• No results found

De weg naar de vrede

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De weg naar de vrede "

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

J.

DE KADT

De weg naar de vrede

HET VOORBEELD VAN SAN FRANCISCO

H

et is natuurlijk altijd mogelijk aanmerkingen te maken op de inhoud van het vredesverdrag met Japan, dat in feite - formaliteiten als ratificaties buiten beschouwing gelaten - te San Francisco tot stand is gekomen.

Maar het zou verkeerd zijn het voorbeeld te volgen van sommige regeringen en van nagenoeg de gehele pers die daarin hun kracht hebben gezocht. Want wie zo te werk gaan en ons bezighouden met beschouwingen over de ziel van het Japanse volk, wat daar door de nederlaag al of niet aan veranderd zou zijn, wat de Amerikaanse bezetting heeft opgeleverd en waarin ze te kort is geschoten, in hoever Japan in de toekomst een militair gevaar zou kunnen worden voor het Oosten, wat de Japanse industrie en handel, de scheepvaart en visseIij zullen

beteke~en zowel als positieve bijdrage in de versterking van de wereldproductiviteit, als in negatieve zin door de concurrentie die ze ongetwijfeld zullen vormen voor de thans in het Oosten werkende Oosterse en Westerse ondernemingen - wie zo te werk gaan, hebben niet begrepen waarom de vrede van San Francisco, zoal niet het begin, dan toch de voorbo'de van een nieuw tijdperk in de wereldpolitiek moet worden genoemd.

Dat nieuwe tijdperk is de overgang van het Russisch-Amerikaanse evenwicht naar de Amerikaanse hegemonie. Of, om het anders te zeggen, de overgang van de potentiële Amerikaanse hegemonie naar de feitelijke. San Francisco bewijst dat de Amerikanen zich reeds sterk genoeg voelen om, ten minste in het Oosten, orde op zaken te stellen, ongeacht de bezwaren, de sabotage-pogingen en de dreige- menten van de Russen. Maar wat nog belangrijker is, ongeacht ook het gelamen- teer en gejerirnieer v~n de Europese staten die zelf in hun eigen gebied tot niets in staat zijn, behalve te verhinderen dat ook in het Westen een einde wordt gemaakt aan de Russische dreiging. En ongeacht ten slotte ook de Oosterse politici van allerlei schakering, die internationaal als zedeprekers optreden en nationaal de slechtst mogelijke politieke zeden demonstreren.

In San Francisco heeft men de moed gehad alle Russische protesten af te wijzen, die zich baseerden op overeenkomsten zoals Yalta die door de Russen nooit zijn nagekomen, noch naar de letter, noch, wat veel belangrijker is, naar de geest die er een was van loyale samenwerking ter verkrijging van een vrije wereld. Nu is het duidelijk, dat het van de aanvang af een wonderlijke onderneming was, om een vIije wereld op te willen bouwen door de innigste samenwerking met een 513

(2)

staat waarin de vernietiging en de onderdrukking van de vrijheid de essentie van het heersende systeem is. Doch het is hier niet de plaats al die illusionismen, die in de periode van 1941-1945, de periode van het meedoen van Rusland aan de oorlog tegen Hitlel' geheerst hebben, aan een nader onderzoek te' onderwerpen.

Vrijwel niemand heeft in die periode begrepen dat het bondgenootschap Hitler- Stalin geen toeval was, doch een samengaan van twee gelijksoortige machten, ter- wijl de oorlog tussen Hitier en Stalin een incident was dat zich afspeelde op het gemeenschappelijke totalitair-fascistische vlak, terwijl het bondgenootschap Stalin- Roosevelt een incident was dat zich afspeelde tussen twee werelden die alleen een verbinding hadden door het illusionisme der democraten en de listigheid en camou-

flagekunst der totalitairen.

Men zou, indien men alleen maar het conflict met Japan nauwkeurig had nage- gaan, het voor de hand liggend bewijs hebben gevonden dat Rusland niet bereid was ook maar het geringste risico te lopen terwille van z'n bondgenoten of aan- staande bondgenoten. Het had een overeenkomst met Japan gesloten in de periode van z'n samengaan met Hitler. Het wist dat die overeenkomst voor Japan een rugdekking betekende die het de gelegenheid zou geven een veroveringstocht naar Zuidoost-Azië te ondernemen, zoals de overeenkomst met lIitler de Duitsers een rugdekking gaf voor de veroveringstocht naar West-Europa. In Juni 1941 was de helft van dit systeem der Stalinistische veiligheidspolitiek ineengestort, en Rusland was bondgenoot van Engeland geworden en kreeg welch'a ook belangrijke materiële steun van de nog altijd niet in directe oorlog zijnde Verenigde Staten.

Niettemin hebben de Russen nooit een poging gedaan om Japan af te brengen van zijn voornemen om een aanval te doen op het Aziatische gebied dat tot de sfeer van bondgenoot Engeland en ondersteuner Amerika behoorde. Zeker, de Russen hadden in die periode de handen vol met de opdringende Duitse legers en het zou wel heel veel geëist zijn, indien men hen in die dagen gevraagd had een

"tweede front" tegen Japan te openen, ofschoon de Russen en hun aanhangers in Engeland en Amerika de vorming van een tweede front in Europa eisten, ongeacht de directe belangen en mogelijkheden van de Angelsaksische landen, uitsluitend omdat het Russische belang dit vroeg.

Maar de vraag moet toch gesteld worden of Rusland niet een matigende invloed op de Japanse politiek zou hebben uitgeoefend indien het kenbaar had gemaakt dat een aanval op bondgenoot Engeland het einde van het verdrag Rusland-Japan zou betekenen en dus, de potentiële mogelijkheid van een oorlog Rusland-Japan in zich sloot. Niemand kan op die vraag een onweerlegbaar antwoord geven, maar wel staat onweerlegbaar vast, dat vredespartij en oorlogspartij in Japan heel lang elkaar in evenwicht hielden en dat dus een Russische stap zoals boven bedoeld, de positie van de vredespartij versterkt zou hebben. Maar dit zou, indien het niet slaagde, het Russische risico enigszins hebben doen toenemen, en daarom hebben de Russen nooit een poging in die richting gedaan, afgezien nog van de mogelijk- heid dat ze een oorlog in het Verre Oosten wensten omdat dit Amerika in de strijd zou brengen.

Nogmaals, al deze kanten van de zaak kunnen hier niet nader bekeken worden, maar er moest aan herinnerd worden omdat hieruit wel duidelijk blijkt hoezeer

(3)

Rusland alle morele recht mist om in de Japanse kwestie mee te spreken, niet alleen op dezelfde voet als de Verenigde Staten die de oorlog tegen Japan gevoerd en gewonnen hebben, maar ook op de voet van Engeland en Nederland die de slachtoffers van die oorlog zijn geworden.

Het zou in dit verband ook te ver voeren om uiteen te zetten waarom ook de Aziatische landen, met uitzondering van Nationalistisch China en de Philippijnen, eigenlijk ieder recht missen zich met de vrede met Japan te' bemoeien.

Wat de Russische aanspraken van militaire aard betreft, die zijn precies van dezelfde aard als hun aanspraken toen ze, na de nederlaag van het Poolse leger tegen de Nazi's, hun zegevie~ende intocht in Oost-Polen hielden. Van Amerikaanse kant heeft men in 1944 en begin 1945 zowel de militaire als de politieke moeilijk- heden van een strijd tegen Japan belangrijk overschat, en men heeft dus een hoge prijs geboden voor Russische hulp die men ten slotte niet nodig bleek te hebben.

Doch het betalen van die prijs zou er mee door gekund hebben, indien de Russen verder in de Aziatische zaken enige vorm van samenwerking hadden getoond. Ze hebben zoals men weet het tegendeel gedaan. En voor wie in dit verband het woord "China" niet voldoende zegt, is toch wellicht het woord "Korea" afdoende.

En voor zover dat niets zegt, heeft argumenteren geen zin.

Korea maakt het nodig de Japanse aangelegenheden in een snel tempo te regelen.

