• No results found

Openbare versie BESLUIT Openbare versie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Openbare versie BESLUIT Openbare versie"

Copied!
78
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

BESLUIT

Nummer 1538/ 240

Betreft zaak: 1538/ De Telegraaf – De Limburger

(2)

Betreft: Zaak 1538/ De Telegraaf – De Limburger Nummer: 1538/ 240 INHOUDSOPGAVE I. DE PROCEDURE II. DE PARTIJEN III. DE OPERATIE

IV. TOEPASSELIJKHEID VAN HET CONCENTRATIETOEZICHT

V. BEOORDELING

A. LEZERSMARKTEN

(i) Relevante productmarkt

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

(ii) Relevante geografische markt

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

(iii) Gevolgen van de concentratie

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

B. ADVERTEERDERSMARKTEN

(I) Relevante productmarkt

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

(ii) Relevante geografische markt

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

(3)

(iii) Gevolgen van de concentratie

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

Conclusie

C. FAILING COMPANY DEFENCE

OPVATTING PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

VI. VOORSTELLEN VOOR VERGUNNING ONDER VOORSCHRIFTEN OF BEPERKINGEN

VOORSTELLEN PARTIJEN

BEOORDELING

CONCLUSIE

(4)

I. DE PROCEDURE

1. Op 22 september 1999 is de melding ontvangen van de voorgenomen concentratie die voorwerp is van onderhavige procedure. Op 2 november 1999 is door de directeur-generaal van de Nederlandse mededingingsautoriteit (hierna: d-g NMa) besloten dat voor deze concentratie een vergunning is vereist (hierna: het besluit van 2 november 1999). Van het besluit van 2 november 1999 is mededeling gedaan in Staatscourant 213 van 4 november 1999.

2. De aanvraag om vergunning door N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf (hierna Holdingmaatschappij De Telegraaf) en Uitgeversmaatschappij De Limburger B.V. (hierna: DLBV), hierna ook gezamenlijk aan te duiden als partijen, is ontvangen op 15 december 1999. Hierbij hebben partijen onder meer een rapport overgelegd van een onderzoek naar de invloed van de mate van concentratie op het gebied van regionale dagbladen in Nederland op de ontwikkeling van prijzen van abonnementen en advertenties. Na ontvangst van de aanvraag om vergunning heeft de NMa nader onderzoek verricht naar de te verwachten gevolgen van de concentratie voor de mededinging.

3. Ten behoeve van het nadere onderzoek heeft SEO/ Intomart in opdracht van de NMa een onderzoek verricht naar de onderlinge substitueerbaarheid van dagbladen voor lezers (hierna ook: het onderzoek van SEO/ Intomart). Swoka heeft in opdracht van de NMa een onderzoek verricht naar de onderlinge substitueerbaarheid van advertentiemedia voor adverteerders (hierna ook: het onderzoek van Swoka). NIPO heeft in opdracht van de NMa een onderzoek verricht naar de in deze zaak relevante marktvolumes op het gebied van advertenties (hierna ook: het

onderzoek van NIPO). BDO heeft in opdracht van de NMa een onderzoek verricht naar de levensvatbaarheid van het Limburgs Dagblad (hierna ook: het onderzoek van BDO). De Van den Boom Groep heeft in opdracht van de NMa een onderzoek verricht naar de verkoopbaarheid van het Limburgs Dagblad (hierna ook: het onderzoek van de Van den Boom Groep).

4. Verder zijn schriftelijke vragen gesteld aan uitgevers van dagbladen en uitgevers van huis-aan-huisbladen. De NMa heeft onder meer gesprekken gevoerd met uitgevers van dagbladen, uitgevers van huis-aan-huisbladen, de Vereniging van Communicatieadviesbureaus (hierna: VEA), het Bedrijfsfonds voor de Pers, de Nederlandse Vereniging van Journalisten (hierna: NVJ) en een auteur van wetenschappelijke publicaties over de dagbladsector.

(5)

artikel 44, eerste lid, van de Mededingingswet genoemde termijn van 13 weken, ingevolge artikel 4:15 van de Algemene wet bestuursrecht, in totaal 60 dagen opgeschort geweest.

6. Op 7 april 2000 zijn de 'Punten van overweging' (hierna: PvO), die de voorlopige bevindingen bevatten van de sectie Concentratiecontrole van de NMa, aan partijen toegestuurd. Deze voorlopige bevindingen waren gebaseerd op de uitkomsten van het tot dat moment verrichte onderzoek.

7. Op 19 april 2000 heeft een hoorzitting plaatsgevonden waarin partijen naar aanleiding van de PvO hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Van de hoorzitting is een integraal verslag opgemaakt.

8. In de loop van de behandeling van deze zaak hebben partijen voorstellen gedaan teneinde de gesignaleerde problemen op te lossen. Deze voorstellen zijn op 9 mei 2000 in hun definitieve vorm door de NMa ontvangen. Op de inhoud en de beoordeling van de voorstellen wordt in hoofdstuk VI teruggekomen.

II. DE PARTIJEN

9. Holdingmaatschappij De Telegraaf is een naamloze vennootschap naar Nederlands recht. Zij heeft een groot aantal dochterondernemingen. Holdingmaatschappij De Telegraaf vormt tezamen met haar dochterondernemingen De Telegraaf-groep.

10. De Telegraaf-groep geeft het landelijke dagblad De Telegraaf uit. Zij geeft de volgende regionale dagbladen uit: Limburgs Dagblad, Haarlems Dagblad, IJmuider Courant, Leids Dagblad, Noordhollands Dagblad (waaronder begrepen: Alkmaarse Courant, Schager Courant, Enkhuizer Courant, Dagblad voor West-Friesland, Helderse Courant, Dagblad Kennemerland, Dagblad Zaanstreek, Nieuwe Noord-Hollandse Courant), Gooi- en Eemlander, Dagblad van Almere en het gratis dagblad Spits. Zij geeft ook een groot aantal huis-aan-huisbladen uit.

11. De Telegraaf-groep is verder actief op het gebied van tijdschriften en elektronische media en de technische vervaardiging van de genoemde media in Nederland, het vervaardigen van grafische producten voor derden, waaronder drukwerk, en het verspreiden van dagbladen, huis-aan-huisbladen en drukwerk door dochteronderneming Spiral B.V. (hierna: Spiral). Ook heeft zij deelnemingen in een regionale kabelkrant, een regionale televisiezender, een regionale

radiozender en in SBS 6 Teletekst.

(6)

12. DLBV geeft het regionale dagblad De Limburger uit. Zij geeft ook 14 huis-aan-huisbladen uit. DLBV is verder actief op het gebied van audiovisuele media, waaronder een kabelkrant (TV Gazet), alsmede de technische vervaardiging hiervan. Ook heeft DLBV een deelneming in Omroepbedrijf Limburg B.V. dat een radiozender exploiteert, en een deelneming in Televisiebedrijf Limburg B.V. dat de televisiezender “Limburg 1” exploiteert.

III. DE GEMELDE OPERATIE

13. De gemelde operatie betreft de aankoop door de Telegraaf-groep van alle aandelen in DLBV. DLBV is op haar beurt een onderdeel van de verkoop van de VNU Dagbladen aan Wegener Arcade. Voor deze transactie is door de NMa onder voorwaarden een vergunning verleend.1 Één van de voorwaarden is dat Wegener Arcade afstand zal doen van DLBV.

IV. TOEPASSELIJKHEID VAN HET CONCENTRATIETOEZICHT

14. De gemelde operatie is een concentratie in de zin van artikel 27, onder b, van de Mededingingswet. De hierboven, onder punt 13, omschreven transactie leidt er toe dat de Telegraaf-groep zeggenschap verkrijgt over DLBV.

15. Betrokken ondernemingen, in de zin van het Besluit vaststelling formulieren Mededingingswet (Staatscourant 1 van 2 januari 1998), zijn de Telegraaf-groep en DLBV. 16. Uit de bij de melding ter beschikking gestelde omzetgegevens blijkt dat de gemelde concentratie binnen de werkingssfeer van het in hoofdstuk 5 van de Mededingingswet geregelde concentratietoezicht valt.

V. BEOORDELING

Inleiding

17. In het onderstaande zal worden ingegaan op de beoordeling van de onderhavige

transactie. Hierbij zullen achtereenvolgens de lezersmarkten en de adverteerdersmarkten worden besproken. Hierna zal worden ingegaan op het door partijen voor het Limburgs Dagblad

geclaimde failing company defence. In afwijking van de zaak 1528/ Wegener Arcade – VNU Dagbladen2is de markt voor persdiensten in onderhavige transactie geen te onderzoeken markt, aangezien deze transactie geen grote marktpartij op het gebied van persdiensten oplevert.

(7)

A. Lezersmarkten

18. In het besluit van 2 november 1999 is ten aanzien van de lezersmarkten geconcludeerd dat dagbladen zich onderscheiden van andere media. Voorts is in het midden gelaten of er een aparte markt moet worden afgebakend voor regionale dagbladen. In dit besluit van 2 november 1999 is geconcludeerd dat er reden is om aan te nemen dat er door de voorgenomen concentratie een economische machtspositie kan ontstaan op de markt voor dagbladen, dan wel de markt voor regionale dagbladen in de gebieden waar de activiteiten van partijen elkaar overlappen, grofweg aan te duiden als de provincie ‘Limburg’.

(i) Relevante productmarkt

OPVATTING PARTIJEN

19. In het besluit van 2 november 1999 is aangegeven dat partijen in de meldingsfase, wat betreft de afbakening van de relevante lezersmarkt, het standpunt innemen dat landelijke en regionale dagbladen voor de Limburgse lezer volledig inwisselbaar, althans concurrenten zijn. Verder menen partijen dat dagbladen op het gebied van de dagelijkse nieuwsvoorziening in toenemende mate onder druk staan van andere media en ten minste concurrentiedruk van deze media ondervinden.

