• No results found

Het zwarte paradijs. Afrikaanse scheppingsmythen (heruitgave van 1980)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Het zwarte paradijs. Afrikaanse scheppingsmythen (heruitgave van 1980)"

Copied!
188
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)

ISBN 90 6280 637 6 © 1980 Mineke Schipper

Uitgeverij: Corrie Zelen Maasbree

Grafische vormgeving: Rob Vermeulen g.v.n. Illustraties: Motshile wa Nthodi

(4)

INLEIDING

Het is nog niet zo heel lang geleden dat Darwin's evolutie-theorie als van-zelfsprekend ook werd toegepast op de menselijke kuituur. De westerse be-schaving werd daarbij gezien als het verst ontwikkeld uit vroegere primitieve stadia van barbaarsheid waarin andere kuituren zich nog bevonden. Het zou allemaal een kwestie zijn van vooruitgang in één en dezelfde richting. De westerse kuituur en de christelijke godsdienst waren superieur en de niet-christelijke volkeren werden tot voorwerp van slavernij of van bekering ge-maakt.

De bestudering van 'vreemde' kuituren heeft lange tijd plaats gevonden in het kader van een dergelijke evolutionistische kultuurbeschouwing: elke gemeen-schap kon geplaatst worden ergens tussen begin- en eindpunt van een kultu-rele reeks die uitmondde in de westerse beschaving. In zijn interessante boek

Ouer de waarde van kuituren (1976) beschrijft Ton Lemaire de ontwikkeling

van het evolutionistisch denken naar andere, ruimere kultuuropvattingen in onze tijd. Er is inderdaad wel iets veranderd. Er zijn nieuwe visies ontwikkeld en kuituren worden vanuit nieuwe perspektieven bestudeerd, waarbij het niet meer gaat om beschrijving van een kuituur of maatschappij in termen van be-ter of slechbe-ter, hoger of lager, maar om het besef dat het ook anders kan dan in Europa.

Het westers-christelijke superioriteitsdenken heeft geleidelijk plaats gemaakt voor het erkennen van de eigen waarden van andere kuituren en religies die al te vaak zonder meer werden afgedaan met kwalifikaties als primitief of hei-dens.

Dit laatste gold met name lange tijd voor de westerse opvattingen over Afrika en Afrikanen. Eeuwen lang is men in Europa van de stereotype gedachte uit-gegaan dat Afrikanen heidenen waren die in duisternis wandelden en God noch gebod kenden. Er werd door Blanken serieus gediskussieerd over de vraag of Zwarten wel een ziel hadden. De Amerikaan C. Caroll schreef in 1900 een boek dat de veelzeggende titel draagt The Negro as a Beast or in the

Image of God? Men twijfelde er aan of Zwarten wel mensen waren en van

(5)

Alexander Eliot geeft daarvan een overzicht in zijn boek Mythen van de

mensheid (1977). Daarin zijn de Afrikaanse mythen opvallend slecht

verte-genwoordigd: ze zijn nog erg onbekend in westerse kringen. In het Neder-lands bestaat er voor zover ik weet nog helemaal geen literatuur op dit gebied. De hier bijeengebrachte teksten geven een beeld van wat er in Afrika zoal ge-dacht wordt over schepping en oorsprong.

De term mythe is nog altijd problematisch. Er zijn in de loop der tijden heel wat pogingen tot definitie gedaan en heel wat tegenstrijdige opvattingen over verkondigd, zowel in de psychologie als in de antropologie en de vergelijken-de godsdienstwetenschap. Het is hier niet vergelijken-de plaats om daarop in te gaan. Op het gebied van de letteren vormt de mythe als genre een vreemde eend die er eigenlijk niet bij hoort. Dat komt doordat mythen eigenlijk niet tot de ge-schreven, maar tot de orale of mondelinge literatuur behoren, waarvan de vorm nu eenmaal niet voor altijd vastligt. Dat is er waarschijnlijk de oorzaak van dat orale literatuur nog altijd een stiefkind is van de literatuurwetenschap. De mythe als literair produkt verandert voortdurend van vorm. Zelfs in de meest behoudende traditionele maatschappijen is het onmogelijk gebleken de alleroudste vorm van de daar vertelde mythen terug te vinden. Het is bovendien opmerkelijk dat in alle delen van de wereld frappant op elkaar lij-kende mythen voorkomen.

Er is maar weinig bekend over het proces van ontstaan en overname van my-then bij verschillende volken. Er is ook hier nog veel onderzoek te doen. Het systematisch bestuderen van het beschikbare materiaal lijkt nog steeds in een beginstadium te verkeren.

(6)

grens tussen mythen en legenden ligt misschien in de marge tussen sakrale en profane geschiedenis (vgl. Bascom 1965:481).

Legenden gaan dikwijls over een minder ver verleden dan mythen; ze verha-len over onderwerpen als migraties, oorlogen en overwinningen, over chefs en koningen enz. Het epos ligt dan weer tussen legende en sprookje in, al naar gelang het fiktionele of het historische moment overheerst. Overigens is het lang niet altijd duidelijk voor de oningewijde wat als sakraal en wat als profaan moet worden opgevat: verhalen over de voorouders hebben soms duidelijk een sakraal karakter voor de nakomelingen ook als ze niet over het verste ver-leden gaan.

Niet alleen de term mythe is moeilijk, maar ook het bestuderen van de verha-len zelf. Een extra komplikatie vormt het feit dat Afrika zelf zo sterk aan het veranderen is, zodat veel mythen in onze tijd voor steeds meer Afrikanen hun geloofswaarde verliezen en het karakter van fiktie beginnen te krijgen. Op grond van eigen studie en veldwerk merkt Ruth Finnegan (1970:362) dan ook op dat mythen in bovengenoemde zin helemaal niet zo algemeen voorkomen in Afrika als het gebruik van de term suggereert: 'Het is waar, dat veel van de zogenaamde mythen aetiologische (d.w.z. oorzaak-verklarende) elementen bevatten, over bovennatuurlijke wezens gaan of over gebeurtenissen die in een ver verleden worden geplaatst. Maar ze hebben lang niet altijd de andere eigenschappen van 'mythen' - het gezaghebbende karakter ervan en het feit dat ze volledig geaccepteerd worden als een serieus en waarheidsgetrouw re-laas.

Mij lijkt het niet uitgesloten dat het geloof in de waarheid van de mythe oor-spronkelijk wél absoluut is geweest en pas in een later stadium werd aange-tast en op sommige punten 'gemanipuleerd'. Het blijft een feit dat het terrein van de mythe moeilijk is af te bakenen - met name ten opzichte van andere verklarende verhalen. Waar eindigt de mythe en begint de legende en waar gaat de legende over in sprookje? De overgangsvormen zijn talrijk (zie ook Lüthi 1974) en het is uiteindelijk een kwestie van geloof voor de ingewijde. Nadat aan pater Loupias de scheppingsmythe van de Imana, de God van de Banyarwanda verteld was, bedankte deze de verteller door te zeggen dat het een 'interessant verhaal' was, maar daar nam zijn zegsman geen genoegen mee: 'Voor jou is het misschien een verhaaltje, maar wij, Batutsi, wij weten dat deze geschiedenis waar is. We vertellen die eigenlijk nooit aan anderen en wanneer een vader oud of ziek is, geeft hij deze geschiedenis door aan zijn zoon, maar hij zorgt ervoor dat hij door niemand wordt afgeluisterd.' De man drukte de pater op het hart het geheim te bewaren en hij weigerde de volgen-de dag op het onvolgen-derwerp terug te komen: het speet hem dat hij het geheim van de mythe had geschonden (Loupias 1908:13). Ook de informant van Fro-benius (1931:240) bij de Wahungwe in Zimbabwe betoonde zich na het vertel-len terughoudend en wilde niet op verdere vragen ingaan: hij was bang nog meer van het geheim prijs te geven dat hij al gedaan had en hij beperkte zich ertoe te zeggen dat het allemaal mysteries waren waarover niet gesproken kon worden.

(7)

handelen van de gemeenschap waarin de mythe ontstaan is en bovenge-noemde reakties zouden inderdaad in die richting kunnen wijzen.

In meer recente opvattingen lijkt minder nadruk gelegd te worden dan vroe-ger op de historische kern die de mythe zou bevatten. De mythe konkretiseert abstrakte ideeën die te maken hebben met het menselijk bestaan: het is een ontologie in verhaalvorm. De mythe fungeert als referentiekader en de mythi-sche modellen vormen het uitgangspunt voor de wijze waarop de oude sa-menleving funktioneert (zie Holas 1968:75). Het leven van het individu wordt bepaald door de voorschriften die lang geleden, in het begin, zijn vastgesteld door God of de eerste voorouders. De mythologie legt uit hoe en waarom de regels zijn zoals ze zijn en welke sankties de mensen bedreigen als de gebo-den overtregebo-den worgebo-den. Van oudsher hebben mensen gezocht naar antwoord op vragen over het hoe en waarom van het bestaan, over lichaam en ziel, le-ven en dood, goed en kwaad. Wat nu bestaat moet ergens vandaan gekomen zijn. Hoe is het allemaal begonnen? De antwoorden op zulke vragen blijken nu eens heel uiteenlopend, dan weer verrassend gelijk te zijn bij volken die duizenden kilometers bij elkaar vandaan wonen.

Mythen zijn dus verhalen van het begin, maar het zijn niet zo maar verhalen. Ze bevatten verklaringen over de oorsprong van omstandigheden of ervarin-gen die het leven van de mens rechtstreeks bepalen. De mythe is van oor-sprong onlosmakelijk verbonden met de Afrikaanse riten. De rituele uitbeel-ding van de mythe brengt de heilige geschiedenis opnieuw tot leven voor de traditionele toeschouwer, een geschiedenis waaraan niet getwijfeld mag wor-den (zie ook Schipper 1977:2w).

De eerste mens is de centrale figuur in de Afrikaanse scheppingsmythologie. Hij speelt daarin een 'kosmische rol' (Holas 1968:74v) waarbij hij zich op ter-reinen waagt die zijn menselijke middelen soms ver te boven gaan. Ondanks zijn centrale positie moet de mens ook rekening houden met krachten die boven hem uitgaan, het opperwezen, de goden of geesten die zich tegen hem zouden kunnen keren.