Er moet in het Oosten een hulpmacht zijn, die, samen met de Amerikaanse hoofd- macht, een voldoende tegenwicht vormt tegen Rusland en zijn Chinese satelliet of half-satelliet. Over de positie van China als satelliet of half-satelliet wil ik thans niet spreken, behalve dan om er op te wijzen dat de aanwezigheid van een China, dat samenwerkte met Amerika, wellicht de gelegenheid zou hebben gegeven de Japanse kwestie in een langzamer tempo (en rekening houdend met al de facetten van het geval) te behandelen. Doch China ging verloren, door welke oorzaken dan ook, en het werd een versterking van de Russische macht. De hoop dat andere Aziatische landen een tegenmacht zouden opleveren tegen het Russische geweldsysteem ging al evenmin in vervulling. Er zijn geen Aziatische staten die remmend kunnen werken op de Russische machts-ontplooiing. Men kan op z'n best hopen, dat achter de beschermende wal van het Amerikanisme, dat de Russen uit de rest van Azië houdt, die rest van Azië op den duur enigermate tot maatschappijvorming en tot staatsvorming zal kunnen geraken. Voorlopig is nog heel weinig hiervan te bespeuren. Dus blijft alleen Japan over, het enige Aziatische land - als we West-Azië buiten beschouwing laten - waarin staatsvormende krachten vanouds aanwezig waren en waarin reeds ongeveer een eeuw begrip aanwezig is geweest voor het toepassen van de Westerse technologie binnen een maatschappelijke structuur. Die structuur was een militair-feodale, zoals ook de Pruisische was, en evenmin als de aanpassing van Pruisen-Duitsland aan de wereld van het geestelijke liberalisme (de enige wereld waarbinnen de technologie zich op vreedzame wijze kan ont- plooien) gelukte', evenmin gelukte het in Japan. In beide gevallen is er dan slechts één oplossing: men moet de militair-feodale machten een zodanige nederlaag, of reeks van nederlagen, op militair gebied toedienen dat zij beseffen, dat deze weg onbegaanbaar is geworden.

515

(4)

· t

, '1

Is dat in Japan het geval geweest? Ongetwijfeld. De onderwerping aan de Amerikaanse bezetting heeft duidelijk getoond, dat men begrijpt zijn meerdere te hebben gevonden in kracht, en dat iedere kans om de overwinnaar langs de weg van het geweld te overmeesteren voorgoed verkeken is. Dit kon alleen gebeuren doordat die Amerikaanse overwinnaar niet gehinderd werd door Russische tegen- werking zoals in Duitsland en evenmin door geallieerden die ten aanzien van het bezette land ieder een eigen koers hebben, zoals dat in Duitsland het geval was en is met de Fransen en Britten in West-Duitsland, die hun eigen Duitse politiek nebben, tegen elkaar ingaand en tegen de Amerikanen ingaand. Dat is een van de redenen waarom de bezetting van Duitsland veel minder resultaten heeft opgele- verd dan die van Japan. De kans de Westelijke bezetters tegen elkaar te kunnen uitspelen en de Russen weer tegen het Westen, heeft de Duitsers weer het gevoel gegeven dat ze een factor van betekenis zijn, en daaruit is een groot deel van de moeilijkheden met het tegenwoordige Duitsland te verklaren. Doch wat Japan betreft is de bezettingspolitiek overwegend gelukt, vooral ook omdat de Amerika- nen onder MacArthur de kunst hebben verstaan hun positie van heersers aan wier heerschappij niet te tornen viel, te verenigen met een in grote trekken voor de overwonnenen niet kwetsende behandeling en met het doorvoeren van een aantal belangrijke hervormingen, die niet ontaardden in een volkomen in de war sturen van de gegroeide maatschappij. Millioenen Japanse boeren hebben land gekregen, maar men heeft niet, zoals bijv. in Oost-Duitsland, de ervaren landbezitters uit- geroeid en onderworpen aan een dictatuur van de landarbeiders en de boeren zonder enige bedrijfskennis. En zo zijn er ook op industrieel gebied belangrijke veranderingen tot stand gekomen, die o.a. geleid hebben tot het ontstaan van werkelijke vakverenigingen, zonder dat men de ongeschoolde arbeiders tot mees- ters over industriëlen, technici en geschoolden heeft uitgeroepen en de communis- tische partij tot meesters over die meesters.

Japan is veranderd, ofschoon niet zozeer veranderd als vanuit een Westers standpunt gewenst zou zijn, doch die verdere verandering is slechts mogelijk in een proces van generaties, of door een alle maatschappelijke structuren verbrijzelend totalitarisme. In die betrekkelijke verandering van Japan, schuilen gevaren voor de terugkeer van het oude, doch die gevaren worden opgeheven door de aanwezig- heid van de Amerikaanse overwinnaar op de achtergrond. Om het ietwat cru tc zeggen: in Japan weet men dat men te kiezen heeft tussen een samengaan met Amerika, waardoor het land een toekomst kan verwerven in Azië en in de wereld, of de atoombom. En daarom zijn alle verhalen over de we'deropstanding van het oude militaire Japan als veroveraar van en bedreiging voor Azië, bakerpraatjes, ten minste zolang de Amerikanen de commandoposten van de wereldJ;)olitiek althans in Oost-Azië bezet houden. En voorlopig ziet het er niet naar uit dat ze zich door Russische dreigementen of door Europese preken van die posten zullen laten verjagen.

De sterke Amerikaanse politiek in de Japanse kwestie is een van de hoopgevende elementen voor de toekomst. Door die politiek is men tot een vredesverdrag met Japan gekomen dat wel fouten en gebreken zal vertonen, maar dat er in ieder

(5)

' " I I I

geval reeds is, terwijl wij in Europa nog met de Duitse en de Oostenrijkse en de Italiaanse kwestie zitten, om over de Oosteuropese kwesties maar te zwijgen.

Dat vredesverdrag is doorgezet, zonder de Russen zelfs maar een kans te geven hun demagogie op het forum van de conferentie te ontplooien.

De Russen hebben misschien de hoop gehad hun vredesmanoeuvres in Korea te kunnen gebruiken om de besprekingen van San Francisco te beïnvloeden. Ook dat is volkomen mislukt. En wat dat betreft staan de Russen dus voor de vraag of ze hun Chinese satellieten zullen laten leegbloeden in Korea, met de mogelijk- heid dat onder de Chinezen, ook onder de Chinese communisten, verzet ontstaat tegen dit pijnlijke proces, dan wel of ze de nederlaag in Korea zullen erkennen en de strijd afbreken. Doch dit is een zaak op zich zelf die ik hier slechts wil zien als één van de pogingen die de Russen deden om de verdeeldheid die tussen de Westerse landen op Korea bleek, langs die weg op de conferentie van San Fran- cisco te brengen. Doch de Amerikanen, die vroeger in Korea gezwicht waren voor

de angst van hun bondgenoten, hadden zich thans schtapgezet, met het gevolg dat alle deelnemende landen de keus hadden om aan de Russische of aan de Ameri- kaanse kant te gaan staan. En niemand volgde het "parool" door een van de politieke voorlichters in Nederland gegeven, dat men dan maar niet bang moest zijn om voor fellow-traveller door te gaan. Zelfs de Indonesiërs beseften dat wie hier naast de Russen ging staan, door de Amerikanen als vijand zou worden be- schouwd. En de Russen bleven dus volkomen geïsoleerd, en zij moesten het mee- maken dat hun dreiging van niet tekenen en heengaan, in plaats van tot verwarring en angst aanleiding te geven, als een opluchting werd beschouwd.

Inderdaad een opluchting, waaruit men voor de hele wereldpolitiek een gevolg- trekking zou kunnen maken, nl. dat de enige manier om internationaal iets tot stand te brengen, bestaat in het nemen van een besluit zonder de Russen, die later zich met dat besluit kunnen verenigen, of het afwijzen, wat niets mag afdoen aan het doorzetten van het genomen besluit, en wat geen aanleiding mag geven tot langdurig gepraat met de Russen. Doch zover dat deze politiek van het volkomen isoleren der Russen op alle terreinen en bij alle kwesties wordt toegepast, zijn we nog lang niet.

Voor Europa staan de Amerikanen nog altijd op het standpunt dat in onderling overleg tussen de Atlantische landen besluiten moeten worden genomen over de vele problemen die met Rusland verband houden. En die Europese landen zijn zo beïnvloed door hun angst voor Rusland en door partijen en groepen dië op de een of andere wijze mét Rusland tot een "overeenstemming" willen komen, en ze zijn bovendien zo vastgeroest in hun provinciale ruzies met elkaar, dat uit dit gezelschap nooit besluitvorming laat staan voltrekken van besluiten te voorschijn kan komen.

Tot "overeenstemming" komen met Rusland is onmogelijk. Men moet tot machts- vorming komen en dan binnen het raam van het eigen machtsgebied alle maat- regelen nemen die" nodig zijn: zonder discussie met de Russen, en rustig afwachtend hoe zij hierop zullen reageren, wetend dat een vijandelijke reactie uiteindelijk alleen voor Rusland noodlottig zal worden. En de aanwezigheid van een onoverwinnelijke

517

(6)

macht naast Rusland, die geen enkele inbreuk op eigen gebied meer duldt en het Russische gebied volkomen isoleert, zal op den duur een druk uitoefenen die binnen het Russische gebied steeds merkbaarder zal worden en de Russen zal dwingen naar de conferentietafel te gaan en daar werkelijk te gaan onderhandelen, niet propaganda maken en niet zwendelen, zoals de Russen tot dusver altijd en overal hebben gedaan. Van dit alles zijn we nog heel ver verwijderd; en toch, de dingen bewegen zich in deze richting, dat leert San Francisco.

De instemming die de vastberaden en kort-aangebonden methode ten aanzien van de Russen te San Francisco toegepast, in de Verenigde Staten heeft gevonden, is onthullend. Acheson is op slag van een van de onpopulairste mannen tot een van de populairste geworden, niet omdat men z'n "voorzichtige" politiek is gaan waarderen, maar omdat hij eindelijk die voorzichtige politiek heeft losgelaten en de mouwen heeft opgesh·oopt. Want het Amerikaanse volk is in de stemming van de opgesh'oopte mouwen, het voelt de kracht van de op gang komende in- dush'iële mobilisatie, en het heeft ruimschoots genoeg van de methoden der Russen en van de dreiging die zij voortdurend boven de wereld laten hangen. In de naaste toekomst zal die stemming zich ook meester maken van dat gedeelte der Amerikaanse politiek dat met de Europese kwesties samenhangt.

Voor Europa is Acheson en is de Amerikaanse politiek thans nog altijd in de ban van noodzaak der overeenstemming met en tussen de Europese landen. Dal wil dus zeggen dat die Europese landen die het onredelijkst en halsstarrigst zijn, de grootste invloed uitoefenen op de wijze waarop de Europese problemen juist in verband met Rusland geregeld moesten worden. De noodzaak van de Duitse her- bewapening leidde dus niet tot een Duitse herbewapening en tot een vrede met Duitsland, maar tot allerlei concessies aan een land als Frankrijk, en tot het plan van een Europees leger. Intussen heeft Frankrijk alleen naar de vorm gelijk ge- kregen en zal het Europese leger dat men wil gaan vormen niet alleen een be- langrijk aantal Duitse divisies tellen, doch ook Duitse militairen op de leidende posten, naast de Fransen en anderen, en eveneens Duitsers in alle andere leidende organen. Dat spreekt vanzelf, als men ten minste de puitsers in de verdediging van Europa wil betrekken.

Dat er in Duitsland overblijfselen zijn van het Hitlerisme ligt voor de hand, zoals het ook voor de hand ligt dat er in Duitsland overblijfselen zijn van het militarisme. Ik wees er reeds op waarom dit alles in Duitsland hardnekkiger moest zijn dan in Japan. Maar het is natuurlijk belachelijk zich bezorgder te maken over wat Duitse Stahlhelm- en soortgelijke verschijnselen, dan over de millioenen communisten die zich in Frankrijk vrijelijk mogen bewegen en aan het politieke en industriële leven hun vrije sabotage-kunsten kunnen demonsh'eren.

Een Duits leger in Atlantisch verband is evenmin een gevaar als een Japans leger in Pacific-verband, omdat de Amerikanen in beide gevallen het beslissende woord kunnen spreken dat ieder verraad met de atoomdood sh'aft. AfgE;lzien dan nog van het feit dat het communisme in z'n Russische vorm juist in Duitsland zo goed bekend is dat de afkeer er van vrijwel unaniem is.

Maar met dit al hebben we nog steeds geen Europees leger en slechts een zeer

(7)

/1 LI , , _

Een herinnering: De ondertekening van de overgave van Japan in 1945 schamel Atlantisch leger. Indien wij daarvan afhankelijk waren dan was de beveili- ging van het Westen tot dusver meer een mislukking dan een succes. En het is zeer de vraag of het ooit een succes kan worden indien de Europese landen ieder afzonderlijk hun aandeel moeten proberen te bereiken, of indien, in het Franse systeem, het zwak houden van het Duitse contingent de hoofdzorg zal blijven.

Het enige bemoedigende in het hele geval is de Amerikaanse wil om nu eindelijk ernst te maken met de vrede voor Duitsland, wat dus wil zeggen met de mogelijk- heid om gebruik te maken van de Duitse krachten voor de Westerse verdediging.

Dat is, na San Francisco, in Washington wel duidelijk gebleken, en die Amerikaanse wil is van dezelfde aard als die welke tot de vrede van San Francisco leidde.

En de Russen hebben na San Francisco wel gevoeld dat de Amerikanen nu ook van plan zijn ernst te maken met de Europese en Duitse zaken, en zij hebben dus een tegenzet gedaan waaruit duidelijk blijkt hoe bevreesd ze zijn voor die nieuwe koers. Het voorstel om vrije verkiezingen te houden in heel Duitsland, betekent dat de Russen bereid zijn hun Oostduitse vazalstaat los te laten, om in ruil daarvoor een verenigd, neutraal Duitsland te krijgen, dat buiten het Atlantisch verband zal komen te staan. Speculerend op het overgroot nationaal egoïsme van de Duitsers, hopen ze op den duur een neutraal en ongewapend Europa te ver- krijgen, dat open zou liggen voor een Russische aanval. Want een neutraal Duits- land zou het Franse neutralisme bevorderen; en zo menen de Russen steen na steen uit de zwakke Europese muur te halen.

519

(8)

" I PI

De problemen die zich in dit verband voordoen zijn te talrijk en groot om hier zelfs maar aangeduid te worden. Doch van één ding kan men zeker zijn. De Amerikanen zijn niet van plan om Rusland een open doortocht naar de kusten van de Atlantische Oceaan te verschaffen. Indien Europa, in plaats van zich te orga- niseren en zich aan te sluiten bij een Atlantisch geheel, dat de Russen buiten de deur houdt, de weg van de neutrale derde onmacht zou kiezen en dus zich zou openleggen voor Rusland, dan verdwijnt ieder interesse dat de Amerikanen voor Europa hebben. Maar wat niet verdwijnt is de vaste wil om iedere uitbreiding van de Russische macht te beletten. Met of zonder Europa, waarbij zonder Europa be- tekent: tegen Europa. Men zal dus van Rusland een vrede verlangen die Europa niet kaIl bedreigen. En als Rusland die niet wil garanderen, dan zal de Amerikaanse politiek zelf voor die garanties zorgen.

De Russen voelen reeds dat hun chantage-politiek geen enkel succes meer op- levert. Zij zullen Duitsland een vrede moeten geven die het in staat stelt zich bij het Westen te voegen. Alle pogingen om dat te beletten zullen door de Amerikanen worden afgeslagen. En die behoeven daarvoor niet te wachten tot het Europese' leger gevormd is. Ze zijn in staat het alleen te doen. Omdat ze dat weten, hebben ze in San Francisco de vrede gemaakt die Rusland buiten de deur sloot. Ze zullen dat ook voor Europa doen. Het Amerikaanse volk voelt zijn macht, en wil daarmee een eind maken aan de Russische dreiging. Als Acheson en Truman zouden aarzelen die weg op te gaan, dan zullen de presidentsverkiezingen anderen naar voren brengen die het doen. Maar San FrapCÎsco bewijst dat ook Acheson een krachtige politiek wil voeren. En dus zal de komende periode er een zijn van het terugdringen en isoleren van Rusland, en het vergroten van de macht die de vrede waarborgt.

(9)

/ I f ~ , • _

-

J.

J. FA H REN F 0 R T

De nood in de

onontwikkelde gebieden V

O

nontwikkelde" gebieden, in de zin van niet staande op het productiepeil van de Westerse wereld, zijn er vele. Behalve Azië en Afrika moeten er ook toe gerekend worden de landen van Latijns Amerika. Tussen deze laatste en de genoemde delen van de Oude Wereld bestaan echter verschillen:

de Amerikaanse staten worden, op enkele uitzonderingen na, grotendeels bewoond door blanken, die, evenals de leden van on~e maatschappij, gedreven worden door een streven naar grotere welvaart;

ze beschikken over een aanzienlijk aantal nog onontgonnen hulpbronnen;

ze kunnen gemakkelijker dan de andere landen profiteren van Amerikaanse hulp en hebben door deze omstandigheden de potentie om in een vrij snel tempo een hoger productiepeil en daardoor een hogere levensstandaard voor de grote massa te bereiken.

De grote problemen liggen dus bij de Aziatische en Afrikaanse volken. Hun productievermogen is gering door geringe ontwikkeling, die haar invloed doet gelden zowel op het gebied van de voedselproductie als van mijnwe~en en industrie.

Men houdt vast aan traditionele arbeidsmethoden, het arbeidstempo is laag, al mag van de Chinezen gezegd worden, dat ze harde en taaie werkers zijn, met een groot uithoudingsvermogen. Maar toch ook bij hen drukt de ondervoeding de prestaties.

Behalve de lage volksontwikkeling werkt het geringe percentage intellectuelen zeer nadelig, terwijl het toch de intellectuelen zijn, die de productie in nieuwe banen moeten leiden. Daarbij komt nog, dat in de zgn. halfcultuurlanden de intel- lectuelen zich weinig toeleggen op de leiding van de economische bedrijvigheid, maar zich liever wenden tot bestuursfuncties. Dit zal wel een van de oorzaken zijn, waardoor in de koloniale en ex-koloniale landen de onafhankelijkheidsbeweging het meest door hen geàragen wordt. Het arbeidende volk bekommert zich nauwelijks om nationale zelfstandigheid, getuige het feit, dat de actie ervoor moet worden opgewekt met godsdienstige leuzen of met verzet tegen een gehate belasting. Ik denk hier aan de door Gandhi geleide beweging in Brits-Indië tegen de verhoogde zout-accijns. Er is ook geen dringende reden, waarom de economisch zwakke groepen sterk naar onafhankelijklJeid zouden verlangen in landen, waar de eigen

1) Dit is het eerste van een serie artikelen, die aan het probleem van de hulp aan de onontwikkelde gebieden zullen zijn gewijd. Bovenstaande beschouwing heeft gediend als inleiding op een conferentie van de Dr Wiardi Beckmanstichting over dit vraag- stuk. (Redactie.)

521

(10)

vorsten hen dikwijls slechter behandelen dan de Europese heersers. Niet zeldzaam zijn de gevallen, waarin Europese ambtenaren hen tegen die vorsten in bescherming namen door de willekeur aan banden te leggen. Verschillende van die ambtenaren hebben zich het lot van degenen, waarover zij gesteld waren, zeer ter harte genomen. Individueel wel te verstaan. Want elke koloniale overheersing geschiedde en geschiedt uit baatzucht. Ook de zgn. ethische politiek vÏIldt daarin haar oor- sprong, met welke schone woorden men de drijfveren ook verhullen moge.

Ethische politiek onderscheidt zich alleen door zachter en verstandiger methoden van die van de harde hand. Zoals men op twee manieren voordeel uit een bos kan halen: door ruw alles weg te kappen wat men nodig heeft, maar ook door voor de gekapte oude bomen jonge m de plaats te zetten, zo kan men ook volken op verschillende wijze exploiteren. Natuurlijk is de ethische politiek verre te prefereren, maar er ligt geen reden voor dankbaarheid van de betrokken volken m. Geen volk beheerste ooit een ander volk uit altruïstische motieven, noch is te verwachten, dat dit ooit zal gebeuren.

En hoe lang heeft het dan nog geduurd, vóór men aan die ethica toe was! Geen ondernemer, en dus ook geen minister, vond onderwijs nodig voor de kleme boeren, op wier land men cultures uitoefende of voor de landlozen, die op de plantages werkten. In Europa vond men de verhouding: de koloniën leveren grondstoffen, voecliIlgs- en genotmiddelen, het moederland levert industrie-producten, de natuur- lijke toestand, bestemd om voor immer zo te blijven. Velen zagen er een beschik- king Gods in. En hoe lager de levensstandaard was van de koloniale bevolking, des te goedkoper waren de arbeidskrachten en des te groter was de wmst.

De verwachtmg van stabiliteit is echter niet uitgekomen. Met fatale zekerheid brengt de Europeaan enige kennis en kunde aan de lieden, die hij exploiteren wil.

Voor sommige van zijn doelemden is dit ook nodig. Met analphabetische opzichters is het moeilijk werken. En er komt een tijdstip waarop de ondernemer ontdekt, dat hij in verschillende functies met financieel voordeel Europeanen door mheemsen kan vervangen, mits dezen een zekere mate van ontwikkeling bereikt hebben.

Koloniale regermgen, die in lijden van economische depressie de belastingopbrengst zagen dalen, kwamen dan wel voor de noodzaak te staan, het aantal Europese ambtenaren te beperken en mheemsen aan te stellen. Er kwam dus onderwijs, zij 't mondjesmaat. De drang ernaar bij degeQen, die het belang ervan begrepen, kon bovendien niet genegeerd worden, wilde men het land rustig houden. Met door malaria e.a. tropische ziekten geteisterde arbeiders is het moeilijk werken.

Er komen dus hygiënische maatregelen, er is plaats voor Europese medici. Ik onderschat hierbij niet de mvloed van degenen, die werkelijk begaan zijn met het mmoebestaan en het lijden der bevolking: zendelmgen en missionarissen, verschil- lende ambtenaren. Maar zij zouden weinig hebben kunnen uitrichten, als de belangen van het moederland en de moederlandse ondernemers lijnrecht tegen- overgesteld waren geweest aan hun streven. Voorbeelden van het overbrengen van moderne medische en hygiënische mrichtmgen in een achterlijke omgevmg vmdt men in Midden-Amerika waar "The United Fruit Company" hele streken saneerde ten bate van haar banan,encultuur en in Surmame, waar de "Surinaamse Bauxiet- Mij" zich op dergelijke wijze installeerde.

(11)

De uitwerking van hygiënische en medische maau'egelen in achterlijke gebieden is van enorme betekenis geweest voor de problemen, waarvoor de wereld thans staat: de geweldige toeneming van bevolkingsdichtheid, eerst voornamelijk bekend in Europa, is naar Azië overgeslagen en is nu ook begonnen in Afrika.

De sombere voorspellingen van Malthus: de bevolking der aarde zou groeien in een meetkundige, de voedselproductie in een rekenkundige reeks, is, ten minste voor de Westerse wereld, niet bewaarheid. Maar het valt te vrezen, dat de ver- bouding tussen genoemde grootheden zich toch in ongunstige zin ontwikkelt.

Waardoor kreeg Malthus ongelijk? Doordat de Nieuwe Wereld nauwelijks bevolkt was en dus bevolkt kon worden door de millioenen, die in Europa te veel waren.

Doordat de kolonisten bereid waren hun overschot aan levensmiddelen uit te wisse- len tegen de indusu'ie-producten uit Europa. Zonder deze gelukkige omstandig- beid zou ~Test-Europa evenzeer hebben moeten hongeren als thans grote streken in Azië dit doen, zeUs ondanks de sterk toegenomen intensiviteit van landbouw en veeteelt, die in de andere werelddelen slechts matig gevorderd is. Als de productie in Amerika en Australië niet nog aarunerkelijk kon worden opgevoerd, zou het er met West-Europa droevig voor staan en ook nu houdt de toestand gevaren in.

Tachtig procent van de Nederlandse bevolking produceert geen voedsel en dit percentage zal nog steeds stijgen.

Het is, dit tussen haakjes, een waanzinnige toestand, dat een staat met 310 bewoners per km2 de bevolkingsaanwas stimuleert door een progressieve kinder- toeslag, om dan een deel van de op staatskosten opgevoede en onderwezen burgers

"\ met staatssubsidie te laten emigreren. Als ze ginds dan nog maar voedsel gingen

produceren, dat ons ten goede zou komen! Maar de meesten moeten de industrie helpen opbouwen en zo ertoe meewerken, het immigratieland minder afhankelijk van Europa te maken. Van planning gesproken!

Deze toestand geldt de Westerse wereld. Heel erg afhankelijk van de Oosterse op 't gebied van voedsel is ze niet: ze ontvangt wat rijst, wat suiker en vooral tropische vetten. Van honger in de ondervoede gebieden heeft het Westen zich tot voor kort weinig aangetrokken. In de eigen koloniën moest men al vanwege het fatsoen zoveel mogelijk hongersnoden voorkomen, maar ook dit gelukte niet altijd, getuige Brits-Indië. Ongetwijfeld hebben de met westerse techniek geconsu'ueerde bevloeiingswerken en dijken tot opvoering van de voedselproductie bijgedragen.

Het heeft niet gebaat. Want minder hongersnood, gepaard met minder cholera, malaria en andere ziekten, betekende een sterke groei van de bevolking Deze groei is in sommige gebieden phenomenaal. Er wordt ondersteld, dat Java in het begin van de 19de eeuw 4 à 5 millioen mensen telde. Thans wonen er 50 millioen. In India neemt de bevolking met een 5 millioen per jaar toe. In Egypte, waarvan de bewoonde en bewoonbare oppervlakte nauwelijks groter is dan Nederland, zitten 20 millioen mensen dicht opeengepakt. Japan telde in 1860, dus kort na de opening van het land, ± 30 millioen zielen, nu 80 millioen.