20. Bij de vergunningsaanvraag stellen partijen dat voor wat betreft de marktafbakening niet de specifieke productkenmerken in beschouwing dienen te worden genomen, maar dat naar producten gekeken dient te worden die in dezelfde vraag van de consument kunnen voorzien en derhalve concurrentiedruk uitoefenen. Partijen stellen dat er sprake is van een informatiemarkt. Media als (landelijke en regionale) televisie en radio, internet, kabelkrant/ teletekst en huis-aan-huisbladen vormen een alternatief voor regionale en landelijke dagbladen. Hierbij merken zij echter op dat in sommige opzichten deze informatiemarkt juist te ruim is gedefinieerd, aangezien de regionale dagbladen een kern van lezers hebben die strikt vasthouden aan ‘hun’ regionale dagblad en derhalve geen enkel product als substituut zien. Partijen concluderen dat de

productmarkt niet zwart/ wit is af te bakenen, varieert met de vraag van de consument en dat met deze realiteit rekening moet worden gehouden.

21. Partijen illustreren hun standpunt door een uiteenzetting te geven van de

(8)

aantal kranten dat per huishouden wordt gelezen sinds 1950 is gedaald van 1,06 tot 0,68 in 1998, en dat de aandacht voor andere bronnen fenomenaal is gestegen.

22. Partijen stellen verder dat de informatieconsument eerst kiest welke informatie hij wil en vervolgens de bron van zijn informatie kiest. Hierbij kiest de consument volgens partijen voor een mix van bronnen. De gekozen mix is daarbij afhankelijk van zijn prioriteiten. Verder blijkt volgens partijen dat typische ‘kranteninformatie’ door de consument ook uit andere media wordt gehaald. 23. Partijen hebben later in de procedure een brief3 overgelegd om hun standpunt nogmaals te onderstrepen. Partijen stellen dat de fysieke kenmerken van het dagbladproduct niet als uitgangspunt voor de bepaling van de relevante markt gehanteerd zouden moeten worden. Zij stellen zich op het standpunt dat de inhoud (content) de bepalende factor is voor het aanwijzen van substituten, waarbij deze alternatieven vaak uit mixen van verschillende media bestaan. Verder veranderen de informatiemedia waaruit de consument zijn mix samenstelt volgens partijen snel. Als onderbouwing stellen drs. P.L.C. Nelissen en Prof. dr. J.J. van Cuilenburg in de bijlage dat burgers voor hun regionale informatie niet zoals vroeger afhankelijk zijn van één regionale dagbladmarkt, maar van één (grote) regionale communicatiemarkt, waarin naast dagbladen, regionale radio, televisie, kabelkrant en internet een belangrijke rol innemen. In dit opzicht zien zij het medialandschap als een uitdijend heelal, met steeds meer mediatypen. Dit impliceert dat bepaalde mediumtypen (b.v. regionale dagbladen) steeds meer slechts één onderdeel vormen van een rijk geschakeerd geheel aan communicatiemedia. Zij concluderen dat het verschijnen van slechts één regionaal dagblad in een bepaalde regio, in het licht van de huidige convergerende tendens op de mediamarkt, geenszins impliceert dat het dagblad een dominante plaats krijgt op de nieuwe markt, laat staan een machtspositie of monopolie. Daarnaast geven zij aan dat

schaalvergroting en concentratie noodzakelijk zijn gebleken voor het behoud van het mediumtype ‘regionaal dagblad’. Uit een nieuwe brief4 van partijen blijkt dat een aantal mediadeskundigen de mening van drs. P.L.C. Nelissen en Prof. dr. J.J. van Cuilenburg deelt.

24. Partijen stellen zich verder, voor wat betreft de substitutie tussen regionale dagbladen en landelijke dagbladen, op het standpunt dat deze in zekere mate met elkaar concurreren. Ondanks de verschillen, met name op het gebied van de regionale informatie, bestaan er volgens partijen vooral ook veel overeenkomsten tussen regionale en landelijke dagbladen waardoor beide producten door de consument als substituten worden beschouwd. Een lezer van een landelijk

3Brief van N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf, d.d. 01-03-2000, met als bijlage een brief van drs. P.L.C. Nelissen,

directeur van media-onderzoeksbureau R&M, en van Prof. dr. J.J. van Cuilenburg, hoogleraar Communicatiewetenschappen aan de Universiteit van Amsterdam.

4Brief van N.V. Holdingmaatschappij De Telegraaf, d.d. 28-03-2000, waarin De Telegraaf haar reactie op het besluit in

(9)

dagblad kan in zijn vraag naar regionaal nieuws volstaan met andere mediabronnen zoals huis-aan-huisbladen, aldus partijen.

25. Partijen besluiten de toelichting van hun standpunt met de opmerking dat van de vele mediavormen die als informatiebron met de regionale dagbladen concurreren, de minste concurrentiedruk van het andere regionale dagblad in een gebied komt. Dit blijkt volgens partijen uit het feit dat een grote groep abonnees van regionale dagbladen zeer gehecht is aan zijn dagblad. Tevens zegt meer dan 10% van de regionale dagbladlezers jaarlijks zijn abonnement op en neemt een groot gedeelte van deze opzeggers geen abonnement op een ander dagblad. Als zij dit wel doen, blijkt dit bovendien vaker een abonnement op een landelijk dagblad dan op een ander regionaal dagblad te zijn.

26. Partijen stellen vervolgens tijdens de hoorzitting dat dagbladen concurreren om de tijd van de consument. Dagbladen concurreren als zodanig met allerlei andere informatiemedia en met allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding. Volgens partijen zou de marktafbakening derhalve ook deze alternatieven moeten bevatten.

Onderzoek van LECG

27. In het door partijen overgelegde onderzoek van LECG staat de vraag centraal in hoeverre uitgevers van regionale dagbladen die thans een dominante positie hebben, dan wel deze hebben verkregen in het verleden als gevolg van een fusie, overname of samenvoeging van titels, in de praktijk ertoe zijn overgegaan de tarieven voor abonnementen en advertenties substantieel te verhogen en aldus de verworven concurrentiepositie hebben uitgebuit.

28. Het onderzoek bestaat uit een kwalitatief deel en twee kwantitatieve delen. In het

kwalitatieve deel wordt gekeken naar algemene relaties binnen de dagbladsector voor regionale en landelijke dagbladen gezamenlijk. Conclusies uit dit deel van het onderzoek zijn dat dagbladen met een hogere oplage, hogere advertentieprijzen kunnen vragen (zowel absoluut als per duizend ‘contactpunten’), en dat het aantal redactionele pagina’s en advertentiepagina’s hoger is naar mate het dagblad een grotere oplage kent.

29. Het eerste kwantitatieve deel betreft een historisch onderzoek (hierna: het historisch onderzoek). In dit historisch onderzoek is de relatie onderzocht van een aantal fusies of

(10)

in de eerste drie jaren na de fusie, in een meerderheid der gevallen, minder stijgen dan het gemiddelde advertentietarief voor regionale dagbladen. Hetzelfde wordt gesteld met betrekking tot de abonnementsprijzen van fuserende regionale dagbladen.

30. Het tweede kwantitatieve onderdeel van hetzelfde rapport bevat een studie over de huidige advertentietarieven en abonnementsprijzen van regionale dagbladen in Nederland (hierna: het cross sectie-onderzoek). In het cross sectie-onderzoek is de relatie onderzocht tussen de concentratiegraad5 op uitgeversniveau en de prijzen van regionale dagbladen. Voor de

concentratiegraad gaan de onderzoekers uit van de concentratiegraad van landelijke en regionale dagbladen gezamenlijk. Hieruit concluderen partijen dat een hogere concentratiegraad van (landelijke en regionale) dagbladuitgevers binnen een regio leidt tot lagere gemiddelde advertentietarieven en lagere abonnementsprijzen.Voor de analyse op regionaal gebied is aangehaakt bij de regionale indeling die wordt gehanteerd door het Cebuco, de

marketingserviceorganisatie van de dagbladen in Nederland. Het Cebuco heeft daarbij Nederland verdeeld in verschillende economische verzorgingsgebieden (hierna: Cebucogebieden).6 Een hoger marktaandeel van landelijke dagbladen heeft volgens het onderzoek alleen op de

abonnementsprijzen een neerwaartse invloed. Partijen leiden uit deze resultaten af dat zowel de lezersmarkt als de adverteerdersmarkt ruimer is dan regionale dagbladen. Ten aanzien van de lezersmarkten stellen zij dat deze eveneens landelijke dagbladen omvat.

31. Naast deze delen van het rapport naar eventuele prijsstijgingen stellen partijen dat de onderzoekers ook in kwalitatief opzicht hebben bezien of een situatie van dominante regionale dagbladen, dan wel het ontstaan daarvan, heeft geleid tot een verslechtering voor de consument. Zij merken op dat dit wordt gemeten door middel van het totaal aantal pagina’s van een dagblad en de hoeveelheid redactionele pagina’s en advertentiepagina’s. Het onderzoek laat volgens partijen zien dat zowel het totaal aantal pagina’s, als het aantal redactionele pagina’s groter is in gebieden met een sterke regionale dagbladuitgever dan in gebieden waar meerdere, maar kleinere dagbladen worden uitgegeven.

5 De concentratiegraad wordt bepaald door de Herfindahl-Hirschmann Index, de som van de gekwadrateerde

marktaandelen.

