• No results found

ANTI-REVOLUTIONAIRE STAATKUNDE

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ANTI-REVOLUTIONAIRE STAATKUNDE"

Copied!
53
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)

ANTI -REVOLUTIONAIRE

STAATKUNDE

MAANDELIJKS ORGAAN

VAN DE Dr. ABRAHAM KUYPERSTICHTING TER BEVORDERING VAN DE STUDIE DER ANTIREVOLUTIONAIRE BEGINSELEN

ONDER REDACTIE VAN

Dr. W. P. BERGHUIS, voorzitter - ]. SMALLENBROEK, ~'ice-voorzitter Mr. W. AANT]ES - Prof. Dr. W. ALBEDA - Mr. W. C. D. HOOGENDI]K

Mr. P. J. A. IDENBURG - Prof. Dr. P. H. KOOI]MANS Prof. Dr. A. TROOST - Dr. C. J. VERPLANKE

Mr. J. G. H. KRA]ENBRINK, secYftaris

- - - _ . _

-TWEE-EN-VEERTIGSTE JAARGANG

(3)

REGISTER TWEE-EN-VEERTIGSTE JAARGANG ALFABETISCHE LIJST VAN SCHRIJVERS Albeda, W. Albeda, W. Baaijens, M. Berg, J. Bogaers, P. C. W. M. Bos, P . .

Broek, P. van den. Fokkema, J. . Gilhuis, T. M. Gosker, R . . Haer, B. van der. Haeser, W. A. Hanse, J. Kallen, D. B. P. Koekkoek, A. K. Koning, J. de . Kooy, T. P. van der Krajenbrink, ]. G. H. Krips-van der Laan, I:.

Leeuw, C. A. de . Meer, G. van der Meyenfeldt, G. W. von Popma, K. J. Popma, K. J. Popma, S. J. Rijnsdorp, C. Schapenk, A. G. W. Schouten, A. . Vermaat, A. J. Vries, B. de Zijlstra, R ..

Onderwijs, economisch beschouwd 98

Wetenschapsbeleid en parlement 5}

Politici stoeien met het onderwijs 120

In de moederschoot geweven. 278

De beleidsperspectieven van de nota "Op weg naar een verantwoordelijke maatschappij" 333 Past een tweede nationale luchthaven in het Nederlandse milieu; zo ja, waar? 12 Onderwijspolitiek en didactiek . 109 De buitenlandse politiek van Kuyper of Kuyper en de buitenlandse politiek? . 289 De functie van het christelijk onderwijs. 91 De onderhoudscriteria van de kinderbijslagwet 149 Actuele problemen van de particuliere

kinder-bescherming 315

Evangelische politiek en christelijke

partijfor-matie 257

Wereldlandbouwpolitiek, sleutel tot

ontwikke-ling _ 230

Onderwijs, economie en maatschappij 131

Algehele grondwetsherziening 441

Onderwijs en politiek . 89

Internationaal betalingsverkeer,

ontwikkelings-samenwerking en wetsidee 189

De drie in gesprek .

De wetenschapsleer van Abraham Kuyper 248 Een deficit in ons onderwijs . 115 Historische ontwikkeling van de UNCTAD 392

Het Openbaar Ministerie . 239

Evangelie en politiek . 448

Kennis en ervaring omtrent menselijke

ouder-dom. 21

Over homofiele gerichtheid 301

De "C" in de politiek. 49

Pornografie en politiek 162

Opnieuw bezinning en uitzicht 373

Verkiezingsonderzoek 1971 . 200

Is onze economische toekomst inderdaad zo

somber? 217

(4)

REGISTER

ALFABETISCH ZAKENREGISTER

Abortus provocatus. In de moederschoot geweven, door J. Berg 278

Buitenlandse politiek van Kuyper of Kuyper en de buitenlandse politiek, door

J. Fokkema . 289

Buitenlandse politiek. De mondiale opdracht van Europa (nota) 340

Christelijke politiek en christelijke partijformatie.

De beleidsperspectieven van de nota "Op weg naar een verantwoorde-lijke maatschappij", door P. C. W. M. Bogaers 333 De "C' in de politiek, door C. Rijnsdorp . 49 De drie in gesprek, door J. G. H. Krajenbrink 1 Evangelie en politiek, door K. J. Popma 448 Evangelische politiek en christelijke partij formatie, door W. A. Haeser 257 Opnieuw bezinning en uitzicht, door A. Schouten 373 Een teken van saamhorigheid, door R. Zijlstra . 4:;3

Drllggebruik. Touwtrekken om hennep (nota) . 406

Economie. Internationaal betalingsverkeer, ontwikkelingssamenwerking en wetsidee.

door T. P. van der Kooy . 189

Economie. Is onze economische toekomst inderdaad zo somber? door B. de Vries 217 Europa. De mondiale opdracht van Europa (nota) . 340

Grondwetsherziening. Algehele grondwetsherziening, door A. K. Koekkoek 441

Homofilie. Over homofiele gerichtheid, door S. J. Popma. 301

Kinderbescherming. Actuele problemen van de particuliere kinderbescherming, door

B. van der Haer . 315

Kinderbijslag. De onderhoudscriteria van de kinderbijslagwet, door R. Gosker 149

Kuyper, Abraham. De buitenlandse politiek van Kuyper of Kuyper en de

buiten-landse politiek, door J. Fokkema 289

Kuyper, Abraham. De wetenschapsleer van Abraham Kuyper, door H. Krips-van

der Laan . 248

Landbouw. Wereldlandbouwpolitiek, sleutel tot ontwikkeling, door J. Hanse 200

Milieuproblematiek. Past een tweede nationale luchthaven in het Nederlandse

milieu; zo ja, waar? door P. Bos . 12

Mondiale opdracht van Europa (nota) . 340

Onderwijs, economie en maatschappij, door D. B. P. Kallen 131

Onderwijs, economisch beschouwd, door W. Albeda . 98

Onderwijs en politiek, door J. de Koning 89

Onderwijs. Een deficit in ons onderwijs, door C. A. de Leeuw 115

Onderwijs. De functie van het christelijk onderwijs, door T. M. Gilhuis 91

Onderwijs. Politici stoeien met het onderwijs, door M. Baaijens 120

Onderwijspolitiek en didactiek, door P. van den Broek. 109

Ontwikkelingshulp. Historische ontwikkeling van de UNCTAD, door G. van der

Meer 392

Ontwikkelingshulp. Internationaal betalingsverkeer, ontwikkelingssamenwerking en

wetsidee, door T. P. van der Kooy . 189

Ontwikkelingshulp. Wereldlandbouwpolitiek, sleutel tot ontwikkeling, door J. Hanse 230

OPenbaar Ministerie, door G. W. van Meyenfeldt 239

Ouderdom. Kennis en ervaring omtrent menselijke ouderdom, door K. J. Popma 21

Pornografie en politiek, door A. G. W. Schap enk . 162

Touwtrekken om hennep (nota) . 406

Tweede luchthaven. Past een tweede nationale luchthaven in het Nederlandse milieu;

zo ja, waar? door P. Bos 12

(5)

REGISTER

Verkeer en vervoer. Gedachten betreffende een algemeen verkeersfonds Verkiezingsonderzoek 1971, door A. ]. Vermaat .

Wetenschapsbeleid en parlement, door W. Albeda

BOEKAANKONDIGINGEN

61 200 53

Consumentenbeleid. Den Haag, 1971. Centrum voor Staatkundige Vorming 215

Ebert, Th. Geweldloze opstand, alternatief voor burgeroorlog. Groningen, Wolters/

Noordhoff, 1971 . 216

Golverdingen, M. Ds. G. H. Kersten. Amersfoort, Bond van Jeugdverenigingen der

Gereformeerde Gemeenten . 215

Goudsmit, HR.Adoptie in Nederland. ·s·Gravenhage, Vuga, 1971 216

Smit, C. Nederland in de eerste wereldoorlog. Dl. 1. Het voorspel. Groningen,

Wolters/NoordhoH 215

Vermaas, R. Opstaan tegen de ondergang. Apeldoorn, Semper Agendo 215

BOEKBESPREKINGEN

Bouman, P. J. Een handvol mensen uit de tijd der beide oorlogen. Assen, 1969.

(H. AIgra) . 183

Jong, L. de. Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog.

Den Haag, Nijhoff, 3 din. (M. H. von Meyenfeldt en H. Volten) 40

Peursen, C. A. van. Strategie van de cultuur. Amsterdam, 1970. (c. Rijnsdorp ) 174

Popta, S. van. Inhalen en voorbijstreven; het hoe en waarom van de Sovjet·economie.

Rotterdam, Univ. Pers, 1971. (A. Kouwenhoven) . 430

Zielhuis, L. De kerk zoekt een weg naar de industriële wereld. Kampen, Kok, 1969.

(H. B. M. Lagerberg OFM) 86

Zuidema, S. U. Communication and confrontation. Kampen/Assen, Kok/Van Gorcum,

(6)

DE DRIE IN GESPREK *

door

mr.