In China waar het probleem al ouder is, woont 1/5 van de mensheid. Zonder de verwoestende oversu'omingen en de cholera, door Gervais zo plastisch beschreven, zouden alleen hongersnoden de bevolkingsaanwas enigszins binnen de perken houden. Heel nuchter drukt de gouverneur van de provincie Szetsjwan het uit, als

523

(12)

hij weigert, zelfs de eenvoudige hygiënische maatregelen tegen de cholera te nemen, die de Europese artsen hem voorleggen. "Zelfs wanneer de oogst lukt, is er geen rijst, geen graan en geen groenten genoeg om een volk, dat zich ieder jaar in geweldige massa's vermeerdert, te voeden. De bevolking is te dicht en hongers- nood onvermijdelijk, en ik zal de maatregelen, die u zo goed waart! mij voor te stellen, niet nemen, alleen om de reden, dat ze nog honderd- of tweehonderdduizend mensenlevens zouden redden. Wanneer de cholera zich uitbreidt, zal zij in de overbevolkte provincie de onmisbare opruiming houden en de overlevenden in staat stellen te eten en te leven." (A. Gervais, Aesculaap in China, Ned. vert. Den Haag 1935, blz. 237/38.)

Uit een artikel, dat een belangstellend lid van de Wiardi Beckman Stichting mij toezond, haal ik nog enige recente schattingen voor de toekomst aan. Bij de thans bestaande verhouding tussen geboorte- en sterftecijfers zou het bevolkingsoverschot zodanig zijn, dat het aantal inwoners van Ceylon in 26 jaar verdubbeld zou wor- den, van Japan in 33 jaar, van de Philippijnen in 55 jaar; op Java zou het aantal in het jaar 2000 116 millioen bedragen.

Nu kan men zich troosten met de niet ongegronde mening, dat weinig processen zich in de loop der tijden ongewijzigd voortzetten. Het is mogelijk, dat de geboorte- cijfers g·aan dalen. Maar ook dan nog is zeker voor afzienbare tijd de toestand zorgwekkend.

In China kan intensivering van en opvoering van het arbeidstempo in de land- bouw nauwelijks uitkomst brengen: de Chinezen werken al hard en lang. Ze hebben niet alleen de vlakten en de rivierdalen bevolkt, maar het bergland van Zuid-China ontwoud en akkers op de hellingen aangelegd. Gedeeltelijk met funeste gevolgen, want er heeft veel afglijding van de verweringsbodem plaats gehad. Ook thans nog kruipen in sommige provincies de akkers steeds hoger en als de rivieren een lage waterstand vertonen, zaaien de zwoegende boeren in het droge deel van de bedding, met het risico, dat alles weggespoeld wordt. Ze gebruiken menselijke faecaliën als mest en halen twee of drie oogsten per jaar van hun miniatuurakker- tjes. Ze werken hard, en niet alleen op het land. Thuis staat een weefgetouw, waar- aan de echtgenoten elkaar afwisselen, soms ook 's nachts het werk voortzettend.

Wat valt hier te bereiken met intensivering? Een rationeler landverdeling zal wel enig nut stichten, en als door de revolutie de landbouwers minder gebukt zouden gaan onder hoge pacht en door corrupte ambtenaren opgevoerde belastingen, zou dit enig soulaas geven, maar het voedseltekort opheffen doet het niet. Afstoting van een groot aantal landlieden naar de industrie zou voor de overblijvende boeren nuttig zijn, voor degenen, die de landbouw opgeven, in de huidige omstandigheden niet. De toestanden in de industrie der grote steden zijn treurig. Lange werktijden.

vrouwen- en kinderarbeid, zeer lage lonen zijn de kenmerken ervan. De laag gemonteerde weefgetouwen, die men in Amerika na de afschaffing van de kinder- arbeid, niet meer kon gebruiken, vonden in China gretig afzet. De zijdespinnerijen en lucifersfabrieken bieden een nog erbarmelijker werkgelegenheid dan de katoen- fabrieken. Natuurlijk kunnen hier de toestanden (ook de woningen zijn verschrik- kelijk) verbeterd worden. Maar de ontwikkeling van de industrie biedt geen oplos- sing voor de voeding. Dikwijls wordt uit het oog verloren, dat industrialisatie

(13)

slechts dan de welvaart kan bevorderen. indien de agraners een overschot van voedsel producen. •n en als ze bereid zijn, dit af te geven in ruil voor industrie- producten.

Blijft over de emigratie. De Chinezen zijn in groten getale naar Mandsjoerije getrokken. waar ze de

~fandsjoe's,

eé'ns de beheersers van China, nu verre

over-

treffen. Ze verhuisden naar \fongolit', Achter-Indië, naar Indonesie, zelfs naar Suriname. Thans bchoren deze mogelijkheden vrijwel tol het verleden. In de verte lokken Australië cn :-.Jieuw-Zccland, met hun grote nog open ruimten.

~daar

voor Chinezen t•n Japanners {ook voor Indonesiërs) zijn de poorten gesloten. Australië moet een "blank werelddeel" blijven.

In India is de toestand weinig beter. Ieder weet, hoe talrijke hongersnoden Let gevolg ",tren van een te laat invallende natte moesson. Uitgebreide bevloeiings- werken, geconstrueerd door Engelse ingenieurs, hebben wel verbetering gebracht.

Die in de Pendsjaab, waar de Kanaalkolonies ontstonden, brachten er de bevloeide oppervlakte van 20 op 30 mil!. ha. De Soekkoerdam in de Indus maakte de bevloeüng van twee mil!. ha mogelijk. Er sterven niet langer, zoals in het laatste kwart van de 19de eeuw gemiddeld een milliocn mensen per jaar van de honger.

~laar

ond(•n·oeding is in India een gewoon verschijnsel en epidemieen maken daar- door vele slachtoffers. De gnep eiste er in 1918 19 12 à 14 milliocn. Door een oogstmislukking in Be)1galen, tezamen met een vloedgolf, verloren in 1943 anderhalf rnillioen mensen het leven.

In de industrie is de toestand ongetwijfeld heter dan in China. De sociale wet- geving is niet van belang ontbloot. Maar vele arbeiderswoningen in Bomha) en Calcutta zijn verschrikkelijk. Dat er gestreefd wordt naar verbetering en dut er bijv. bij de Tata-ondernemingen in Jamsjedpoer voor behoorlijke woningen gezorgd wordt, is reeds van grote betekenis.

~laar

hoc brengt men de voeding van een armoelijdend volk op peil, als er jaarlijks vijf millioen monden bijkomen?

Japan behoort niet tot de achtergebleven gebieden, maar toch is het voedsel- tckort nijpend. De boeren, die het voedsel produceren, :t.ijn doodarm. Ze ware'n het destemeer. doordat vooral op hen de lasten drukten van de imperialistische politiek en doordat de meesten bovendien zware pachten moesten opbrengen. Het percentage pachters is nu door een hervorming van Mac Arthur van 70 op 20 gebracht. De krachtig ontwikkelde industrie kon vooral daardoor op de wereld- markt concurreren, dat er tegen uiterst lage lonen gewerkt werd. De industrie is nu sterk teruggedrongen. Zal men ze weer zover laten opkomen, dat met de export de import van voedingsmiddelen betaald kan worden? .Maar dan moeten die elders heschikba:u- zijn.

Er zijn wel lichtpunten. Achter-Indië, vooral Burma en Siam, zijn nog niet dicht bevolkt en produceren een rijst-overschot. In Russisch Azië liggen nog vele moge- lijkheden op het gebied van voedselproductie. Het

is

maar de vraag, of de toe- neming ervan die van de bevolking kan bijhouden.

Afrika heeft een nog weinig dichte bevolking. Er zijn echter streken, waar de

dichtheid reeds vrij groot is, en waar de bewoners. in tegenstelling met het gewone

beeld van Aftikaanse bodembcwerking, een vrij intensieve landbouw toepassen. De

525

(14)

, I

1.'"

Bantoebevolkillg van Zuid-Afrika is door de blanken m haar bewegingsvrijheid beperkt. Met de gebruikelijke landbouw- en veeteeltmethoden kan er voor deze negervolken van welvaart geen sprake zijn. In de vochtige delen van Afrika hebben slaapziekte en malaria het sterftecijfer steeds hoog gehouden. Nu echter hebben de westerlingen middelen gevonden deze gesels met succes te bestrijden. lIet gevolg zal zijn, dat ook hier de bevolking sterk in aantal zal stijgen.

Wat beweegt de Westerse wereld, vrij plotseling aandacht te besteden aan de achterlijke gebieden? Waarom werkte het medegevoel niet eerder? Het is zeker niet enkel te verklaren uit de zucht, koopkrachtiger afzetgebiedcn te winnen. Van sommige producten zal de afzetmogelijkheid zelfs gerÎllger worden. Van Japan ondervond de Westerse mdustrie een geduchte concurrentie. Is het misschien de vrees, dat de hongerige massa's de poorten t6ch zullen openbreken en met hun horden de gevorderde gebieden zullen overstromen? Het oplaaiende nationalisme in de Oosterse wereld moet de haat tegen de Westerlingen hebben opgezweept en deze wordt dagelijks gevoed door propaganda, voor een deel ook van Rusland uit, de "vriend der verdrukte volken". De Oosterse volken zijn door de plotselinge verbrekmg van de banden m generlei opzicht in een betere conditie gekomen, gedeeltelijk een gevolg van het onverstand en de onervarenheid der nationalistische leiders, die merendeels een prestige-politiek volgen, welke van alle wijsheid en overleg gespeend lijkt. De Indonesische actie voor het bezit van ieuw-Guinea (tot 1410 O.L.; de Papoea's aan gene zijde van die grens schijnen er minder op aan te komen!) is misschien nog dwazer dan de plotseling ontwaakte zucht van een aantal Nederlanders om de Papoea's tot ontwikkeling te brengen.

In India heeft het afscheid van de Engelsen tot een chaos en tot moordpartijen geleid, waarvan we ons de omvang nauwelijks bewust zijn. En tot de onverstandige scheiding van India en het in twee stukken (1100 km vaneen) liggende Pakistan.

De slechte economische toestand wordt natuurlijk niet op rekenmg van de te plotselmge verandering gesclu'even, maar op die van de vroegere koloniale machten.

Er wordt een solidariteitsgevoel tussen Oosterse volken gedemonstreerd, dat wel is waar niet blijvend zal zijn, maar dat toch een gevaarlijk aspect heeft.

Wanneer de Aziatische (en later de Afrikaanse) volken een hoger technisch peil bereiken en daarmee een moderne wapenilldustrie zouden kunnen vestigen, zouden ze door hun geweldige aantallen een gevaar voor het Westen gaan vormen, dat niet te stuiten zou zijn. Alleen de waarschijnlijkheid, dat ze evenmÎll eendrachtig zouden blijven als thans de Westerse mogendheden, biedt dan nog enig uitzicht.

De expansiedrang van de steeds m aantal toenemende Aziatische volken moet zeer groot zijn. Denk eens, wat er m Korea zou gebeUl~en, wanneer de Chinezen over een eigen wapenindustrie zouden beschikken. De verbonden legers zouden eenvoudig onder de voet worden gelopen. Australië en Nieuw-Zeeland zouden worden overstroomd door millioenen naar land hunkerende Chinezen.

Alleen wanneer de ongebreidelde bevolkingsaanwas kan worden ingeperkt, is een vreedzame ontwikkeling zo niet waarschijnlijk, dan toch mogelijk. Alleen dan is er kans, dat de nog verder opgevoerde voedselproductie de mensheid voldoende zal voeden. Die opvoering is, zij het m beperkte mate, mogelijk, als een sterk gezag

(15)

t · •.

- - - - -

Het grote probleem: voedsel ....

aan de verdergaan de individuele vernieling van hulpbronnen paal en perk stelt.

Berichten van Java vertellen van het kappen van veel, vroeger door het Gouverne, ment beschermd, bos en de gevolg~n voor de bouwkruin zijn desastreus. Over de bodemerosie in Amerika is de laatste tijd zoveel geschreven, dat niemand e'r optimist over zal zijn.

Van cultuurvolken wordt gezegd, dat ze, in tegenstelling met natuurvolken, de natuur zoveel meer beheersen. Inderdaad zijn ze een heel eind daarin gevorderd.

Maar de veel geroemde pioniers hebben in Noord-Amerika niet alleen het Indianen- leven vernietigd, ze zijn ook verantwoordelijk voor de roekeloze uitroeiing van wouden, voor de bodemerosie in de zorgeloos bebouwde en soms weer verlaten akkers in de plains. De moderne mens is verder heel knap in de bestrijding van ziekten, waardoor het levensgeluk verhoogd wordt, en in het uitstellen van de 521"

(16)

dood. Maar terwijl men op deze wijze de natuur min of meer beheerst, houden millioenen vast aan de natuur door de voortplanting haar gang te laten gaan. Het evenwicht tussen bevolkingsaantal en voedselproductie wordt daardoor verbroken, speciaal in de achtergebleven gebieden, waar veelal de traditie een groot kinder- tal als eervol beschouwt. Het is niet zo, dat beperking van het kindertal er geheel onbekend is. Hsiao T'ung Fei, Peasant life in China, vertelt van dorpelingen, die, helaas door abortus en kindermoord 't minieme landbezit trachten bijeen te houden.

Maar degenen, die over wat meer land beschikken, hebben ook meer kinderen. Ze zijn er trots op, ook omdat dit grote aantal een bewijs van welvaart vormt. Overigens was deze beperking zeker niet algemeen.

In Japan is de bevolking enige eeuwen stationnair gebleven. Het hebben van meer dan twee of drie kinderen werd in sommige kringen zelfs als onbehoorlijk beschouwd. Na opening van Japan kwam men er al spoedig tot het voeren van machtspolitiek. Daarbij behoorde de beschikking over veel soldaten, dus moest het geboortecijfer omhoog. Van overheidswege werden grote gezinnen gepropageerd en aanbeveling van geboorte-beperking werd verboden. Toen het land overbevolkt raakte, ging men aanspraak maken op groter grondgebied.

We staan nu voor het feit, dat hulp aan de achtergebleven volken ten minste voorlopig betekent een nog sterker groei, een groei, waarmee de uitzetting van de voedselproductie geen gelijke tred zal kunnen houden. Om dit laatste te bereiken, zouden staten, die over land beschikken, dat nog ontgonnen kan worden, dit moeten openstellen voor immigranten, ook van gekleurd ras. Ze zullen het, hoe we dit ook mogen betreuren, stellig niet doen.

Is het Westen bereid, de levensstandaard omlaag te schroeven uit solidariteit met en ten bate van de Oosterse mensheid? De vraag stellen is ze beantwoorden, het is daartoe zeker niet bereid. Men wil wel een kwartje offeren om een hongersnood in India te lenigen, maar men wil dit niet eens elke week doen en dat staat toch nog ver van de aanvaarding van een lager levenspeil.

Ongetwijfeld zal een verdere vordering van de techniek nog vele mogelijkheden tot vergroting van de voedselproductie bieden, en ook is het waarschijnlijk, dat het bevolkingsaccres niet steeds op het tegenwoordige hoge peil zal blijven. Deze ver- anderingen kunnen op den duur wellicht uitkomst bieden. Maar reden, om de naaste toekomst optimistisch te beschouwen, is er alle'rminst.

(17)

H. U M RAT 11

D e crzs z s zn d e volkswoning bouw

H et is zeker ovC'rbodig nog eens op de betekenis van de volkswoningbouw te wijzen.

Volgcns berekening van het CBS bestond er op 31 Mei 1917 cm woning- tckort van ten minste 271.000 woningen; neemt men in aanmerking, dat boven- dien 61.000 dt•el-woningcn en 21.358 nood-woningen en nood-boerderijen dienden te worden vervangen, dan was het tekort 357.000. Beide berekeningen gaan er van uil, dat er een reserve van ten minste 2% ter beschikking moet staan. In vakkrin- gen wordt zt•lfs een reserve van 3

iJ.

noodzakelijk geacht.

Sedert de woningtelling in 1947 is de toestand niet veel ten gtmste veranderd.

Wel hvam in 1948 de woningbouw weer behoorlijk op gang en werden in de periode van 1 Januari

1948

t/m Juni 1951 rond 153.000 woningen gebouweL

Hierbij

komen nog plm. 14.000 duplex- en andere deel-woningen, zodat de woningvoor- raad - rekening houdende met de vermindering, die gedurende dit tijdperk ook in zekere mate heeft plaatsgevonden - met plm. 165.000 is toegenomen. Hiertegen- over staat, dat door de bevolkingsaanwas en door het opruimen van krotwoningen, jaarlijks een behoefte aan ongeveer 35.000 woningen ontstaat.

Het

oorspronkeHjke tekort is zodoende teruggelopen met: 165.000 min 140.000 (zijnde

-l A

35.000) is plm. 25.000 eenhcdt•n. Er blijft dus een ontstellende achterstand van 246.000 tot 332.000 woningen. Elke vermindering van het aandeel van de woningbouw aan het bouwprogramma zal daarom vergaande gevolgen ook van economische aard hebben, omdat de volksgezondheid en daardoor het productievermogen

word~n

aangetast. Bovendien dil·nt rekening te worden gehouden met

reis-

t•n verblijf- kosten, die in giote male gemaakt moeten worden, omdat talrijke werknemers geen huis in de plaats van tewerkstelling kunnen vinden.

Het

is bekend, dat het voornemen bestond om van 1953

af

55.000 woningen per jaar te houwen, waarvan 8000 duplex-woningen. Als gevolg van de gewijzigde

l~conomischc

verhoudingen zal dit aantal drastisch worden beperkt. \'oor 1952 voorziet het Bouwplan dan ook in de bouw van slechts 40.000 woningen, waarvan 15.000 te hou\\'en door woningbouwverenigingen en gemeenten, 15.000 door parti- culiere bouwondernemers (premiebouw), 4000

in

de sector wederopbouw en 6000 in de "vrije sector". Het aandeel van de goedkope woningen is dus plm 35

i

tegen 65% in 1951.

Uiermede is toegegeven aan de cis van de particuliere! bouwers, hun aandeel in

de nieuwhouw te verhogen; een cis die gemotiveerd werd met de bewering, dat

de particuliere bouv. goedkoper is dan de woningwetbouw. Wij willen op deze

529

(18)

bewering niet nader ingaan en alleen maar constateren, dat voor deze woningen een groter bedrag aan bouwkosten is gecalculeerd dan voor woningwetwoningen (f 12.500 tegen

f

9.000) en dat ook hier het Rijk subsidie moet verlenen. Per woning moet dus

f

3500 meer worden geïnvesteerd, d.w.z. dat drie particuliere woningen

f

37.500 kosten, terwijl de prijs van vier woningwetwoningen

f

36.000 is. Aangezien beweerd wordt, dat de particuliere bouw goedkoper is, zulle'n de woningen waarvan de bouwkosten plm. 40 % hoger zijn, groter moeten zijn en meer gerief moeten bieden. Nu kan er geen twijfel over bestaan, dat er ook een tekort aan middenstandswoningen bestaat. Dit heeft o.m. het ongewenste gevolg, dat tal van bedIijfsleiders, leraren, artsen enz. in goedkope arbeiderswoningen hun intrek hebben genomen. Maar hierin alleen kan niet de oorzaak worden gevonden voor een zo drastische wijziging van het beleid, waardoor het aandeel arbeiderswoningen in de nieuwbouw van 65 % terugloopt op 35 %, en wel 35 % van een totaal, dat met plm. 20 % is verminderd. Aan de andere kant stijgt het aandeel van de particuliere sector van 18 op 35 % en neemt het aantal toe m.et 50 %, terwijl de volkswoningbouw absoluut met 67 % terugloopt. De oorzaak hiervan moet dan ook gezocht worden in het feit, dat het niet mogelijk is in het kader van de tegenwoordige crediet- politiek de gelden, die voor woningwetbouw van behoorlijke omvang nodig zijn, naar deze sector te leiden. Afgezien van de noodzaak, dat er in het nationale budget meer middelen voor het totale woningbouwprogramma dienen te worden uitgetrokken, valt te constateren, dat bij de verdeling van de bedragen, waarop voor de woningbouw naar de mening van de regering beslag kan worden gelegd, er van wordt uitgegaan, dat de overheid niet in staat is voldoende invloed uit te oefenen ten einde de volkshuisvesting zo te doen plaats vinden, dat met de belangen van een gezonde woningbouwpolitiek rekening kan worden gehouden.

Ook indien het wetsontwerp "Credietcontrole" eventueel tot wet zal zijn ver- heven, zal weinig verbetering in de gescbetste situatie worden gebracht. De quanti- tatieve conh'ole, die nu reeds wordt toegepast, beperkt uiteraard slechts de hoeveel- heid crediet, die ter beschikking kàn komen en leidt er in tijden van industriële bedrijvigheid toe, de geldstroom juist daar te doen inkrimpen, waar de rente' een belangrijke rol speelt, m.n. in de woningbouw.

De qualitatieve controle werkt alleen negatief: hierdoor wordt bepaald waar niet geïnvesteerd mag worden, maar niet, waar wel geïnvesteerd moet worden. IndÎl:ect kan alleen dan een verlichting optreden, indien op zó grote schaal investerings- verboden worden uitgevaardigd, dat de beleggers eenvoudig in een dwangpositie komen te verkeren. Hiertegenover staat de regeling, zoals deze in de Duilse Woningbouwwet van 1950 is voorzien. Daarna kan de regering door verordening bepalen, dat een zeker percentage van de middelen, die de "kapitalsammelstellen"

jaarlijks in lang-lopende leningen zouden kunnen beleggen, in de woningbouw moet worden geïnvesteerd.

Uiteraard verdient ook de Engelse regeling voorkeur aan een minder planmatige woningvoorziening. Daar stelt de Overheid via de Public Works Loan Board de middelen aan de publiekrechtelijke lichamen tegen een rente van

2;'

% ter beschik- king. In de publieke sector wordt dàn ook plm. 85 % van alle woningen gebouwd.

Gaan wij in Nederland verder in de richting die nu dreigt te worden ingeslagen,

(19)

!

dan zullen wij spoedig weer in de vooroorlogse situatie verkeren, waarin door de particuliere bouwers plm. 85 % van alle woningen gebouwd werden. Men sprak toen wel van een "verzadiging van de woningmarkt", maar het is bekend, dat dit een zeer eenzijdig verschijnsel was: er bestond een teveel aan midden stands- en een tekort aan arbeiderswoningen.

Helaas staat er geen officieel cijfermateriaal ter beschikking om dit aan te tonen.

Wel spreekt het navolgende staatje een duidelijke taal:

KELDERWONINGEN TE AMSTERDAM Einde v/h jaar

1930 ... . 1931 ... . 1932 ... . 1933 ... ', ... . 1934 .... , ... , ... . 1935

1936 1937

Aantal 480 475 479 483 487 491 517 519 (Bron: Beter Wonen, Gedenkboek Nat. Woningraad 1938, pag. 16.)

De statistieken van de woningtelling 1930 tonen aan, hoe groot de woningnood toen was. In dat jaar bleken van het totaal aantal bewoonde woningen 4,6% één- kamerwoningen met twee of meer bewoners te zijn en in 13,9 % van het totaal bleken alle vertrekken tevens als slaapvertrek te worden gebruikt. Maar "in 1928 meende de Hoofdinspecteur voor de Volksbuisvesting in zijn verslag over 1927 te kunnen berichten, dat het door de (eerste wereld)oorlog ontstane woningtekort was ingehaald. Het aantal leegstaande woningen in de grote steden had ongeveer het peil van vóór de oorlog bereikt. In Januari 1928 stonden te 's-Gravenhage 2,91 % der woningen leeg, in Amsterdam was dit eind 1926 2,38 %, in Rotterdam eind 1927 3,5 %. Op 31 December 1929 was het aantal leegstaande woningen in gemeen- ten boven 100.000 inwoners 2,58 %. - De woningtelling van 31 December 1930 bracht als resultaat, dat er op dat ogenblik 1.813.815 bewoonde en 49.829 leeg- staande woningen (2,65 %) in het Rijk werden geteld." (Ir J. J. v. d. Wal, De economische ontwikkeling van het bouwbedrijf in Nederland.)

Deze cijfers tonen aan, dat aan de ene kant een zeker overschot aan woningen viel waar te nemen, terwijl aan de andere kant tienduizenden gezinnen niet behoor- lijk gehuisvest waren. Dit gebeurde o.a, na een periode, waarin flink gebouwd werd en wel vooral in de particuliere sector. Immers, na 1920 ging het aandeel van de particulieren met sprongen omhoog en wel van 24 % in dat jaar op 73,5 % in 1924 en 82,6 % in het topjaar 1927, toen er meer dan 51.000 huizen gebouwd werden.

In 1928 en 1929 liep de woningbouwactiviteit terug, om in de dertiger jaren een zeer grillig verloop te nemen. Geen wonder dat toen in de kringen van alle belanghebbenden de roep naar ordening geboord werd, waarbij ook het vraagstuk van een regelmatige credietverlening aan de orde werd gesteld. Ir J. J. van der Wal schrijft hierover in het reeds aangehaalde boek als volgt:

"Er ontstaat tot zekere hoogte een schaarste aan woningen met als gevolg een verhoogd huurpeil. Aan deze achterstand wordt eerst een eind gemaakt in de

531

,

b

i

I

I

I I

~

I

(20)

depressiejaren, in welk stadium tevens een sterke inkrimping van de koopkrachtige vraag optreedt, zodat het vermeerderd aanbod alsdan geen vraag ontmoet.