6 Speciaal voor reclame- en verkoopdoeleinden heeft het Cebuco een indeling van Nederland gemaakt waarbij het

verzorgingscentrum en -gebied centraal staan. Een verzorgingscentrum is een gemeente die in economisch, cultureel en sociaal opzicht, een centrale positie inneemt ten opzichte van een aantal omringende gemeenten. Tezamen vormen zij een verzorgingsgebied. Nederland kent op basis van deze indeling 50 Cebuco-verzorgingsgebieden. De ‘nodale’ gebieden vormen een verdere verfijning van de verzorgingsgebieden. Deze gebieden hebben ieder een eigen kern, die min of meer een verzorgende functie heeft. De primaire verzorgende functie ligt bij de gemeenten waaraan het

(11)

32. In aanvulling op genoemde onderzoeken hebben partijen vervolgens onderzocht of er een relatie is tussen het bestaan van een one-paper-Cebucogebied (dat wil zeggen een Cebucogebied waar maar één regionaal dagblad verschijnt) en de prijzen van regionale

dagbladen. Hierbij is derhalve uitgegaan van de situatie per Cebucogebied afzonderlijk. Partijen gaan uit van in totaal 8 Cebucogebieden waar slechts één regionaal dagblad aanwezig is. Zij komen tot de conclusie dat prijzen in one-paper -Cebucogebieden niet hoger zijn dan in Cebucogebieden met twee regionale dagbladen.

BEOORDELING

Dagbladen versus andere media

33. De door partijen op de hoorzitting naar voren gebrachte opvatting dat dagbladen concurreren om de tijd van de consument, en als zodanig concurreren met allerlei andere informatiemedia en met allerlei andere vormen van vrijetijdsbesteding, kan niet worden gedeeld. Bij de substitutievraag in mededingingsrechtelijk perspectief is de behoefte waarin het product voorziet van cruciaal belang, en daarmee kan dus ook waarde worden gehecht aan de

productkenmerken waarmee al dan niet in deze behoeften wordt voorzien. De opvatting van partijen kan in deze worden vergeleken met de opvatting van cola-producenten, welke erop neer kwam dat cola in concurrentie stond met alles wat vloeibaar is, de zogenaamde Lake Erie

Defence7. Ook toen is erop gewezen dat bij de afbakening van de relevante markt onder meer naar de productkenmerken dient te worden gekeken, en derhalve naar welke producten in staat zijn om in een bepaalde behoefte die door de consument als belangrijk wordt gezien, te voorzien.

34. In het besluit van 2 november 1999 is er voorts op gewezen dat dagbladen zich

onderscheiden van andere geschreven of niet-geschreven media door middel van een groot aantal karakteristieken. Van belang zijn in dit verband onder meer: prijs, hoeveelheid informatie, aard en diepgang van de informatie, actualiteit, zesdagelijkse verschijningsfrequentie, functie in het dagelijks leven, presentatiewijze (papier), wijze van verspreiding, vormgeving en formaat. Dagbladen zijn draagbaar en bieden de lezer daardoor de mogelijkheid om informatie tot zich te nemen op een zelf gekozen plaats en tijdstip. Weekbladen hebben niet de verschijningsfrequentie, actualiteit en tijdsgevoeligheid van dagbladen. Verder biedt een krant ten opzichte van radio en televisie dagelijks een breed aanbod aan nieuwsberichten, achtergrondartikelen enzovoort, die door de lezer in korte tijd kunnen worden overzien en die door de lezer naar eigen preferentie in termen van plaats, tempo, tijdstip en diepgang kunnen worden geconsumeerd. Genoemde verschillen hangen direct samen met uiteenlopende behoeften van consumenten.

7D.L. Kaserman & H. Zeisel, Market definition; implementing the Department of Justice Merger Guidelines, Antitrust

(12)

35. In het besluit van de d-g NMa in zaak 1528/ Wegener Arcade – VNU Dagbladen8 is eveneens geconcludeerd dat dagbladen en andere media op basis van een groot aantal productkenmerken en de daarmee samenhangende waardering van consumenten tot verschillende markten behoren.

36. Het is aannemelijk dat de diverse media een complementaire functie kunnen vervullen (in plaats van dat zij fungeren als substituten) omdat zij bijvoorbeeld qua inhoud en diepgang (zie ook punt 34) elkaar eerder aanvullen dan overlappen. In dit verband kan ook worden

opgemerkt dat de recente ontwikkelingen op het gebied van de media, zoals bijvoorbeeld de groei van het relatief nieuwe medium internet, geen afbreuk doen aan het gegeven dat diverse media functioneren als complementen in plaats van substituten.

37. Ondervraagde marktpartijen zijn eveneens vrijwel unaniem van mening dat andere media geen substituut zijn voor dagbladen. Ook het feit dat zich reeds de vraag voordoet of regionale dagbladen enerzijds en landelijke dagbladen anderzijds als substituten kunnen worden gezien, draagt eraan bij dat een ruimere markt dan die voor dagbladen niet als waarschijnlijk kan worden beschouwd.

38. Ook de Europese Commissie en diverse andere mededingingsautoriteiten gaan op basis van de in punt 34 genoemde argumenten ervan uit dat dagbladen en andere media niet tot dezelfde markt behoren.9

39. Partijen hebben in een relatief laat stadium van de vergunningsprocedure een aantal meningen van deskundigen op het gebied van de communicatiewetenschappen en media onder de aandacht gebracht.10 Omtrent de meningen van deze door partijen geconsulteerde

deskundigen kan worden opgemerkt, dat zij vanuit een andere dan de mededingingsrechtelijke invalshoek naar de markt kijken. Het criterium voor de onderhavige beoordeling is of er een economische machtspositie ontstaat of wordt versterkt, waarvan ondernemingen misbruik kunnen maken (zie punt 42). Juist vanuit deze mededingingsrechtelijke optiek dient de vraag van substitueerbaarheid tussen producten te worden gesteld. In dit verband kan verder nog worden opgemerkt dat het enkel meningen betreft die niet zijn onderbouwd door empirie, een SSNIP-test (zie punt 42), dan wel andere mededingingsrechtelijk relevante analyses.

8 Reeds aangehaald.

9 Zie bijvoorbeeld de beschikkingen van de Europese Commissie: Newspaper Publishing (IV/ M.423) en

Recoletos/ Unedisa (IV/ M.1401); het Duitse Bundeskartellamt: Westdeutsche Allgemeine Zeitungsverlag – Iserlohner Kreisanzeiger und Zeitung; de Britse Mergers and Monopoly Commission: Mirror Group – Regional Independent Media Holding Ltd.; en het Amerikaanse Department of Justice: Northwest Arkansas Times – Morning News of Northwest Arkansas.Zie in dit verband ook de NMa- zaak: 528/ Nederlandse Dagbladpers (besluit van 9 februari 1999).

10Deze visies, voor zover al relevant (zie het vervolg van deze paragraaf), zijn dan ook niet meegenomen in het in

(13)

40. Dagbladen zijn, gelet op het voorgaande, voor lezers niet of in beperkte mate

substitueerbaar door andere media, zoals week- en maandbladen, kabelkranten, radio, televisie en internet. Dagbladen behoren derhalve, vanuit lezersoptiek, niet tot dezelfde productmarkt als deze andere media. Het standpunt van partijen dat er één informatiemarkt bestaat, kan dan ook niet worden onderschreven.

Regionale versus landelijke dagbladen

41. De NMa heeft het onderzoek in het kader van de vergunningsaanvraag er in de eerste plaats op gericht om meer inzicht te verkrijgen in de vraag of een separate productmarkt voor regionale dagbladen moet worden onderscheiden, of dat regionale en landelijke dagbladen tot dezelfde lezersmarkt behoren.

42. Voor de bepaling van de relevante markt is allereerst de substitueerbaarheid van

producten aan de vraagzijde van belang. Hierbij moet worden nagegaan welke producten voor de gebruiker als substitueerbaar kunnen worden beschouwd op grond van productkenmerken, prijs en beoogd gebruik. Als uitgangspunt worden daarbij de producten genomen die door de betrokken ondernemingen worden aangeboden. Doorgaans wordt (indien mogelijk) voor de bepaling van de relevante markt uitgegaan van de zogenaamde ‘hypothetische monopolist-test’. Deze SSNIP-test komt er op neer dat de relevante markt wordt gezien als de kleinste product- en geografische markt waarop het voor een hypothetische monopolist winstgevend is om de prijzen significant en blijvend boven het heersende niveau te verhogen. Daarbij moet de vraag

beantwoord worden of de afnemers van partijen als gevolg van een hypothetische geringe (circa 5 tot 10%), duurzame verhoging van de prijs van de onderzochte producten en in de onderzochte gebieden zouden overschakelen op vervangproducten of leveranciers die elders gevestigd zijn. In het onderstaande zal hierop nader worden ingegaan.

43. Uit de analyse is naar voren gekomen dat er zowel aanwijzingen zijn voor een aparte markt voor regionale dagbladen als voor een algemene dagbladenmarkt. In gebieden waar regionale dagbladen elkaar overlappen, vormt een regionaal dagblad het beste substituut voor een ander regionaal dagblad. Er is evenwel sprake van concurrentiedruk van landelijke dagbladen en er zijn eveneens aanwijzingen voor één markt voor dagbladen. In het onderstaande wordt allereerst ingegaan op de aanwijzingen voor een aparte markt voor regionale dagbladen. Vervolgens wordt ingegaan op de concurrentiedruk van landelijke dagbladen en de aanwijzingen voor een algemene dagbladenmarkt in de hier relevante regio.

(14)

44. Regionale kranten onderscheiden zich uit het oogpunt van de lezer primair van de landelijke, doordat zij, naast landelijk en internationaal nieuws, consequent een substantiële hoeveelheid regionaal en lokaal nieuws en andere regionale/ lokale informatie brengen.Regionaal nieuws kan globaal worden omschreven als nieuws met betrekking tot een regio dat naar zijn aard voornamelijk interessant is voor de inwoners van die regio. Behalve regionale en lokale

nieuwsitems betreft het onder meer informatie over plaatselijke sportactiviteiten,

gemeenteraadsvergaderingen, agenda’s van lokale en regionale evenementen, uitgaansladders enzovoort.