J.

G. H. Krajenbl'ink

I. VOORGESCHIEDENIS

Het komende gesprek tussen ARP, CHU en KVP begint niet met een schone lei. Er bestaat reeds een betrekkelijk lange voorgeschiedenis. Er is tussen de drie partijen in de afgelopen tijd een relatie gegroeid die men niet kan en mag negeren. Zij is de uitgangspositie voor het komende gesprek. Om die uitgangs-positie scherp in het vizier te krijgen, is het nuttig in het kort de houding te releveren die de drie partijen inzake de samenwerking hebben ingenomen, alsook de resultaten die tenslotte zijn bereikt.

1. ARP

a. Sedert 1945 pleitte de ARP voor een (nauw) samengaan met de CHD. Het motief was vooral dat men onvoldoende rechtsgrond aanwezig achtte voor een gescheiden optrekken van twee protestants christelijke partijen, wier politieke pretentie zo dicht bij elkaar lag.

De CHU heeft deze toenaderingspogingen steeds afgewezen. Men achtte de tijd niet rijp, heette het. De CHU raakte pas geïnteresseerd in toenadering toen - alweer mede op antirevolutionair initiatief - ook de KVP als ge-sprekspartner opkwam, hetgeen omstreeks 1966 het geval was.

Nog steeds gaan er stemmen op die de gedachte propageren dat de ARP de KVP moet laten schieten en niet verder moet gaan dan samenwerking met de CHD. Afgezien van de vraag of het gewenst zou zijn, moet onder ogen worden gezien het feit dat er geen aanwijzingen zijn op grond waarvan met kans van slagen gestreefd zou kunnen worden naar een protestants-christelijke partij formatie, waarin ARP en CHU zouden opgaan. Samenwerking c.q. samen-gaan van de ARP met de CHU zonder de KVP is een achterhaalde stelling.

b. De relatie tussen de ARP en de KVP is steeds ingebed geweest in het kader van het overleg van de drie partijen. Bilaterale gesprekken zijn er ten

aan-*

In dit artikel wordt vooral beoogd een - geselecteerde - hoeveelheid feiten, ont-wikkelingen en opvattingen, die van betekenis zijn voor de samensprekingen tussen ARP, CHU en KVP, op beknopte en overzichtelijke wijze weer te geven. Tevens is getracht aan een en ander beleidsconclusies te verbinden.

(7)

DE DRIE IN GESPREK

zien van de samenwerking nooit geweest of gezocht. Niettemin is hun onder-linge verhouding van de grootste betekenis geweest voor de samensprckingen der drie partijen.

Op 14 januari 1967 zei Berghuis in zljn deputatenrede een gesprek tussen de drie christelijke partij en "broodnodig" te achten. Welke motieven leefden er destijds in de ARP om zich tot de KVP te "bekennen". Het lijkt gerecht-vaardigd een tweetal hoofdmotieven te onderscheiden:

Ie. het feit dat men in de KVP mede-christenen herkende die probeer-den hun christen-zijn in de politiek waar te maken;

2e. de vrees dat een "aan haar lot overgelaten" KVP in hoog tempo zou deconfessionaliseren.

Beide elementen treft men aan in de rede van Berghuis. Zij hebben ook daarna steeds de verhouding tussen ARP en KVP beheerst. Enerzijds was er het gevoel van verwantschap met de KVP, anderzijds de angst voor de ont-wikkelingen in de KVP. Deze spanningsverhouding, dit dualisme gaf de anti-revolutionaire opstelling een nogal tweeslachtig karakter: zowel het pleiten voor samenwerking met de KVP als het gereserveerd staan tegenover die samen-werking.

c. De houding van de ARP ten opzichte van de KVP is bepalend geweest voor de houding van de ARP in de besprekingen van de drie. Er was bereidheid tot samenwerking en tegelijkertijd het inbouwen van waarborgen en reserves. Met nadruk werd de samenwerking steeds afhankelijk gesteld van overeenstemming inzake de uitgangspunten, het program en de uitvoering. Steeds werd dit drieluik opgevoerd als er kritiek kwam op de gereserveerde opstelling van de ARP. En als deze zekering onvoldoende werkte, werd nog eens nadrukkelijk onderstreept dat het ging om samenwerken, niet om samengaan; de partijen zouden zelfstandig moeten blijven: naast het gezamenlijk urgentieprogram was er het eigen program, de eigen lijst, de eigen identiteit.

Het dualisme in de houding van de ARP is met name onderkend door de zich destijds tegen de samenwerking verzettende radicalen in de partij. Zij wezen erop dat in de besprekingen over samenwerking de kiemen lagen voor het gesprek over samengaan in organisatorisch verband. Samenwerking is in feite een puur programmatische aangelegenheid. Bij de besprekingen van de drie was echter "meer" in geding. De eerlijkheid gebiedt dat te erkennen.

2. CHU

(8)

DE DRIE IN GESPREK

p:trtijleden, nauw gelieerd aan de Ned. Hervormde Kerk, en hetzelfde geldt voor de ARP ten aanzien van de Gereformeerde Kerken.

l'iIet het vertrek van Beernink als partijleider (hij werd minister van

Binnen-landse Zaken in het kabinet-De Jong) is er in de CHU een andere wind gaan waaien ten aanzien van de samenwerking. Men mag zeggen dat de CHU fors door de bocht ging op dit punt. Zij werd plotseling groot voorstander van de besprekingen tussen de drie partijen, en van enige reserve is nadien nauwelijks meer gebleken.

Wat is de oorzaak van deze zo plotseling veranderde houding ten aanzien van de ARP? Het is moeilijk te zeggen. Wellicht vormde de aanwezigheid van de KVP een factor die de emotionele weerstanden ten opzichte van de ARP kon doen overwinnen. Het kader der besprekingen was misschien zodanig vergroot dat de verschillen tussen CHU en ARP relatief van geringer betekenis werden.

b. De bedenkingen die er in de ARP leefden ten aanzien van de KVP kwam men in de CHU nauwelijks tegen. Enig latent anti-papisme was welis-waar aanwezig, maar met onvoldoende kracht om de partijlijn te beïnvloeden.

Ook aan de thans voor de deur staande besprekingen zal de CHU con amore deelnemen, met uitzondering van een ogenschijnlijk kleine groep die de heer Van Leijenhorst als woordvoerder heeft.1

c. De (voortgaande) besprekingen tussen de drie passen trouwens wel in de filosofie van de CHU. Men wil immers bewust een Unie zijn en geen partij. In actuele termen gezegd: men beoogt binnen een "christelijk klimaat" een "open partij".2 In CH-kring is dan ook al opgemerkt dat ARP en KVP bezig zijn naar de CHU toe te groeien.

3. KVP

a. De KVP heeft zich voor wat de samenwerking met andere partijen betreft pas de laatste jaren gericht tot ARP en CHU. Van den beginne is dat niet zo geweest.

De KVP is te beschouwen als de voortzetting van de vooroorlogse Rooms-KathoJjeke Staatspartij (R.K.S.P.). Na de oorlog waren er nogal wat katho-lieken die zich afvroegen of de RKSP in zijn oude vorm moest worden voort-gezet. Sommigen wilden geheel afzien van een katholiek partijverband en tezamen met andere bevolkingsgroepen één nieuwe en grote partij formatie

vor-Het verschil van mening inzake de fusie van de drie partijen, dat aan de dag trad in de discussie Mellema·Van leijenhorst, lijkt inmiddels te zijn bevroren. Het is overigens opmerkelijk dat de heer Van leljenhorst, die bij een samengaan der drie partijen vreest voor principieel verval, niet kiest voor samengaan met de ARP, maar voor een zelfstandige CHU.

2 Hierin past ook de suggestie van CH-lijsttrekker Udink om GPV en SGP bij de

(9)

DE DRIE IN GESPREK

men op grondslag van enkele zeer algemene beginselen en een uitvoeriger poli-tiek program. Met name de katholieken in de Nederlandse Volksbeweging waren hiervoor te vinden. Anderen wilden een katholiek partijverband welis-waar behouden, maar het omvormen tot een programpartij, die nieuwe vormen van samenwerking zou zoeken met andere partijen die een vergelijkbaar program kenden.

Het is vooral onder sterke invloed van de geestelijkheid geweest, dat het tenslotte toch is gekomen tot katholieke partij formatie. De partijraad van de tot dan nog RKSP geheten partij overwoog in zijn vergadering van 22 december 1945, dat een partij op basis van de katholieke beginselen noodzakelijk was; dat die partij een vooruitstrevende politiek diende te voeren die op grond van haar innerlijke redelijkheid ook voor niet-katholieken aanvaardbaar kon zijn; en tenslotte dat het welzijn van het vaderland een krachtige samenwerking ver-eiste tussen partij en, wier houding en program waarborgen inhield voor het welslagen van die samenwerking. Derhalve werd, onder meer, besloten:

- het lidmaatschap van de partij open te stellen ook voor niet-katholieken;

reeds vóór de verkiezingen te streven naar een gemeenschappelijk urgentieprogram tussen de daarvoor in aanmerking komende partij en; de naam van de partij te wijzigen in Katholieke Volkspartij, om daarin èn haar grondslag èn haar vooruitstrevend karakter tot uit-drukking te brengen.