In de Afrikaanse scheppingsmythologie komt dikwijls maar één goddelijke schepper voor. Er zijn er echter ook waarin oorspronkelijk twee oerwezens de schepping voltrekken door met elkaar te paren of samen te werken bij het scheppen. Bij de Yoruba bijvoorbeeld kneedt de ene God de mens uit klei, ter-wijl de andere God hem het leven inblaast. Bij de Fang is God zelfs drieënig. In enkele gevallen komt er helemaal geen God aan te pas en komen de mensen uit eigen kracht te voorschijn.

In zijn boek Schöpfung und Urzeit des Menschen im Mythus der

Afrikani-schen Völker (1936) bestudeerde Hermann Baumann meer dan tweeduizend

Afrikaanse oorsprongsmythen. Hij k"omt tot de konklusie dat de schepping hét centrale gegeven is van de Afrikaanse mythologie: 'Kennis van de schep-pingsmythologie geeft ons de sleutel tot alle mythologie die ook in Afrika steeds te herleiden is tot de schepper of de schepping' (ibid.:2).

(8)

Afrika ontbrak - enkele uitzonderingen daargelaten zoals bijvoorbeeld het schrift van de Vai in Liberia, oude Arabisch beïnvloede handschriften in het zuiden van Ethiopië (vgl. Dammann 1963:2) of het Bamum-schrift in Kame-roen. Over het algemeen zijn schriftelijke bronnen pas beschikbaar gekomen nadat enerzijds de Islam, anderzijds vooral het christendom en de koloniale overheden in Afrika respektievelijk het Arabische en het Romeinse alfabet hadden geïntroduceerd. Zo ontstond de mogelijkheid om mythen en verhalen uit de orale traditie voor komende generaties en voor volken buiten de eigen kleine kring van luisteraars en toeschouwers vast te leggen. Een van de groot-ste moeilijkheden bij het mythen-onderzoek is daarmee al aangegeven: de onderzoeker is aangewezen op de orale overlevering en vaak beschikt hij al-leen over brokstukken daaruit. Van de mythologie van veel Afrikaanse volken is nog altijd geen komplete op schrift gestelde versie beschikbaar. Dat neemt niet weg dat er inmiddels een overstelpende hoeveelheid materiaal bestaat. Een ander probleem is het feit dat het oudere materiaal vrijwel uitsluitend is opgetekend door outsiders, vreemdelingen, missionarissen, antropologen, koloniale ambtenaren of militairen. Enig wantrouwen lijkt geboden. Niette-min blijkt er veel bruikbaars bij te zijn: de orale literatuur is dikwijls met grote toewijding en zorgvuldigheid opgetekend en met name dan waardevol wan-neer naast de vertaling in de Europese taal ook de oorspronkelijke versie in de Afrikaanse taal wordt gegeven. Maar zelfs wanneer dit laatste niet het geval is kunnen de in Europese talen vertaalde teksten een uitgangspunt vormen voor verder onderzoek op de plaats van herkomst. (In de bij de mythen behorende noten heb ik steeds vermeld uit welke talen de mythen afkomstig zijn en in welke taal ze aanvankelijk werden vertaald: Frans, Duits, Engels, Vlaams of Nederlands. De kaartjes achterin geven aan waar de mythen vandaan komen.) Het typeert de meeste optekenaars dat ze haast nooit de moeite hebben geno-men om de naam te vermelden van de Afrikaan die het verhaal verteld had. Meestal wordt volstaan met vage aanduidingen als 'een oudste', 'een chef, een dorpeling enzovoort, alsof de naam er verder niet toe doet.

Ter inleiding worden een enkele keer ook opmerkingen gemaakt over 'deze heidenen' die uiteraard geen kennis hebben van de 'ware godsdienst,' of over 'onze zwarten' die zulke 'primitieve' gedachten hebben over schepping en be-gin. Daarna volgt dan de tekst en de meeste optekenaars verzekeren met na-druk dat hun tekst letterlijk werd opgetekend uit de mond van hun informant. Opmerkingen als hierboven vermeld wijzen duidelijk in de richting van de eer-der genoemde evolutionistische kultuuropvatting. Met name de kolonialen laten soms niet na een superieure toon aan te slaan in hun inleiding tot de ge-presenteerde mythe.

(9)

Colonialisme (1972). Het is een feit dat het aantal Afrikanen dat de oude

my-then kent voortdurend afneemt. Dit is een reden te meer om het bestaande door vreemdelingen opgetekende oude materiaal niet te verwaarlozen maar opnieuw op zijn waarde te toetsen. De orale literatuur is voortdurend in bewe-ging. Zij verandert met de vertellers en luisteraars mee. Van éénzelfde mythe komen soms tientallen varianten voor bij hetzelfde volk en soms zelfs in het-zelfde dorp. Ter illustratie daarvan heb ik enkele varianten opgenomen van de Mossi mythe die uitlegt waarom God of de hemel zo ver weg zijn.

Voor het samenstellen van een boek als dit moest ik eindeloze reeksen boeken en tijdschriften doornemen alvorens een keus te kunnen maken. Die keus was moeilijk, vooral ook omdat er enorm veel interessant materiaal te voorschijn kwam. Ik ben er van uitgegaan dat de uiteindelijke selektie zo re-presentatief mogelijk moest zijn, zowel geografisch als thematisch. Dat is mis-schien niet helemaal gelukt. Het bleek niet altijd mogelijk de gezochte teksten op te sporen. Teksten uit de vorige eeuw waren soms onvindbaar in de kelders van bibliotheken ook al stonden ze in de katalogus vermeld als aanwezig. Het leek mij zinvol zoveel mogelijk oude ontoegankelijke of zeld-zame teksten te verzeld-zamelen en weinig gebruik te maken van recente tijd-schriften en bloemlezingen die vrij gemakkelijk te vinden zijn voor de geïnte-resseerde lezer in bibliotheken van het Instituut voor de Tropen of het Afrika-Studiecentrum. Het oudere materiaal vond ik voornamelijk in de Universi-teitsbibliotheken van Leiden, Amsterdam en utrecht, terwijl sommige teksten alleen te vinden waren in België, Frankrijk of Engeland. Na enige aarzeling heb ik tenslotte Moord-Afrika bewust weggelaten. Door zijn kuituur en ge-schiedenis behoort het al eeuwen lang meer tot de Mediterrane dan tot de eigenlijke Afrikaanse kuituur. Afrika is hier alleen Afrika ten zuiden van de Sahara.

(10)

Volgens de Yoruba (2.) waren er in het begin alleen de ruimte en de hemel waar de goden woonden. Ver daar beneden lagen uitgestrekte watervlakten en moerassen. Die waren er dus ook al! Door toedoen van een van de goden die op het idee komt om af te dalen naar beneden wordt de aarde bewoonbaar gemaakt. In deze Yoruba mythe wordt ook verteld hoe dat gebeurt. In veel scheppingsmythen is daarvan geen sprake. Dikwijls wordt eenvoudig verteld dat God de aarde heeft geschapen of wordt het bestaan van de aarde voor kennisgeving aangenomen op het moment dat de eigenlijke schepping be-gint. In de mythe van de Bashi (3.) bijvoorbeeld woont het Opperwezen Nya-muzinda alleen op de aarde: uit verveling begint hij te scheppen.

Het scheppingsprincipe wordt meestal vereenzelvigd met het bestaan van een God of Opperwezen. Dat scheppen gaat overigens op verschillende manieren dankzij krachten van de oermacht, of dat nu een God is of een wervelwind zo-als bij de Bambara.

De Bushong God braakt zijn schepselen uit (8.) en bij de Wahungwe (5.) vindt een kosmologische baring plaats. Bij de Fulani (12.), een herdersvolk, begint alles vanuit een reusachtige druppel melk. De Shilluk (7.) laten hun God Jwok in het begin een koe scheppen die het eerste mannelijke kind Kola baart. Dit is een schepping uit het niets. Het scheppen van andere mensen laat Jwok aan Nyakang over, een direkte afstammeling van Kola. Om de aarde dichter te be-volken schept hij mannen en vrouwen uit reeds bestaande dieren als krokodil-len, nijlpaarden en vee. Waar die dieren vandaan komen wordt niet vermeld - het is kennelijk niet van belang. Het gaat erom uit te leggen dat er twee soor-ten mensen zijn: afstammelingen van Jwok en een 'minder soort.' Het is dui-delijk tot welke groep de Shilluk behoren: de meeste mythen zijn sterk ethno-centrisch.

(11)

is God tegelijkertijd schepper en eerste voorouder, zoals bijvoorbeeld Jwok in de Shilluk mythe (7.).

In een aantal mythen is in het geheel geen sprake van schepping van de mens door goddelijk initiatief of ingrijpen. Het accent wordt verlegd: in deel 11 maakt de scheppingsgedachte plaats voor andere oorsprongsvormen van de mens en voor de vraag wat er gebeurde toen de mensen er net waren. Wél gaat het nog steeds om de begintijd en de eerste mensen maar over scheppen wordt niet gerept in deel II.

De Ganda mythe (13.) bijvoorbeeld begint zo: 'Kintu was de eerste mens. Hij kwam uit het onbekende en toen hij in Oeganda kwam, vond hij er niets, geen voedsel, geen water, geen dieren, niets anders dan leegte.' Na enige tijd komt hij in kontakt met de dochter van de Hemelgod en er wordt omstandig uit de doeken gedaan hoe Kintu en zijn latere vrouw op aarde leren leven.

Ruwa, de God van de Chagga (14.), bevrijdt de eerste mensen uit een myste-rieus vat dat hij laat openbarsten. Ook hier wordt niet verteld waar het vat van-daan komt en hoe de mensen erin kwamen. Het thema van het vat houdt mis-schien verband met het boom-oorsprongsmotief (Ambo, zie Pettinen 1926: 51 w) of dat van de oer-kalebas (Yoruba, Frobenius 1926:109w) en het wereld-ei (Pangwe, Tessmann 1913:15w). Het gaat niet zozeer om wat er daarvóór was, maar om wat er daarna gebeurd is met de mensen op aarde in hun eigen wereld. Het bestaan van de aarde wordt ook hier als vanzelfspre-kend aangenomen. Precies zo bij de Bena Marungu; volgens hen kwamen de eerste mensen uit het onderaardse bij God Leza vandaan waar ze gehaald wer-den door Mtumbi de miereneter (15.). Het komt ook voor, dat God enkele mensen uit de hemel naar beneden gooit om de aarde te bevolken (Kulwe, 16.).