45. Uit diverse onderzoeken blijkt dat juist regionale informatie de belangrijkste reden is om een regionaal dagblad aan te schaffen. Zo blijkt uit het onderzoek van SEO/ Intomart dat circa 80% van de lezers van een regionaal dagblad regionale informatie het belangrijkste aspect vindt bij de keuze voor het dagblad. Voorts blijkt uit het onderzoek dat regionale dagbladen worden gezien als de belangrijkste bron van regionale informatie. Lezers van regionale dagbladen hechten, zoals te verwachten valt, veel waarde aan regionaal of lokaal nieuws: uit het onderzoek van SEO/ Intomart blijkt dat 65% van deze lezers hierin ‘zeer geïnteresseerd’ is. Bij de lezers van landelijke dagbladen was dit circa 27%. Nog eens 34% van de regionale dagbladlezers is ‘geïnteresseerd’ in regionaal of lokaal nieuws.

46. Partijen hebben kritiek geleverd op het onderzoek van SEO/ Intomart. Zo menen zij dat de uitkomsten niet betrouwbaar zijn omdat het onderzoek is uitgevoerd onder een a-selecte steekproef van lezers van regionale en landelijke dagbladen. Voor veel resultaten uit het SEO/ Intomart onderzoek is dit evenwel niet van belang omdat de resultaten niet betrekking hebben op verhoudingen tussen regionale en landelijke dagbladlezers maar betrekking hebben op de groep van regionale (danwel landelijke) dagbladlezers als zodanig. Verder menen partijen dat het onderzoek ook onder niet-dagbladlezers uitgevoerd had moeten worden, dat in de

vraagstelling ook naar andere media gekeken had moeten worden, dat de respons te laag is, en dat het gehanteerde berekeningssysteem niet goed is. Hieromtrent kan worden opgemerkt dat het onderzoek van SEO/ Intomart primair betrekking heeft op de substitutie tussen regionale en landelijke dagbladen, en niet tussen dagbladen en andere media. Het ontbreken van substitutie tussen dagbladen en andere media is ook reeds in de punten 33 tot en met 37 aan de orde geweest. Het betreft een moderne, geavanceerde onderzoeksmethode11 en het onderzoek is adequaat uitgevoerd. Het onderzoek van SEO/ Intomart is van voldoende kwaliteit om er conclusies aan te verbinden.

11Zo heeft de SEO met de toepassing van de onderzoeksmethode in een artikel de 'ESOMAR-award' gewonnen.

(15)

47. Er zijn indicaties dat lezers in de regel, vanwege de regionale signatuur van 'hun' regionale dagblad, een bijzondere affiniteit hebben met deze krant. Het belang van het regionale dagblad voor de lezers blijkt onder meer uit de constatering dat tweederde tot driekwart van de lezers in het onderzoek van SEO/ Intomart zegt het blad te zullen missen als het niet meer verkregen kan worden, tegenover gemiddeld 46% voor de lezers van landelijke dagbladen. Ook partijen wijzen op dit verschijnsel. Een landelijke krant voorziet niet in dezelfde mate in deze specifieke behoefte. Een ondervraagde uitgever heeft erop gewezen dat landelijke kranten hun lezers meer binden met een explicietere politieke, levensbeschouwelijke en/ of culturele oriëntatie. 48. Een regionale krant verschaft in één product een mix van internationaal, nationaal en regionaal nieuws en in die zin onderscheidt zij zich van landelijke dagbladen. Het argument van partijen dat dagbladlezers voor hun regionale nieuws ook bij andere nieuwsbronnen terecht kunnen, gaat hieraan voorbij. Door deze mix, de vorm waarin deze wordt aangeboden en de karakteristieken die daarmee samenhangen, kan een regionale krant voorzien in een specifieke informatie- en consumptiebehoefte.

Onderzoeken die wijzen op een aparte markt voor regionale dagbladen

49. In het onderzoek van SEO/ Intomart is aan lezers van regionale dagbladen gevraagd wat zij denken te doen bij een prijsverhoging van hun dagblad van circa 10%. Hieruit kwam naar voren dat er een lage bereidheid was om over te stappen naar een ander dagblad; 8% van de lezers van zowel De Limburger als het Limburgs Dagblad gaf aan zeker over te stappen.12 Van de beperkte groep die zegt (misschien) over te stappen noemt een groot deel een ander regionaal dagblad als het overstapalternatief. In Limburg betreft dit voor zowel de lezers van het Limburgs Dagblad als de lezers van De Limburger 50%. In het onderzoek van SEO/ Intomart is, gelet op beperkingen van een directe vraagstelling over toekomstig gedrag, geprobeerd op meer indirecte wijze inzicht te verkrijgen in de mate van substitueerbaarheid van regionale en landelijke

dagbladen. Hiervoor is gebruikt gemaakt van een zogenaamde conjunctmeting.13 Uit deze analyse komt ook naar voren dat de lezers van regionale dagbladen sterk hechten aan de regionale informatie in hun dagblad.14 De overstapkans van een regionaal dagblad naar een landelijk

12 De uitkomsten komen overeen met de resultaten uit andere studies die wijzen op een grote lezerstrouw en een lage

prijselasticiteit; zie bijvoorbeeld J.C. Van Ours, ESB 02-11-1983, pp. 1010-1015; J.H. Abbring en J.C. Van Ours, ESB 15-12-1993, pp. 1154-1157.

13 Bij de conjunctmeting is aan een grote groep respondenten een aantal vignetten voorgelegd, waarop een aantal

(16)

dagblad bij een prijsverhoging van 10% is volgens de resultaten miniem. Pas bij een

prijsverhoging van het regionale dagblad van circa 44% zou een lezer van een regionaal dagblad een overstap naar een landelijk dagblad overwegen.

50. Het door het Bedrijfsfonds voor de Pers uitgebrachte 'Advies inzake de horizontale prijsafspraken in de persbedrijfstak'15 (hierna: Advies HPP) bevat de resultaten van een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen.16 In het onderzoek heeft een zogenaamde “Brand Price Trade Off”-analyse (hierna: BPTO-analyse) plaatsgevonden. Uit deze analyse komt naar voren dat de meeste regionale dagbladen in het onderzoek niet of slechts beperkt hinder ondervinden van een prijsdaling van landelijke dagbladen, hetgeen er op zou kunnen wijzen dat beide typen bladen geen adequate substituten zijn.17

51. Het voor het Bedrijfsfonds voor de Pers verrichte onderzoek 'Van courantier tot strateeg' bevat empirisch onderzoek naar de Nederlandse dagbladenmarkt tussen 1950 en 1994.18 Op basis van dit onderzoek wordt geconcludeerd: “Een toename van de oplage voor landelijke kranten leidt tot een niet-significante afname van de oplage voor regionale kranten en omgekeerd, hetgeen op een beperkte mate van concurrentie tussen beide segmenten wijst.” Ook wordt aangegeven dat sprake is van “een bedrijfstak met twee segmenten (landelijke en regionale) waarbinnen de concurrentie intens is, maar zonder of met beperkte concurrentie tussen de segmenten.” Dit lijkt te duiden op separate markten voor landelijke en regionale dagbladen.

52. Ook een onderzoek van Swoka maakt een onderscheid tussen landelijke en regionale dagbladen.19 De resultaten van het onderzoek wijzen erop dat landelijke dagbladen slechts in beperkte mate concurreren met regionale dagbladen en omgekeerd. Het rapport geeft aan dat derhalve voor een beter inzicht in de Nederlandse dagbladensector een onderscheid moet worden gemaakt tussen de markt voor landelijke kranten en de (deel)markt(en) voor regionale dagbladen.

14 Voor De Limburger kwam bijvoorbeeld naar voren dat het inruilen van regionaal nieuws tegen landelijk nieuws een

afname in de waardering zou betekenen van een 7,6 naar een 6,8. Uit de resultaten van het model kwam naar voren dat hiervoor pas bij een prijsdaling van 24% een compensatie zou optreden.

15 Bedrijfsfonds voor de Pers, 1996, ‘Advies inzake de horizontale prijsafspraken in de persbedrijfstak’. 16 Rijksuniversiteit Groningen, 1995, ‘De prijsgevoeligheid van dagbladen op de lezersmarkt’.

17 Uit het onderzoek kwam bijvoorbeeld naar voren dat een prijsdaling van de Telegraaf van 10% geen enkel effect had op

de preferentiewaarden van drie regionale dagbladen en dat de preferentiewaarden van de drie andere regionale dagbladen in het onderzoek slechts licht daalden. De uitkomsten dienen met enige voorzichtigheid te worden

geïnterpreteerd, gelet op het feit dat in het onderzoek ook wordt geconcludeerd dat het prijsbesef van abonnees slecht is.

18 Van Witteloostuijn et al, 1998, ‘Van courantier tot strateeg. De rol van markt en management in het Nederlandse

krantenbedrijf’.

(17)

Door de meeste geraadpleegde experts in het onderzoek wordt de concurrentie in de afzonderlijke nodale gebieden20 gekarakteriseerd als een monopoliesituatie.21

Documenten partijen

53. Uit documenten van partijen blijkt dat de regionale concurrent van De Limburger het Limburgs Dagblad is.22

Lezersprofielen en complementariteit

54. In dit verband kan het voorts van belang zijn dat in het algemeen landelijke dagbladen meer lezers met een hoog inkomen hebben en regionale dagbladen meer lezers met een beneden-modaal of laag inkomen. Dit blijkt uit het genoemde onderzoek 'Van courantier tot strateeg'. Ook zijn er aanwijzingen dat lezers van landelijke dagbladen in het algemeen een hoger gemiddeld opleidingsniveau hebben dan lezers van regionale dagbladen. Er lijkt derhalve in het algemeen een verschil te zijn tussen de signatuur van lezers van respectievelijk landelijke en regionale dagbladen. Landelijke en regionale dagbladen richten zich dus niet geheel op dezelfde doelgroep. 55. Uit het onderzoek van SEO/ Intomart blijkt dat 48% van de respondenten zowel wel eens een regionaal dagblad als een landelijk dagblad leest. Uit Cebuco-onderzoek blijkt dat bijna de helft van de ondervraagden in de voorafgaande week twee of meer dagbladen had gelezen. In 82% van de gevallen betrof het een combinatie van een regionaal en een landelijk dagblad. Een

aanzienlijke groep lezers blijkt derhalve beide typen producten naast elkaar te gebruiken en ze dus als niet-substitueerbaar zien.