De KVP knoopte vervolgens niet een gesprek aan met ARP en CHU, maar met de PvdA, waarmee zij al spoedig een brede coalitie vormde; ARP en CHU kwamen in de oppositie terecht.

Waarom koos de KVP voor samenwerking met de PvdA? Daarover be-staat geen klaarheid. Men mag echter veronderstellen dat een belangrijke reden was de wens om een brug te slaan naar de sociale beweging, naar de arbeiders. Het willen zijn van volkspartij, de openstelling ook voor niet-katholieken moest vooral betekenen een "uitbraak" naar de niet-katholieke arbeider. Vermoedelijk moeten wij de keuze van de KVP voor de PvdA ook zien als een reactie op de periode-Colijn.

b. Er was in de KVP steeds een zekere spanning tussen het tegelijkertijd willen zijn van katholieke beginselpartij en programpartij. De beginselen in de KVP waren min of meer belichaamd in de clerus, wiens invloed groot was. Het bisschoppelijk mandement van '543 heeft er sterk toe bijgedragen dat de

KVP als partij voor mensen van een katholieke levensovertuiging bijeen is gebleven. Toen het mandement in '65 deels werd opgeheven en de invloed van de geestelijkheid snel terugliep (declericalisering), kreeg het aspect van de programpartij de overhand. Niettemin werd begonnen aan een

grondslag-~ Het mandement leidde tot een situatie die niet geheel onvergelijkbaar IS met de

(10)

DE DRIE IN GESPREK

discussie, die in januari 1966 resulteerde in het verschijnen van het rapport

Grondslag en karakter van de KVP, waarin een relatieve deconfessionalisering

werd bepleit (declericaliseringjdekatholisering, elementen van de open partij-gedachte).

c. De op dit zg. structuurrapport volgende discussie werd in feite door-kruist door het initiatief van ARP-voorzitter Berghuis om te komen tot samen-werking van de drie grote christelijke partijen. De KVP onder leiding van haar voorzitter Aalberse ging in op het initiatief van Berghuis. De grondslagdiscussie in Je KVP zelf werd vervolgens gestaakt na de befaamde Arnhemse resolutie van december '67, waarin werd gekozen voor een christelijke partij met een "consequent vooruitstrevend karakter". Kenmerkend voor de periode daarna waren de uitspraken van de toenmalige KVP-voorzitter Van der Stee, die er op neerkwamen dat voor hem de grondslagdiscussie in de KVP voorlopig niet aan de orde was. De KVP heeft er vervolgens alles aan gedaan om de bespre-kingen te laten slagen. Zij accepteerde soms meer dan haar lief was. Wat motiveerde de KVP om met de ARP en CHU in zee te gaan? We komen hier niet veel verder dan speculatie. Was het de herkenning van een vergelijkbaar politiek streven bij ARP en CHU? Was het de machtsfactor, het streven naar een grote partij? We weten het niet en we hebben er in feite ook geen moeite voor gedaan om het te weten te komen.

4. Wat is bereikt

De besprekingen tussen de drie partijen over samenwerking mogen binnen Je partijen afzonderlijk nogal wat wrijving hebben veroorzaakt,4 die bespre-kingen zèlf verliepen boven verwachting. Er werden tenslotte aanzienlijke resultate:1 geboekt, vooral gelegen op programmatisch gebied (rapporten van "de Achttien", urgentieprogram) en terzake van de uitvoering (frequent over-leg tussen vertegenwoordigers van de fracties, met menigmaal één woordvoer-der). Geconstateerd kan worden dat in betrekkelijk korte tij d een vrij nauwe vorm van samenwerking is bereikt, waaruit verplichtingen voortvloeien voor de toekomst. In dit verband dient tevens gememoreerd dat er ook op het niveau van raden en staten dikwijls reeds geruime tijd sprake is van een min of meer nauwe samenwerking.

Over de uitgangspunten, de eerste uit de "trits", is formeel nog relatief weinig van gedachten gewisseld. "De Achttien" wijdden daaraan hun eerste rapport, waarvan bekend is dat de KVP er min of meer moeite mee had. Het is geaccepteerd, zonder dat daar veel gewicht aan kan worden toegekend. Met

be-I Bezwaren tegen christelijke partij formatie en het daarmee samenhangende idee, dat

(11)

DE DRIE IN GESPREK

trekking tot de uitgangspunten is men nog niet veel verder gekomen dan een "gevoel van verwantschap".

IJ. ONTWIKKELINGEN EN OPVATTINGEN

Hiervoor werd gezegd dat de christelijke partijen niet met een schone lei aan de komende besprekingen beginnen. In dit hoofdstuk willen we een aantal opmerkingen maken indachtig het feit dat die besprekingen evenmin in een laboratorium-situatie plaats vinden.

1. Ontwikkelingen

Er zijn tal van ontwikkelingen gaande die van grote betekenis zijn voor de zaak van de christelijke politiek en de christelijke partij formatie. Van deze ontwikkelingen zal men zich in de discussie tussen de drie rekenschap moeten geven, wil men zich geen rad voor ogen draaien.

a. Een veel gebruikte term is tegenwoordig het woord "deconfessionalisering". Daarachter gaat echter een heel complex aan ontwikkelingen schuil die nader dienen te worden onderscheiden om tot een doorzichtige discussie te kunnen komen.

6

In de eerste plaats is er over een brede linie een duidelijke ontkerstening waar te nemen. Het christendom in zijn traditionele vormen is in ons land en in de wereld hard bezig aan invloed te verliezen. De kerken lopen leeg en hebben ogenschijnlijk geen toekomst meer. De christelijke idee blijkt niet (meer) de kracht die de nationale en internationale ver-houdingen bezielt. Bij de bezinning over de toekomstmogelijkheden van christelijke politiek en nog meer van christelijke partij formatie zal deze ontwikkeling terdege dienen te worden onderkend.

(12)

DE DRIE IN GESPREK

De ZOJUIst genoemde opvatting wordt sterk in de hand gewerkt door het feit dat er binnen de christelijke partijen inzake de relatie tussen geloof en politiek in zekere mate sprake is van wat men verbalisme

zou kunnen noemen: in de theorie is er de geloofsinspiratie, desondanks blijkt in de praktijk een stuk pragmatisme. Christelijke partij formatie ver-wordt dan gemakkelijk tot een lege huls en schadelijk voor de zaak der christelijke politiek.

Tenslotte is er het op zichzelf niet ongunstige verschijnsel van de

declericalisering: het losmaken van de band tussen kerk (clerus) en

poli-tieke partij. Dit proces voltrekt zich met name in de KVP, en moet wor-den gezien in het kader van de grote verschuivingen die de katholieke kerk, inzonderheid de Nederlandse kerkprovincie, beroeren. Waartoe deze snelle evolutie zal leiden is thans nog niet te overzien. Zij zal zich echter ook partijpolitiek presenteren, en het is noodzakelijk daaraan in de discussie ruimte te geven.

h. De zojuist geschetste ontwikkelingen zijn merendeels nogal somber van kleur. Er is in de "bovenbouw" van onze samenleving echter nog meer aan de orde. Er is ook waarneembaar een opnieuw zoeken naar de diepere achter-gronden van ons menselijk handelen. Naar het waarom en het waartoe. De afkeer van het materialisme, de consumptiemaatschappij enz. wordt steeds groter en uit zich op velerlei wijze. Misschien mag worden gezegd dat er is een opnieuw zoeken naar de religieuze dimensie, en het is juist daar dat de aanknopingspunten liggen voor christelijke politiek. Ook de hier bedoelde ont-wikkelingen zullen verdisconteerd moeten worden bij de bezinning op christe-lijke politiek en christechriste-lijke partij formatie. Hier immers liggen de nieuwe perspectieven.

c. Een relevante ontwikkeling is vanzelfsprekend ook gelegen in de

oecu-menische beweging. Er is een langzaam maar niet te miskennen proces gaande,

waarin men christenen naar elkaar toe ziet groeien, hetgeen zijn weerslag heeft en zal hebben op kerkelijk, maatschappelijk en politiek terrein.

Tegelijkertijd is binnen de afzonderlijke (kerkelijke) richtingen een

polari-satieproces waarneembaar. De "vleugels" komen steeds scherper tegenover

el-kaar te staan en het lijkt soms de vraag in hoeverre zij nog met elel-kaar in ge-sprek willen blijven. Daarbij kan echter worden geconstateerd dat er een toe-nadering ontstaat tussen de linker resp. de rechtervleugels van de verschillende richtingen.

