1988, en verder lopend in 1989. Periode van snede staat met pijl aangegeven.

deiin verbruik Ç 'fÖ

-o

c

T5 c (0 73 300 240 180 120 60 300 240 180 120 60 3O0 240 180 120 60 •

lage frequentie

middelste frequentie

A !

ill

hoge frequentie

fii

100 • 2 0 0 • 3 0 0 *

{

3500 2B00 2100 1400 - 700 3500 2800 2 1 0 0 1400 7 0 0 3500 2800 2100 1400 7 0 0 400 ' 6 0 0 ' 600 t i j d (dagen) O) ro "O ro

E

'2

O)

•8

* +-> (0

E

3 XI 0) > O) ro * ro E J5 > 14

(15)

F i g . 3 Gemeten d r a i n p e r c e n t a g e t u s s e n de derde en v i e r d e s n e d e . T i j d - a s i n dagnummer van 1989.

DRAINPERCENTAGE B O U V A R D I A

BIJ LAGE GIETFREQUENTIE o i-< 2 & c

I

o !

BIJ NORMALE GIETFREQUENTIE

8 X 1-^ 9 a e S o ! •b 1.00 0.90 0.80 0.70 0.6O 0.50 0.40 0.30 0.20 0.10 0.00

"BIJV HOGE GIETFREGUENTIE

8 x 1.00 0.80 0.60 -0.40 0.20 0.00 INGELUEBD daorr-AFGEDEKT KAAL 15

(16)

Fig. 4 Vochtgehalte (gewichtspercentage) in steenwolmat vóór (1 mei 1989) en na (2 mei 1989) een watergift. Linksonder gemiddeld vochtgehalte (volumepercentage) in de drie substraatsystemen bij drie verschil-lende watergeeffrequenties. Verschilverschil-lende letters geven significante verschillen aan (a=0.05)

Vochtgeh. (gew.%) substraat 1 mei B9

CD VZ2

ingeluiord afgedekt Kaal

vochtgeh (gew.%) substraat

2 rnei 8 9

ingeluierd afgedekt kaal

16x

7 0

Vochtgeh. (vol.%) substraat

3 data tijdens 4e snee

CZD EZ)

ingeluierd afgedekt kaal

(17)

Fig. 5 Gemeten EC-waarden in het wortelmilieu, en de toegediende EC van de voedingsoplossing gedurende het experiment (links). Gemeten pH in wortelmilieu (rechts). Tijd-as in weeknununer van 1988, en doorlopend

in 1989. Periode van snede staat met pijl aangegeven.

4 — t

ingel «fged G P T afgsd Kaal

ü O UJ O UJ 1 0

t t •

.!•

t

l

\

• f • t — t t

1 • t • t — t t

20 30 40 50 60 70 BO 90 LI h Z

ÜJ

O l i l QC U . UJ

s

I-z o cc Ü_ ÜJ 0)

i

z

o

UJ cc 4!

ü

<

- j Ö.OU 7.50 6J50 5 5 0 4.50 aso

• r

/

4

-W

\

—t--^v

— # — Jitfeg

—4-*

D < \

—14.50 -aso week 10 20 30 40 50 60 70 BO 90 week 17

(18)

Fig. 6 Stralingssom en gemiddelde dagtemperatuur gedurende het exeriment. Tijd-as in weeknummer van 1988, en doorlopend in 1989.

Stralingssom/dag Ol (0 •o

4

-) 4000 3000 2000 1000 O1-! 10 15 20 25 30 35 40 4-5 50 55 60 65 70 75 BO 85 90 Gemiddelde dagtemp. co 3 O c CU

Ö

30 27 -24 21 18 15 + + 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90

18

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Bij een groot aantal werknemers is bijgehouden hoeveel tijd ze nodig hadden om een bepaalde handeling voor de eerste keer te verrichten, hoeveel tijd voor de tweede keer, enz..

Nu werk je Fimo in de gewenste kleuren (hier werd choco- ladebruin en karamel gebruikt) in de collier in: gewoon een stukje zacht kneden, in het collier drukken en de overtollige

— het overzicht van de schulden van € 25.000 of meer, met daarbij de gegevens die op grond van arti kel 21, derde lid, van de Wet financiering politieke partijen zijn

4p 12 Bereken met hoeveel procent per jaar het aantal pups in deze periode is gegroeid.. De hellingscoëfficiënt is daar dus

Als bijvoorbeeld soort 7 een gewicht heeft dat 1,8 keer zo groot is als dat van soort 6, dan is de gewichtsratio tussen deze twee soorten gelijk aan 1,8.. Uit dergelijk onderzoek

Ga er bij de volgende vragen van uit dat Ans begint en dat beide spelers een kans van 1 2 hebben om goed te raden.. Het is mogelijk dat Ans het spel wint zonder dat Bert aan de

This is to confirm that the Faculty of ICT’s Research and innovation committee has decided to grant you ethical status on the above projects.. All evidence provided was sufficient

(All curves are shown for scores extracted after phone splitting and before the garbage model is employed - these generate fairly similar DET curves.) We see that there is