Concurrentiedruk van landelijke dagbladen/ aanwijzingen voor één markt voor dagbladen 56. In het bovenstaande is een aantal aanwijzingen voor een aparte markt voor regionale dagbladen besproken. In het onderstaande zal worden ingegaan op de indicaties dat sprake is van concurrentiedruk vanuit landelijke dagbladen, die in de richting wijzen van één markt voor regionale en landelijke dagbladen.

Overeenkomsten tussen regionale en landelijke dagbladen

57. Landelijke en regionale dagbladen komen op een aantal punten overeen. Zowel landelijke als regionale dagbladen verschijnen dagelijks en hebben een hoge actualiteitswaarde. Hun

20 Nodale gebieden zijn gebieden rond een economische kern. Dit betreft een lichte verfijning ten opzichte van de

Cebucogebieden (zie ook voetnoot 4). De nodale gebieden in Limburg zijn Roermond en omstreken en Weert en omstreken.

21 SWOKA, 1996, reeds aangehaald, p. 19, 39 en 40. Ook Bakker, 1998, ‘Regionale journalistiek; de plurifomiteit voorbij’,

gaat in zijn onderzoek naar regionale journalistiek in een situatie waarin slechts één regionaal dagblad opereert uit van een monopoliesituatie en houdt hierbij derhalve geen rekening met oplages van landelijke dagbladen.

(18)

uiterlijke verschijningsvorm is vergelijkbaar. Het grootste deel van een regionale krant is niet-regionaal van aard en betreft landelijk en internationaal nieuws, waarvan ook door landelijke kranten verslag wordt gedaan.

Substitutie in het verleden

58. Uit het onderzoek van SEO/ Intomart komt naar voren dat een deel van de lezers in het verleden is overgestapt van een landelijk dagblad naar een regionaal dagblad en andersom. Van de lezers van De Limburger las bijvoorbeeld 6% vroeger een landelijk dagblad; bij het Limburgs Dagblad was dat 8%. Van de lezers van het Algemeen Dagblad of de Telegraaf las in het algemeen ruim 25% vroeger een regionaal dagblad.

59. Ook de resultaten van ‘starters-bedankersonderzoeken’23 met betrekking tot regionale dagbladen geven aan dat een deel van de starters afkomstig is van de landelijke dagbladen en dat bedankers voor een deel overstappen naar een landelijk dagblad. Dit lijkt te duiden op een bepaalde mate van concurrentiedruk.24

60. Hierop aansluitend kan vastgesteld worden dat de (relatieve) positie van regionale dagbladen ten opzichte van de totale oplagen van dagbladen in Nederland in het afgelopen decennium is verzwakt. In 1990 bedroeg het oplage-aandeel van regionale dagbladen ten opzichte van alle dagbladen circa 58%, in 1998 was dat 54%. Overigens dient hierbij te worden opgemerkt dat deze daling zich van 1998 tot 1999 niet heeft doorgezet. Verder dient hierbij opgemerkt te worden dat de oplage van regionale dagbladen in Limburg van 1981 tot 1998 zelfs licht is gestegen, te weten met 1,2%. Wel is de oplage van regionale dagbladen ten opzichte van landelijke dagbladen in Limburg in diezelfde periode licht gedaald, te weten met 3,5%. Onderzoeken die wijzen op één markt voor regionale en landelijke dagbladen

61. Uit het eerder genoemde onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen bij het Advies HPP komt naar voren dat 40 tot 60% van de ondervraagde lezers vindt dat een landelijk dagblad voor hen het beste alternatief is voor een regionaal dagblad. In het onderzoek zelf wordt er overigens op gewezen dat deze uitkomst voor de hand ligt, omdat in veel verspreidingsgebieden slechts één regionale krant aanwezig is.

62. In dit onderzoek wordt ook geconcludeerd dat de prijselasticiteit tussen de groep grotere landelijke kranten enerzijds en de regionale kranten anderzijds, asymmetrisch is. Het suggereert

23Dit zijn onderzoeken van partijen naar de motieven van mensen om abonnee te worden en naar de motieven van

mensen die hun abonnement hebben opgezegd.

24 Uit deze onderzoeken blijkt echter niet hoe groot de groep wisselende lezers is ten opzichte van de groep lezers die

(19)

enerzijds dat de landelijke dagbladen als groep gezien weinig concurrentie ondervinden van de regionale dagbladen en anderzijds dat de oplages van de regionale dagbladen onder druk komen te staan bij een prijsverlaging van de landelijke dagbladen. Uit de genoemde BPTO-analyse komt naar voren dat een prijsverhoging van 10% van de regionale dagbladen in het onderzoek leidt tot een sterke daling van het preferentieaandeel van het betreffende regionale dagblad.25 Dit is overigens met name vanwege een toename van het preferentieaandeel ‘Geen koop’.

Vanzelfsprekend gaat hiervan een disciplinerende werking uit ten aanzien van de mogelijkheid tot prijsverhogingen. Ook uit onderzoek van Bakker naar de prijselasticiteit van dagbladen komt naar voren dat de prijselasticiteit van regionale dagbladen groter is dan die van landelijke dagbladen.26 In onderzoek van Van Kranenburg wordt er eveneens op gewezen dat beide marktsegmenten elkaar beïnvloeden.27

Documenten van partijen en mening marktpartijen

63. In interne documenten van partijen wordt regelmatig gewezen op concurrentie van landelijke dagbladen.28 Hierbij wordt er zelfs op gewezen dat De Telegraaf primair met het Algemeen Dagblad en de regionale dagbladen moet concurreren. Ondervraagde uitgevers zijn over het algemeen met partijen van mening dat landelijke en regionale dagbladen ten aanzien van lezers met elkaar concurreren. Een enkele meent dat dagbladen in dit opzicht ook met andere informatiemedia in directe concurrentie staan.

Lezersprofielen, abonnementsprijzen en dubbellezen

64. In het besluit van zaak 1528/ Wegener Arcade – VNU Dagbladen29 is er op gewezen dat ondanks de algemeen geldende verschillen tussen landelijke en regionale dagbladen (zie punt 44) de lezersprofielen van het Algemeen Dagblad en De Telegraaf slechts in beperkte mate afwijken van die van regionale dagbladen en dat beide typen dagbladen derhalve een vergelijkbare doelgroep kennen.30

65. Een mogelijke aanwijzing voor het bestaan van een gezamenlijke markt voor regionale en landelijke dagbladen, betreft het feit dat de prijzen van landelijke en regionale dagbladen in Nederland minder uiteen lopen dan in andere landen.31 Hier moet wel bij worden aangetekend,

25 Hierbij dient te worden opgemerkt dat de prijsbewustheid van de abonnees van een krant overigens erg laag was. 26 J.P. Bakker, Prijselasticiteit op de lezers- en adverteerdersmarkt’, Amsterdam, 1991.

27 H.L. Van Kranenburg, ‘Entry, Survival or Exit of Firms over Industry Life Cycles’, proefschrift, Maastricht, 1999. 28 Zie bijvoorbeeld de strategienota van De Telegraaf, d.d. 30-09-1998, pagina 6, waar wordt gemeld dat De Telegraaf in

eerste instantie met het Algemeen Dagblad en de regionale dagbladen moet concurreren.

29 Reeds aangehaald.

30 Partijen melden dit ook in de strategienota De Telegraaf, d.d. 30-09-1998, pagina 6.

31 De resultaten van een EIM-onderzoek naar de krantenindustrie (april 1996), waarin Nederland met een aantal andere

(20)

dat de prijsafspraken en regelgeving die in de Nederlandse dagbladsector van oudsher hebben gegolden waarschijnlijk van invloed zijn geweest op deze relatieve prijs-uniformiteit.32 Partijen hebben er in dit verband op gewezen dat deze prijsafspraken alleen minimum-tariefverhogingen betroffen en dat het dus mogelijk was om de tarieven sterker te laten stijgen. Ook wijzen zij er op dat in sommige andere landen eveneens prijsregelingen (hebben) bestaan.

66. Alhoewel is gebleken dat mensen zowel regionale als landelijke dagbladen lezen (zie punt 55), is slechts een relatief gering deel van de dagbladlezers (circa 6%)geabonneerd op zowel een landelijk als een regionaal dagblad. Dit is consistent met de stelling van partijen dat beide soorten kranten alternatieven voor elkaar zijn.33

Onderzoek van LECG

67. Partijen merken op dat de uitkomsten van het onderzoek van LECG zouden kunnen wijzen op een markt die ruimer is dan alleen regionale dagbladen, omdat uit dit onderzoek naar voren komt dat de prijsstelling van regionale dagbladen in het verleden niet negatief is beïnvloed door concentraties of door de hoogte van de mate van concentratie in een regio (zie de punten 27 tot en met 32). Bij de opzet, de methoden, de resultaten en daaraan verbonden conclusies uit het onderzoek van LECG kan ondanks een schriftelijke reactie op de hoorzitting van de kant van partijen evenwel een aantal algemene kanttekeningen worden geplaatst.

68. Een eerste kanttekening betreft het feit dat het rapport een gedragsanalyse betreft die zich richt op gedrag van krantenuitgevers in het verleden. Hierbij geldt bovendien dat het onderzoek zich heeft gericht op een andere dan de huidige context, waarin sprake was van collectieve prijsafspraken binnen de hele krantensector. Er kan verwacht worden dat van deze prijsafspraken een mitigerende werking is uitgegaan ten aanzien van eventuele verschillen in prijsverhogingen van dagbladen in Nederland.34 Hierdoor is onderzoek naar het verleden in de krantenindustrie niet betrouwbaar.