2. Opvattingen inzake partijformatie

(13)

DE DRIE IN GESPREK

a. Zelfstandig blijven

In alle drie de partijen zijn er mensen die zelfstandig willen blijven. Van ARP- en CHU-zijde is dit standpunt vooral te verwachten van de rechter-vleugels, die principieel verval vrezen. Zij zien in de met name in KVP-kring levende stroming die de open partij propageert, een bevestiging van het latente vermoeden dat katholieken geestelijk in wezen leeg zijn.

In a.r. kring wordt zelfstandig blijven ook bepleit door diegenen die de tactiek van voorheen de a.r. radicalen zijn blijven huldigen.5 Deze groep (o.a.

de ARJOS) is van mening dat samengaan van de drie zal leiden tot een "kleur-loze centrumpositie" , waarin de radicaliteit van het Evangelie ontbreekt. (De idee van de Gideonsbende speelt hier ook een rol.)

Ook in de KVP is een stroming die zelfstandig zal willen blijven. Het motief is hier echter, dat samenwerking met de ARP en CHU niet zal kunnen leiden tot de grote open volkspartij die deze groep voor ogen staat. Gesteld wordt, dat de KVP zich daartoe dan maar op eigen houtje moet hervormen.

b. Federatie

Een niet onbelangrijke groep lijkt te voelen voor een of andere vorm van federatie. Men voelt wel voor een voortgaande en verdergaande samenwerking, maar ziet thans nog onvoldoende integratiefactoren aanwezig voor de vorming van één partijverband. Met name de verschillen van inzicht en de verschillende belevingswerelden inzake de uitgangspunten vormen huns inziens de belang-rijkste weerstand. Vanuit de federatieve status kan de situatie opnieuw worden bezien. Wanneer men te snel zou overgaan tot de vorming van één partij komen er, letterlijk, brokken, zo wordt gevreesd.

c. Samengaan

Degenen die samengaan in één partij bepleiten zijn te onderscheiden in twee hoofdgroepen:

1. de voorstanders van christelijke partij formatie 2. de voorstanders van open partij formatie.

Ad 1. Het belangrijkste motief voor dit standpunt is de opvatting dat een gescheiden optreden van meerdere christelijke partijen niet meer gerechtvaar-digd is, omdat die gescheidenheid niet meer is waar te maken en de zaak van

,5 De a.r. radicalen baseerden hun afkeer van een samenwerking met de KVP voor-namelijk op twee gronden. In de eerste plaats zagen zij de deconfessionalisering in de KVP snel voortschrijden. Het verschil tussen KVP en PPR was huns inziens op dit punt slechts een fase-verschil. In de tweede plaats meenden de radicalen, dat samenwerking met de toenmalige KVP een - door hen gewenste - samenwerking met de PvdA onmogelijk maakte.

(14)

DE DRIE IN GESPREK

de christelijke politiek schade doet. Gewezen wordt op de reeds gebleken moge-lijkheden van samenwerking en het proces van "naar-elkaar-toe-groeien". Deze ontwikkelingen dienen thans ook in organisatorische zin te worden gehono-reerd, zo is de conclusie. Binnen deze groep bestaat nogal verschil van mening over het karakter van de toekomstige ene partij, alsook over haar plaats in het politieke krachtenveld.

- Wat het karakter van de partij betreft valt te onderscheiden tussen: degenen, die de partij als beginselpartij willen accentueren;

- degenen die een partij wensen waarin beginsel en program duidelijk zijn geïntegreerd.

Wat de politieke plaatsbepaling betreft valt te onderscheiden tussen: degenen, die een centrumpartij voor ogen hebben, waarin de belang-rijkste politieke machtsfactor zal zijn besloten;

degenen, die spreken van een voorhoedepartij, waarmee bedoeld is duidelijk links van het centrum; de machtsfactor is voor deze groep minder belangrijk.

Ad 2. De voorstanders van de open partij beogen een partij waarin het program centraal staat. Het program is de belangrijkste integratiefactor; daarop vindt men elkaar. De beginselen, de inspiratiebron, de uitgangspunten, of hoe men het ook noemt, zijn in deze opvatting voor de partij formatie minder rele-vant, hoe waardevol ze misschien op zichzelf ook zijn. De idee van de open partij wordt dan ook gesteld tegenover de christelijke partij in de klassieke be-tekenis van het woord. Degenen die de open partij bepleiten willen van die klassieke christelijke partijen af, dat wil zeggen zij willen pogen die partijen om te yormen tot een grote volkspartij met een niet-dogmatisch progressief program.

Wordt in dit geval dus qua karakter een programpartij bepleit, voor wat betreft de politieke plaatsbepaling, kan ook deze groep worden onderscheiden in \'oorstanders van een centrumpartij en voorstanders van een voorhoedepartij.

IIl. BELEIDSALTERNA TIEVEN

De beide voorgaande hoofdstukken bedoelen in grote trekken weer te geven het decor, waartegen en waarbinnen de besprekingen tussen ARP, CHU en KVP zich zullen afspelen. Daarmee dient niet alleen rekening te worden gehouden, het zal moeten worden gehonoreerd.

Wat betekent dit voor de opstelling van de ARP in haar relatie tot CHU en KVP? Men kan een drietal beleidsalternatieven onderscheiden:

(15)

DE DRIE IN GESPREK

1. Eerste alternatief: het beëindigen van de huidige relatie

Voor het afbreken van hetgeen tot op heden in de besprekingen tussen de drie werd bereikt bestaat geen aanleiding. De besprekingen zijn integendeel boven verwachting verlopen en zij hebben, met name op programmatisch en uitvoerend vlak, een grote mate van gemeenschappelijkheid tot resultaat gehad. De huidige samenwerking tussen de drie moet bovendien worden gewaardeerd als een positieve, want stabiliserende factor in de Nederlandse politiek.

2. Tweede alternatief: het stabiliseren van de huidige relatie

Kan, formeel gesproken, de ARP nog eenzijdig besluiten de relatie met CHU en KVP te beëindigen, bij een bevriezen van die relatie is dat niet meet het geval. Dat vereist de medewerking der partners. En het mag zeer de vraag heten of CHU en KVP daartoe bereid zijn. Laatstgenoemde partijen hebben zich uitgesproken voor een uitbouw van de samenwerking en zij zullen licht geneigd zijn een anti-revolutionair voorstel tot stabilisatie van de samenwerking te interpreteren als onwil om verder te komen. Maar ook afgezien daarvan is het zeer de vraag of het gewenst is de thans bereikte samenwerkingsvorm voors-hands maar als een eindpunt te beschouwen. Zonder de huidige samenwerking van ARP, CHU en KVP ook maar enigermate te willen bagatelliseren, moet toch ook worden geconstateerd dat die samenwerking op zichzelf niet

inspi-rerend en enthousiasmerend heeft gewerkt ten opzichte van de Nederlandse

kiezer. De samenwerking heeft, in ieder geval voor de buitenwacht, ook een stuk halfslachtigheid in zich.

3. Derde alternatief: het intensiveren van de huidige relatie

Indien wij willen trachten de samenwerking tussen de drie te intensiveren, dan betekent dat in concreto het zoeken naar een antwoord op de vraag in hoeverre wij de samenwerking thans willen en kunnen omzetten in een

samen-gaan. Is het gewenst de ontwikkeling door te trekken in partij-organisatorische

zin? Hetzij door enige vorm van federatie in het leven te roepen, hetzij door één partij te stichten waarin de drie partijen opgaan. En wat voor een partij moet dat dan zijn?

Reeds een en ander maal hebben we geconstateerd dat er op het gebied van program en uitvoering een aanzienlijke mate van overeenstemming bestaat tussen de drie partijen. Ten aanzien van de uitgangspunten is die overeenstemming nog niet zo zeer gebleken. Er is slechts een summier rapport van "de Achttien" tot stand gekomen, en het is de vraag - met name gezien de nieuwe feiten sinds april 1971 - in hoeverre daarbij gesproken kan worden van "overeenstem-ming".

(16)

DE DRIE IN GESPREK

zou nogal irreëel zijn te verwachten dat een herformatie van deze drie partijen zou leiden tot een niet-christelijke partij.

Maar bovendien: ook in de tot op heden gevoerde besprekingen inzake de samenwerking - waarin, zoals we reeds eerder constateerden, de kiemen van een samengaan in organisatorisch verband al besloten lagen - is christelijke partij formatie altijd een gezamenlijk gezichtspunt geweest, van waaruit werd gesproken. Iets anders was niet aan de orde. Het is derhalve volstrekt legitiem

als de ARP ook thans wenst uit te gaan van christelijke partij formatie.

Dit voor wat betreft de formele kant van de zaak. Inhoudelijk is de situatie minder eenvoudig. Wat betekent christelijke partij formatie vandaag? Beter: wat behoort het te betekenen? Daarover bestaat allerminst een consensus, noch tussen de partijen onderling, noch binnen de partijen afzonderlijk. Deze werkelijkheid zal moeten worden gehonoreerd. In geding is niet een confrontatie van drie partijstandpunten, maar een confrontatie van een veelheid van standpunten. De implicaties van het christelijk geloven zijn over een brede linie in discussie, en het is althans verheugend dat zovele christenen zich daarover gezamenlijk willen buigen.

Gezien deze algehele crisis-situatie is er erg veel voor te zeggen de bespre-kingen tussen de drie inzake de betekenis van christelijke partij formatie een

open karakter te doen dragen. Geen der gesprekspartners behoort zich bij

voor-baat vast te leggen. De discussie moet een werkelijke kans krijgen iets nieuws tot stand te brengen.

Daarbij moet worden gewaakt voor een valse probleemstelling. De vraag is niet hoe te komen tot overbrugging van talloze al of niet confessionele kloven, die aan de ene partij in de weg zouden kunnen staan. Dat zou gemakkelijk kunnen leiden tot getheoretiseer en tot vormen van verbalisme, met als bij-komend gevaar dat de uitgangspunten als een geïsoleerd onderwerp zouden worden besproken. Centraal dient te staan de vraag wat ons in de politiek ten diepste voor ogen staat en beweegt, om vervolgens te zien in hoeverre aan gebleken overeenstemming organisatorisch vorm valt te geven. Doel en mid-delen dienen met zoveel woorden te worden onderscheiden.

Tenslotte zij opgemerkt dat een verdere uitbouw van de samenwerking tussen de drie partijen gemakkelijk kan mislukken door haar in een geforceerd tempo te willen afdwingen. Met name bij de KVP kan men een neiging in die richting bespeuren.

Een voorzichtige en uitgebalanceerde procedure is een absolute voorwaarde

om te slagen, waarbij de grootste aandacht dient te worden geschonken aan

(17)

PAST EEN TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN IN HET NEDERLANDSE MILIEU; ZO JA, WAAR?

door ir. P. Bos

1. Een luchthaven is net een centraal station

\VI e gaan er in de benadering van de in de titel gestelde vragen van uit

dat een intercontinentale luchthaven een typisch stedelijk fenomeen is, verge-lijkbaar met een centraal station in de grote stad.

Als de stad groot is heeft zij een druk station; reizigersstromen van en naar het station zijn aanleiding voor kiosken, winkels, hotels, kantoren en slenteraars om er ook te zijn; de stationsbuurt gaat haar eigen leven leiden, krijgt een zekere nationale of zelfs internationale allure en is (heel sterk in de tij d vóór de auto) een van de benen waarop het stedelijk "leven" rust. Als de plaats voor het station fout is gekozen, komt deze ontwikkeling echter niet op gang. Amster-dam geeft een prachtig voorbeeld van een vitale "symbiose": stad-Centraal Station, evenals Den Haag S.S., in de oude en waarschijnlijk ook in de nieuwe situatie, en Heerlen. De ligging van de stations te Eindhoven en Enschede is redelijk, die te Rotterdam en Utrecht wordt verbeterd, terwijl de stations Den Haag H.S., Haarlem, Amersfoort en Zwolle in feite te ver weg liggen. De stations van Maastricht en Kampen, "over de rivier" als ze liggen, zijn nauwe-lijks verder gekomen dan hun pure functie: het in- en uitstappen van passagiers.

Als nu, nog even doorgaand op een railstation, het alleen gaat om de in- en uitstapfunctie, dan is het belangrijkste argument bij de lokatie de centraliteit van het station of wel de minimale voor- en natransportkilometers. Dit is natuur-lijk een hanteerbaar en zinnig argument, maar het houdt het geven van een reductie in van het fenomeen centraal station. Als de plaats welke de laagste kosten en moeite aan voor- en natransport veroorzaakt, namelijk niet zo ge-schikt is om dit "eigen leven" op gang te brengen, dan komt een wezenlijk element van centraal station niet tot zijn recht. Met andere woorden: voor de lokatie van een Centraal Station moeten twee ongelijksoortige argumenten wor-den afgewogen: de meetbare en voorspelbare kosten en moeite van voor- en natransport en de moeilijk meetbare en verhoopte stedelijke impuls.

(18)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

uitstapaccomodatie is bewezen (agglomeratie-effect, multiplier-effect, stuwend karakter, tertiair of quartair karakter, ruimtelijke impact of welke vakterm ook die nog beter past). Schiphol is niet meer weg te denken. Variërend op de titel van deze bijdrage: De eerste nationale luchthaven past in het Nederlandse milieu en wel op Schiphol.

2. Nog uitbreiding nodig?

Uit het voorafgaande moge blijken dat een nationale luchthaven zeer nuttig is. Nu zal het huidige aantal passagiersbewegingen, 5 miljoen per jaar, tot het jaar 2000 waarschijnlijk toenemen tot 70 miljoen en dat terwijl Schiphol zonder vijfde baan maar met betere technieken en grotere vliegtuigen er tegen die tijd slechts 40 miljoen kan verwerken en dus reeds lang van te voren "vol" zal zijn, naar schatting in 1983. Als nu èn het snelle vervoer èn het nuttige effect van metropolitaine impuls de voordelen zijn van een (of twee) inter-continentale luchthaven (s), dan is het redelijk om uitbreiding te overwegen. Gezien nu het potentieel voorhanden zijn van een capaciteit van 40 miljoen passagiersbewegingen per jaar in 2000 stellen wij: uitbreiding van de inter-continentale luchthavencapaciteit is een niet-noodzakelijk goed en niet een noodzakelijk kwaad.

De lawaaioverlast en de kerosinewolk zijn bepaald kwaad. Over het lawaai: zonder vijfde baan kan het aantal vliegtuigbewegingen op Schiphol nog toe-nemen van 78.000 per jaar in 1968 tot 230.000 in 1983; elke geruststelling van de zijde van Schiphol moet in dit licht worden bezien! Deze overlast is niet te vermijden, wel te ontwijken; de middelen daartoe (saneren, verhuizen) moeten er komen, o.a. volgens het principe "de vervuiler betaalt" en de over-heid moet zich daarvoor verantwoordelijk weten. Zowel de vervuiler als de overheid schieten op 't ogenblik daarin volkomen tekort. Over de kerosinewolk: zulk een wolk is een effectieve component bij inversie-smog. Deze vorm van vervuiling is niet te vermijden zolang er wordt gevlogen.

Lawaai en kerosinewolk zijn bepaald kwaad. Is daarmee een intercontinentale luchthaven een noodzakelijk kwaad?

(19)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

3. Zo ja, waar dan?

Gesteld dat we besluiten de intercontinentale luchthaven capaciteit uit te breiden, waar dan?

We mogen niet tot uitbreiding besluiten als het een (noodzakelijk) kwaad betreft; dat zou nl. betekenen dat we, in plaats van baas te zijn in eigen huis de trend van wereldstad te willen worden en in plaats van baas te zijn over eigen tijd de trend van steeds haastiger spoed niet meer meester te zijn. Als we besluiten tot uitbreiding van de Nederlandse intercontinentale luchthaven-capaciteit dan ook omdat het een (al of niet noodzakelijk) goed is en dan ook om optimaal het "goed" tot zijn recht te doen komen. Aangezien een inter-continentale luchthaven in wezen een metropolitain fenomeen is, een "metro-politaine of quartaire functie", komt zulk een uitbreiding alleen bij een wereld-stad tot haar recht. (Het behandelen van verschijnselen "naar hun aard" om ze aldus "tot hun recht te doen komen" is een bijbelse notie; deze is geheel gehononeerd in de systematiek van de wij sbegeerte der wetsidee ).

Deze gedachtengang leidt tot o.a. drie uiteenlopende tussenconclusies. Aller-eerst: als een nieuwe luchthaven wordt gesticht als hulp aan het noorden des lands of als hulp aan met werkloosheid bedreigde waterstaatsingenieurs (bij-voorbeeld in de Markerwaard of langs de Afsluitdijk), dan wordt een zeld-zaam iets als een metropolitain fenomeen gereduceerd tot een of andere lucratieve bron van werkgelegenheid. Daarmee komt dus de luchthaven als zodanig niet tot zijn recht.

Daar komt nog dit bij: Nederland heeft slechts zelden metropolitaine functies te verdelen (het wereldhandelscentrum is op het ogenblik de enige functie van vergelijkbare grootte-orde) en wel degelijk (potentieel) metropolitain milieu te verliezen.

De tweede tussenconclusie: als de uitbreiding van inter-continentale lucht-havencapaciteit op Schiphol plaats vindt (even afgezien van besluiten hierover), dan wordt aan Rotterdam een belangrijke en misschien zelfs onmisbare injectie onthouden om echt metropool te worden, terwijl daartoe reeds potenties aan-wezig zijn.

De derde tussenconclusie is deze: gesteld dat de intercontinentale havencapaciteit wordt uitgebreid door vestiging van een tweede nationale lucht-haven in de Markerwaard, dan verschuift het zwaartepunt van het eraan verbon-den dienstenpakket naar een nog meer perifere lokatie dan Amsterdam nu al heeft ten opzichte van het stedelijk deel van Nederland. (Het bevolkings-zwaartepunt van héél Nederland ligt enkele km ten noordoosten van Leerdam!). In feite kan de vestiging van een tweede nationale luchthaven in de Marker-waard worden vergeleken met de opening van een station "over de rivier" als in Maastricht en Kampen omstreeks de eeuwwisseling: de stad (in ons geval de Randstad) ondergaat niet de wezenlijke milieuverrijking door het station en het station is niet meer dan een in- en uitstapplaats.

(20)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

teit, deze uitbreiding dan moet plaatsvinden àf door verdere uitbreiding van Schiphol met een vijfde en zesde baan àf door vestiging van een tweede lucht-haven in de omgeving van Rotterdam. Daarmee zijn de beide vragen die deze bijdrage als titel versieren reeds globaal beantwoord.

4. Alternatieven en criteria 1

Voor eventuele uitbreiding zijn in aanmerking genomen Schiphol en negen lokaties die min of meer een ring vormen rondom Schiphol, te weten 1

Markerwaard, 2 Barneveld, 3 Leerdam, 4 De Peel, 5 Tilburg, 6 Dinteloord,

7 Tholen, 8 Numansdorp en 9 Maasvlakte. De werkwijze is als volgt: aan deze

lokaties zijn rangwaarden van 1 tot 10 toegekend volgens vijf verschillende criteria. Door de rangnummers op te tellen wordt zichtbaar de relatieve waar-dering van de 10 lokaties (Schiphol

+

9) volgens meerdere ongelijksoortige criteria. Aannemende dat de criteria en de rangordening der lokaties volgens deze criteria redelijk objectief zijn, is aan het subjectieve element van het gewicht per criterium ontkomen door meerdere wegingen toe te passen en deze te vergelijken.

Gehanteerd zijn de volgende criteria, leidend tot de volgende rangorde-cijfers.

1. Metropolitain milieu; de lokaties betrokken op Amsterdam en

Rotter-dam gaan voor op de nog overige omdat AmsterRotter-dam Schiphol al heeft; de bereikbaarheid voor de metropool en voor het gehele vervoersgebied geeft nog enige onderverdeling, zodat de 10 lokaties tenslotte in een reeks van 6 groepjes de rangnummers van 1 tot 10 innemen (zie tabel op blz. 17).

2. Urbaan milieu;

a. Arbeidsmarkt-situatie, ruimte daarop in samenhang met potentieel

migratie- of pendeloverschot: "Schiphol c.a." biedt op 't ogenblik ruim 10.000 arbeidsplaatsen, in 1980 20 à 25.000, met andere woorden: ongeveer 70.000 inwoners zijn economisch afhankelijk van een luchthaven met een capa-citeit van 30 à 40 miljoen passagiersbewegingen. Waar is een (potentiële) arbeidsmarkt van 2 X 25.000 arbeidsplaatsen? Schiphol, Numansdorp en Maasvlakte staan er slecht voor, vooral Numansdorp en Maasvlakte door de negatieve migratiesaldi; Barneveld, Tilburg en Dinteloord staan er beter voor en binnen een straal van -+- 30 km is op een redelijk positief migratiesaldo te rekenen. Markerwaard, Leerdam, De Peel en Tholen delen de middenposities.

b. Gevarieerdheid; de 2 X 70.000 inwoners die in 2000 aan de (beide)

1 We putten nu uit onze werkzaamheid aan het deelrapport 9, Uitbreiding van de

nationale luchthavencapaciteit; wanneer en waar, opgesteld door en op initiatief van het

(21)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

luchthaven(s) zullen "hangen", behoeven een maatschappelijk-cultureel ge-varieerd stedelijk milieu ter wille van de werkende vrouw, opleiding, urbane recreatie en geschakeerde contact-mogelijkheden, vooral ook om het Hilver-sumse "u werkt zeker ook bij de omroep"-effect te voorkomen. Daarin gaat Schiphol voorop en komen De Peel, Tholen en Markerwaard achteraan, terwijl de lokaties in de Randstad een zekere voorsprong hebben op die in Brabant.

3. Natuurlijk milieu; daaronder vallen landschap (recreatie en

natuurge-bieden van grotere schaal) en woonkwaliteit (lawaai en openluchtrecreatie bij huis). Jongere natuurlijke woonmilieus, bijvoorbeeld zo oud als de periode waar-over we plannen, -+- 30 jaar, zijn minder waardevol dan oudere. Bijvoorbeeld kunnen de kwaliteit van een Markerwaard, Amsterdamse Bos of Amstelveen gemakkelijker vervangen worden dan die van de Biesbos, de Veluwe of de Amsterdamse binnenstad. Zo ook zijn grótere natuurgebieden waardevoller dan kleine vanwege vooral de toekomstwaarde van "macro-stiltegebieden" in ons dichtbevolkte land. Leerdam en Schiphol krijgen de laagste rangordecijfers (rijk maar kwetsbaar vogelgebied resp. lawaai-overbelast woongebied); Barneveld, Tilburg en Numansdorp liggen in dichtbevolkte streken, Markerwaard, De Peel en Tholen liggen in of op de rand van een macro-stiltegebied en zo blijven Dinteloord en Maasvlakte als relatief beste, minst fatale, lokaties over voor de hoogste notaties.

4. Investeringskosten: op basis van ondergrond, speciale cultuurtechnische

werken en windkracht en -richting (bepalend voor de keus tussen enkele banen dan wel banenparen) zijn investeringskosten per lokatie geschat (in prijzen 1970, constant gemaakt naar het jaar dat Schiphol "vol" is in 1983, geldend voor de investeringsperiode 1983 tot 2000; niet opgenomen zijn aanvullende civiele infrastructurele werken en amoveringskosten). De bedragen lopen uiteen van 850 miljoen (De Peel, Tilburg) tot 1375 miljoen gulden (Leerdam, Tholen, Maasvlakte ).

5. Voor- en natransportkosten gemaakt door luchtreizigers, bezoekers en

wegbrengers/afhalers in de investeringsperiode (prijzen 1970, constant naar 1983) met onderstellingen over het gebruik van aan te leggen railverbindingen en omrijden in geval Schiphol, hoewel het dichtst bij, vol is. Dit criterium be-treft dus de "centraliteit" waarvan in het begin van deze bijdrage sprake was. De totale transportkosten variëren van 11.000 miljoen (Numansdorp, bij vroeg-tijdige aanleg van vlieghaven aldaar) tot 19.000 miljoen gulden (Markerwaard, bij aanvankelijke uitbreiding van Schiphol met vijfde en zesde baan). N.B.: de transportkosten zijn dus 10 à 15 X zo hoog als de investeringen in eenzelfde periode en hoger naarmate de lokatie minder centraal is en naarmate ze later in gebruik wordt genomen (dit laatste mee ten gevolge van het feit dat investeringen in Schiphol relatief weinig rendabel zijn door de "tangentiële" aanleg van Schiphol).

Het resultaat van deze rangordening is hieronder in tabelvorm weergegeven. De beide soorten kosten zijn opgeteld; dit impliceert een objectieve weging van deze criteria ten opzichte van elkaar.

(22)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

Overzicht van rangwaarden toegekend aan 10 potentiële lokaties voor

uit-breiding vlieghavencapaciteit; 1 is relatief de beste en 10 is relatief de slechtste.

11 2 3 4/52

metropolitaan urbaan milieu natuurlijk investering- en

milieu

I

milieu transportkosten

a. arbeids- b. geschakeerd.

markt

I

heid

1 Numa 1,2,3 Barn 1 Schi 1 Dint 1,2 Numa

Tilb Maas Tilb

2,3 Leer Dint 2,3,4,5 Mam

Dint Leer 3,4,5 Mark 3,4,5 Leer

4,5,6,7 Mark Numa Peel Peel

4.5 ThaI Leer Maas ThaI Barn

Maas Peel

ThaI 6,7 Tilb 6,7,8, Barn 6 Dint

6 Schi Dint Tilb

8,9,10 Schi Numa 7,8,9 Maas

7,8 Mark Numa 8,9 Peel Mark

Barn Maas ThaI 9 Schi

9,10 Pee! 10 Mark 10 Leer

Tilb

1 Als b.v. Schi en Numa de eerste twee plaatsen delen is de rangwaarde voor beide

1.2 enz.

2 Bij kosten is steeds sprake van totale investerings- en transportkosten over de hele

investeringsperiade 1983-2000 voor (eventueel beide) luchthavens, dus in resp. van/naar Schi

+

Numa, Schi

+

Tilb enz.; vandaar dat er slechts 9 rangplaatsen zijn. De in guldens uitgedrukte kosten maken een in decimalen nauwkeurige interpolatie tussen 1 en 9 mogelijk; deze is in de berekening gebruikt.

Zie voor grafische weergave van deze waarden en combinaties ervan de grafiek op blz. 18.