Daar waar geen Opperwezen genoemd wordt, komen de mensen en dieren 'te voorschijn,' uit een gat (San, 17.), een rietmoeras (Zulu, 18.) of een boom (Herero, 19.), uit de hemel (Chewa, 40.) of uit een termietenhoop zoals bij de Babinga-pygmeeën (Douet 1914: 27v). De op deze manier voortgekomen mensen zijn tevens de eerste voorouders. Bij de Zulu roept de eerste ouder die uit het riet voortkomt meteen de andere mensen en dieren te voor-schijn.

Er zijn allerlei manieren waarop de totstandkoming van de eerste mens zich voltrekt. Hij kan worden geschapen uit niets (Fang, l.) of uit klei (Yoruba, 2.), uit hout (Kamba, Lindblom 1916) of uit vet (Dinka, 34.). Hij wordt gebaard (Hungwe, 5.) of uitgebraakt (Bushong, 8.) en dat is dan nog maar een greep uit veel meer mogelijkheden.

(12)

boom-cyclus is in verschillende delen van Afrika sterk ontwikkeld en dikwijls nauw verbonden met de voorouderverering en het geloof in aardgoden (vgl. Bau-mann 1936:229w).

De aanwezigheid van de ziel wordt in een aantal mythen met nadruk apart ver-meld. Hier zijn twee voorbeelden: de Fang (1.) leggen uit dat de eerste men-sen, Sekume en Mbongwe, uit twee verschillende delen bestaan, de buiten-kant of gnoul en de binnenbuiten-kant of nsissim. Nsissim is het schitterende lichtje in het midden van het oog. In de Luba mythe (11.) schept Kabezya Mpungu eerst twee mensen die nog geen ziel of mutima bezitten. Pas als God bij de mensen is weggegaan komt mutima 'in een kleine pot ter grootte van een hand.' Mutima nestelt zich in de eerste man: 'De man ging onmiddellijk daar-op met zijn vrouw slapen zij baarde hem zonen en dochters die allemaal voor-zien waren van een mutima. ' Over de ziel van de eerste vrouw wordt niet ge-rept!

Over de vrouw in de mythe zou heel wat meer te zeggen zijn dan hier mogelijk is. In menige mythe wordt zij stiefmoederlijk bedeeld. Wanneer de man en de vrouw niet tegelijkertijd ontstaan, is het vrijwel nooit de vrouw die als eerste wordt geschapen of te voorschijn komt. Bij de Saramo (23.) bestaan in het begin alleen twee mannen: een van beiden raakt verminkt bij een ongeluk en is daarmee tot vrouw gedegradeerd. Bij de Fang ( l.) wordt de vrouw niet door God geschapen, maar door haar man van hout gemaakt. Zij kennen ook een mythe waarin de vrouw uit een teen van de eerste man ontstaat (Largeau 190l:15v). In de relatie tot de man is de vrouw in de meeste gevallen degene die genoegen moet nemen met een tweederangs status. In de Ashanti mythe (22.) die uitlegt hoe man en vrouw tegen de wil van de schepper bij elkaar komen, is het duidelijk de man die de eerste overtreding begaat. Niettemin wordt de vrouw veel zwaarder gestraft. De man zal voortaan de vrouw die hij begeert mooie dingen moeten geven, maar de vrouw krijgt het verbod opge-legd ooit haar gevoelens uit te spreken als zij een man aardig vindt. Boven-dien moet zij voor al het huishoudelijk werk opdraaien en pas als haar man gegeten heeft is het haar toegestaan zelf een hap te nemen. En dan nog de zwangerschap en het smartelijk baren!

(13)

nog veel meer voorbeelden, maar deze lijken me voldoende representatief. Er zijn echter ook enkele uitzonderingen die niet onvermeld mogen blijven. Bij de Ekoi (24.) zijn er in het begin alleen vrouwen op aarde. Door een fout van God sterft een van deze zusters en om het goed te maken stelt God hun voor iets moois bij hem uit te zoeken. Ze kiezen tenslotte de man als kompen-satie: 'Daarom werden de mannen de ondergeschikten van de vrouwen en moeten zij voor hen werken tot op deze dag.' De Kaonde (21.) vertellen dat in het begin de man de fout beging het van God gekregen pakje weg te gooien waarin de sekse van zijn vrouw zat: sindsdien moet hij een bruidsprijs betalen voor de vrouw met wie hij wil trouwen. Er zijn ook voorbeelden van een door man én vrouw begane fout, zoals de Mossi mythe (35.) waarin beiden een uit God gesneden stuk vlees roosteren om het samen op te eten.

Dat de vrouw in de mythe zo dikwijls in een ondergeschikte positie wordt ge-drongen geldt niet alleen voor de Afrikaanse mythologie: ook Eva at bijvoor-beeld eerder van het verboden appeltje dan Adam en zij heeft hém verleid. Daar waar de man zich via de mythen een moreel overwicht heeft toegeëigend moet de vrouw oorspronkelijk voor hem iets bedreigends hebben gehad of door hem als superieur zijn ervaren. Doordat zij de geheimen van de goden zou hebben gekend (Sierksma 1980) of omdat zij het vermogen bezat nieuw leven voort te brengen? Voor wie op deze hypothetische beginsituatie Jan Ro-mein's theorie (1935) van de remmende voorsprong loslaat gaat het erop lij-ken dat in de meeste samenlevingen de vrouw zich door haar aanvankelijke kreatieve voorsprong later behoorlijk heeft laten remmen. Hoe het ook zij, er zijn sterke aanwijzingen dat bij veel volken het oorspronkelijk geloof in de oermoeder of aardgodin steeds meer is verdrongen door een duidelijk 'man-gerichte' godsdienst (zie Baumann 1936:245-248 en in dit boek noot 77). Een dankbaar onderwerp in de mythologie is de oorsprong van het menselijk geslachtsleven. Er bestaan veel mythen en grappen over dit onderwerp. Som-mige mythen dateren duidelijk uit een tijd waarin de relatie tussen seks en zwangerschap nog onbekend was, bijvoorbeeld de San mythe (20.). Een veel voorkomend thema is dat oorspronkelijke vrouwen en mannen apart leefden en van eikaars bestaan niet wisten (zie hier het Ashanti verhaal, 22.). Soms zijn het echte Amazone verhalen waarin de vrouwen tegen de mannen vechten (Frobenius 1921:55-63).

In het begin, zo zeggen een aantal mythen, wisten de mensen helemaal niet hoe ze 'het' moesten doen, bijvoorbeeld bij de Kulwe (16.), waar Nguluwi van-uit de hemel als het ware hoofdschuddend naar beneden kijkt als hij de eerste twee mensen op aarde ziet stuntelen: 'Ze zijn al te dom! Vooruit, laat ik hun de zoon der wijsheid geven.' Via een snelle kniegeboorte komt deze wijze uit de eerste vrouw te voorschijn waarna hij het echtpaar de eerste sexuele voorlich-ting geeft. Het eerste Kaonde paar (21.) is zelfs helemaal seksloos en krijgt pas later van Lésa de vereiste attributen toebedeeld. Wanneer het oer-echtpaar kinderen krijgt ontstaat een nieuw probleem: hoe moeten ze worden uitgehu-welijkt? Ze trouwen noodgedwongen onder elkaar, de broers met de zusters. Omstandig wordt soms uitgelegd dat het écht niet anders kon of dat God zelf het beveelt (Tutsi, 4.).

(14)

van ziekte, zonde en dood, de godverlatenheid van de rnens, de zondvloed en andere wereldkatastrofen, de onbereikbaarheid van de hemel. De oorsprong van de dood is een veel voorkomend motief dat in heel Afrika op uiteen-lopende manieren wordt verklaard. Het meest verbreid is de mythe van de mislukte boodschap waarvan talloze varianten bestaan: God stuurt een lang-zaam dier naar de mensen met de boodschap dat ze voorgoed zullen leven en nooit zullen sterven. Een sneller dier neemt de taak over, komt vlug bij de mensen maar hij verhaspelt de boodschap door namens God te zeggen dat de mensen nooit zullen blijven leven maar voorgoed zullen sterven. En zó is het gegaan... De drie motieven in deze mythe zijn meestal: 1. God (of de Maan) stuurt de eeuwigheidsboodschap naar de mens, 2. door een dier verspeelt de mens zijn onsterfelijkheid, 3. het betreffende dier wordt door God gestraft (zie 28.). Er komen een groot aantal verschillende dierparen in voor van kameleon tot hagedis, van schildpad tot kikker, van hond tot geit etc. (zie Baumann 1936:268-279 en Abrahamsson 1951).

Een ander thema is de verkeerde keus: de dood en het leven zitten allebei in een pakje of korfje en de mens mag van God kiezen: hij kiest het verkeerde pakje en de slang gaat er met het goede pakje vandoor (Marungu, 15.). Zó komt het dat de slang als zij oud is haar oude huid afwerpt en weer jong wordt. Volgens de Chagga (14.) had de mens in het begin ook deze mogelijkheid van God gekregen, maar het was voorschrift dat niemand het afstropen van de huid mocht zien. Dat gebeurde natuurlijk toch. De kleindochter van de stok-oude grootvader kwam nietsvermoedend binnen terwijl hij bezig was zijn rim-pelige huid af te leggen. Terstond 'wikkelde de oude man zich weer in zijn huid en hij stierf en sindsdien sterven alle mensen. Het arme meisje werd voor straf het bos in gejaagd en van haar stammen de apen af.

Er zijn nog andere geboden die de dood als straf tot gevolg hebben wanneer ze overtreden worden - en dat gebeurt natuurlijk altijd! Het motief van de ver-boden vrucht komt ook in Afrika voor: bij de Luba (29.) is het de banaan, bij de Chagga (14.) de yamswortel die uiteindelijk tot de ondergang van de mens leidt. Een ander gebod dat geregeld overtreden wordt is dat van de naasten-liefde en het delen met de armen en zwakken, bijvoorbeeld bij de Mossi (32.) waar het tot de zondvloed leidt en bij de Chagga (14.). Nieuwsgierigheid (Kaonde, 25.) en jaloezie (Naymwezi, 27.) zijn soms ook oorzaak van de dood. Ook de Dian (41.) treden Gods geboden met voeten en moeten dat uiteinde-lijk met de dood bekopen.