32 Zie Tijdelijk besluit vrijstelling prijsbinding dagbladen van 15 december 1997.

33 Dit laatste kan er evenwel niet zonder meer uit worden afgeleid. Dat er weinig dubbele abonnementen zijn, zou

eveneens kunnen worden verklaard door de aanname dat een groot deel van de lezers van regionale kranten deze lezen vanwege hun regionale kenmerken en dus geen behoefte hebben aan een landelijke krant, en andersom. De reden hiervoor kan zijn dat het (deels) een andere doelgroep betreft.

34 In de periode dat de prijsafspraken van kracht waren zijn de tarieven van Nederlandse dagbladen aanzienlijk sterker

gestegen dan die in het buitenland en de prijsverhogingen lagen aanzienlijk boven de ontwikkeling van het

(21)

69. Een andere kanttekening betreft het feit dat voor het onderzoek diverse regio’s met elkaar zijn vergeleken en in het model verwerkt. Vraagpreferenties verschillen echter per regio en de concurrentiedruk van landelijke dagbladen kan dus per regio verschillen. Ook bieden landelijke dagbladen veel ‘regionaal’ nieuws over de Randstad. De onderzochte relaties gaan aan deze aspecten voorbij.

70. Hierbij kan nog worden aangetekend dat niet alleen een doorvoering van een prijsverhoging (waar het LECG rapport zich primair op richt) als uiting van een economische machtspositie kan worden opgevat. Een economische machtspositie kan zich ook uiten in kosteninefficiënties of in kwalitatieve aspecten, zoals journalistieke inspanningen, hoeveelheid en kwaliteit van het onderzoek dat wordt gedaan, actualiteit van verslaggeving, hoeveelheid en kwaliteit van de redactionele pagina’s, hoeveelheid kritische commentaren, betrokkenheid van het management enzovoort.

71. Behalve deze meer algemene constateringen zijn diverse meer specifieke opmerkingen te maken over het onderzoek zelf. Zo wordt in het historisch onderzoek de relatie onderzocht tussen een aantal ‘fusies’ of samenvoegingen enerzijds en prijzen anderzijds, waarbij het echter voor het merendeel samenvoegingen betreft van regionale dagbladen die al vóór de samenvoeging tot hetzelfde concern behoorden. Het betreft derhalve geen concentraties in de zin van de

Mededingingswet en ook geen versterkingen van de positie van partijen in de regio. Dit maakt de resultaten ongeschikt voor interpretatie in het kader van de voorgenomen overname. Voorts is bij het cross-sectie-onderzoek de relatie onderzocht tussen enerzijds de concentratiegraad op uitgeversniveau van landelijke en regionale dagbladen gezamenlijk en anderzijds de prijzen van alleen regionale dagbladen. Deze onderzochte relatie lijkt in het onderhavige geval minder relevant, omdat de concentratiegraad in een regio ook hoog kan zijn, doordat de positie van landelijke dagbladuitgevers sterk is.

72. Een andere relativering van de uitkomsten betreft het feit dat voor de analyse op regionaal gebied alleen is uitgegaan van de concentratiegraad in afzonderlijke Cebucogebieden. Dit gaat voorbij aan het feit dat een uitgever een sterke positie kan hebben in één Cebucogebied, maar een minder sterke in een aangrenzend Cebucogebied. Dit laatste kan een disciplinerende werking hebben op zijn prijsstelling in de eerste regio.

73. Voor het historisch onderzoek van LECG geldt voorts dat het is gebaseerd op een te klein aantal observaties van krantenfusies om statistisch zekere conclusies te kunnen trekken. Ter illustratie kan worden aangegeven dat bij vijf additionele observaties de conclusies in het

(22)

slechts voor de eerste drie jaren na dagbladfusies.35 Ten aanzien van het cross sectie-onderzoek geldt voorts dat sprake is van een geringe verklaringskracht van het gehanteerde statistisch model.36

74. Ten aanzien van het onderzoek naar de one-paper-situatie in een Cebucogebied en de prijzen van regionale dagbladen, kan voorts worden gesteld dat enerzijds de als one-paper genoemde dagbladen niet allemaal one-paper--bladen betreffen omdat sommige bladen in een ander dan het geobserveerde Cebucogebied wel een regionaal dagblad als concurrent hebben, en dat anderzijds juist voorbij wordt gegaan aan het feit dat in diverse gebieden weliswaar meerdere regionale dagbladen zijn, maar dat deze tot één concern behoren.

75. De stelling van partijen, dat het onderzoek aantoont dat het aantal redactionele pagina’s in gebieden met sterke regionale dagbladuitgevers groter is (zie punt 31), wordt niet bewezen. Een analyse van gegevens waarop deze conclusie gebaseerd zou kunnen zijn, ontbreekt in het

onderzoeksrapport. Uit een nadere toelichting van partijen blijkt voorts dat de gesuggereerde relaties niet zijn gebaseerd op een statistische analyse en niet robuust zijn. Partijen hebben in hun schriftelijke reactie bij de hoorzitting te kennen gegeven dat de analyse een onderzoek betreft naar de relatie tussen de oplage en het aantal redactionele pagina’s. De gesuggereerde relatie betreft echter dagbladen in het algemeen en niet alleen regionale dagbladen. Daarnaast betreft het alle dagbladen en niet dagbladen die net samen zijn gegaan. Partijen stellen echter dat dagbladen die fuseren en daardoor hun oplage verhogen, gezien deze algemene relatie ook het aantal

redactionele pagina’s van hun krant zullen verhogen. Hierover kan worden opgemerkt dat dit enkel een aanname is die partijen maken. Voorts geldt ook hier dat voor de mededingingstoets primair van belang is wat er gebeurt als twee uitgevers van dagbladen samengaan, en dus niet twee dagbladen als zodanig. Verder kan nog worden gesteld dat de kwaliteit van dagbladen zich niet alleen uit in het aantal pagina’s.

76. Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan het onderzoek van LECG geen duidelijke conclusies kunnen worden verbonden.

Samenvatting

77. Geconcludeerd is dat dagbladen vanuit lezersoptiek niet tot dezelfde markt behoren als andere media. Er is niet één informatiemarkt. Hiervoor zijn de verschillen tussen de diverse media en de hiermee samenhangende verschillen in de behoeften van consumenten te groot.

35 Partijen bevestigen zelf dat er te weinig observaties van fuserende dagbladen zijn om betrouwbare conclusies te trekken

over het prijsverloop na het “derde” jaar.

36 Uit de statistische gegevens in het rapport blijkt dat de gebruikte modellen slechts 9% en 32% van de variatie in de

(23)

Complementair gebruik van diverse media doet hier niet aan af. Deze analyse wordt onderschreven door marktpartijen. Andere mededingingsautoriteiten delen eveneens deze conclusie. Communicatiewetenschappelijke inzichten doen hier niet aan af.

78. In het bovenstaande is een aantal aanwijzingen beschreven die zouden kunnen wijzen op een aparte markt voor regionale dagbladen. Het betreft onder meer de analyses die wijzen op een beperkte bereidheid om bij een beperkte prijsverhoging van regionale dagbladen over te stappen van regionale naar landelijke dagbladen. Ook enkele andere (deels empirische) onderzoeken wijzen er op dat tussen beide typen dagbladen weinig concurrentie bestaat en maken een onderscheid tussen de markt voor landelijke dagbladen en de markt(en) voor regionale dagbladen. Verder kan meer kwalitatief worden opgemerkt dat regionale dagbladen een unieke combinatie vormen van internationaal, landelijk en regionaal/ lokaal nieuws in dagbladvorm, dat juist deze regionale/ lokale informatie de belangrijkste reden is om een regionaal dagblad aan te schaffen en dat lezers een zeer groot belang hechten aan regionale informatievoorziening.

79. Uit het bovenstaande is evenwel eveneens naar voren gekomen dat er een bepaalde mate van concurrentiedruk is van landelijke dagbladen en van substitueerbaarheid tussen landelijke en regionale dagbladen. Er is derhalve een aantal aanwijzingen voor één markt voor zowel regionale als landelijke dagbladen. Deze betreffen onder meer het feit dat regionale en landelijke dagbladen voor het merendeel hetzelfde soort nieuws in dezelfde vorm presenteren en de feitelijke overstap die in het verleden heeft plaatsgevonden van regionale dagbladen naar landelijke dagbladen en vice versa. Voorts wijst onderzoek erop dat landelijke dagbladen vaak als beste alternatief worden gezien voor een regionaal dagblad, dat regionale dagbladen meer concurrentie ondervinden van landelijke dagbladen dan andersom en dat een prijsverhoging van een regionaal dagblad zal leiden tot een aanzienlijke daling in de verkopen van dit regionale dagblad. Voorts komen de lezersprofielen van regionale dagbladen grotendeels overeen met die van De Telegraaf en het Algemeen Dagblad en wijzen zowel interne documenten van partijen als diverse marktpartijen op onderlinge concurrentie.

CONCLUSIE

(24)

81. Mede gelet op deze concurrentiedruk van landelijke dagbladen zal in het onderhavige geval voor de beoordeling worden uitgegaan van de positie van partijen op de markt van regionale en landelijke dagbladen gezamenlijk. Dit laat onverlet dat bij de beoordeling rekening zal moeten worden gehouden met het feit dat regionale dagbladen binnen het geheel van regionale en landelijke dagbladen een apart segment vormen en dat regionale dagbladen, wanneer hun verspreidingsgebieden elkaar (deels) overlappen, elkaars meest nabije concurrenten zijn.

(ii) Relevante geografische markt

OPVATTING PARTIJEN

82. Partijen hebben onder meer gewezen op de samenhang tussen de relevante geografische markt en het product. De geografische omvang van de markt kan volgens partijen ten eerste worden gedefinieerd als het verspreidingsgebied van de dagbladen. Bij deze afbakening dient een bepaald minimumbereik gehanteerd te worden, zodat het dagblad zich ook daadwerkelijk op die regio richt. Een dagblad wordt immers gekenmerkt door de regio (lokaal/ regionaal/ nationaal of internationaal) waarover het schrijft, aldus partijen.