5. Schiphol of niet

De eerste keus die moet worden gemaakt is die tussen het uitbreiden van Schiphol en het starten van een luchthaven elders. Worden nu de rangcijfers volgens de eerste drie criteria opgeteld en daarna uitgedrukt in procenten van het totaal traject, van relatief de beste (1 punt) via neutraal (50) tot relatief de slechtste (100 punten), dan is de uitslag als volgt:

(23)

"

w

"

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

waardering, volgens al of niet gewogen criteria van 9 locaties

gemiddelde waarde

volgens alle criteria (impliciete overweging van kosten) overweging metropolitaan milieu overweging urbaan milieu gewogen waarden overweging natuurlijk milieu kosten niet gewogen overweging kosten + arbeidsmarkt· situatie o_+---+-~~---+_---~---_+---~~ .<> 1 0 -" . " .!'!

~

q; ., . " ., ;; ~ <=

..

> 809 0 -18

(de waarden na even- of onderweging van een criterium geven

(24)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

volgens dit criterium Rotterdam voorrang verleend was boven Amsterdam, dan daalt Schiphol toch tot 67 punten, tot de op één na laagste plaats. Conclusie moet zijn: volgens de drie gehanteerde milieu-criteria is SchiPhol in vergelijking tot negen andere lokaties ongeschikt voor verdere uitbreiding van

lt/chthmJen-capaciteit. In deze conclusie zijn lawaaioverlast wel, kosten niet verrekend. Op

grond van het gezegde over transportkosten kan voorts worden gesteld: om redenen van nationale efficiëntie is het bovendien zaak zo snel mogelijk elders een tweede nationale lt/chthaven te vestigen.

6. Waar dan wèl?

De keus uit de negen onderzochte lokaties geschiedt op dezelfde wijze als de keus hierboven.

De rangordeningen worden herschreven zonder Schiphol en de rangwaarden van de lokaties volgens de vijf criteria weer opgeteld zonder speciale gewichten aan een ervan toe te kennen, met dien verstande dat de "kosten" volgens de criteria 4 en 5 worden opgeteld, want dat impliceert objectieve weging ten opzichte van elkaar. Het resultaat is dan als volgt: Dinteloord 30, Numansdorp 33, Leerdam 45, Barneveld 48, Maasvlakte 48, Tilburg 51, De Peel 58, Tholen 63, t,farkerwaard 69 punten (zie ook linkerkolom in de grafiek).

Om er inzicht in te krijgen hoe deze waarden zijn samengesteld en ook om de invloed van de criteria zichtbaar te maken en daarmee tegemoet te komen aan andere opvattingen daarover, zijn voorts met specifieke criteriumgewichten op-nieuw rangordeningen bepaald (de tweede tot en met zesde kolom in de grafiek).

Achtereenvolgens zijn de drie milieu-criteria over-wogen, de kosten niet ge-wogen en is aan kosten

+ arbeidsmarktsituatie (2a

+ 4

+ 5), de economische

criteria dus, een evengroot gewicht toegekend als aan de milieu-criteria (1

+ 2b

+ 3). (Omdat de laagste kosten slechts 20

%

verschillen van de hoogste is het kostentraject slechts kort, namelijk van kostbaar tot nog kostbaarder; dit impli-ceert een zekere overweging van kosten in de eerste vier kolommen).

(25)

TWEEDE NATIONALE LUCHTHAVEN?

trouwens dat de geringe afstand tot Rotterdam het enige sterke punt is voor Nu-mansdorp (tweede kolom), en dat in feite alleen het voorkomen van geluidshin-der voor Maasvlakte pleit (vierde en vijfde kolom). Tenslotte blijkt overduidelijk

dat Dinteloord verreweg de beste lokatie is en Markerwaard verreweg de slecht-ste. De vooronderstellingen dIe hiertoe geleid hebben zijn hiervoor uitvoerig

behandeld; gereleveerd wordt hier slechts dat voor Dinteloord een potentieel gunstige arbeidsmarktsituatie is aangenomen; uit het oogpunt van natuurlijk milieu (landschappelijk en woonmilieu) zijn de overige lokaties bijna alle kostbaarder, o.a. Numansdorp: het gebied Hoekse WaardjTiengemeten is te klein om zinnig gerichte geluidstroggen te bevatten zonder onzinnig grote amoveringskosten op te roepen. Indien het criterium metropolitain milieu niet wordt meegewogen en aldus de daarin gehanteerde "voorrang" van Rotterdam wordt uitgesloten verandert dit niets aan de uitslag. Voor de Markerwaard is onder andere in rekening gebracht de zeer perifere ligging en de ligging in een macro-stiltegebied; niet in rekening gebracht is de geweldige congestie, zowel in de lucht als op de weg, die een luchthaven in de Markerwaard zal veroorzaken.

7. Tenslotte

De vragen in de htel van deze bijdrage krijgen na het voorgaande het antwoord: een tweede nationale luchthaven past in het Nederlandse milieu, en wel in de omgeving van Dinteloord.

Zoals in de stedelijke zone IJmond-Arnhem de metropool Amsterdam Schip-hol als metropolitaine voorziening heeft met het daarbij behorende metropoli-serende effect, zo krijgen de stedelijke zones Zuidrandstad-Brabant-Antwerpen-Vlissingen, kortweg de Rijn-Maas-Schelde-Delta, een voorziening op niveau voor hun metropool Rotterdam. Dit komt ons zeer redelijk voor, nog steeds als we bedenken dat een negental dorpjes in West-Brabant omstreeks het jaar 2000 moet worden afgebroken. Een intercontinentale luchthaven is een metropolitaine functie en dus zal bij de vraag of zulk een functie past in het Nederlandse milieu het metropolitaine en stedelijke milieu de doorslag mogen geven. In tegenstelling tot de hoge waarde van de macrostiltegebieden Markerwaard en Zeeland en van het natuurgebied Biesbosch wordt de waarde van het West-brabantse landschap met gemak gerelativeerd door de waarde van de luchthaven. Anderzijds en tegelijkertijd: de waarde van het directe woonmilieu voor o.a. Zwanenburgers en voor, in de toekomst, een aantal Westbrabanders, wordt niet gerelativeerd door een luchthaven. Als Zwanen- of andere burgers eerst lastig moeten worden voordat ze krijgen waar ze recht op hebben, namelijk alternatieve woon- en eventuele werkgelegenheid, dan beseft de overheid niet wat het waard is door een intercontinentale luchthaven een metropolitaine top te hebben op het voorzieningen pakket van een stedelijke zone. Als de tweede nationale luchthaven een sanering in West-Brabant niet waard is, dan zeker niet het opofferen van het macrostiltegebied Markerwaard.

(26)

KENNIS EN ERVARING OMTRENT MENSELIJKE OUDERDOM

door

prof· dr. K.

J.

Popma

1. Verdachte kennis

Menselijke kennis omtrent ouder worden en ouderdom staat altijd in ver-denking, en met name wanneer dit een kennis wil zijn inzake het menselijk

(27)

KENNIS EN ERVARING OMTRENT MENSELIJKE OUDERDOM Zullen we dan te rade gaan bij mensen van boven de vijftig, of, om nog iets secuurder te zijn, van boven de zestig? Dan rijzen weer andere bezwaren, die de kennis omtrent de onmiskenbare senectus suspect maken. Hoe ervaart de in ouderdom vertoevende mens zij nouderdom? Met zij n lichaam: dat is immers zijn ervarings-instrument. Maar dat instrument is zelf al principieel onbetrouw-baar; het is immers in de senectus, in de ouderdom zelve ingebouwd. Het is wat versleten, enigszins overrijp, misschien al een beetje rot. Het is bij voorbaat al een verdacht getuigenis, dat vanuit de ik-ben-oud-situatie omtrent de structuur van die situatie gegeven kan worden.

Het lijkt er dus veel op, dat er in onze menselijkheid nergens een ruimte te vinden is, die de mogelijkheid oplevert dat we omtrent de ouderdom enige betrouwbare kennis kunnen verwerven. De "jongeren" staan er te ver van af en zijn buiten staat hun "aangeboren" ontgaving te kunnen ervaren; en de ouderen staan er te dicht bij, erger nog, ze staan er midden in, de ouderdom is hun enig mogelijk levenspatroon; hoe zouden ze daaromtrent, en met de middelen vàn dit patroon, een betrouwbaar getuigenis kunnen geven? Het lijkt een hopeloze zaak. Wat we als mogelijk uitzicht ons zien voorgesteld houdt in, dat we, hetzij jong of oud, omtrent de senectus, de duidelijke ik-ben-oud-situatie, weliswaar iets kunnen weten, maar dat dit iets te weinig is, en daarbij en daar-door, onbetrouwbaar. De waarheid omtrent het oud-zijn van de mens is blijkbaar voor de mens niet toegankelijk.