(15)

aar-de door aar-de hemel (33.). Het is steeds aan aar-de ongehoorzaamheid of onacht-zaamheid van de mens te wijten als God de aarde verlaat of de hemel zich als schenker van goede gaven terugtrekt van de mensen. Als antwoord daarop hebben de mensen geprobeerd zelf naar de hemel te gaan of bij God te ko-men. Dit heeft geleid tot het motief van de torenbouw, bijvoorbeeld bij de Ashanti (31.) en bij de Lozi (36.), die vertellen dat Nyambe wegging bij de mensen omdat ze slecht waren en hij zich door hen bedreigd voelde: ze zaten hem teveel op zijn nek en ze waren te talrijk. Om rust te vinden verdween hij naar de hemel. Bij de Nkundo (37.) daarentegen willen de hemelbewoners allemaal naar de aarde en blijft Imboto geheel tegen zijn zin alleen achter in de hemel.

In deel IV tenslotte heb ik een keus gemaakt uit de vele mythen die in Afrika in omloop zijn over de oorsprong van natuur- en kultuurverschijnselen. Een aantal van dergelijke verschijnselen komt ook al ter sprake in deel I, II en III, maar daarin vormen zij meestal niet meer dan een klein detail in het geheel van het betreffende oorsprongsverhaal. De in deel IV bijeengebrachte mythen behandelen steeds uitvoerig de oorsprong van één of enkele specifieke ele-menten uit de natuur - zoals de verhouding zon-maan (38.) of hoe de rivieren op aarde kwamen (39.) - of uit de kuituur - zoals het smelten van ijzer (41.), het bakken van potten (47.) of de eerste markt (48.). Soms wordt iets bij toeval ontdekt: de eetbaarheid van de tomaat (9.) en het maken van vuur (40.), of dankzij de voorouders: de tabak (45.). Het komt ook voor dat iets wordt uitge-legd in de droom, bijvoorbeeld over het tappen van palmwijn (47.) of hoe er gebeden moet worden (50.).

Het systematisch bestuderen van een zo groot mogelijk aantal mythen die over de oorsprong van de kuituur gaan zou het inzicht in de oudste Afrikaanse kultuurvormen aanzienlijk kunnen vergroten. Wie zich verder in de Afrikaan-se mythologie wil verdiepen, kan zich oriënteren aan de hand van de biblio-grafie achterin. In de noten worden eventuele onduidelijkheden in de teksten zoveel mogelijk toegelicht.

Dit boek is in de eerste plaats bedoeld om leesplezier te verschaffen aan wie buiten de westerse kultuurkring wil kijken. Net als in Europa proberen ook in Afrika mensen op hun eigen manier een antwoord te vinden op de vraag hoe het allemaal begonnen is en dromen zij van het onbereikbare verloren para-dijs.

Tenslotte wil ik graag enkele mensen bedanken: Beer Schröder voor zijn blijmoedige assistentie bij het opsporen van ontelbare boeken in vele biblio-theken in binnen- en buitenland, Dieneke Ferguson voor haar onmisbare hulp in Londen en Peter Geschiere voor zijn waardevolle adviezen en zijn bereid-heid deze inleiding kritisch te lezen.

(16)
(17)

1. Nzame de Onzichtbare

In het begin der dingen, helemaal in het begin, toen er niets bestond, geen mensen, geen dieren, geen planten, geen hemel, geen aarde, niets, niets, niets, toen was God. God was één en hij was drie. Hoe kan dat?

Ik weet het niet, mijn vader heeft het me niet uitgelegd, hij had het van horen zeggen. Deze enige God noemen wij Nzame mam1 en de drie die samen

Nzame zijn noemen wij Nzame, Mebere en Nkwa.

In het begin maakte Nzame de hemel en de aarde. Hij hield de hemel voor zichzelf. Hij blies op de aarde en doordat hij blies werden de aarde en het water geboren, elk apart.

Nzame heeft alles gemaakt: de hemel, de zon, de maan, de sterren, de dieren, de planten, alles. En toen hij alles wat we nu om ons heen zien voltooid had, riep hij Mebere en Nkwa om naar zijn werk te komen kijken.

'Wat ik gemaakt heb, is dat goed?' vroeg hij hun. 'Ja, je hebt het mooi gemaakt,' was hun antwoord. 'Is er nog meer te doen?'

Mebere en Nkwa antwoordden hem:

'Wij zien veel dieren, maar hun heer zien wij niet; we zien veel planten, maar hun meester zien we niet.'

En omdat ze een meester wilden geven aan alle dingen, wezen ze van de schepselen de olifant aan vanwege zijn wijsheid, de luipaard vanwege zijn kracht en de aap vanwege zijn slimheid en lenigheid.

Nzame echter wilde het nog beter doen en gedrieën maakten ze een schepsel dat bijna huns gelijke was: de een gaf hem kracht, de ander macht en de der-de schoonheid.

Alle drie zeiden ze daarna:

'Neem de aarde, jij bent voortaan de heer van al wat er bestaat. Net als wij heb jij het leven, alle dingen zijn jou onderworpen, jij bent de meester.'

Nzame, Mebere en Nkwa keerden terug naar boven waar ze woonden. Het nieuwe schepsel bleef alleen hier beneden en alles was hem gehoorzaam. Onder de dieren bleef de olifant nummer één, de luipaard kwam op de tweede plaats en de aap op de derde, want zij waren door Mebere en Nkwa het eerst gekozen.

Nzame, Mebere en Nkwa hadden de eerste mens Fam genoemd, dat betekent 'kracht'.

Hij was trots op zijn kracht, zijn macht en zijn schoonheid, want hij overtrof in die drie eigenschappen de olifant, de luipaard en de aap.

Trots omdat hij alle dieren de baas was, werd dit eerste schepsel slecht. Het werd hoogmoedig, het wilde Nzame niet meer aanbidden, het minachtte hem:

(18)

God is God Mens is mens, Ieder in zijn huis, Ieder voor zich.

Mzame hoorde dit lied. Hij legde zijn oor te luisteren: 'Wie zingt daar?'

'Raad maar, raad maar.' 'Wie zingt daar?'

Yeye, oh, la yeye... 'Wie zingt daar?'

'Eh! Ik ben het,' riep Fam.

Nzame werd woedend. Hij riep Nzalang, de donder: 'Nzalang, kom.'

En Nzalang kwam aanrollen met groot geraas: boeoe, boeoe, boeoe... Het vuur van de hemel zette het bos in lichter laaie. Bij dat vuur vergeleken is een plantagebrand nog niets. Fuui, fuui, fuui, alles ging in vlammen op. Net als nu was de aarde bedekt met bossen. De bomen brandden, de planten, de bananebomen, de maniok, zelfs de groene amandelen, alles werd verzengd. Dieren, vogels, vissen, alles werd vernietigd, alles was dood.

Alleen, helaas, had Nzame tegen de eerste mens gezegd, toen hij hem schiep: 'Je zult niet sterven.'

Wat God geeft, neemt hij niet terug. De eerste mens werd verbrand. Wat er van hem geworden is, weet ik niet. Hij is levend, maar waar? Mijn voorouders hebben me niet verteld wat er van hem geworden is. Ik weet het niet of liever gezegd: wacht maar af...

Nzame keek naar de aarde, helemaal verkoold, woest en ledig. Nzame voelde zich beschaamd en wilde het beter doen. Nzame, Mebere en Nkwa overlegden met elkaar en deden het volgende: op de zwarte met steenkool bedekte aarde brachten ze een nieuwe laag grond aan. Een boom begon te groeien, hij groeide en groeide en wanneer een van zijn zaadkorrels op de aarde viel, werd een nieuwe boom geboren. Als er een blaadje naar beneden dwarrelde, werd het groter en groter. Het begon te lopen, het was een dier, een olifant, een lui-paard, een antilope, een schildpad, alle, alle soorten.

Wanneer er een blad in het water terechtkwam, zwom het. Het zwom en het was een vis, een sardien, een karper, een krab, een oester, een mossel, alle, alle soorten.

(19)

De fluit klinkt, De olifant komt, Bedankt, olifant2.

Die steen, dat zijn de resten van de oude bossen die afgebrand zijn. Intussen beraadden Nzame, Mebere en Nkwa zich.

'Er moet een chef komen om de baas te zijn over de dieren,' zei Mebere. 'Dat is een ding dat zeker is,' zei Nkwa.

'Wis en waarachtig,' hernam Nzame, 'we moeten weer een mens maken, een mens zoals Fam, dezelfde benen, dezelfde armen, maar we geven hem een ander hoofd, zodat hij de dood zal zien3.'

Zo gezegd, zo gedaan. Die mens, beste vrienden, was er een zoals jullie en ik. Die man was hier beneden de eerste rnens, ons aller vader. Nzame noemde hem Sekume, maar hij wilde hem niet alleen laten blijven. Hij zei tegen hem: 'Maak van een boom een vrouw voor jezelf.'

Sekume maakte zich een vrouw, ze kon lopen en hij noemde haar Mbongwe4.

Nzame had Sekume en Mbongwe uit twee verschillende delen samengesteld, een buitenkant, de gnoul of lichaam, en wat zich binnenin de gnoul bevindt, dat wat wij nsissim noemen. Nsissim produceert de schaduw, nsissim is de schaduw, beide hebben dezelfde naam. Nsissim maakt dat gnoul leeft. Het is

nsissim die 's nachts rondgaat als de mens slaapt. Het is nsissim die heengaat

als de mens dood is, maar nsissim zelf sterft niet. Weet je waar nsissim zich bevindt zolang ze in haar gnoul zit? In het oog. Ja, ze zit in het oog en dat kleine schitterende lichtje dat je in het midden ziet, dat is nsissim.

De ster daarboven, Het vuur hier beneden, De kool in de haard, De ziel in het oog, Wolk, rook en dood.

Sekume en Mbongwe leefden gelukkig hier op aarde. Ze kregen drie zonen: de eerste heette Nkure (de dwaas, de slechte), de tweede Bekale (hij die nergens aan denkt) en op zijn rug droeg5 hij Mefere (hij die goed en handig is).

Ze kregen ook dochters, hoeveel weet ik niet. De drie zonen kregen ook weer kinderen die op hun beurt weer kinderen kregen. Mefere is onze stamvader, de beide anderen zijn de stamvaders van de andere mensen.

Intussen had Nzame Fam, de eerste mens, opgesloten onder de aarde met een enorm rotsblok voor het gat. Ah, die sluwe Fam. Hij groef lang, heel lang en op zekere dag was hij eruit. Wie had zijn plaats ingenomen? De andere mensen. Wie was woedend op hen? Fam. Wie probeert nog altijd hun kwaad te doen? Fam. Wie verschuilt zich in het bos om hen te doden, onder het water om hun bootjes te laten omslaan? Fam. Stil! Laten we niet zo hard praten, misschien staat hij ons af te luisteren:

(20)

Houd je stil,

Fam ligt op de loer,

Hij brengt de mensen ongeluk, Houd je stil.