Een overeenstemming tussen aanbod en vraag wordt op de woningmarkt slechts met grote vertraging, en nimmer op het goede ogenblik, verkregen en het is dan ook verklaarbaar, dat er in de laatste tijd meer en meer stemmen opgaan, die de noodzakelijkheid betogen van een ordening in de woningvoorziening.

Langs de weg van de vrije prijsvorming moet het onmogelijk worden geacht om steeds en op korte termijn een juiste aanpassing van het aanbod aan de vraag te verkrijgen, wellicht dat dit beter kan geschieden indien de woningvoorziening volgens een vooraf beraamd plan verloopt.

Hoe zulk een ordening zou moeten worden opgezet, vermeldt in grote lijnen het r.apport van de commissie ingesteld door de Nat. Woningraad, de Alg. Bond van Woningbouwverenigingen en het Ned. Instituut voor Volkshuisvesting en Stede- bouw (Mei 1936). Deze commissie acht de ordening op het gebied van de woning- voorziening noodzakelijk en vermeent dat zulk een ordening moet omvatten:

a. lIet perfectionneren van de woning-, de gezins- en de belastingstatistiek.

b. Het scheppen van de wettelijke bevoegdheid voor gemeentebesturen om onnodige woningbouw tegen te gaan.

c. Het voeren van een zodanige gemeentelijke grondpolitiek, dat de terreinen, welke voor de te bouwen woningcomplexen benodigd zijn, regelmatig en tijdig beschikbaar worden gesteld.

d. Zodanige regeling van de credietverlening, dat waarborgen worden geschapen voor het regelmatig beschikbaar zijn der voor de bouw benodigde kapitalen.

e. Reorganisatie van het eigenlijke bouwbedrijf.

Verder concludeert genoemde commissie dat er plaatselijke commissies in het leven geroepen dienen te worden, bestaande uit vertegenwoordigers van het gemeentebestuur en van de verschillende groepen van belanghebbenden bij de woningbouw. Deze commissies hebben tot taak, te adviseren over alles, wat tot geordende woningvoorziening leidt. Regeling bij de wet acht de commissie voor- noemd aanvankelijk niet noodzakelijk, doch op den duur, nadat de nodige ervaring is opgedaan, wordt het wel gewenst geacht tot een dergelijke regeling over te gaan.

Wij laten in het midden of in dit schema de juiste middelen tot ordening van de woningproductie worden aangegeven, doch dat op dit gebied stellig iets te ordenen valt, achten . wij onbetwistbaar."

Zien wij hiertegenover de groeiende aandrang om de woningbouw niet alleen ten aanzien van de financiering maar ook ten opzichte van de huren weer tot

"economische verhoudingen" terug te brengen, dan verdient het wel aanbeveling van deze opmerkingen van een particuliere bouwer goede nota te nemen.

De eerste stap naar de "vrije prijsvorming" is immers ten aanzien van de rente reeds gedaan en daarmede is het onmogelijk geworden te bereiken, dat "de woningvoorziening volgens een vooraf beraamd plan verloopt". Het is immers duidelijk, dat bij het "Bouwplan" geen sprake meer is van een "plan"; het is een richtlijn, die alleen in zoverre gevolgd zal worden, als de instituten, die crediet verstrekken, bereid zijn de nodige gelden ter beschikking van de woningbouw te stellen. Waar momenteel de tendentie te bespeuren valt, het rentepeil nog verder

(21)

i

op te voeren, kan er niet bij voorbaat op worden gerekend, dat de nodige gelden tegen de thans geldende rente van 4 % ter tafel zullen komen.

Het is bekend, dat reeds nu allerlei trucjes worden aangewend om deze moei- lijkheid te omzeilen. Het meest verbazingwekkend is het feit, dat op enkele plaat- sen bijv. in Hengelo de industrie er toe overgaat, middelen in de niet-risico-dragende sector te beleggen, terwijl een jaar geleden heel Nederland over de vraag discus- sieerde, hoe de institutionele beleggers er toe zouden kunnen worden gebracht een gedeelte van hun middelen aan risicodragende ondernemingen, de industrie dus, ter beschikking te stellen!

Het probleem, waarmede brede kringen zich op het ogenblik bezig houden, is hoe de mogelijkheid geschapen kan worden niettegenstaande de bestaande zgn.

"relatieve geldschaarste" en de bovenvermelde tendentie tot verdere verhoging van de rente, de volkswoningbouw voortgang te doen vinden. Het toestaan van een hogere rente heeft weinig doel. Immers, indien de "relatieve geldschaarste"

een feit is, dan kan een hogere rente ook geen geld naar voren brengen. Maar zelfs indien men meent, de rente zo hoog te moeten laten oplopen, dat de beleggers er de voorkeur aan geven, in de woningbouw te investeren in plaats van in de industrie, kan men "volkswoningbouw" geen sprake meer zijn, omdat "het volk"

de huren dan eenvoudig niet meer zal kunnen betalen. Maar de volkswoningbouw is het centrale problee1p, dat op de een of andere manier, desnoods door crediet- schepping, op beperkte schaal opgelost dient te worden.

Het is te begrijpen, dat de regering uitermate huiverig is tot hernieuwde crediet- schepping over te gaan. Dit schijnt tegen het gehele monetaire beleid in te druisen, dat er vooral toe moet dienen de betalingsbalans te verbeteren. Het ongeluk wil, dat de hiervoor nodige beperkingen van de investeringen alleen in de publieke sector "planmatig" kunnen plaats hebben. Op de particuliere sector kan men slechts geleidelijk invloed uitoefenen en dan ook alleen op het totaal aan investeringen.

Anders gezegd: in de publieke sector wordt met physieke contröles gewerkt, in de particuliere niet. En de volkswoningbouw is er de dupe van. Aan de andere kant doen zich sterke tekenen voor die aantonen, dat een gedeelte van de bespa- ringen, die men in de woningbouw hoopt te bereiken, door stijgende werkloosheid onder de bouwarbeiders te niet wordt gedaan. Eind Augustus 1951 was immers het aantal werklozen in de bouwnijverheid bijna het dubbele van een jaar geleden.

Uit de cijfers blijkt duidelijk, dat de verminderde bedrijvigheid in de bouwvakken het gevolg is van de crisis in de woningbouw. Het zijn immers juist die vaklieden, die bij de bouw van huizen nodig zijn, die het meest door de groeiende werkloos- heid worden getroffen, met name timmerlieden en metselaars.

Men zou zich onder deze omstandigheden moeten afvragen, of de regering het aan de geldverstrekkende instellingen duidelijk kan maken, dat een hogere rente dan 4 % voor de woningbouw niet te verwachten staat. De bovenvermelde "trucjes"

en andere tekenen schijnen er nl. op te wij~en, dat de geldschaarste inderdaad slechts "relatief" dus niet absoluut is, omdat men verwacht, straks een hogere re'nte te kunnen bedingen. 1) Dat zou in overeenstemming zijn met het koersverloop van de staatsleningen en met het feit, dat enkele maanden geleden de minister van Financiën ook verklaard had, dat een hogere rente dan 3Jf % er niet toe zal 533

.-

I

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wat ter wereld ziet God dan toch in de mens, Dat Hij wordt de ‘Man aan het kruis’.. De Farizeeërs samen, ja ze kijken

onderwijsdeelnemers in verband met de uitbreiding van de gegevensverstrekking uit het register onderwijsdeelnemers ten behoeve van de uitvoering van wettelijke taken door

het beter was om bij een snoeironde in de wijk niet alle bomen te snoeien, maar alleen de bomen waarvan de controleur had opgeschreven dat er onderhoud nodig was.. Zo kreeg

participatievormen. Maar ook voor eenzelfde instrument staat de potentie ervan niet altijd op voorhand vast. Voor die methoden geldt dat, naarmate men er meer geld, tijd en moeite

De kaderbrief is op 10 december 2020 door het Algemeen Bestuur van VRG vastgesteld en vormt het uitgangspunt voor de nog op te stellen concept beleidsbegroting 2022.. Deze

Veiligheidsregio Groningen zelf geconcludeerd dat het oprichten van een eigen werkgeversvereniging voor de veiligheidsregio’s de beste oplossing is voor de hierboven

[r]

Dat vragen we door Jezus Christus, uw zoon,