2. Ouderdom en dood

In onze eerste paragraaf hebben we nagelaten, de ouderdom in de zin van wezenlijk oud-zijn in de hem toekomende context te plaatsen, of althans dat te proberen. Onder bepaalde voorwaarden kan een curve betreffende de sterfte-kans getrokken worden. Zo'n curve is niet meer dan een statistisch symbool, en geeft daarom maar beperkte informatie. Men kan, zeer globaal, de sterfkans berekenen voor een bewoner van zuidelijk Afrika, van een Eskimo of van een Nederlander, en dan globaal uitmaken hoe die kans eruit ziet op verschillende leeftijden. Zo'n min of meer statistisch bedoelde curve wordt pas belangwekkend, als we vragen naar haar onderstelling: dat is het feit dat de mens sterfelijk is. De sterfelijkheid kan niet gemeten worden, ze is er van het begin af aan, en we schijnen te moeten aannemen, dat na het vijftigste levensjaar de sterfelijkheid toeneemt.

Is dit inderdaad het geval, dan blijkt daaruit dat er een verband bestaat tussen ouderdom, in pregnante zin, en dood. De ik-ben-oud-situatie heeft iets te maken met de ik-ben-dood-situatie. Dat is eigenlijk een waarheid als een koe, maar voor een iets nadere bezinning is het nodig, dit uitdrukkelijk en op deze manier te poneren. We dragen de dood in ons mee, en hij schijnt op zijn kans te wachten, zich ons leven toe te eigenen. Ons menszijn is getypeerd door de ons immanente dood. Het onderscheid dat Rümke aanneemt (Levenstijdperken van

de man, 1963, 113) tussen immanente dood en "van buiten af komende dood"

(28)

KENNIS EN ERVARING OMTRENT MENSELIJKE OUDERDOM man van dertig jaar door een verkeersongeluk omkomt, maakt dit ongeval zijn sterfelijkheid, dat is zijn immanente dood, openbaar. Als ik onsterfelijk was, zou ook het zwaarste verkeersongeluk me niet kunnen doden.

Een medicus in het verhaal De rozendokter zegt: we kennen elkaar, de dood

en ik, en we weten van elkaar wat we waard zijn. Strikt genomen is dit snoeverij. We dragen onze immanente dood in ons om, maar we kennen hem niet, laat staan dat we zouden weten "wat hij waard is"! We weten zelfs niet, of, en zo ja, hoe, we de vraag, wat de dood "waard is" zouden moeten stellen. We kènnen hem, strikt genomen, niet; we hebben alleen maar een beetje "kennis aan hem".

Voor de paradijsmens was de dood een mogelijkheid, en als zodanig toelaat-baar en van Godswege acceptabel; en dit gaat zover, dat de dood in creatuurlijke zin geen zekerheid is en geen lot. Pas na de zondeval is de dood een lot, de mens moét sterven, of hij nu wil of niet. Dit lot is dichtbij, het is ons zelfs immanent; de dood woont in ons. Hij is veel meer dan een metgezel, hij bestaat

kernachtig in ons mens-zijn.

Hoe meer we aan de weet kunnen komen over onze als zodanig in ons immanente dood, des te meer zullen we kunnen verstaan inzake ons verouderen en onze ik-ben-nu-oud-situatie. Jammer, dat we omtrent de dood die in ons woont zo weinig weten. Want daardoor wordt onze kennis omtrent het menselijk oud-zijn ook niet veel bevorderd. Niet veel, maar wel iéts. Elke hulp is welkom, ook als we er niet heel veel mee weten te beginnen. Laten we daarom in dit verband ons tot een getuige wenden, die ons weinig kan geven, om redenen die genoemd zullen worden. Ik bedoel de man die in de jaren twintig een opschudding teweeggebracht heeft in de christelijke kerken: de sadhoe, Soendar Singh.

3. Soendar Singh, sadhoe

(29)

KENNIS EN ERVARING OMTRENT MENSELIJKE OUDERDOM projecties noemen, tenzij men de sadhoe beschouwt als een leugenaar en op-lichter, en daar is geen enkele reden voor. Friedrich Heiler en Nathan Söderblom hebben hem en zijn mededelingen volkomen serieus genomen. Hij kwam in Europa en verwonderde zich over de geloofsarmoede van de daar wonende christenen en kerken. Zelf had hij weinig of geen kerkbesef. Hij beperkte zich in zijn mededelingen tot de tussentijd tussen het sterven en de opstanding van het vlees. Hij ontkent de opstanding van het vlees niet, maar besteedt er weinig aandacht aan; als terloops vermeldt hij dat de Christus natuurlijk in het vlees is opgestaan in onverderfelijkheid, en zo zijn er nog enkelen, we kunnen denken aan Mozes en Elia en aan de opgestanen die genoemd worden in Matth. 27 : 52 v. Nu is het opmerkelijke, dat de sadhoe spreekt van "zielen" en "geesten", terwijl hij belichaamde schepsels bedoelt. Dat is een beetje verwarrend. De sadhoe was inderdaad geen denker, maar hij doelt niet op een dualisme van lichaam en ziel. Hij heeft het over heel iets anders, namelijk over het voortleven, en wel het onmiddellijk voortleven na het sterven. Wat hij "zielen" en "geesten" noemt zijn belichaamde creaturen, wier lichamelijkheid anders is gestructureerd dan de onze nu, en na de opstanding. Het schijnt dat de sadhoe de lichamelijkheid van de gestorvenen vereenzelvigt met de lichamelijkheid van de engelen. Dat de engelen "onstoffelijk" en "lichaamloos" zouden zijn is een mening die sterk onder invloed staat van een vorm van wereldverachting, alsof de tastbaarheid iets minderwaardigs zou zijn dat verdient te verdwijnen. Als engelen en ge-storven mensen onstoffelijk waren, zouden ze ook onzichtbaar zijn en onhoor-baar, en dat wil weer zeggen dat ze hun subjectiviteit op geen enkele manier zouden kunnen objectiveren: ze zouden eenvoudig niet bestaan. Spreken we met betrekking tot de gestorven mensen en de engelen van voortbestaan, zelfs voort-leven, en bestaan, dan hèbben we impliciet hun lichamelijkheid al erkend. In Hand. 12 : 7 lezen we dat een engel Petrus een klap gaf om hem wakker te maken, en misschien ook om zijn te enge horizon te doorbreken. Wat de sadhoe betreft: hij vertelt dat hij door een engel met een touw uit een kuil is getrokken. De sadhoe gaat argeloosweg uit van de lichamelijkheid van gestorven mensen en van engelen. In wat hij de hemel noemt, kan men baden, eten en drinken, wandelen, bloemengeur ruiken, en er is communicatie. In een "onsterfelijke"

"wereld" zou er geen enkele vorm van communicatie mogelijk zijn. Typisch is de mededeling van de sadhoe, dat jonggestorven kinderen in hun andere licha-melijke structuur ook groeien. Ze worden "volwassen". En hoogst opmerkelijk is dat de sadhoe vertelt, dat er in de hemel- hij verstaat daaronder de tussentijd en tussensfeer tussen sterven en opstanding - ook onderwijs gegeven wordt. En niet alleen aan kinderen.

Terwijl men in de jaren twintig wel eens vermoedde, dat de boodschap van de sadhoe een toevoeging aan de leerinhoud van de Heilige Schrift betekende, zijn we er nu wel achter, dat de sadhoe zijn boodschap nauwkeurig door de leer van de Schrift laat begrenzen. Wat de communicatie betreft: naar de over-tuiging van de sadhoe is die er nu al; zelf verklaarde hij nadrukkelijk, in gesprekken gewikkeld te zijn geweest met engelen en gestorven mensen; en

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De bij het Verdrag van Brussel tot stand gekomen Westerse Unie (1948) beoogde vooral de dreiging van een westelijke Sovjet-expansie te keren. Het lichaam was zuiver

Men had ervaren, dat gemeenschappelijke bezinning de kennis en het inzicht van de enkeling verrijkte. Men had gezien, dat gezamenlijk meer te bereiken was dan

Indonesische prauwvaart niet getroffen is, omdat men daar alleen lokale prauwen had. De Oost-In.donesische prauwen kwamen nimmer verder naar het zuidoosten dan Mimika.

In uiterste noodzaak zou evenwel, indien het algemeen belang dit eist, niet voor directe maatregelen, inhoudende beperkende voorschriften ten aanzien van de

Gaven Polak's beschouwingen over maatschappij en politiek dus aan- leiding tot enige bedenkingen, toch heb ik veel waardering voor zijn streven naar een radicale

Uit deze, misschien voor het gevoel van sommigen wat uitvoerige in- leidende opmerkingen, zal het duidelijk zijn hoe veelzijdig en gecompli- ceerd het vraagstuk

Wij hebben ons dit uitvoerige citaat veroorloofd, omdat hier klaar en duidelijk het bezwaar van de zijde der gemeenten wordt weergegeven tegen de huidige

nog te zeer op losse schroeven en het wordt in zijn ontwikkeling belemmerd door de stoere gehechtheid aan de nationale rechts- opvattingen, die vaak nationale