Nzame gaf de mensen die hij geschapen had een wet. Hij riep Sekume, Mbongwe en hun zonen, hij riep ze allemaal, klein en groot, groot en klein. Hij zei:

'Dit zijn de wetten die ik jullie geef voor de toekomst: Jullie mogen niet van elkaar stelen.

Jullie mogen niet de vrouw van een ander nemen zonder ervoor te betalen. Jullie mogen niemand doden, tenzij hij jullie kwaad doet.

Jullie mogen er 's nachts niet op uit gaan om de harten van anderen te eten6.

Dat is alles wat ik van jullie vraag. Leeft in vrede in jullie dorpen. Zij die mijn geboden gehoord hebben zullen beloond worden. Ik zal hun loon naar werken geven. De anderen zal ik straffen. Zo zij het.'

Nzame straft degenen die niet naar zijn gebod luisteren op deze manier: na hun dood dolen zij rond in de nacht, lijdend en roepend en zolang als duister-nis de aarde bedekt, in het uur van de angst, gaan zij de dorpen binnen, ze doden of verwonden wie zij maar tegenkomen en doen hun zoveel mogelijk kwaad.

Het is ter ere van hen dat ké dzam a dzam, de dodendans, wordt uitgevoerd, maar dat helpt helemaal niet. Op hun graf krijgen zij de heerlijkste spijzen aangeboden. Ze eten en lachen, maar ook dat helpt helemaal niet. Als allen die zij gekend hebben gestorven zijn, horen zij Ngôfiô, Ngôfiô, de vogel van de dood. Dan worden zij heel mager, heel mager en opeens zijn zij dood. Waar gaan ze heen? Jullie weten het net zo goed als ik: voordat ze de grote rivier oversteken, blijven ze lange, lange tijd op een grote platte steen zitten; ze hebben het koud, heel koud, brrr...

Koude en dood, Dood en koude,

Ik houd mijn oren dicht, Koude en dood,

Dood en koude,

Ellende, o moeder mijn.

En als ze allemaal zijn overgestoken, de ongelukkige Bekun (geesten), sluit Nzame ze lange, lange tijd op in Ototolane7, een oord van alleen maar

onge-luk en ellende, ellende...

(21)
(22)

jul-lie dat ook, juljul-lie daar achteraan bij de deur - hoe je veel kinderen kunt krijgen en hoe je veel dieren kunt buitmaken bij de jacht. Zó werd mij de komst aan-gekondigd van de laatste olifant die ik gedood heb.

En pas als allen die zij gekend hebben gestorven zijn, horen ook zij Ngôfiô, Ngôfiô, de vogel van de dood. Dan worden zij meteen heel dik, veel te dik zelfs, en opeens zijn ze dood. Waar gaan ze heen? Jullie weten het net zo goed als ik: Nzame haalt ze naar boven en neemt ze bij zich op de avondster (Venus). Daar kijken zij naar ons, ze zien ons, ze zijn blij wanneer we hun nage-dachtenis in ere houden. Het komt door de ogen van allen die gestorven zijn dat de avondster zo schittert.

(23)

2. Het ontstaan van If e en de eerste mensen

In de dagen van weleer, in het begin der tijden, was er geen vaste grond waar nu de mensen wonen. Er was alleen de ruimte, en de hemel, en ver daar bene-den lagen eindeloos uitgestrekte watervlakten en moerassen. De allerhoogste Heer van de Hemel was de orisha8 Oiorun, ook bekend onder de naam

Olodumare en drager van vele lofnamen. Er woonden daar ook veel andere orisha's, ieder met zijn bijzondere eigenschappen, maar niemand was in ken-nis of macht gelijk aan Oiorun.

Een van hen was Orunmila, ook wel Ifa genoemd, de oudste zoon van Oiorun. Aan deze orisha had Oiorun de macht gegeven om de toekomst te doorzien, het geheim van het bestaan te doorgronden en de loop van het het lot te voor-spellen. Een andere orisha was Obatala, de Koning van het Witte Kleed, die Oiorun vertrouwde alsof hij zijn eigen zoon was. Daar was ook de orisha Eshu wiens karakter niet goed en niet slecht was. Hij was samengesteld uit de elementen geluk en ongeluk, en onvoorspelbaarheid was zijn aard. Hij be-greep de principes van spraak en taal en vanwege deze gave was hij Olorun's taalkundige. Deze en andere orisha's die in het hemelrijk woonden, erkenden Oiorun als de eigenaar van al wat bestaat en als het hoogste gezag in alle zaken. Daar woonde ook Agemo, het kameleon, dat Oiorun diende als een trouwe knecht.

Ver weg, beneden, heerste de godin Olokun over de wijde uitgestrektheid van water en woeste moerassen, een grijs gebied zonder enig leven, zonder schep-selen, struiken of plantengroei. Zo was het, Oiorun woonde boven in de hemel en Olokun's gebied was het water beneden. Geen van beide vielen deze rijken elkaar lastig. Ze waren gescheiden en apart. De hemel-orisha's leefden alle-maal hun eigen leven en hadden nauwelijks oog voor wat daar beneden hen lag.

Allemaal, behalve Obatala, de Koning van het Witte Kleed. Hij alleen keek naar beneden, naar het gebied van Olokun, en liet er zijn gedachten over gaan. Dit zei hij tot zichzelf:

'Alles daar beneden is van een grote natte eentonigheid. Er is niets dat bezield is en niets dat leeft.'

Tenslotte ging hij naar Oiorun en zei:

'Het rijk van Oiorun is een en al zee, moeras en mist. Als er vaste grond was in dat gebied, dan zou het zeker bewoond kunnen worden door orisha's en ande-re levende wezens.'

Olorun antwoordde:

'Ja, het zou een goede zaak zijn om het water met land te bedekken. Maar dat is een grootse onderneming. Wie moet het werk doen? En hoe moet het ge-beuren?'

Obatala zei:

'k zal het op me nemen. Ik zal alles doen wat nodig is.'

(24)
(25)

'Je vader heeft me opgedragen naar beneden te gaan en land te maken waar nu alleen maar moeras is en zee, zodat levende wezens er een plaats zullen vinden om hun steden te stichten en hun gewassen te verbouwen. Orunmila, jij bent degene die de zin van alle dingen kunt voorspellen, geef me verdere

instrukties. Hoe moet dit werk gebeuren?'

Orunmila haalde zijn orakelbord tevoorschijn en gooide er zestien palmnoten op. Hij las hun betekenis uit de manier waarop ze vielen. Hij pakte ze weer op, wierp ze opnieuw en weer las hij hun betekenis. En nadat hij ze vele malen geworpen had, voegde hij betekenis bij betekenis en zei:

'Je moet het volgende doen: langs een gouden ketting daal je af naar de wa-terwoestenij. Je neemt een slakkehuis vol zand met je mee, een witte kip om het zand te verspreiden, een zwarte kat om je gezelschap te houden en een palmnoot. Dat zeggen ons de orakelfiguren.'

Daarna ging Obatla naar de goudsmid en vroeg om een gouden ketting, lang genoeg om van de hemel tot aan de watervlakte te reiken. De goudsmid vroeg:

'Is er genoeg goud in de hemel om zo'n ketting te maken?' Obatala antwoordde:

'Ja, begin maar met je werk. Ik zal zorgen dat het er komt.'

Van de werkplaats van de goudsmid ging Obatala naar Orunmila, Eshu en de andere orisha's. Hij vroeg aan ieder van hen om goud. Ze gaven hem alles wat ze hadden. Sommigen gaven stofgoud, anderen gaven ringen, armbanden of oorhangers. Overal vandaan verzamelde Obatala goud en hij bracht het naar de goudsmid. De goudsmid zei:

'Er is meer goud nodig.'

Dus zocht Obatala nog meer goud waarmee hij weer naar de goudsmid ging met de woorden:

'Hier heb je nog meer metaal voor je ketting.' De goudsmid zei:

'Er is nog meer nodig.' Obatala zei;

'Er is niet genoeg goud in de hemel.' De goudsmid zei:

'Dan zal de ketting niet tot aan het water reiken.' Obatala antwoordde:

'Toch moet je de ketting maken. We zien wel.'

De goudsmid ging aan het werk. Toen de ketting klaar was, bracht hij hem bij Obatala. Obatala zei:

]Je moet een haak aan het uiteinde maken.'

'Er is geen goud meer over,' zei de goudsmid. Obatala antwoordde: 'Neem er dan maar een paar schakels af en smelt die.'

De goudsmid nam er een paar schakels uit en maakte daarvan een haak voor de ketting. De ketting was af. De goudsmid bracht hem naar Obatala. Obatala zei:

'Nu ben ik klaar.'

(26)

zand, een witte kip, een zwarte kat en een palmnoot. Toen greep Obatala de ketting stevig vast met zijn handen en voeten en begon aan de afdaling. De ketting was heel lang. Toen hij halverwege was, zag Obatala dat hij het rijk van het licht achter zich liet en het rijk van de grijsheid binnenging. Later kwam het moment waarop hij het ruisen van de golven hoorde en de klamme mist voelde die opsteeg uit het rijk van Olokun. Hij kwam aan het eind van de gouden ketting, maar hij was nog niet beneden. Hij klemde zich vast en dacht: 'Als ik loslaat, val ik in zee.'

Terwijl hij daar aan het uiteinde van de ketting bleef hangen en zulke dingen dacht, hoorde hij boven de stem van Orunmila:

'Het zand.'

Obatala nam het slakkehuis uit zijn knapzak en schudde het zand eruit. Weer hoorde hij Orunmila hem roepen, deze keer zei hij:

'De kip.'

Obatala liet de kip los boven de plaats waar hij het zand had laten vallen. De kip begon onmiddellijk in het zand te krabben en het in alle richtingen te ver-spreiden. Waar het zand terechtkwam ontstond droog land en omdat het on-gelijk verspreid werd, vormde het zand heuvels en dalen. Toen dat klaar was, liet Obatala de ketting los en kwam hij beneden. Hij liep op de stevige aarde die zo geschapen was. Het land strekte zich uit in alle richtingen maar het was dor en levenloos.

Obatala noemde de plaats waar hij was neergekomen Ife. Hij bouwde er een huis. Hij pootte de palmnoot en een palmboom schoot op uit de aarde. De boom werd groot en liet zijn palmnoten vallen. Er kwamen meer palmbomen. Zo ontstond er plantengroei in Ife. Obatala leefde er met zijn zwarte kat als enige gezellin.