83. Partijen trekken hieruit de conclusie dat het oordeel van de NMa in het besluit van 2 november 1999, dat de relevante geografische markt de (gehele) provincie Limburg beslaat, nuancering behoeft. Partijen stellen dat ook hier de verschillen in dekkingspercentages37 en oriëntatie dienen te worden meegenomen bij een afbakening van de markt. Het gebied waarin partijen overlap hebben betreft, bij een minimum dekkingsgraad van 10% voor beide partijen, 15 Limburgse gemeenten. Qua inwonertal is dit 23,1% van de provincie Limburg, aldus partijen. Verder wordt het Limburgs Dagblad niet in Cebucogebied 48 (Venlo) verspreid.

BEOORDELING

84. Een regionaal dagblad heeft een regionale oriëntatie. Dit blijkt niet alleen uit het feit dat het bijzondere aandacht besteedt aan het nieuws uit een specifieke regio. Doorgaans bevat de titel van de krant bijvoorbeeld ook de naam van de desbetreffende regio. Deze regionale identiteit is dan ook één van de specifieke kenmerken van een krant op grond waarvan mensen haar lezen. De door partijen overgelegde lezersonderzoeken en verschillende andere onderzoeken wijzen hierop (zie bijvoorbeeld de punten 45 en 49).

85. Vanwege deze regionale oriëntatie zal de interesse voor deze krant van een lezer uit een (geheel) andere regio doorgaans beperkt zijn. Een regionaal dagblad ondervindt zelf ook alleen in

37 Onder dekkingspercentage verstaan partijen het aantal abonnementen ten opzichte van alle huishoudens, dus ten

(25)

de 'eigen' regio daadwerkelijke concurrentiedruk. Van kranten die via de normale kanalen alleen verkrijgbaar zijn in geheel andere regio's gaat immers geen substantiële druk uit. Lezers zijn in de regel niet bereid hun krant in een andere regio te 'halen'. Voor de uitgever is het ook niet

eenvoudig om de geografische oriëntatie van zijn regionale dagblad uit te breiden met een geheel andere regio en dit is in het verleden dan ook zelden daadwerkelijk gebeurd. Eventuele

concurrentie vindt derhalve plaats op regionaal niveau.

86. Er zijn wat dagbladen betreft ook aanzienlijke verschillen tussen de verschillende regio's. Het dekkingspercentage van landelijke kranten verschilt per provincie. In de Randstad hebben landelijke kranten bijvoorbeeld dekkingspercentages van rond de 50%, in Limburg is dit 12%. Ook binnen een verspreidingsgebied van een regionaal dagblad kunnen, zoals partijen opmerken, grote verschillen bestaan in de positie van een dagblad.

87. Gezien deze kenmerken van de markt is er geen reden om aan te nemen dat er zodanige concurrentiële samenhang is tussen de verschillende regio's, dat de concurrentievoorwaarden voor regionale dagbladen in Nederland hierdoor homogeen zijn. In dit verband is van belang dat uitgevers om deze reden per dagbladtitel verschillende edities uit geven. Voor een analyse van de marktpositie van uitgevers van regionale bladen ligt de keuze voor een analyse op regionaal niveau derhalve voor de hand.

88. Voor de beoordeling van de onderhavige transactie kan in dit verband worden uitgegaan van de verspreidingsgebieden van de betreffende dagbladen en dan met name de gebieden waarin deze elkaar overlappen. Hierbij wordt geen minimumbereik gehanteerd.38 Bij deze analyse kan eveneens specifieke aandacht worden besteed aan de situatie in de gebieden die als economische eenheid kunnen worden gezien. Het betreft hier de Cebucogebieden en de nodale gebieden. Deze gebieden kunnen worden gezien als de relevante economische verzorgingsgebieden. Ook Bakker en Hendriks39 wijzen op een dergelijke keuze, mede omdat lezers voor regionaal georiënteerde informatie (zowel redactioneel als qua advertenties) zijn aangewezen op regionale dagbladen. Edities van regionale dagbladen richten zich veelal op één of enkele aaneengesloten

Cebucogebieden.

CONCLUSIE

38Ook bij een kleinere dekking is de aanwezigheid van een regionaal dagblad in een regio van belang, omdat het ook dan

een alternatief kan vormen voor andere dagbladen en er concurrentiedruk vanuit kan gaan. Hier doet niet aan af dat een en ander kan worden meegewogen bij de beoordeling van de gevolgen van een concentratie, het al dan niet verlenen van een vergunning en het vaststellen van eventuele vergunningsvoorwaarden.

(26)

89. Gelet op het bovenstaande dienen de relevante geografische markten in het onderhavige geval regionaal te worden afgebakend. Hierbij wordt uitgegaan van de verspreidingsgebieden van de betreffende dagbladen en derhalve van het overlapgebied Limburg. Specifieke aandacht kan daarbij worden besteed aan de situatie in de verschillende Cebucogebieden of de nodale gebieden die gegroepeerd zijn rond een economische kern.

(iii) Gevolgen van de concentratie

OPVATTING PARTIJEN

90. Partijen zijn van mening dat voor de beoordeling van de gevolgen van de concentratie het marktaandeel van het dagblad De Telegraaf niet volledig meegewogen dient te worden. De reden die zij hiervoor geven is dat de prijs, kwaliteit en leveringsvoorwaarden van het dagblad De Telegraaf worden beïnvloed door de concurrentie op landelijk niveau. De positie in Limburg van de Telegraaf-groep zal geen (nadelige) effecten hebben voor de prijzen of andere

concurrentiefactoren van het dagblad De Telegraaf, noch op landelijk niveau, noch in Limburg. 91. Partijen stellen zich op het standpunt dat er geografisch gezien overlap is indien beide dagbladen meer dan 10% marktdekking hebben (zie punt 83) en er derhalve ook dan pas mededingingsproblemen zouden kunnen bestaan.

92. Voorts stellen zij zich op het standpunt dat in Nederland op de dagbladenmarkt zich een natuurlijk concentratieproces heeft voltrokken. De voorgenomen concentratie is vanuit dat oogpunt volgens partijen goed te begrijpen.

93. Verder wordt volgens partijen de pluriformiteit op de lezersmarkt gewaarborgd door de redactiestatuten. Zij stellen hierbij dat een aanbiedersconcentratie op uitgeversniveau de

concentratie op bladniveau juist kan doen afzwakken. Partijen menen dat de voorgenomen concentratie, in samenhang met de bestaande redactiestatuten van beide regionale dagbladen, een betere waarborg biedt voor de pluriformiteit van de pers in Limburg dan de huidige situatie, waarbij het voortbestaan van het Limburgs Dagblad door economische omstandigheden wordt bedreigd.

(27)

inkomstenbron is erg afhankelijk van het aantal lezers (abonnees) dat een dagblad heeft. Een verhoging van de prijs zou derhalve niet alleen een daling van het aantal abonnees maar ook een daling van de advertentie-inkomsten betekenen.

96. Partijen concluderen dat er geen machtspositie zal ontstaan door deze concentratie.

BEOORDELING

Marktaandelen

97. In het navolgende zullen eerst de marktaandelen op regionaal niveau worden vermeld, uitgaande van zowel regionale als landelijke dagbladen. Voor de goede orde wordt over de berekening van de marktaandelen het volgende opgemerkt. Bij de berekening van marktaandelen is, zoals te doen gebruikelijk, de oplage van partijen gerelateerd aan de totale oplage van

dagbladen in de betreffende regio. Bij de berekening van het marktaandeel van onderneming X voor product Y in een bepaald gebied wordt doorgaans bezien wat het aandeel van X is ten aanzien van de totale verkoop van Y in dit gebied. Hierbij wordt dus niet berekend welk aandeel X heeft ten aanzien van alle potentiële kopers van het product. Het standpunt van partijen dat de markt gedefinieerd dient te worden als die gebieden waarop de betrokken dagbladen allen meer dan 10% van alle huishoudens bestrijken (dus een dekkingsgraad van 10% én inclusief niet-lezers) kan niet worden gedeeld (zie punt 91).

98. Van overlap tussen de activiteiten van partijen is sprake in één aansluitend overlapgebied in (met name) de provincie Limburg. In het totale overlapgebied in Limburg (dat wil zeggen: in de totale provincie) hebben partijen op het gebied van landelijke en regionale dagbladen een

gezamenlijk marktaandeel van 88,3%. Wordt gekeken naar het overlapgebied zoals gedefinieerd door partijen (zie punt 83) dan ontstaat een marktaandeel van 86%. In het verspreidingsgebied van De Limburger is het gezamenlijke marktaandeel van partijen ook 88,3%, aangezien dit de provincie Limburg betreft. Het gezamenlijke marktaandeel van partijen in het verspreidingsgebied van het Limburgs Dagblad is 84%.

99. De opvatting van partijen dat het marktaandeel van De Telegraaf niet geheel meegenomen dient te worden voor de beoordeling van de gevolgen, kan gezien de

marktafbakening niet worden gedeeld.40 Overigens zou het marktaandeel van partijen op het gebied van dagbladen in Limburg indien alleen hun regionale dagbladen worden meegenomen op 83,5% komen. Dit zou de definitieve beoordeling derhalve niet beïnvloeden.