Na een tijdje wilde Oiorun, de Hemelgod, weten hoe Obatala's onderneming vorderde. Hij gaf Agemo, het kameleon, opdracht om langs de gouden ket-ting af te dalen. Agemo begaf zich naar beneden. Hij vond Obatala en zag hoe hij in zijn huis in Ife woonde. Hij zei:

'Oiorun heeft me opgedragen hierheen te gaan. Hij zei tegen me: 'Ga naar beneden om uit te vinden hoe het met Obatala is. Daarom ben ik hier.' Obatala antwoordde:

'Zoals je ziet, is het land geschapen en er zijn palmbossen in overvloed. Maar er is te veel grijsheid hier. Het land zou verlicht moeten worden.'

Agemo ging terug naar de hemel en bracht aan Oiorun verslag uit van wat hij gezien en gehoord had. Oiorun was het er mee eens dat er daar beneden licht moest komen. Daarom maakte hij de zon en zette die in beweging. Daarna ontstond er warmte en licht in wat vroeger uitsluitend het rijk van Olokun was geweest.

Obatala leefde er met zijn zwarte kat als enige metgezellin. Hij dacht: 'Het zou een stuk beter zijn als hier veel mensen woonden.'

Hij besloot mensen te scheppen. Hij groef klei op uit de grond en daarvan vormde hij menselijke figuren die hij te drogen legde in de zon. Hij werkte zonder ophouden. Hij werd moe en dorstig. Hij zei tegen zichzelf:

(27)

palm-bomen om het vocht uit het binnenste te tappen en er palmwijn van te maken. Toen het gegist was, dronk hij ervan. Hij dronk een hele tijd. Toen hij alles om zich heen zacht voelde worden, zette hij zijn kalebas neer en begon weer men-selijke figuren te vormen. Maar omdat Obatala zoveel wijn had gedronken, werden zijn vingers onhandig en een aantal figuren werd misvormd. Sommi-gen hadden een bochel of kromme benen of te korte armen. SommiSommi-gen had-den niet genoeg vingers, sommigen waren gebogen in plaats van recht. Vanwege alle wijn die hij op had, merkte Obatala die dingen niet. En toen hij genoeg figuren had gemaakt om Ife te bevolken riep hij Oiorun de hemelgod aan met de woorden:

'Ik heb menselijke wezens gemaakt om hier met mij in Ife te wonen, maar jij bent de enige die hun levensadem kunt geven.'

Oiorun hoorde Obatala's verzoek en hij blies adem in de kleifiguren. Ze waren niet langer van klei, maar mensen van vlees, bloed en spieren. Ze stonden op en begonnen de dingen te doen die mensen plegen te doen. Ze bouwden hui-zen voor zichzelf in de buurt van Obatala's huis en zo werd de plaats die Obatala Ife noemde de stad Ife.

Toen de palmwijn was uitgewerkt, zag Obatala dat een paar van de mensen die hij gemaakt had misvormd waren en zijn hart werd vol berouw. Hij zei: 'Nooit zal ik meer palmwijn drinken. Van nu af aan zal ik de speciale bescher-mer zijn van alle mensen die misvormde ledematen hebben of die met andere onvolkomenheden geschapen zijn.'

Vanwege deze belofte van Obatala onthielden ook de mensen die hem later dienden zich van palmwijn en de lammen, de blinden en de mensen die geen pigment in hun huid hadden riepen zijn hulp aan als ze in nood zaten. Nu er mensen op de aarde woonden, gaf Obatala hun de gereedschappen die ze nodig hadden om hun werk te doen. Aangezien er nog geen ijzer in de we-reld was, kreeg ieder mens een houten hak en een koperen mes. De mensen plantten gierst en yamswortels en net als de palmboom kregen ze nageslacht. De stad Ife groeide en Obatala regeerde er als Oba (chef).

Op een gegeven moment begon Obatala weer naar de hemel te verlangen. Hij klom omhoog langs de gouden ketting en zijn terugkeer werd met een feest gevierd. De orisha's luisterden naar zijn verhalen over het land dat beneden geschapen was en velen van hen besloten beneden te gaan wonen te midden van de pas geschapen menselijke wezens. Zo verlieten de orisha's de hemel, maar niet voordat Oiorun hen op hun verplichtingen had gewezen.

'Als jullie je op aarde willen vestigen,' zei hij, 'vergeet dan nooit je plichten tegenover de mensen. Wanneer jullie om hulp wordt gesmeekt, luister dan naar wat er van jullie gevraagd wordt. Jullie zijn de beschermers van het men-selijk ras. Obatala die als eerste langs de ketting is afgedaald en de wateren heeft drooggelegd, hij is mijn afgevaardigde in aardse aangelegenheden. Maar ieder van jullie heeft een eigen verantwoordelijkheid daar beneden.' Obatala bleef een tijdje uitrusten in de hemel. Later ging hij telkens terug naar Ife voor een bezoek wanneer hij wilde weten hoe de zaken daar ervoor ston-den. De stad Ife floreerde. OIokun echter, de orisha van de zee, in wier rijk het land geschapen was, voelde zich boos en vernederd.

(28)

besloot om het land te vernietigen en het weer door water te vervangen. Ze zond grote golven naar de kust en overspoelde het land overal waar het laag was, zodat er weer aan alle kanten moerassen kwamen. Ze overstroomde de velden waar mensen hun gewassen verbouwden en veel bewoners van Ife ver-dronken. Alles wat Obatala geschapen had verdween en de mensen leden. Ze riepen om hulp aan Obatala, maar hij hoorde hen niet. Daarom gingen ze naar Eshu die nu op aarde woonde en ze smeekten hem om Obatala te gaan vertellen van de grote ramp die hun overkomen was.

Eshu zei tegen hen:

'Waar is het offer waarvan de boodschap vergezeld moet gaan?' Ze brachten een geit en offerden die met de woorden:

'Dit is het voedsel voor Obatala.'

Maar Eshu kwam niet in beweging. Hij zei: 'Waar is de rest?'

De mensen zeiden:

'Wij begrijpen je niet. Hebben we geen offer gebracht aan Obatala?' Eshu antwoordde:

'Jullie vragen mij een grote reis te ondernemen. Jullie vragen mij jullie voor-spraak te zijn. Is het niet de gewoonte om een geschenk te geven zelfs aan de meest onderdanige boodschapper? Geef ook mij mijn deel, dan zal ik gaan.' De mensen brachten een offer aan Eshu waarna hij hen verliet en naar de he-mel ging om Obatala te .vertellen wat er aan de hand was met het land en de mensen over wie hij heerste.

Obatala was ongerust. Hij wist niet precies hoe hij het moest aanpakken met Olokun. Hij ging naar de orisha Orunmila en vroeg hem om raad. Orunmila raadpleegde zijn orakelnoten en zei tenslotte tegen Obatala:

'Wacht hier in de hemel. Rust maar uit. Ik zal het water terugdrijven en het land weer omhoog brengen.'

En zo ging Orunmila in plaats van Obatala naar Ife. Als de oudste zoon van Oiorun bezat Orunmila toverkracht. Die kracht gebruikte hij in Ife, zodat Olokun's golven verzwakten en de moerassen opdroogden. De wateren werden teruggedreven: Olokun's poging om haar gebied weer op te eisen was mislukt.

(29)

tussen Olokun, de orisha van de zee, en de Oppergod Oiorun was nog niet alles in het reine gekomen. Olokun zon op middelen om de hemelgod te bele-digen of te slim af te zijn. De krachten van de hemelgoden bleken sterker te zijn dan die van haar. Maar Olokun bezat de kennis van het weven en verven en ze had fijngeweven kleren in schitterende kleuren. Ze was ervan overtuigd dat zij daarin alle goden de baas was met inbegrip van Oiorun. Op een dag stuurde ze een boodschap naar Oiorun en daagde hem uit voor een wedstrijd in het maken van stoffen.

Oiorun ontving de boodschap en dacht:

'Olokun is er op uit mij te vernederen. Ze heeft inderdaad ongeëvenaarde kennis van het maken van stoffen, maar wat doe ik met die uitdaging?' Hij dacht erover na. Toen liet hij Agemo, het kameleon, halen. Hij gaf Agemo opdracht een boodschap naar Olokun te brengen. Agemo daalde af van de hemel naar de plaats waar Olokun woonde. Agemo zei tegen haar:

'De Heer van de Hemel, Oiorun, laat je groeten. Hij zegt dat hij je uitdaging aanneemt als je stoffen inderdaad zo schitterend zijn als je beweert. Daarom vraagt hij je om mij enkele van je fraaie weefstoffen te laten zien zodat ik hem daarover verslag kan uitbrengen.'

Olokun was ijdel en ze kon het niet laten om Agemo een paar van haar stoffen te laten zien. Ze deed een wikkelrok aan, schitterend groen van kleur, en pre-senteerde zich aan het kameleon. Toen Agemo er naar keek kreeg hij precies dezelfde kleur als de rok. Daarop tooide Olokun zich met een oranjekleurige rok en ook Agemo's huid werd oranje.

Toen Olokun een rode rok tevoorschijn haalde, werd Agemo's huid ook rood. Olokun raakte in de war. Ze probeerde het met een veelkleurig gewaad en zag de huid van het kameleon diezelfde kleuren aannemen. Olokun dacht: 'En dat is dan alleen nog maar een boodschapper. Toch kan hij in een ogen-blik precies de kleuren maken van mijn mooiste gewaad. Wat zal Oiorun dan wel niet kunnen?'

De orisha van de zee zag de zinloosheid in van haar wedstrijd met Oiorun en ze zei tegen Agemo:

(30)

3. Nyamuzinda, de kip en de oorsprong van

zwarte en blanke mensen

In het begin leefde het Opperwezen Nyamuzinda geheel alleen. Het duurde dan ook niet lang of hij begon zich in zijn eenzaamheid te vervelen en hij zocht een middel om zich onderdanen te verwerven.

Hij schiep een kip en droeg deze voortaan in zijn rechterhand. Daarmee begaf hij zich op weg, maar nergens vond hij een ander levend wezen of schepsel. Toen sprak hij in zichzelf en zei:

'Waar zal ik wonen? Waar zal ik water vinden en brandhout en wie zal mij dat alles brengen en mij dienen?'

Daarop schiep hij de aarde met haar bergen en vestigde zich in Malunga9,

waar hij zijn woonplaats maakte.

Daarna - het was de derde dag - sprak hij tot de kip:

'Ik ben de Heer van alles en ik heb niemand om mij te dienen. Leg dus eieren en laat elk ei een menselijk wezen voortbrengen.'

Nog diezelfde dag legde de kip niet minder dan veertig eieren. Nyamuzinda noemde de kip Nyamanyunyi. Later legde de kip nog veel meer eieren. Zij werd de moeder van alle kippen in deze wereld.

Op de vierde dag braken de veertig eieren open en veertig menselijke wezens kwamen te voorschijn. Nu was Nyamuzinda tevreden. Hij had onderdanen en knechten. Hij sprak hen als volgt toe:

'Hier zullen wij samen blijven wonen, maar ik ben de Heer van alles en ik ver-lang dat jullie, mensen, de hele wereld zullen bevolken. Mushema zal mijn Malunga moeten verlaten en zich elders vestigen, te Mudusa, op kaap Mwan-da, bij het Kivumeer. Ik zal hem een gemalin maken en hij zal de vader van al-le schepseal-len op aarde zijn.'

Onmiddellijk schiep Nyamuzinda een vrouw, Mwabunyoko, en samen met haar verliet Mushema Malunga en trok naar het zuiden. Hij koos Mudusa op kaap Mwanda als woonplaats, zoals Nyamuzinda hem geboden had. Daar leefde hij gelukkig en hij werd gezegend met een talrijk nageslacht. Ze brach-ten niet minder dan honderd kinderen voort, die de voorouders zijn van alle koningen en alle mensen. De geleerde Bashi weten hun namen te noemen. Al deze kinderen woonden bij hun ouders en groeiden voorspoedig op. Toen ze volwassen waren, werd besloten dat ze weg zouden gaan: ieder zou zijn woonplaats elders gaan zoeken om op die manier Nyamuzinda's gebod na te leven en de hele wereld te bevolken. Helaas was vader Mushema arm en kon hij zijn kinderen geen erfdeel meegeven. Nyamuzinda kwam zijn schepselen echter te hulp. Wat gebeurde er? Men weet het niet. Eén ding is echter zeker: 's morgens bij het ontwaken klemden alle kinderen een godsgeschenk in hun hand! De een een koe, de ander een os, weer een ander een geit, enzovoort. Chihanya, de stamvader van de Bashi, ontwaakte met een pot melk in zijn hand. Daarom houden de Bashi zoveel van melk en van koeien.

(31)

De afgunst bracht twist onder de kinderen van Mushema. Kelemera, een van de meest bevoordeelden, werd door zijn broeders verbannen. Toen toonde Nyamuzinda zijn vaderhart: hij nam Kelemera samen met zijn dienstknecht en zijn hond bij zich in zijn Malunga, en dat nog wel zonder ziekte of dood. Sindsdien heeft men hem nooit teruggezien onder de mensen.

De stamvader van de Europeanen, wiens naam verloren gegaan is, herkende zichzelf bijna niet meer bij het ontwaken. Hij had niet alleen een bijzonder ge-schenk van Nyamuzinda ontvangen, namelijk het schrijf- en schiettuig, maar zijn huid was, van zwart zoals die van zijn broeders, wit geworden, zoals die van de tegenwoordige Europeanen. Toen zijn broeders dit zagen, zeiden ze te-gen hem:

'Waar kom jij vandaan? Jij bent geen mensenkind zoals wij. Onze moeder Mwabunyoko heeft je niet gebaard en wie kan de dingen kennen die jij in je hand hebt?'

Er werd besloten een jonge kip te slachten om in haar ingewanden de beteke-nis van dit alles te lezen. Ze vernamen dat Nyamuzinda zelf hem zo veranderd had en dat hij aan dit schepsel alleen het geheim van de hem gegeven ge-schenken had geopenbaard. Net als Kelemera werd ook hij uit zijn geboor-testreek verbannen.

Hij vertrok naar een ver land, Bulayi (Europa) genaamd, maar het is onbekend langs welke weg hij ging. Is hij eerst gestorven, daarna verrezen en onzicht-baar naar zijn land vervoerd? Is hij door de wolken meegevoerd of heeft hij de regenweg gevolgd?

Geheim. Eén ding is zeker, hij nam zijn godsgeschenk zorgvuldig mee. En daarom zijn zijn nakomelingen, de Europeanen, nog altijd de bezitters van schrijf- en schiettuig10.

(32)

4. Hoe Imana de wereld schiep en mensen uit

de hemel verjoeg

In het begin schiep Imana twee landen, het bovenland boven de wolken, de zon en de sterren, en het benedenland dat hij maakte naar het evenbeeld van het bovenland maar dan zonder schoonheid of geluk. Dat is de aarde die wij bewonen, een land van ellende, lijden, hard werken, weerzinwekkend. Vóór deze dubbele schepping was er niets. Alleen Imana bestond. In het bovenland, de hemel, schiep Imana alle soorten planten en bomen die nuttig en goed waren en van elke diersoort schiep hij zowel de broer als de zuster. Ook de mensen woonden in de hemel waar ze ongedwongen met Imana om-gingen en zorgeloos genoten van alle planten en dieren die geschapen waren. Van lijden of ziekte hadden ze geen weet.

Na vele jaren hadden de mensen zich vermenigvuldigd. Er waren echter in dat paradijs een man en een vrouw van wie het geluk niet volmaakt was. Ze had-den geen kinderen met wie ze van hun voorspoed konhad-den genieten en ze kon-den geen gezin stichten omdat de vrouw onvruchtbaar was.

Daarom maakte de vrouw een geschenk klaar van honing, pom.be", melk, boter en dierehuiden, waarmee ze naar de Schepper ging. Daar aangekomen klapte ze drie keer in haar handen12 en zei tegen hem:

'Imana, onze Schepper, die ons alles hebt gegeven, de stier en zijn zuster, de ram en zijn zuster, de haan en zijn zuster, van elk dier de broer en de zuster, opdat ze nageslacht zouden hebben, zich zouden vermenigvuldigen en ons zouden dienen. Ik bied u dit geschenk aan van dingen die u ons hebt gegeven. Cl hebt alles gemaakt, u bent almachtig, alles behoort u toe. ü bent goed, edelmoedig en u houdt van ons. Hoor naar het gebed van uw dochter: zij heeft geen kinderen, terwijl al uw andere schepselen ze wel hebben. Sta ook mij dit geluk toe.'

Imana was ontroerd: 'Ik ben bereid,' zo zei hij, 'je te geven wat je vraagt, maar kun je het geheim bewaren?'

De vrouw beloofde dat ze het nooit zou prijsgeven. Daarop nam Imana klei die hij nat maakte met speeksel; hij kneedde de klei en gaf er de vorm aan van een klein menselijk wezen. Dat overhandigde hij aan de vrouw.

'Neem dit mee,' zei hij, 'dit is het kind dat Imana met eigen handen en mond heeft gevormd; bewaar het in je pot die je negen maanden lang elke ochtend en avond met melk vult. Als de ledematen voldoende tot ontwikkeling zijn ge-komen, mag je het eruit halen. Het zal jouw kind zijn. Maar geef nooit mijn geheim prijs, als je het kind niet wilt verliezen.'

(33)
(34)

zien. De man was geweldig blij, hij feliciteerde zijn vrouw en overlaadde haar met geschenken13. De naam die het kind kreeg weten wij niet meer. We

noe-men het Kigwa, omdat het uit de hemel viel.

Het kind van Imana groeide voorspoedig en kwam op een leeftijd waarop het gespeend moest worden. Daarna bereidde zijn moeder opnieuw een cadeau van mede, melk, boter en nog andere dingen waarmee ze naar Imana de Hemelkoning ging om een tweede kind aan hem te vragen.

Imana stemde er in toe onder dezelfde voorwaarden. Weer kneedde hij van klei en speeksel de vorm van een kinderlichaam. Nyirakigwa14 nam het mee

naar huis en legde het in melk die zij elke dag ververste. Na negen maanden begon het kind te kreunen en te huilen en haalde de moeder het uit de pot. Ze ging in bed liggen en vertelde haar man dat ze weer een kind had gekregen. De man was blij en overlaadde zijn vrouw met tal van geschenken. Het kind werd Lututsi genoemd. Hij is de vader van de Bega, terwijl Kigwa de vader is van de Banyiginya, het volk dat Rwanda zijn koning geeft.

Toen Lututsi gespeend was, ging Nyirakigwa nog een keer naar Imana met geschenken.

'Imana,' zei ze, 'u hebt mij twee zonen gegeven, maar ik heb nog geen doch-ter. Cl bent zo goed en edelmoedig, wilt u mij een dochter geven?'

Imana wees haar verzoek niet af. Hij vormde het lichaam van een meisje en gaf dat aan Nyirakigwa die het mee naar huis nam. Ze legde het in melk die ze twee maal daags ververste. Toen het kind volgroeid was, waarschuwde de moeder haar man dat ze op het punt stond te bevallen. Vlug ging de vader naar buiten om hout te zoeken en groenten voor het huishouden. Intussen haalde de moeder vlug het kind uit de pot, waste het en zoogde het. Toen de man terugkwam, liet ze hem het kind zien. Het was een meisje, dat Nyiraba-tutsi werd genoemd.

Jaren gingen voorbij. De kinderen groeiden op. Ze overtroffen iedereen in hun omgeving in verstand en schoonheid. Het waren Imana's kinderen. Kigwa en Lututsi gingen met hun vader mee op jacht en hun pijlen en lansen troffen altijd doel. Ze kwamen altijd met rijke buit van de jacht terug.

Hun zusje Nyirabatutsi bleef thuis bij haar moeder. Ze maakte de mooiste matten en vlocht de mooiste manden van alle meisjes van haar leeftijd. Niemand maakte zulke lekkere boter als zij. Iedereen bewonderde haar en prees de gelukkige ouders.

Nyirakigwa had een zuster die net als zij geen kinderen kon krijgen. Ze was jaloers op Nyirakigwa die tot drie maal toe moeder was geworden, maar wat haar vooral intrigeerde was dat zij vóór de geboorte van de kinderen helemaal niets bijzonders had opgemerkt aan haar zuster. Ze vermoedde dat er een geheim achter zat en dat wilde ze tot elke prijs te weten komen. Ze spaarde geen attenties of cadeaus, maar het was allemaal tevergeefs: Nyirakigwa hield haar belofte en zei dat zij haar kinderen niet anders had gekregen dan alle an-dere moeders.

Op een dag echter dronken de beide zusters samen pombe en Nyirakigwa werd dronken en in haar dronken toestand verloor ze alle voorzichtigheid uit het oog.