40 Dit wordt overigens bevestigd door het interne stuk de strategienota De Telegraaf, d.d. 30-09-1998, waarin op pagina 6

(28)

100. Binnen het overlapgebied Limburg kan voorts worden gekeken naar de marktposities van partijen in de diverse Cebucogebieden. Hierbij moet worden aangetekend dat de daadwerkelijke verspreidingsgebieden van dagbladen niet noodzakelijkerwijs samenvallen met deze

Cebucogebieden. Het Cebucosysteem is evenwel 'fijnmazig' genoeg om een adequate indruk te verschaffen van de positie van marktpartijen op lokaal niveau. In de hierna volgende tabel worden de posities van partijen in de verschillende Cebucogebieden weergegeven. De gezamenlijke marktaandelen van partijen in de Cebucogebieden waar zij elkaar overlappen, zijn vetgedrukt. TABEL 1: MARKTAANDELEN OP HET GEBIED VAN DAGBLADEN (LANDELIJK EN REGIONAAL)

Gegevens Cebucogebied Gegevens partijen Gegevens

concurrenten Cebuco-nummer Omschrijving Cebucogebied Marktaandeel De Telegraaf en Limburgs Dagblad Marktaandeel De Limburger Totale marktaandeel partijen Marktaandeel overige dagbladen 48.0 Venlo 8,47% 81,64% 90,11% 9,89% 47.1 Roermond 11,26% 79,08% 90,34% 9,66% 47.2 Weert 12,45% 75,10% 87,55% 12,45% 49.0 Sittard-Geleen 35,21% 56,06% 91,27% 8,73% 45.0 Heerlen 77,34% 14,30% 91,64% 8,36% 46.0 Maastricht 17,71% 68,18% 85,89% 14,11% Bron: Cebuco.

101. Indien wordt uitgegaan van één markt voor landelijke en regionale dagbladen dan zijn er 8 overlapgebieden, waarbij in 2 van deze gebieden partijen een gezamenlijk marktaandeel hebben dat niet problematisch is41, omdat deze gebieden buiten het primaire doelgebied (in deze

Limburg) van De Limburger en het Limburgs Dagblad liggen. In de andere 6 gebieden hebben partijen een gezamenlijk marktaandeel tussen de 85,9 en 91,6%. In alle 6 gevallen heeft de overname een vergroting van marktaandeel met meer dan 5 procentpunten tot gevolg.

102. Deze 6 overlapgebieden sluiten aan elkaar aan; het totale gebied valt ruwweg samen met de gehele provincie Limburg. In dit overlapgebied hebben partijen op het gebied van landelijke en regionale dagbladen een gezamenlijk marktaandeel van 88,3% (zie ook punt 98). Na de twee regionale dagbladen van partijen is De Telegraaf, eveneens uitgegeven door partijen, in Limburg het grootste dagblad. De grootste concurrent is PCM. Haar totale marktaandeel in Limburg is

(29)

10,4% (De Volkskrant 4,3%, Algemeen Dagblad 2,3%, NRC Handelsblad 3,5% en Trouw 0,3%). De overige 1,3% komt toe aan De Gelderlander, onderdeel van Wegener Arcade.42

103. Het standpunt van partijen, dat hun activiteiten elkaar niet of nauwelijks overlappen, gebaseerd op een minimum marktdekking van 10% voor beide partijen, kan in het licht van het voorgaande niet worden gedeeld. Ook uit interne stukken van partijen blijkt dat zij de twee regionale dagbladen wel degelijk als met elkaar concurrerend beschouwen (met name in de editiegebieden West, Zuid en midden).43

104. In het voorgaande is reeds opgemerkt dat wordt uitgegaan van een markt voor regionale en landelijke dagbladen, maar dat dit onverlet laat dat rekening moet worden gehouden met het feit dat regionale dagbladen binnen deze totale dagbladenmarkt een apart segment vormen en dat zij binnen deze markt elkaars meest nabije concurrenten zijn. Het marktaandeel van de twee regionale dagbladen het Limburgs Dagblad en De Limburger gezamenlijk is 83,5%. Uit de analyse van de marktafbakening is reeds naar voren gekomen dat de concurrentie van landelijke

dagbladen minder sterk is en volgens sommige onderzoekers zelfs beperkt is. Dit heeft, zoals werd aangegeven, onder meer te maken met het feit dat deze bladen geen regionale/ lokale informatie verstrekken terwijl dit voor de lezers van regionale dagbladen zeer belangrijk en waardevol is. Dit geldt met name voor Limburg. In deze provincie is het aandeel regionale dagbladen op het totaal erg hoog; 84,8% van de abonnees van een dagblad in Limburg is geabonneerd op een regionaal dagblad. Hieruit blijkt ook weer dat regionale informatie voor de Limburgse lezer erg belangrijk is. Uit de analyse kwam eveneens naar voren dat in Limburg de bereidheid om een overstap te maken naar landelijke dagbladen beperkt lijkt. Ook blijkt de trouw aan en de binding met het eigen dagblad hoog te zijn. Dit alles heeft een versterkende werking op de discretionaire ruimte van partijen na de transactie. Deze overwegingen leiden ertoe dat de opvatting van partijen, dat het marktaandeel van De Telegraaf niet volledig meegewogen dient te worden, en dat dit tot gevolg heeft dat de gevolgen voor de concurrentie beperkt blijven, niet kan worden gedeeld.

105. Ten aanzien van de concurrentiedruk vanuit landelijke dagbladen kan verder worden opgemerkt dat de grootste concurrent, te weten PCM, in dit gebied een marktaandeel heeft van 10,4%. Ten opzichte van het gezamenlijke marktaandeel van partijen van 88,3%, is dit erg laag te noemen.

Verlies van concurrentie

106. In de overlapregio’s (met uitzondering van Cebucogebied 48: Venlo, het gebied dat buiten het verspreidingsgebied van het Limburgs Dagblad valt) voltrekt zich voorts als gevolg van

42Bron: Cebuco.

(30)

de voorgenomen concentratie een ontwikkeling van een bestaande duopoliesituatie op het gebied van regionale dagbladen, naar een monopoliesituatie op het gebied van regionale dagbladen. De consequenties van deze ontwikkeling zullen in het onderstaande worden uiteengezet. Hieruit komt naar voren dat de voorgenomen concentratie door het verliezen van een concurrentieprikkel kan leiden tot een vermindering van kwaliteit, het verliezen van keuzemogelijkheid en tot een verhoging van de prijzen.

107. Partijen menen dat De Limburger en het Limburgs Dagblad slechts voor een gedeelte substituten voor elkaar zijn, onder meer omdat abonnees van een regionaal dagblad huns inziens over het algemeen niet geneigd zijn over te schakelen op een regionaal dagblad van een andere 'kleur'. Dit wordt overigens tegengesproken in een intern stuk van partijen.44 Evenwel stellen zij dat iedereen in het verspreidingsgebied tot de doelgroep behoort, hetgeen duidt op concurrentie. Verder blijkt uit diverse onderzoeken dat het feit dat de krant regionaal nieuws brengt voor de lezer de belangrijkste reden is om haar te lezen.45 Dit geeft geen blijk van een bijzondere binding van de lezers van een regionaal dagblad met hun dagblad, en maakt het derhalve aannemelijk dat lezers allereerst de overstap naar een ander regionaal dagblad in overweging zullen nemen. 108. In zaak 1528/ Wegener Arcade – VNU Dagbladen46 blijkt reeds uit interne stukken van de partijen dat zij ervan uit gaan dat regionale dagbladen die elkaar deels geografisch overlappen, elkaar sterk beconcurreren. Voor het Limburgs Dagblad en De Limburger zijn zij dit ook van mening, en dan met name voor de editiegebieden West, Zuid en midden.47 Ook uitgevers van andere regionale dagbladen gaven aan dat zij sterke concurrentie ondervinden van andere regionale dagbladen in hun verspreidingsgebieden.

109. Ook vanuit lezersoogpunt worden de verschillende regionale kranten in één regio als belangrijkste alternatieven gezien. Dit blijkt onder meer uit de uitkomsten van het onderzoek van SEO/ Intomart (zie punt 49). Zo antwoordde 50% van de Limburgs Dagbladlezers die aangaven dat zij zouden overstappen bij een prijsverhoging, dan wel het niet meer verschijnen van het eigen dagblad, dat zij de overstap zouden maken naar De Limburger. Omgekeerd was dit eveneens 50%. Voorts blijkt uit door partijen overgelegde onderzoeksrapporten dat 47% van de lezers van De Limburger bij het niet meer verschijnen van de krant zegt te zullen overstappen naar het Limburgs Dagblad; in het omgekeerde geval is dit 48%. Deze resultaten komen in grote lijn overeen met die van het onderzoek van SEO/ Intomart. Bij een hypothetische prijsverhoging van

44Zie bijvoorbeeld ‘Limburgs Dagblad in 2004’, pagina 8.

45 Zie bijvoorbeeld het door partijen overgelegde lezersonderzoek ten aanzien van BN/ De Stem en het onderzoek van

SEO/ Intomart.

46 Reeds aangehaald.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op de tariefplafonds voor de dienst MDF-dienstinnovatie Doe-het-zelfmonteurs heeft de gehanteerde WACC geen invloed omdat voor de bepaling van deze tariefplafonds geen WACC

This TSOs' proposal considers that, where a shipping agent acts as counter party between the central counter parties of the NEMOs in the same bidding zone or

The necessary details on intra-zonal exchanges between NEMO Trading Hubs in the Dutch bidding zone and for cross-zonal exchanges between central counter parties and/or

Alle inkomende papieren documenten en alle getekende uitgaande en interne papieren documenten die in het informatiesysteem DOX zijn geregistreerd vanaf 1 juni 2017 worden

2.1.5 TCE bepaalt in lijn met artikel 27, tweede lid, onderdeel a, E-wet dat een aangeslotene recht heeft op een aansluiting op het door hem gevraagde spanningsniveau, tenzij dit om

zijn naar de vraag of buitenlandse afzetkanalen een reëel alternatief vormen, en daarmee een substituut zijn, voor telers en kopers die gebruik maken van de veilingen in Nederland.

Dit heeft tot gevolg dat in bepaalde gebieden in Limburg de winning van het (diepe) grondwater beperkt wordt, waardoor onttrekking in eigen beheer in aflopende mate een optie kan

concurrerend handelen van de verkoper, teneinde in staat te zijn de volledige waarde van de overgedragen activiteiten te verwerven. Een non-concurrentie- en relatiebeding kan als