(35)

lang met je vragen over mijn kinderen. Vandaag zal ik je de waarheid vertel-len. Ik zal je mijn geheim verklappen.

Toen ik geen kinderen had, was ik diep bedroefd. Op een dag ben ik ze aan Imana gaan vragen en mijn gebed werd verhoord. Drie maal ben ik naar hem toegegaan en drie maal heeft hij mijn gebed verhoord. Hij nam aarde die hij met speeksel bevochtigde en kneedde. Zo maakte hij een kinderlichaam dat hij mij gaf. Ik deed die vorm in een pot waarin ik 's morgens en 's avonds melk goot. Toen het kind volgroeid was en ik het uit zijn bad haalde, vertelde ik mijn man en de buren dat ik een kind had gekregen, want Imana had mij ver-boden het geheim te verraden.'

Ze praatten nog tot diep in de nacht en sliepen daarna in, zij aan zij.

Mog voor het aanbreken van de volgende morgen namen Kigwa en Lututsi hun wapens en gingen met hun vader het bos in. Ze lieten hun moeder en tan-te slapen. Nyirakigwa's zustan-ter werd al gauw wakker. Zonder afscheid tan-te nemen van haar zuster ging ze vastbesloten naar huis. Ze groette alleen haar nichtje dat bij het gesprek van de vorige avond aanwezig was geweest. Ze had haast, ze wilde zo vlug mogelijk een geschenk maken en Imana om kinderen gaan vragen.

Toen Nyirakigwa eindelijk wakker werd was ze verbaasd dat haar zuster zo snel was weggegaan. Ze vroeg aan Nyirabatutsi waarom ze niet was gebleven. Het meisje antwoordde:

'Mama, ze ging een cadeau maken om daarmee vandaag nog naar Imana te gaan.'

Toen herinnerde de moeder zich haar loslippigheid van de vorige avond. Ze huilde en krabde haar gezicht open met haar nagels.

'Ik heb mijn kinderen gedood,' zei ze, 'ik heb Imana beledigd. Ik heb mijn kin-deren gedood.'

Waanzinnig van verdriet rende ze naar haar zuster:

'Kind van mijn moeder, ik heb een grote zonde begaan. Ik heb het geheim van Imana verraden, ik heb mijn kinderen gedood.'

'Jouw fout en jouw verdriet zijn jouw zaak. Ik ben blij dat ik je geheim weet. Ik ga nu zelf ook kinderen vragen aan Imana en hij zal ze mij geven.'

'Zusje, kind van mijn moeder, doe dat niet, zeg niet tegen Imana dat ik hem verraden heb.'

^Waarom zou ik niet gaan?'

'Denk je dat Imana je zal verhoren als hij zich ergert? Mijn fout is toch ook de jouwe? Laat mij eerst gaan en als hij onze woorden van vannacht niet heeft gehoord, dan ga jij daarna.'

Dat werd afgesproken.

Nyirakigwa ging met een geschenk naar Imana, de Hemelkoning.

Hij was woedend. Ze durfde niet dichterbij te komen. Imana riep haar. Ze kwam naar voren en klapte in haar handen.

(36)

Intussen waren Kigwa en Lututsi thuisgekomen van de jacht. Ze zagen hun zusje zitten op een mat voor het huis, begroetten haar en gingen naast haar zitten. Nyirabatutsi zag dat ze treurig waren en dat deed haar verdriet. Ze pro-beerde hen wat op te vrolijken, ze streelde hen, veegde het zweet van hun ge-zicht af en streek hun haar glad. Ze vroeg hoe het met de jacht was gegaan en waarom ze zo vroeg waren teruggekomen.

Kigwa en Lututsi vertelden haar in 't kort dat de jacht vermoeiend was ge-weest; de dieren waren ervandoor gegaan als ze er aan kwamen, zij waren niet in staat geweest ze achterna te gaan en waren daarom nu zonder buit thuisge-komen.

Op hun beurt vroegen zij waar hun moeder was en Nyirabatutsi vertelde wat er allemaal gebeurd was sinds de noodlottige konversatie van de vorige avond. Ze waren in tranen:

'Imana zal ons straffen. Wat moet er van ons worden?'

Terwijl ze daar zo zaten te praten kwam hun moeder eraan. Ze hielden zich in, ze verborgen hun gevoelens en hun tranen voor haar. Nyirakigwa was ver-baasd haar zonen te zien.

'Wat,' zei ze, 'zijn jullie al terug? Jullie hebben toch wel een goede jacht gehad?'

'De dieren zijn schuw geworden, ze vluchtten als wij eraan kwamen en wij hadden geen kracht in onze benen om ze te achtervolgen. Vader had er geen moeite mee en we verloren hem uit het oog toen hij alleen achter de antilopen aan ging. Het was niet zoals anders. Onze benen lieten ons in de steek en ons lichaam reageerde zo traag. We sleepten ons voort met grote moeite, we wa-ren buiten adem, het klamme zweet stroomde ons uit de poriën en inwendig stierven we van dorst. Er rustte een noodlot op ons.'

'Rust maar goed uit, kinderen, moge Imana jullie genadig zijn.'

Ze schonk melk voor ze in die ze gretig opdronken. Daarna voelden zij zich wat beter. Nyirakigwa liep naar binnen om de kruik weg te zetten. Op datzelf-de ogenblik was er een geweldig lawaai te horen. De grond schuddatzelf-de. Het moment van de vergelding was gekomen. De moeder kwam naar buiten en zag de mat, waarop haar drie kinderen zaten, heen en weer schommelen en in de grond wegzinken. Ze had nog geen drie stappen gedaan toen de kinderen-al verdwenen waren: boven hun hoofden was de grond weer hard geworden. De moeder huilde, ze huilde hard en lang. Ze ging liggen op de plek waar haar kinderen verdwenen waren en bleef daar liggen, de hele avond en de hele nacht. Ze huilde en weeklaagde:

'Wat heb ik met mijn kinderen gedaan, ongelukkige moeder die ik ben? Ik heb mijn kinderen verloren, ze zijn vertrokken naar het land van zwoegen en lijden. Imana heeft me wel gestraft voor mijn zonde. Wat moet er van mij wor-den zonder mijn kinderen? Waarom mocht ik niet met hen mee? Waarom zijn zij in mijn plaats gestraft? Mijn kinderen, ik ben de schuldige. Jullie, arme on-schuldigen, moeten boeten in mijn plaats. Wat gebeurt er met jullie daar in het benedenland? Hebben jullie er koeien gevonden en vogels? Zijn er bana-nen en groenten? Imana heeft alle goede dingen aan de hemel gegeven. Daar beneden, heeft hij mij verteld, is het ellende, honger, dorst, hard werken. Oh, mijn kinderen, ik, jullie moeder, heb jullie gedood.'

(37)

En ze huilde maar.

Ze huilde nog steeds toen de volgende dag haar zuster bij haar kwam, die benieuwd was naar het antwoord van Imana. Ze zag Nyirakigwa liggen wee-klagen en ze begreep dat haar een groot ongeluk was overkomen. Ze had diep medelijden met haar zuster, maar Nyirakigwa ging hard tegen haar te keer: 'Vervloekte, jij hebt mij verleid. Moge je schoot onvruchtbaar blijven en je armen nooit een kind dragen.'

'Dochter van mijn moeder, waarom beledig je mij? Het is waar dat ik de oorzaak van je zonde ben, maar word ik niet ook getroffen door jouw straf? Jij hebt kinderen gehad, jij bent gelukkig geweest. Vandaag, nu ze er niet meer zijn, ben je ongelukkig en beween je hen. Maar ik, ben ik ooit één dag geluk-kig geweest? En zal ik het ooit zijn? Ik heb nooit kinderen gehad en er is geen hoop dat ik ze ooit zal krijgen. Dochter van mijn moeder, Imana is goed, hij straft en vergeeft. Ga naar hem toe, ik zal met je meegaan en onze gebeden zullen hem milder stemmen.'

Samen gingen ze op weg, allebei met een geschenk. Imana verstootte hen niet, hij liet ze hun verhaal vertellen en leek er door bewogen. Hij beloofde zich over de kinderen te ontfermen en hun lot te verbeteren. Hij stond de moeder zelfs toe hen van tijd tot tijd te zien door een spleet in het hemelge-welf. Al wat zij voor hen zou vragen zou hij hun geven. Hij voegde eraan toe dat ze op een dag weer in genade zouden worden aangenomen, zodat ze in de hemel terug konden komen als ze hem, Imana, tenminste niet zouden verge-ten.

Op deze belofte berust de gewoonte in Rwanda om de koningen niet te begra-ven. Na hun dood wordt het lijk opgebaard in de hut op een mat die rust op enkele dwarslatten die zijn vastgezet op de pijlers van het huis. Onder de mat wordt een vuur aangelegd van geurig hout. Het lijk droogt uit. De eerste worm is er het teken van dat de muzima (geest) van de koning zijn ballingschap heeft beëindigd. Dan wordt de hut verbrand en het vuur wordt net zo lang on-derhouden totdat er niets meer over is. De koning is naar de hemel terug-gekeerd.

Wij, Batutsi, zijn de kinderen van Imana, het was onze voorvader die uit de hemel kwam. Imana heeft ons een tijdlang gestraft, maar hij heeft ons verge-ving beloofd. De Bahutu en de Batwa waren vóór ons uit de hemel wegge-jaagd en Imana heeft geweigerd hun vergeving te schenken. Als zij het van-daag de dag een beetje goed hebben, dan is dat dankzij ons. De koning en de Batutsi vormen het hart van het land. Als de Bahutu ons zouden verjagen, dan zouden ze al hun welvaart verliezen en Imana zou hen straffen.

Kigwa, zijn broer en zijn zusje vielen door het hemelgewelf, ze kwamen langs de sterren en daalden, daalden steeds meer. Ze vielen neer in Buganza, naast de Kagera, op een heuvel tegenover de Karagwe. Verjaagd uit het paradijs hadden ze de grootste moeite om te wennen aan het leven op aarde. Ze vonden er geen van de planten of dieren die ze in de hemel altijd aten. Ze hadden bijvoorbeeld geen koeien of geiten, geen vogels, geen graan. Ze had-den ook geen snoeimes, geen gewoon mes, geen hak, geen lans of pijl. Van alles wat ze in de hemel bezaten, hadden ze niets kunnen meenemen, zo plot-seling was hun val geweest. Daar zaten ze dan verlaten te huilen. Ze hadden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN