• No results found

Stroomdalgraslanden op de Maasdijken: een beheersvisie voor het Maasdijkenplan

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Stroomdalgraslanden op de Maasdijken: een beheersvisie voor het Maasdijkenplan"

Copied!
80
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

TEL. 021558 18 14

Stroomdalgraslanden op de Maasdijken

Een

beheersvisie voor

het

Maasdijkenplan

(2)
(3)

Een beheersvisie voor het Maasdijkenplan.

Instituut voor Natuurbehoud

Kliniekstraat 25

1070 Brussel

Rapport IN 99.11

Kris Van Looy

&

Geert De

Blust

(4)
(5)

Tekst: Kris Van Looy & Geert De Blust Eindredactie: Geert De Blust

Illustraties: B. Graatsma, uit KNNV-mededeling nr. 165. Droge stroomdalgraslanden langs de Maas. J. Heimans uit de Geïllustreerde flora van Nederland van E. Heimans, H.W.

Heinsius en Jac.P.Thijsse. Lay-out: Kris Van Looy

Wijze van citeren: Van Looy, K. & De Blust, G. 1999. Stroomdalgraslanden op de

(6)
(7)

Stroomdalgraslanden op de Maasdijken

I.

Een beheersvisie voor de Maasdijken

_ _ _ _

_

_

_

_

_ _ _ _ _ _ _ _ _

5

IJ. De winterdijken in de Maasvallei

7

ll.l. De landschappelijke betekenis van de dijken 7

II.2. De ecologische betekenis van de dijken 7

JIJ.

De vegetatie van de Maasdijken

11

111. 1. Droge stroomdalgraslanden langs de Maas 11

III.l.l. Stroomdalgraslanden op de dijken ll

lil .1.2. Aanduiding aandachtsoorten 13

III.I.3. Evolutie van de stroomdalgraslanden op de Maasdijken 14

III.l.4. Beheersvormen en vegetaties 16

111.2 Typering van de dijkgraslanden 17

III.2.1. Typologie 17

III.2.2. Vegetatietype en beheer 21

1II.3 Dijkbeheer en stroomdalsoorten 26

I

V.

Evaluatie

van

het onderzoeksproject

27

IV.I. Proefopzet trajectbeheer 27

IV.2. Evaluatie vegetatietypes 27

1Y.2.1. Beheersvorm l: niets doen 28

IV .2.2. Beheersvorm 2: 1 x maaien 31

IV.2.3. Beheersvorm 3: 2x maaien 33

IV.2.4. Algemene evaluatie beheersvormen 35

IV.3. Algemene besluiten _ _ _ __ _ _ _ _ _ __ _ _ _ _ _ __ _ _ _ _ 35

r:

Beheersvisie

37

\" .l. Beheersdoelstellingen 37 \".2. Inrichtings-en beheersaspecten 37 \·.~.1. Realisatie Maasdijkenplan _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ _ __ _ _ 37 \'.:?.2. Ligging en hoogte 38 \'.::?.3. Randvoorwaarden 39

\' .::? . ..\. Behoud van stroomdalsoorten in de Maasvallei 40 \".3. Beheersprincipes - - -- - - - -- - - 42 \'.3.1. Algemene beheersprincipes 42 \'.3.2. Bemesting en voedselrijkdom 43 \'.3.3. Maaien en afvoeren 43 \'.3.4. Begrazing 44

J

/

iBeheersplan

.

_

______

____

______

____

__

_____________________

__

45

VI.l. Doeltypes, vegetatietypes en beheer 45

Yl.l.l. Doeltypes afgeleid uit aaandachtsoorten 45

Yl.1.2. Vegetatietypes en beheer 46

VI.2. Beheersvorm 47

VI.3. Beheersplan 1999-2002 _____________________________________ 48

V1.4. Aanvullend beheer 54

(8)
(9)

I.

Een beheersvisie voor de Maasdijken

Het beheer van de winterdijken van de Grensmaas kan een belangrijke bijdrage leveren aan het behoud van stroomdalsoorten in de Maasvallei. Traditioneel ontwikkelden de droge stroomdalgraslanden zich optimaal op de dijken, dankzij het aanwezige microklimaat, de kalkrijke rivierafzettingen en het extensieve beheer op de dijklichamen. Met de realisatie van het Maasdijkenplan, komt een aaneengesloten lint van zo'n 48 km dijken in beheer van de Afdeling Maas en Albertkanaal. Het Instituut voor Natuurbehoud werd gevraagd om een beheersplan op te maken. Het behoud van stroomdalsoorten staat vooraan in de uittekening van het te voeren beheer. Doelstelling van de dijkbeheersvisie is uitgaande van de aanwezige flora en fauna en rekening houdende met waterbouwkundige beperkingen een aangepast beheer voor te stellen. Deze keuze wordt mee bepaald door het gebruik van aangrenzende terreinen, de landschappelijke context en de functie van de waterloop (Claus & Janssens, in Press).

De richtlijnen voor het dijkbeheersplan zijn elk jaar dezelfde, de beheersvisie hoeft dus slechts éénrnalig opgemaakt te worden. Voor basisprincipes over inrichting en beheer van waterkerende elementen zoals winterdijken, verwijzen we naar het Vademecum

Natuuttechniek inrichting en beheer van waterlopen (Claus & Janssens, 1994). Een handboek voor bermbeheer met algemene en vegetatietechnische beheersaspecten is tevens voorhanden met het boek "Werk aan de Berm" (Zwaenepoel 1998). Dit handboek geldt als de basis voor het bermbeheer van gemeenten en andere overheidsdiensten. De uitwerking van een

beheersvisie voor de winterdijken van de Grensmaas, moet dan ook een specifieke meerwaarde bieden ten opzichte van de voormelde werken. Met name is hier een beheer uitgewerkt waarvan de stroomdalgraslanden en meerbepaald een aantal specifieke stroomdalsoorten van de Grensmaas zullen kunnen profiteren.

Het beheer van de winterdijken kadert binnen het Maasdijkenplan en heeft sterke raakvlakken met het project Levende Grensmaas. De uitvoering van het Maasdijkenplan brengt een groot gebied van dijken en overschotgronden in beheer, een aaneengesloten groengebied doorheen de volledige Grensmaasvallei dat als structuurdrager en ecologische verbindingsas in het landschap aanwezig is.

Deze beheersvisie is het resultaat van een meerjarig onderzoeksproject op de winterdijken van de Grensmaas. Aandachtsoorten voor het beheer werden aangeduid vanuit de

argumentatie van de natuurwaarde van stroomdalgraslanden op dijken. Het zijn tevens soorten die specifiek gebruik maken van de dijken als verbindingslint doorheen de

Maasvallei. De aandachtsoorten worden gevolgd doorheen het onderzoeksproject. Ze vormen de leidraad voor het te voeren beheer.

De hier voorgestelde beheersvisie gaat uit van een analyse van de vegetaties van de Maasdijken. Op basis van het voorkomen van stroomdalsoorten worden doeltypes

vastgesteld. De doeltypes zijn verschillende types van stroomdalgrasland, zoals ze binnen de Europese beschermingscontext van de Habitatrichtlijn zijn opgenomen. "Stroomdalgrasland" is hier ruim opgevat, zodat er ook struweel, ruigten en korte grazige vegetaties zijn in

(10)
(11)

11.

De winterdijken in de Maasvallei

11.1. De landschappelijke betekenis van de dijken

De dijken maken een belangrijk onderdeel uit van het rivierlandschap. De dijken en

constructies die getuigen van het menselijk ingrijpen in het riviersysteem, hebben een grote weerslag op het landschap en een waarde naar de beleving van de dijkentraditie en de ingebruikname van het riviergebied. De traditie van dijkenaanleg dateert van de Romeinse periode en was tot halfweg deze eeuw gericht op stroomwerende dijken, aangelegd rond de dorpskernen. Zo resten er nog enkele dijken dwars op de stroomrichting als getuigen van deze historiek (Genootsdijk, Pastoorsdijk). Juist omwille van deze positie in het riviergebied vormen de dijken ook een specifieke natuurwaarde in het geheel van het rivierlandschap. Natuurvriendelijk dijkbeheer moet dan ook een bescherming betekenen van zowel de ecologische als de landschappelijke waarde.

De j}faasdijken als fietsroute

De Afaasdijkrn vormen met enkel een landschappelijk lmt d(lorheen de volledzge

21-faas,•al/ez. Dankzij de dzenstlvegen op de dijken outstaat ook een unieke fietsroute door het gebied Met de fiets kan je vanop de dijken het landschap van de J.\laasvalle1 en de natuw-waard~ van de dijken ;;elf optimaa/rerkennen. Anderzijds is het dijkfiet<;pad opgenomen m het grensoverschrijdendfietsroutenetwerk van het Regionaal Lundschap Kernpen en Maasland. lvfet de ciftakkingen naar de voetveren over de Afaus ontstaat

bovendien een buztenge·wone formule om het Grensmaasgebied te beleven. De

Vederlandse .'vfaasdorpenroute slwt naad/oo aan bij hel V7aamse routenetwerk dat de

Afaasvalle1 en het Kempisch plateau als één geheellaten ontdekken

11.2. De ecologische betekenis van de dijken

In de huidige situatie vormen de droge stroomdalgraslanden de belangrijkste natuurwaarde van de Grensmaasvallei (Stubben 1985, Berten 1990, Hermy 1993). Ze zijn overwegend op de dijken aanwezig. Kenmerkend voor deze stroomdalgraslanden zijn de Midden- en Zuid-Europese stroomdalsoorten die in onze streken in hun verspreiding beperkt blijven tot de valleien van de grote rivieren. Het zijn kensoorten van de plantengemeenschappen van kalkrijke, droge (zandige) graslanden (Koelerio-Corynephoretea en Festuco-Brometea-klassen) die warme zuidhellingen verkiezen. Omwille van de uitzonderlijke waarde van deze stroomdalgraslanden in de Maasvallei, werden ze opgenomen in de EU-Habitatrichtlijn (Anselin & Kuijken 1996).

(12)

netwerk van dijken zorgt tevens voor een functionele verbindingsroute, als ecologische infrastructuur in het landschap. De dijken zijn van groot belang als fourageergebied omwille van de bloemenrijkdom; insecten die in de Maasvallei hun waardplanten overwegend op dijklichamen en bermen aantreffen zijn bv. het Bruin blauwtje, de Koninginnepage, de Oliekever en de Knautia-bij.

Het belang van de dijken voor de instandhouding van fauna en flora van de

Maasuiterwaarden is sterk toegenomen met de recente ontwikkelingen in de open ruimte, met name de ontgrinding en de landbouwintensivering (Hermy & Kuijken 1989, Kuijken &

(13)

Biologische waarderingskaart

voor Vlaanderen

~

.

. Biologisch waardevol Biologisch zeer waardevol

(14)
(15)

111. De vegetatie van de Maasdijken

111. 1. Droge stroomdalgraslanden langs de Maas

De Maasvallei is reeds vanaf de eerste nederzettingsperiaden als landbouwgebied ontgonnen. Echt natuurlijke biotopen komen momenteel nog slechts beperkt voor: de rivierbedding met zijn grindbanken. Voor het huidige natuurbehoud zijn in de uiterwaarden wel grote

natuurwaarden ontwikkeld dankzij de uitzonderlijke milieufactoren (kalkrijkdom en overstromingsinvloed). Het meest soortenrijk zijn de zon-geëxposeerde, onbemeste graasweiden en hooilanden.

111.1.1. Stroomdalgraslanden op de dijken

Typische stroomdalsoorten in de Maasvallei zijn, met uitzondering van enkele

natuurontwikkelingsterreinen, grotendeels gebonden aan de dijken in het gebied. Vele stroomdalsoorten zijn gebonden aan het microklimaat van dijken. Beemdkroon en Kleine ratelaar bv. verkiezen de droge, zandige profielen van de dijk waar geen langdurige

overstroming optreedt. Vandaar dat ze vaak beperkt blijven tot de dijkkruin, wat duidelijk te zien is op de winterdijk van Vucht en Koningssteen.

Tabel III.l, gebaseerd op het vegetatie-onderzoek van de Maasvallei (Van Looy & De Blust 1998), geeft de soorten die in de huidige situatie min of meer gebonden zijn aan de specifieke milieu-omstandigheden en structuurrijkdom van de winterdijken.

Tabel IJ!. I Plantensoorten van de winterdijken in de Maasvallei

Bosranden en Stroomdalgraslanden struwelen

Wegedoom Ruige leeuwentand

Wilde kardinaalsmuts Wilde maiJolein Borstelkrans Kleine pimpernel Hemelsleutel Bèemdkroon Donderkruid Veldsalie

Pijpbloem Kattendoom

Gewone agrimonie Geel walstro Echte valeriaan Kleine bevernel Brandpastinaak Echte kruisdistel Smalbladig kruiskruid Ruige weegbree Schermhavikskruid Knolsteenbreek Stijf havikskrmd Kleine ratelaar Heksenmelk Gewone vogelmelk Kruisbladwalstro Grote bevernel Spaanse zuring Kleine leeuwenklauw

3U~

~

Herfsttijloos Gulden sleutelbloem Rapunzelklokje Groot streepzaad

De reeds aangegeven evolutie van landbouwintensivering, grindwinning en dijkverzwaring resulteert in een sterke afname van de kenmerkende stroomdalsoorten. Tabel III.2 geeft de

(16)

Vanderlee 1993, en de plantensoorten die vóór 1972 in meerdere uurhokken van de

Maasvallei voorkwamen (gebaseerd op de oude plantenatlas, Limburgse Flora-atlas (Berten 1993) en flower-databank).

Tabel 111.2 Soorten van droge stroomdalgraslanden die verdwenen* of sterk bedreigd zijn

Bosranden, struwelen Vi!Ï:roos* ---- - --Wegedoorn Hernelsleutel Torenkruid"' Borstelkrans Herfsttijloos Geoorde zunng* Kleine ruit* Wilde kardinaalsmuts Pijpbloem

Stroomdalgraslanden Voorjaarszegge Voorjaarsganzerik Bevertjes+ Harige ratelaar* Grote tijm Vierzadige wikke Kalketrip* Sikkelklaver Triprr::.adam Grote centaurie* Blauv. walstro* Behaard breukkruid* Knolbeemdgras Kaal breukkruid

Grootbloemcentaurie.

Kalketrip.

Soorten die enkel nog op winterdijken te vinden zijn, worden in hun voorkomen bedreigd

door dijkverzwaringswerken en slecht beheer. De natuurwaarde van deze relicten in het gebied is zeer groot. Onderzoek in de huidige natuurontwikkelingsterreinen toonde dit aspect

reeds duidelijk aan (Van Looy & Korstjens 1997). Herkolonisatie en kolonisatie van

natuurterreinen vanaf de winterdijken zal een belangrijk element vormen voor de

natuurontwikkeling in het gebied. Typische soorten voor de stroomdalgraslanden langs de ri\·ier zijn voor hun verspreiding aangewezen op plaatselijke restpopulaties op dijken. Zo

'' crd bij de inventarisatie van het natuurterrein van Kerkeweerd (Stokkem) na de n\wst rom ing van 1995 vastgesteld dat van op de aanliggende dijk een aantal

~trPllmdalsoorten het gebied koloniseerden; het ging met name om Blaassilene, Geel walstro,

lkcmJI-:roon. Gulden sleutelbloem en Kleine pimpernel.

De hL· langrijkste bedreigingen voor dijkflora in de lage landen vormen afgravingen,

intensie\ er landbouwbeheer en het ontbreken van beheer (Sykora & Liebrand 1987, Jongman JlJlJ2 ). Ik stroomdalgraslanden op de Maasdijken vertonen een zeer sterke achteruitgang in

de rect:nte periode (Van Dijk e.a. 1984). Zonder natuurtechnisch beheer van de dijken, gaat

de stroomdalflora onherroepelijk verloren. De bescherming van de relicten van deze SLlnnenrijke graslanden is dan ook van zeer groot belang.

\Ve besluiten met een overzicht van de elementen van slecht beheer die de

stroomdalgraslanden sterk deden achteruitgaan (Sykora & Liebrand 1987): - bemesting (met alle typen mest);

- geen beheer (met een soortenarme ruigte als gevolg); -maaien of klepelen zonder afvoer;

-overbegrazing met schapen of vee;

- gebruik van onkruidverdelgingsmiddelen;

(17)

111.1.2. Aanduiding aandachtsoorten

Van de stroomdalsoorten werd een aantal soorten weerhouden als aandachtsoorten. Het zijn soorten die wat hun verspreiding in de Maasvallei betreft, sterk gebonden zijn aan de

winterdijken. Voorts worden ze verondersteld typerend te zijn voor stroomdalgraslanden van

de Maas en kunnen ze geanalyseerd worden naar hun specifieke beheersvoorkeur.

Voor een aantal stroomdalsoorten is deze analyse niet meer mogelijk, gezien het te beperkte voorkomen. Het gaat om Herfsttijloos, Voorjaarsganzerik, Bevertjes, Knolbeemdgras, Harige

ratelaar, Grote tijm, KarwijvarkenskerveL

Tabel 111.3 Aandachtsoorten voor het dijkbeheer

Aandachtsoorten

- --

-

-

-

-

-·-

·

-

--Heksenmelk

Rapw1zelklokje

Rwge leeuwentand Wilde marjolein

Kleme pimpernel

Beemdkroon Kattendoom Geel walstro Kleine bevernel Echte kruisdistel Ruige weegbree Knolsteenbreek Kleme ratelaar Gewone ogelmelk

Grote bevernel

Groot streepzaad

Gulden sleutelbloem

Een aantal soorten die gebonden zijn aan overstromingen voor de verbreiding en vestiging, is sterk teruggedrongen door het gebrek aan contact tussen de rivier en het

winterbed. Zo zijn Engelse alant en Veldsalie,

kenmerkende soorten van overstromingsgraslanden, door de aanwezigheid van hoge zomerdijken teruggedrongen tot de oevers de rivier. De diasporen (respectievelijk

wortelstokken en zaden) geraken niet tot over de

zomerdijken. Omwille van het ontbreken van dynamisch

overstromingsgrasland, treffen we deze soorten dus niet

meer in het winterbed aan.

De lijst van aandachtsoorten, Tabel III.3 is gebaseerd op de

beschrijving van kenmerkende soorten van de

dijkgraslanden van de Maas (Allemeersch 1993, Berten

1993, Zwaenepoel 1997) en de eigen

(18)

111.1.3. Evolutie van de stroomdalgraslanden op de Maasdijken

De achteruitgang van de stroomdalgraslanden langs de Maas in de periode 1950-1980 werd reeds uitvoerig beschreven en gedocumenteerd (Van Dijk e.a. 1984). In de recente periode ging deze tendens door, zo mogelijk met een nog grotere snelheid. Verschillende rapporten en adviezen hadden deze problematiek als thema (Daelemans 1982, Rutten 1989, Hermy & Kuijken 1989, Kuijken en Paelinckx 1990, De Blust 1994).

Bij een inventarisatie van de vegetatie op de winterdijken in 1995 werden 34 dijktrajecten onderscheiden met gemiddelde lengte van lOOOm. De vegetatie werd bekeken naar structuur en diversiteit. Hierbij werd steeds het verband met het beheer gelegd. Deze analyse werd herhaald in 1998, zodat een vergelijking mogelijk is. De vergelijking tussen de inventarisaties gebeurde aan de hand van de aanwezigheid van aandachtsoorten. De soortenrijkdom werd dus afgeleid uit de aanwezigheid van stroomdalsoorten. De trajecten waar minstens 5 aandachtsoorten voorkwamen werden als soortenrijk beschouwd. Uit deze inventarisatie werd duidelijk welke beheersvormen de waardevolle vegetaties in stand houden (zie tevens Allemeersch 1993, Peters & Van Looy 1997).

(19)

"' ~ ''-~··~!' .--:.-flàn.;!lhtld! .. ~~~,flly0•:-.1 :'!..-••. ~-.. ' ••. '.; .··-.-~'-''X:<iiff , . •• ,Hviu'\ ''· J ~ ~- \..- '' Stroomdalgraslanden op Maasdijken

Soortenrijke dijktrajecten 1998 Soortenrijke dijktrajecten 1995 Overige dijktrajecten

(20)

111.1.4. Beheersvormen en vegetaties

Het traditionele beheer van de dijken in het Grensmaasgebied is overwegend een begrazing. Op een aantal plaatsen werd ook struweel-en bosontwikkeling op de dijken toegelaten. Zowel in de graslanden als in de struwelen en beboste dijken ontwikkelden

karakteristieke natuurwaarden omwille van de uitzonderlijke milieu-omstandigheden en

het extensieve beheer. De kenmerkende soorten voor de Maasvallei wisten veelal te

profiteren van de variatie in milieu- en beheerskenmerken op de dijken. Talloze studies in België en Nederland richtten zich specifiek op de vegetaties van dijken langs rivieren

(Neijenhuis 1968, Van Dijk e.a. 1984, Stubben 1985, Sykora & Liebrand 1987, Sykora e.a. 1988, Van der Laan & Roetman 1988, Van Dijk 1990, Van de Steeg 1992, Van der Zee 1992, Allemeersch 1993). De relatie tussen de vegetatie en de inrichting en beheer vormde

meestal het vertrekpunt voor deze studies.

Het traditionele dijkbeheer met beweiding heeft gezorgd voor de ontwikkeling van

soortenrijke dijkgraslanden. Grazers zorgen enerzijds voor een voldoende openheid van de

zode om vestiging van soorten toe te laten en anderzijds ontstaat met de begrazing een

variatie in de vegetatiestructuur. Typische soorten van beweiding zijn weergegeven in

Tabel III.4. Het zijn doomdragende of slechtsmakende soorten of ook laagblijvende

soorten (rozetplanten) die een graasbeheer kunnen weerstaan en profiteren van de

verminderde concurrentiekracht van sterke grassen en kruiden. Zuiver hooiland komt nog

weinig voor in het uiterwaardgebied. Exclusieve hooilandsoorten zijn misschien moeilijk te onderscheiden, wel kan de abundantie van bepaalde soorten sterk bevorderd worden door een specifiek maaibeheer. De omschakeling in het landbouwbeheer naar steeds vroeger maaien is echter nefast gebleken voor de meeste soorten omdat vanaf mei of zelfs nog vroeger al heel wat interessante soorten bloeien. Diverse soorten hebben de tweede helft van juni nodig om hun levenscyclus te voltooien; bv. Grote bevernel, Beemdkroon, Karwijvarkenskervel en Geoorde zuring. De twee laatstgenoemde soorten verdwenen het afgelopen decennium uit de Maasvallei, tesamen met het traditionele maaibeheer. Laat maaien betekent dat het langer zal duren eer in augustus weer bloei kan optreden. Dit is een probleem voor de zomerbloeiers zoals Echt bitterkruid, Wilde peen, Rapunzelklokje, Vertakte leeuwentand en Kleine bevernel. Voor deze soorten is het goed de tweede snede zo laat mogelijk te laten plaatsvinden of de eerste snede achterwege te laten.

Tabeflll.4 Kensoorten van de beheersvormen

Rï...Jgè \\ t~f· r~e

1\...!lf..! IÇ U\\ è• t:a!1è \\ '!de :ic:-:or~ · 7:cht '~~kruid Gror.: t:J. ~~g--as RcJ~ o~e;troo5: Grotetijm Zacht vetkruid

Op de plaatsen met een te intensiefbeheer komen door Engels raaigras gedomineerde

vegetaties voor. Een hoge bedekking van Engels raaigras is noch voor de soortenrijkdom,

noch voor de stevigheid en de erosieweerstand, noch voor het bloeiaspect, noch voor de natuurbehoudswaarde positief. Daarom kunnen we best streven naar een meer gevarieerde vegetatie. Hoge bedekkingen van Engels raaigras wijzen meestal op een sterke antropogene invloed (inzaaien, bemesten, betreden, ... ). Onder een normaal hooibeheer zonder

(21)

111.2

Typering van de dijkgraslanden

111.2.1. Typologie

Voor de dijkgraslanden werd een typering opgesteld, aan de hand van 85 opnamen van

dijkgraslanden over verschillende jaren ( 1995-1998) onder verschillende beheersvorm en.

De typering van de dijkvegetaties gebeurde vanuit opnamen die zowel binnen als buiten de

onderzoeksplots van het pilootproject gelegen zijn. De opnames van de onderzoeksplots

voor de begin-en eindsituatie van het pilootproject (1995 en 1998 respectievelijk) werden

binnen deze analyse opgenomen zodat de evaluatie van het onderzoeksproject vanuit de hier opgestelde typering kan gebeuren.

In de Maasvallei zijn dijkgraslanden onder verschillende beheersvormen aanwezig. In de

analyse naar het graslandbeheer werden de opnamen van boom- en struweelvegetaties

weggelaten. Vermits een graslandbeheer noodzakelijk is op het overgrote deel van de

Maasdijken, werd een gedetailleerde inventarisatie van deze vegetaties uitgevoerd. 85

opnamen werden gebruikt om de graslanden op de dijken te classificeren. Voor de

classificatie werd het Twinspan-programma binnen de Tutboveg-programmatuur

(Hennekens 1995) gebruikt. Een opnametabel met de twinspan-indeling en de soorten

gesorteerd naar frequentie is in Bijlage 1 te vinden. In de tabel werden de soorten die

slechts in 1 opname voorkwamen, weggelaten tenzij het om differentiërende of kensoorten

ging. Bijlage 2 geeft een synoptische tabel van de typering.

De bodems van de dijken variëren sterk in voedselrijkdom, substraat en kalkrijkdom. Deze

\"ariatie en anderzijds de hoogteligging ten opzichte van het rivier-en oversframingspeil

zorgen voor de grote verscheidenheid aan vegetatietypes. De aanwezige gradiënten

ontstaan omwille van de variatie in volgende aspecten:

• inundatie: de overstromingsfrequentie en -duur zorgt voor een specifieke vegetatie

-ontwikkeling

• afzettingen: aangerijkte paketten op stroomlijn, kalkrijke zandpaketten op

stromingsrijke stukken, slibrijke afzettingen op stromingsluwe plaatsen.

• e\:positie: zorgt voor microklimaat met warme, zonnige milieus en schaduwrijke,

beschutte milieus. Vooral de zonnige locaties met kalkrijke bodems vertonen een

rijkdom aan typische plantensoorten; de stroomdalsoorten en kalkminnende soorten zijn

'' armteminnend, ze hebben allen een meer zuidelijk gelegen verspreidingsoptimum.

• aanleg dijklichaam: het bodemsubstraat wordt in de eerste plaats bepaald door het

gebruikte materiaal bij de dijkaanleg.

• beheer: slecht beheer zoals bemesten of maaien zonder afvoeren kan tot een sterke

\"Oedselaanrijking zorgen.

Voor de kalkrijke, zandlemige bodems die op de Maasdijken aanwezig zijn, is de

\"oedselrijkdom relatief laag. De omschrijvingen voedselrijk en matig voedselrijk zijn

gebruikt binnen de typering voor de dijken om het onderscheid met de schrale zandige of

grindige profielen aan te geven, zoals aanwezig op enkele oudere dijktracés met

waardevolle stroomdalgraslanden.

Naast de typering van de plantengemeenschappen, werden voor de aandachtsoorten ook de

specifieke synecologische relaties geanalyseerd. De resultaten van deze soort-analysen zijn

(22)

Typologie dijkgraslanden

Volgens de vegetatiekundige verwantschap werden twee groepen onderscheiden. namelijk het

Kamgrasweiland en het Glanshaverbooiland. Het Kamgrasweiland (Lolio-Cynosuron)

is

een

vegetatie van graasweiden op matig voedselrtike bodems. Het zuivere Kamgrastype ontstaat

slechts op plaatsen met een langdurig extensiefweidebeheer. Dit type komt slechts beperkt voor, gezien er op de meeste dtjken doorheen de tijd een afwis&eling is opgetreden tussen hooiland-en

weilandbeheer. Dit resulteert in een groter aandeel van soorten van het Glanshaverhooilandtype

(Arrhenatheretum), zoals het in de grootste groep aanwezig is.

Het Glanshaverhooiland is een vegetatie van hooi- en weilanden op de kenmerkende zandlemige

uiterwaardbodems. De onderverdeling in ondergroepen ontstaat door de variatie in

bodemeigenschappen en beheer. De voedselri.Jkere bodems worden gekenmerkt door ruigere vegetaties. zeker bU extensieve beheersvom1en, terwijl de kalkrijke en schralere bodems veelal

bloemrijkere vegetattes ontwikkelen, rijk aan stroomdalsoorten.

meronder olgt de beschrijving van de types aan de hand van de kenmerkende soorten volgens

de mdeling en de beheersvonn:

Differentierende soorten: soorten die in de Twinspan-analyse als differentif!rend werden

onderscheiden.

Constante soorten: soorten die steeds aanwezig zijn in de vegetaties van het betreffende type.

Kensoorten: soorten die op het niveau van de Maasvallei kenmerkend zijn voor dit vegetatjetype.

Het zijn op Vlaams niveau zeldzamere soorten en of kenmerkende stroomdalsoorten die

duidelijk geasso ieerd zijn met het onderscheiden type (er hun optimum vertonen).

Begeleidende soorten: soorten die frequent in het vegetatietype voorkomen. Groep 1: Kamgrastype

Differentterende soorten: Wilde kruisdisteL Kamgras en Kattedoom. Type 1: Kamgrastvpe

-Differentierende soorten: Wilde kruisdistel, Kamgras, Ruige weegbree.

-Constante soorten: Ruw beemdgras, Straatgras, Engels raaigras, Madeliefje.

-Kensoorten: Wilde kruisdistel, Ruige weegbree, Kattedoorn, ijzerhard, Knolboterbloem, Heksenmelk, Grasklokje.

-Begeletdende soorten: Ruige leeuwentand, Geel walstro. Herderstasje, Kruldistel,

Jacobskruiskruid, Tweestijlige meidoorn, Kraailook, Maasraket Glad walstro, Peen.

Beheer: tamelijk extensiefweiland

Herkenning: bloemrijke weide met gevarieerde vegetatiehoogte

Groep II: Glanshavertype

Ondergroep II.l Glanshaverhooilandtype

Differentlerende soorten: Knolsteen breek, Pinksterbloem, Grote bevernel, Veldzuring.

Type 2: Vochtig, matig voedselrijk hooilandtype

-Differenti(!f'ende soorten: Grote bevernel, Grote vossestaart, Pinksterbloem. Goudhaver.

Kruipend zenegroen.

-Constante soorten: Grote vossestaart, Knolsteenbreek. Vogelwikke, Veldzuring. Gewone

bereklauw, FluitenJ...'nlid, Scherpe boterbloem, Knoopkruid, Glad walstro.

-Kensoonen: Grote bevernel, Groot streepzaad, Knolsteenbreek, Gewone vogelmelk,

Beemdkroon. Herfsttijloos. Gulden sleutelbloem.

-Begeleidende soortew Gewone ereprijs, Speenkruid en Petmingkruid komen in de Maasvallei

ook optimaal binnen dit type voor.

De kalkrijkdom en plaatselijke zandige textuur van de microreli!èfrijke plots verklaart de locale aanwezigheid van Gewoon reukgras, Gewone veldbies, Kleine mtelaar, Voorjaarsganzerik, Kleine pimpernel en Hemelsleutel in opnamen van dit type.

Beheer: hooilandtype

(23)

Figuur 1/1.2 Soorten van droge stroomdalgraslanden langs de Maas (Van Dijk e.a. 1984). Van links naar rechts: Vroegeling, Goudhaver, Akkerhoornbloem, Beemdkroon, Kruipend stalkruid,

Kno/boterbloem, Margriet, Wilde kruisdistel, Zachte haver, Smalle wikke, Voorjaarszegge, Geel walstro, Stijf

vergeet-mij-nietje, Gewone veldbies, Rapunzelklolqe, Muurpeper, Kleine pimpernel, Kamgras, Handjesgras,

Sikkel klaver, Glarishaver, Gewoon reukgras, Beverljes, Gewoon knoopkruid, Ruige weegbree, Gestreepte klaver,

(24)

Type 3: Droger type met gevarieerde vegetatiestructuur

-Differentierende soonen r.o.v vorige type: Kropaar. Zachte dravik, Grote brandnetel.

AkkerdisteL Voederwikke, Margriet.

-Constante soorten: Zachte dra\'ik, Engels raaigras. oederwikke.

-Kensoorten: Knolboterbloem, Ruige leeuwentand, Kruisbladwalstro.

- Begeleidende soorten: Madeliefje, Gewone ereprijs, Groot streepzaad, Smalle weegbree,

Velàzuring, Gewone hoornbloem, Peen, Ruige weegbree, Wilde bertram. Akkennelkdistel, Zwrute

mosterd.

Beheer: zowel (onregelmatig) maaibeheer als extensiefweilandbeheer mogelijk (eventueel

gekoppeld).

Herkennmg: variatie in vegetatiestructuur (hoogte en bedekking) en kleur (voorjaar-zomer) Ondergroep 11.2 Ruig Glanshavertype

Dzjferentti!rende .IOVl"ten: Gestreepte witbol, Glanshaver. Ridderzuling, Bijvoet, Boerenwormkruid.

Grote brandnetel.

Tvpe 4: Ruig Glanshavertype van zandige bodem

- Differentierende soorten: Knoopkruid. Beemdkroon, Rood zwenkgras, Zachte ooievaarsbek. -Constante ·om·ten: Glanshaver, Ruw beemdgras, Gestreepte witbol, Kropaar, Beemdkroon. Boerenwormkruid.

- Kensoorten: Beemdkroon, Gele morgenster, Bermooievaarsbek, Kleine pimpernel.

- Begeleidende soonen: Maasraket, Kleine bevernel, Heermoes, Ijle dravik, Gewone hoornbloem,

Slipbladige ooievaarsbek, Sint-janskruid.

Beheer: Maaibeheer

Herkenning: Kleurrijk, zomerbloeiend grasland (juni-juli bloei)

Type 5: Ruig Glanshavertype van voedselrijke bodem

- Differentierende soorten: Gewone bereklauw, Akkerdistel, Grote brandnetel. Kruipende

boterbloem.

-Constante soorcew Glansbaver. Gewone bereklauw, Akkerdistel, Grote brandnetel. Kropaar. -Kensoorten: l\1uskuskaasjeskrUJd, Gevlekte dovenetel, Graslath)'TUS, Rapunzelklokje.

-Begeleidende soorten· Moerasspirea, Haagwinde, Look-zonder-Look, Echte valenaan,

Ringelwikke, Groot streepzaad.

Beheer: Maaibeheer (ofwel maaibeheer zonder afvoeren, ofwel extensief (max. 1 x per jaar))

Herkenning: dominantie van grassen en/ofruigtekruiden

Ondergroep 11.3 Droog, kalkrijk Glanshavertype

Differentiërende soorten: ZachLe haver, Eekhoorngras, Kleine bevernet

Type 6: Droge stroomdalgraslanden

-Differentiërende soorten: Gewoon struisgras, Gewoon biggekruid, Liggende klaver. Klein streep zaad.

-Constante soorten: Kleine klaver, Peen, Klein streepzaad, Boerenwonnkruid, Gewoon

duizendblad, Smalle weegbree.

-Kensoorten: Zachte haver, Eekhoorngras, Kleine bevernel, Zandmuur, Veldereprijs, Geel walstro.

-Begeleidende soorten: Gewone brunel, Veldlatbyrus, Beemdkroon. Margnet, Rood zwenkgras,

Vertakte leeuwentand, Jacobskruiskruid. Gewone hoornbloem, Sint-janskruid, Slipbladige

ooievaarsbek, Kraailook, Ringelwikke, Hopklaver, Bezemkruiskruid

Ook ruigere types behoren hiertoe met als typische vertegenwoordigers Wilde marjolein, Gewone

agrimonie, Dauwbraam. Gewone bermzegge, Rode ogentroost, Bosrank, Smalle wikke.

Beheer: maaibeheer of extensieve begrazing

Herkenning: aanwezigheid van lage en late bloeiers. variatie in structuur, zomerverdroging

Groep III: Vochtig overgangstype van verstoorde bodem. Differentterende soorten: Watermunt, Zilverschoon, Rietgras.

Type 7: Vochtige verstoringsgemeenschap

-Dzjjerentierende soorten: Wolfspoot, Vijfvingerkruid, Veenwortel.

-Constante sovrten: Rietgras, Watennunt. Zilverschoon, Moerasspirea, Kruipende boterbloem.

-Kensoorten: Tijm ereprijs, Poelruit

-Begele1dende soorten: Smeerwortel. Akkerkers, Echte valeriaan, Grote vossesLaart, Scherpe

zegge. Gele lis, Zeegroene rus.

Beheer: geen of extensief maai-/graasbeheer

Herkenning: hoge, frisgroene ruigte

(25)

111.2.2. Vegetatietype en beheer

In deze paragraaf worden de types naar de standplaats beschreven. Vanuit de

vegetatietypes en de kenmerken van de standplaats wordt de relatie met het beheer besproken, naar analogie met talloze basiswerken (Neijenhuis 1968, Sykora & Liebrand

1987, van der Laan & Roetman 1988, van de Steeg 1992, van der Zee 1992, Zwaenepoel

1998). De beheersvormen worden per type besproken. Type 1: Kamgrastype

Het Kamgrastype is een vegetatie van weiland op matig voedselrijke bodems. Het zuivere

Kamgrastype ontstaat slechts op plaatsen met een langdurig extensief weidebeheer. Dit

type komt slechts beperkt voor, gezien er op de meeste dijken doorheen de tijd een afwisseling is opgetreden tussen hooiland- en weilandbeheer. Dit resulteert in een groter

aandeel van soorten van het Glanshaverhooilandtype (Arrhenatheretum), zoals het in type 3 aanwezig is.

Bij een bemesting van dit type zal een soortenarme Beemdgras-raaigrasweide

(Poo-Lolietum) ontstaan. Op de dijken van de Grensmaas is er geen bemesting en ontbreekt dus

het soortenarme type van productiegrasland in onze typering.

Type 2: Vochtig, matig voedselrijk Glanshaverhooilandtype

Het Glanshaverhooilandtype is een vegetatie van hooilanden op de kenmerkende zandlemige uiterwaard bodems. Op de dijken ontwikkelt het type optimaal op de matig

voedselrijke bodemtypes die voldoende vochtig blijven. Het type is in zijn zuivere vorm

gebonden aan een beheer van maaien en afvoeren.

Het traditionele beheer van dit type is een jaarlijkse dubbele maai beurt. Ook met een enkele maaibeurt of een extensieve begrazing kan het type echter aanwezig zijn, wanneer

er geen te sterke voedselrijkdom aanwezig is in de toplaag.

Type 3: Droger Glanshaverhooilandtype met gevarieerde structuur

Het is een Glanshaverhooiland met een groter aandeel soorten van ruderale ruigten

(Artemisietea). Deze soorten worden bevoordeeld door een iets onregelmatig beheer. Dit

onregelmatige beheer kan bestaan uit een afwisseling tussen maaien en beweiden, of door

een uitzonderlijk maaien zonder afvoer.

Tevens zijn er meer soorten van drogere bodems en een gevarieerde structuur aanwezig. Dit zijn voor de Maasdijken enerzijds kalkminnende soorten en anderzijds soorten die aan beweiding gebonden zijn omwille van de openheid in de zode. De meest indicatieve

soorten voor deze bodem-en structuurkenmerken zijn Ruige leeuwentand,

Kruisbladwalstro, Smalle weegbree en Zwarte mosterd.

Type 4: Ruig Glanshavertype van zandige bodem

Het is een Glanshavertype met een belangrijk aandeel soorten van struweelzomen en droge ruigten. Het voorkomen van dit type wordt voornamelijk door het bodemtype bepaald; met

name een droge, lemige zandbodem met een extensief beheer. Het beheer kan zowel een

(26)

Ruige vegetaties

De omschrijving 'ruig" oor het vegetatietype slaat op de aanwezigheid van

hoogproductieve, concurrentiekrachtige plantensoorten. Ruige vegetaties kunnen dan

ook veelal uitgroeien tot vrij hoge vegetaties. Vooral bij een langdurig (over meerdere jaren) uitblijven van beheer. kan een ruigte ontstaan waarbij één of enkele van deze

ruigtensoorten gaan domineren. Vooral ruigtensoorten als Grote brandnetel en

Akkerdistel zijn bekend voor deze karakteristiek. Bij deze ruigtensoorten horen echter

ook een aantal soorten die kenmerkend zijn voor de Maa vallei. zoals Gevlekte

dovenetel, Aardpeer, Kruidvlier, Poelruit, AartsengelV>ortel.

Bij een aangepast beheer kan echter eveneens een zeer soortenrijke ruige

graslandvegetatie of ruigte ontwikkelen. Soorten die indicatief zijn voor deze

waardevolle ruigtenvegetaties, zijn: Groot warkruid, Wilde reseda. Goudgele

honingklaver, Vijfdelig en Muskuskaasjeskruid, Zwarte toorts, Smalbladig kruiskruid.

Kruisbladwalstro.

Type 5: Ruig Glanshavertype van voedselrijke bodem

Dit Glanshavertype wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van ruigtensoorten die samen

met de ruigere vertegenwoordigers van het Glanshavertype (Glanshaver, Gewone

bereklauw, Fluitenkruid, Groot streepzaad) komen tot een vrij soortenarme, hoge ruigte.

De bodem wordt gekenmerkt door een hoog organisch stofgehalte. De gemeenschappen van dit type kunnen nog vrij soortenrijk zijn, hoewel soms ook soortenarme ruigten

ontstaan als gevolg van een slecht graslandbeheer. De ontwikkeling van soortenarme ruigte met Akkerdistel en Brandnetel wordt bevorderd door ofwel niet maaien ofwel maaien

zonder afvoeren. De voedselrijkere dijken waar een extensiever hooibeheer aanwezig is (1 x

maaien per jaar), kunnen ook reeds een verruiging kennen doordat legerend gras voor een

aamijking en verstikking van de bodem zal zorgen. Hetzelfde effect kan ontstaan door het niet afvoeren van maaisel. Het organisch materiaal voorkomt de verdamping van

bodemvocht. Dit komt in deze gemeenschap tot uiting doordat regelmatig vochtindicerende soorten het dijktalud opkruipen zoals Echte valeriaan, Koninginnekruid en Moerasspirea. Type 6: Droge stroomdalgraslanden

De droge stroomdalgraslanden zijn overwegend de soortenrijkste vegetaties met het

grootste aandeel aan stroomdalsoorten. Dit type komt overeen met de door van der Zee (1 992) aangeduide hoofdgroep I (Medicagini-Avenetum centaureetasurn en

Arrhenatheretum brizetosum). Het type komt voor op zandige, vaak kalkrijke, droge en

voedselarme bodem. Het beheer van de droge stroomdalgraslanden is volgens van der Zee zodanig (hooien of extensief beweiden) dat er geen extra mineralen aan de bodem

toegevoegd worden. Wordt de voedselrijkdom hoger dan zullen deze droge

stroomdalgraslanden vervangen worden door productievere vegetaties. Een beweid type zal bij een lichte bemesting overgaan in een Kamgrastype. Met een hooibeheer is er bij

bemesting een overgang naar een Glanshaverhooilandtype. Wanneer het maaiset blijft

liggen zal een Ruig Glanshavertype ontstaan, ongeacht de voedselrijkdom van de bodem.

Type 7: Vochtige verstoringsgemeenschap

Dit type komt voor op natte plaatsen aan de voet van dijken, een verstoring van de bodem

is de oorzaak van het permanent natte karakter. Het zijn voedselrijke situaties die veelal

niet beheerd worden (voor optimale ontwikkeling). Ook onder een extensiefbeheer van maaien of beweiden kan dit type aanwezig blijven, met een overwicht van de

(27)

Synecologie aandachtsoorten

Dijkgraslanden rijk aan stroomdalsoorten vormen de doelstelling mn de

heheenvme De huidige versprelding en synecologtr? ran de stroomdalsoorten in de !vfaasmlfei is !!en belangrijk gegeren om naar een behoud en ontwikkehng te

streven. De aandachtsoorten dle werden weerhouden om het beheer te

O!lderboul1'C'n. werden geanalyseerd naar hun voorkomen bmnen de opnamenreeks wm de dzJkKraslanden. Een goede kemus van de .'ynecologie van deze .worten is vereist, om het belzeer te kunnen argumenteren

In deze paragraaf worden de gemeensclurppen getypeerd waarm de

aanda htsoorten voorkomen Aan de hand van deze analyse wordt een beeld

verkregen van de relatie tussen de stroomdalsoorten en de vegetatietypes waarm ze voorkomen. In Bijlage 3 zijn per soort de opnametabellen gerangscl11kt volgens

de frequentie van begeleidende soorten. De acmdachtsoorteu werden op deze manier opgedeeld in groepen. om vanuit de::e groepen het beheer te kunnen argumenteren.

Echte kruisdij·tel is een kensoort van het Kamgrastype (type 1), typerend voor de begraasde dijkgraslanden Deze meerjarige distelsoort 1•erdraagt geen

maaibeheer. hoewel de soort in een aantal gemaaide situaties toch nog

srandhoudt Het gaat dan om voormalige weilcmden of situaties waar mer het hoogwater een sedimemaf=ettmg plaatsvond!. waarwt de soort opkwam. Kamgrusweilanden ;;ijn een ;;e/dzaamheid geworden op de dijken, gezien de overwegmg van maaibeheer op de winterdijken en de mtensievere beweiding op de particu/zere dzjken. Een groot am1tal soorten is gebonden aan drt type (aan begrazingsbeheerJ. met name Ruige weegbree. Ruige leeuwentand, Kattendoorn,

Ijzerhard, Kamgras. Kuolboterbloem.

Knolsteenbreek is een kenmerkendt! soort van het soortenrijke

Glanshaverhooilandtype (type 2) op de dijken. De soort komt echter ook graag in extensief begraasde situaties voor (enkele oude dijktracés en microreltejrijke

graslanden m natuurterreinen) Het zijn overwegend korte vegetalles (zeker m het voorjaar) op ofwel tweemaal gemaaide voedselrzjkerc dijken. ofwel schrale dijken.

Constante begeleiders ::ijn df' kensoorten van het Glanshaverhooiland.

Veldzuring, Knoopkruid, Glad walstro, Scherpe boterbloem, Fluitekrwd, Gewone

bereklauw. Frequent komen ook Groot streepzaad, Gewone ereprijs. Beemdkroon en Grote bevernel voor

De gemeenschap van de schrale (kalkrijke) bodems wordt gekenmerkt door Kleine pimpernel, Smalle weegbree, Gewone hoornbloem, Knlipend zenegroen. Gewone

vogelmelk. A1argnet, Gulden sleutelbloem. Kno/boterbloem, Gewoon reukgras,

Kleine bevernel. Veldbeemdgras. Voorjaarsganzerik en Kleine ratelaar. Op de vochtige. voedselrijkere bodems zijn kenmerkende begeleiders. Grote

(28)

Groot streepzaad is een soort van dichte graslanden; de opnamen met deze soort rt•orden gekenmerkt door een rijke vertegenwoordiging aan grassoorTen. Het is

een kensoort \'an de Glanshaverhooilanden van de i\1aasvallei, ze komt in de

verschillende types van dijkgraslanden (2,3,4.5,6) voor. Een hooilandheheer

favoriseert deze soort <JTerk. Ze komt evenwel ookfrequent in de begraasde

trajecten roor. in mindere dichtheden.

Een beheer met tweemual maaien per jaar lijkt optimaul te zijn voor deze soort in

de voedselrijkere d!jkgraslanden van de Grensmaas. De soort IS immers sterk vertegenwoordzgd op de matig medselrijke bodems, waar de grassen tot dichte marten kunnen uitgroeien. wanneer onvoldoende gemaaid zou worden.

Een andere kensoort van de Glanshaverhooilanden is de Grote bevernel, een soort

die vaak samen met Groot streepzaad voorkomt. In de klassiek beheerde

hooilandpercelen van de maasvallei zorgen deze twee voor het bloeiaspecr. Op de

dijkgraslanden blijkt de Grote bevernel een sterke voorkeur te bezitten voor de

soortenr[ike Glanshaverhooilanden van type 2.

De Grote bevernel verdwijnt vrij snel uit de gemeen chap bij slechz beheer, ::oals

te l'roeg maaien, niet ufooeren en dergelijke. Daarom is de Grote bevernel,

lesamen met Kno/steenbreek, Glad walstro en Beemdkroon een uitstekende

indicator van een goed hooifandheheer. liet zijn tegelijk soorten die li'Ïjzen op een

langere ontwikkelingstijd tot het soortenrijk stroomdalgrasland

Heksenmelk komt in een breed gamma van plantengemeenschappen voor. Een

belangrijke voorwaarde is een voldoende openheid in de vegetatie om kieming/vestiging toe te laten. Heksenmelk duikt spontaan zeer vlot op in pionierssituaties. Optimaal onMikkelt de soort in pioniersruigten en ruige

gras/tmden op zandgronden. In alle types van uiterwaardruigten, gaande van

natte tot zeer droge. open tot halfopen zoommilieus, is de soort vertegenwoordigd.

In de dijkgraslanden typeert de soort overwegend de drogere types: de ruigere Glanshavertypes ran zandige bodem (type 4) alsook in mindere mate de droge (begraasde) types met gevarieerde structuur (type 3 en 6).

In de? ruzgere hooilanden zijn kenmerkende begeleiders Kweek, Boerenu:ormkruid. Bijvoet. Jacobskruiskruid, Vijfvingakruid, Vlasbekje, Gele morgenster. Ec:ht

Bitterkruid. Wilde bertram, Wilde marjolein. Allemaal kensoorten van de ::andige.

open bodemprofielen op de dijken.

In de begraasde situaties treffen we als begeleiders Zwarte toorts, Geel walstro.

Maasraket, Gewone agrimonie, Gewone veld<;/a. Het zijn soorten die profiteren

(29)

De Wilde 1l1arjolein is eveneens een soort van ruigere vegetaties. Ze is evenv.:el

strikter gebonden aan kalkrijke bodems. Ze komt in de d!jkgraslanden steedç in het

gezelschap voor van Sint-Janskruid, Ruw heemdgrar;, Zwarte toorts.

Boerenworrnkruid, Eekhoorngras, Gewoon struisgras, Gestreepte witbol en Smalle

weegbree. Het =ijn de droge stroomdalgraslanden (type 6), waarbinnen Wilde

murjolem een duidelijke voorkeur heeft voor de ruige types. De soort weerstaat wel

een mam-of graas beheer, optimaal staat ze in de extensief beheerde &rras/anden en

zomen.

In de begraa5de of gemaaide situaties. verkiest ze de plekken met een gevariec?rde structuzw (met voldoende openheid), waar ook soorten zoals Klein streepzaad, Veldereprijs. Gewoon bi~gekruid en Geel walstro goed gedijen.

De ruige. soortenrijke stroomdalgraslanden met Heksenmelk en Wilde mmjolein uls

vertegenwoordigers. vormen een duidelijk onderscheiden groep binnen de

_"vfaasvallei. Ze ontstaan ofwel op de rtrieroew:rs, ofwel op oude dijkrrajecten. waar I! en regelmatig hooi- of begrazingsbeheer verlatm i. . Ze worden gekenmerkt door zandige bodems, vandaar dat verruigde nieuwe dijkzrajecten (afgewerkt met

teelaarde) niet tot deze groep kunnen behoren. Kenmerkende stroomdalsoorten voor

deze ruigtes bij het ontbreken van b~heer, zijn: Poe/ruit, Goudgele honingklaver. Wilde marjolein, Blaassilene. Gewone agrimonie, ijzerhard en Zwarte toorts.

Geel walstro is een soort van het Glanshavertype met gevarieerde structuur (type 3) en de droge stroomdalgraslanden (type 6). Het heeft een voorkeur voor begrazing

(zoal in deze opnamen ook Ge·wone veldbies en Kruipend zenegroen) omwille van de openheid van de vegetaties. Ze is echter ook goed vertegenwoordigd in gemaaide situaties als de bodem voldoend~ schraal is.

Constante begeleiders ::ijn Glad walstro. Smalle weegbree, Knoopkruid en Kraai/ook.

De begeleidende kensoorten van het glanshavertype zijn Glanshaver, Ruw

beemdf:,TJ'as, Scherpe boterbloem en Veldzuring. Voor het drogere type !}peren Veldereprijs, Zandmuur, Gewone veldbies, Akkerhoornbloem, Zachte ooievaarsbek

en Maasraket.

De stroomdalsoorten van de=e gemeenschappen, zijn Beemdkroon en Kleine pimpernel, in mi'!'ldere mate ook Kno/boterbloem, Kno/steenbreek. Gulden

sleutelbloem. Grote bevernel en specifiek voor de begraasde types nog Ruige

leeuwentand, Ruige weegbree. Kattendoorn. Kruisbladwalstro en Echte kruisdistcl.

Kleine bevernel typeert eveneens de droge stroomdalgraslanden van type 6. Het is een soort van de rijk ontwikkelde stroomdalgraslmzden met een voldoende lanf;e

ontwikkelingstijd. Als tengere, verdrukkingsgevoelige soort verkiest ze open

vegetaties; de soortenrijkste gemeenschappen in deze opnamen liggen dan ook onder

begrazings beheer.

Naast de kensoorten vmi de drogere Glanshavert;-pes, met name Knoopkruid, Smalle weegbree, Gewoon duizendblad, Glad walstro, Kleine klaver en Beemdkroon, zijn als

begeleiders ook Klein streepzaad, Ruige leeuwentand, Kleine pimpernel en

Veldereprijs te vermelden.

(30)

111.3 Dijkbeheer en stroomdalsoorten

Aan de hand van voorgaande synecologische analyse kunnen volgende groepen

onderscheiden worden binnen de aandachtsoorten. Voor deze groepen is in Tabel IIL5 de

optimale beheersvorm weergegeven per groep. De types die naast de groepen zijn aangegeven, zijn de vegetaties waarvoor het beheer afgestemd kan worden op deze

aandachtssoorten, door middel van de aangegeven beheersvorm. Afhankelijk van de keuze

van doelgroep kan vanuit het aanwezige vegetatietype gestreefd worden naar een optimale ontwikkeling van waardevol stroomdalgrasland.

Tabel!II5 Groepen van aandachtsoorten met optimale beheersvorm en start-vegetatietype.

26

Gt·oepen aandachtsoorten Behect·s,·orm , Vegetatietypes j Echte kruisdistel

I

Ruige weegbree

I

Kattendoorn I

!

Ruige Leeuwentand

i

Knolsteenbreek

I

Gulden sleutelbloem

!

Beemdkroon

I

Kleine pimpernel Groot streepzaad Grote bevernel

Gewone vogelmelk

Wilde marjolein Heksenmelk

I

Rapunzelklokje i Kleine bevernel Kleine ratelaar : Geel walstro graasweide

j

Kamgrastype 1

I

maaibeheer (lx/j) j Glanshavertypes 2, 3, 4 ! ' l i ' l maaibeheer (2x/j)

I

Glanshavertypes 2, 3, 4

I

maaibeheer (max. lx/j)

I

Glanshavertypes 4, 5, 6

I

I

(31)

IV. Evaluatie van het onderzoeksproject

/V.I. Proefopzet trajectbeheer

Een onderzoeksproject voor het beheer van de winterdijken werd opgemaakt om het

optimale beheer te bepalen. Vegetatiekundige inventarisaties van de dijken werden vanaf

1995, het jaar voor de aanvang van het proefproject in de piloottrajecten uitgevoerd.

Traject-beschrijving

Vanaf 1996 loopt het pilootproject op de verschillende winterdijken in beheer van de

Afdeling Maas en Aibertkanaal. Het betreft de winterdijken van Vucht, Stokkern en

Elen-Heppeneert. Verschillende beheersvormen werden toegepast op de trajecten, gedurende

drie opeenvolgende jaren. De evaluatie van de beheersvormen zal een onderbouwing

vormen voor het op te stellen beheersplan.

De beschouwde trajecten verschillen sterk in ouderdom en voedselrijkdom; de winterdijk

van Elen-Heppeneert is een pas voltooid dijktracé (1994), de dijk van Stokkern werd in

1985 voltooid en de dijk van Vucht dateert van 1978. De dijken van Vucht en

Elen-Heppeneert zijn vrij homogeen van afwerking en substraat. Voor de dijk van Stokkern

werden oude dijktrajecten in het tracé opgenomen en plaatselijk zandige afwerkingslagen

gebruikt. Deze dijk vertoont dan ook de meeste variatie. De variatie van ouderdom en

opbouw van de dijk heeft belangrijke gevolgen voor de vegetatie. Vanuit de

vegetatiesamenstelling werd vastgesteld dat vooral de voedselrijkdom sterk varieert. In de evaluatie is dan ook onmiddellijk een onderscheid gemaakt tussen de voedselrijke en matig voedselrijke dijktrajecten.

Proefopzet

Het pilootbeheer is toegepast op de flanken van het dijklichaam. De dijkkronen (randen

van het wegdek) worden met grotere regelmaat onderhouden. De toegankelijkheid (voor

fietsers vooral) is immers een randvoorwaarde voor het beheer van de dijken, daarom

wordt het maaien van de kroon van de dijk op geregelde tijdstippen noodzakelijk geacht.

De verschillende beheersvormen, toegepast in het pilootproject, zijn: niets doen (2

trajecten), éénmaaljaarlijks maaien (6 trajecten) en tweemaaijaarlijks maaien (3 trajecten).

De mogelijkheden van extensieve begrazing dienen eventueel met toekomstig onderzoek

geëvalueerd. In het project behoorde deze beheersvorm nog niet tot de onderzoeksmogelijkheden.

JV.2. Evaluatie vegetatietypes

Op 29 plots (2x5m) binnen de piloottracés werden vegetatie-opnamen gemaakt over de onderzoeksperiade ( 4 jaren). Hieruit kan de evolutie in de vegetatie-samenstelling geschetst worden onder de verschillende beheersvorm en. Dit laat toe het beheer te

evalueren. Voor de evaluatie wordt overwegend de eindsituatie in 1998 vergeleken met de

beginsituatie van 1995. Bij de aandachtsoorten en de soortenrijkdom werd wel

nadrukkelijk gekeken naar tijdelijke effecten. Bij de opnamen werden de standplaatsen van

(32)

IV

.

2.1. Beheersvorm 1: niets doen

Ligging beheersvorm

Twee dijktrajecten kregen dit proefbeheer: het traject tussen Boeien en Bichterweerd en het westelijke stuk van de Molenveld-dijk (Figuur IV.l). Figuur IV.l toont het proefopzet van de dijk van Stokkem. Op dit traject werd een variatie in beheersvormen toegepast, in tegenstelling tot de dijk van Vucht en Elen-Heppeneert, waar één beheersvorm voor de volledige dijk werd toegepast.

De trajecten met beheersvorm 1 zijn vrij korte trajecten, waarbij voor dit gewijzigd beheer

ook een beperkte hinder naar de omgeving werd vooropgesteld. Op het Booien-traject zijn

2 plots voorzien, één aan de rivierzijde en één aan de landzijde. Op het andere traject ligt slechts I plot.

Het beheer van de taluds werd gedurende het onderzoeksproject stopgezet.

Figuur IV 1 Het pilootproject op de dijk van Stokkern

- Brheenvorm l "t'fff+-Beheersvonn l

Resultaten

Onderstaande tabel geeft de opnamen op de 2 trajecten, aan het begin en het einde van het

proefproject. In de tabel worden de diagnostische soorten uit de vegetatietypering weergegeven, het volledige soortenaantal per opname is bovenaan vermeld. De

stroomdalsoorten zijn schuin weergegeven, de aandachtsoorten in vet.

(33)

Tabel IV. 1 Resultatentabel beheersvorm Niets doen

Opname plot1 '95 1 plot 1 98 I plot 2 '95 1 plot 2 '98 I plot 3 '95 I plot 3 '98

Soortenaantal 23, 24 261

Veqetatietvpe tvoe 3 itvoe 4 ltvoe 5 ltvoe 5

Agrostis capillans 1• 1

Anthriscus s;tlvestris I

Arrhenalerium elatius 5 5 Artemisia vulgaris 1 Bromus hordeaceus <. 21

Bramus stenlis 1 1!

Calyste.g1a sepium 1

Campanula rapunculus

Carduus crispus 2 2

Ceraslium fonlanum 1! 1.

Cirslum arvense 1• 11

Crataegus laevigala 11 1• Dactylus glomerata 1i 21

Festuca nubra 2· 1:

Heractaurn s~hondllhum 1: 11

Holcus lanatus 21 21

Lamium macu/atum I

Leucanthemum vu'l!are 1: 1'

~otium eerenne 1 1·

Pa~aver rhoeas Planta~o lanceolata

Po a trivialis 2 21

Pol~9onum amphib1um j

Polentilla anserina Potentilla re~tans

Prunella vulgans

Cuereus robur '

Ranunculus acris 2· 2,

Ranunculus repens I

Rubus fruticosus

Rumex cris2us : : Rumex obtusifolius ; Seneci jacot>ea 1 2 Sinapis arvensis Tanacetum vut~are 2i 2· Trifolium dubium 1 11 Trifolium eratense 1' 1 Tnsetum flavescens 1! Urtica dio1ca t' 2· Verbascum ni9rum V1c1a hirsuta Voc1a sepium 2 2, Bespreking

Vegetatietypes bij Niets doen: 3 plots

2 plots op voedselrijke plek: I plot op matig voedselrijke plek:

I 1] 5 1 1' 1 1, 1. 1· 2, I 1i 21 1 I 21 1• 2' 4' 11 2 2 I : 1! 2· 1 1 I 2 I .I 2 2 I 2 type 5 1 type 3 25 13 ltvoe 5 !tvoe 5 1 5 5 2 1i ' ' 2i : 1 2. 1 2, I ! 2i 2' 2l 21 21 ' I 2 ' 2, 2 I 2t 11 1 2, 1 2 1 ' 2• 2 2 2 i 21 21 1 i 1' 2 41 1 : 21 1, naar 2 type 5 1 type 4 11 ! 1 1 2 1 1 1 1 4

Hoewel er uiteraard op de drie plots een verruiging optrad, gaf deze verruiging slechts op 1 plot een wijziging in vegetatietype van type 3 naar type 4

Soortenrijkdom en aandachtsoorten

De evolutie van de soortenrijkdom op de plots valt af te lezen uit tabel IV .1. Het effect is zeer beperkt. Dit kan verklaard worden door volgende aspecten:

• wijzigingen in vegetaties treden zeer traag op; het effect van een gewijzigd beheer kan veelal pas na een langere periode optreden, door het effect van het "na-ijlen". De meeste soorten in stabiele graslandmilieus zijn tamelijk persistent ten aanzien van. wijzigingen in beheer.

• bij het opstellen van het proefproject werden voor deze beheersvorm trajecten geselecteerd die reeds een ruigere vegetatie hadden.

(34)

Tabel IV.2 geeft de soorten weer waarvoor een duidelijke wijziging optrad binnen het

proefproject. Naast de soorten die verschenen en verdwenen, werd ook het specifieke

reageren van soorten genoteerd. Soorten die in aandeel toenamen werden als profiterend

van het gewijzigde beheer aangeduid. Voor soorten die gedurende het verloop van het

proefproject tijdelijk een toename kenden, maar uiteindelijk toch terug op het originele

aandeel terugvielen, werd de kolom tijdelijk profiterend toegevoegd.

Tabel IV.2 Soortspecifieke trends onder beheersvorm Niets doen

nieuw profiterend tijdelijk profiterend verminderd

Boerenwormkruid Zomereik Kruldistel Bijvoet Conclusie Tweestijlige meidoom Haagwinde Rapunzelklokje Gevlekte dovenetel Zwarte toorts J aco bskruiskruid Ridderzuring Boerenwormkruid Kropaar Glanshaver Goudhaver

Op twee trajecten werd het maaibeheer stopgezet. Een verruiging trad op die bij het traject

met matig voedselrijke bodem tot een structuur- en soortenrijk resultaat leidde, terwijl de

trajecten met voedselrijke bodem een vrij soortenarme ruigte ontwikkelden (rijk aan Grote

brandnetel en Akkerdistel). De soortenrijkdom reageerde dus positief en negatief, bij de

aandachtsoorten was er geen of een beperkt positieve tendens te merken.

Opmerkelijk was ook de snelle reactie van diersoorten op het gewijzigde beheer. Zo

werden reeds vanaf het 2e jaar organismen aangetroffen die in ruigere, hoge grasvegetaties

(35)

Ruigten en distels

Ruigu:n hoeven niet per sé leliik of storend te ::.zjn A fits een voldoende gevarreerd beheer kunnen rwgteplekken be\t aanvaardbaar zijn. zeker met een goede voorlichting.

In dtt rum wordt een ruzgerc zoomvegetatie modiew een "border·· genoemd. het gaat dan ook met op om buiten de tum alle rwgten tot rotzooi te classeren. Rurgten kunnen

nier enkel zeer soortenrijk ::.ijn ::.e hebben vaak ook een ::.eer langdurzge, kleurrijke

bloei.

De ruige vegetaties i7l de Maa!Jvallei ::.ijn bo~·endien van een uitzonderlijke waarde,

::.o::.ea zelfs dat ze ter beschermmg opgenomen werden rn de Europese Habztatrichtlijn (Hermv 1993J Bmnen de Afaasvallei werden niet enkel de droge stroomdalgraslanden aungedwd als uitzonderlijke natuurwaarde, maar tevens de kenmerkende ruigten ran het WarkrUidverbond (Senecwn fluvianle) Kenmerkende stroomdalsoorten van deze

ruigten zijn ondermeer Heksenmelk, Groot warkruid, Borstelkrans, Wrlde marjolein,

Pijpbloem. Kruidvlier, Langstekelige t~n Knikkende distel.

Dzstels zrjn pwniers van open grond, vandaar dat ze geboekstaafd staan als akkeronkruiden Bij de aanleg l'an nieuwe dijken of onoordeelkundig dijkbeheer 1-vaarhrj de zode wordt opengewoeld. krijgen distel· ook op de dijken uztgebre;de

1·estigmgskansen.

Distels zijn echter uitzonderlijke natuurparels t'l-fet name voor insecten en l'ogels =!in distels van een grote betekenis. De akkerdistel is één van de meest door insecten bezochte plantensoorten van onze .flora. Vooral insecten zoals hommels, bijen, kevers.

vhegen. zweefvliegen, motten en dagvlinders worden aangetrokken door de overvloed aan nectar. Voor een overzicht van de ecologische betekenü van dzstels verwijzen we naar Decleer & Leten ( 1997). De di:Jïels bloeien meestal zeer uitbundig en over een

lange periode zodat de soort een optimale voedingsbron vormt. Teven!> biedt de stekelzge plant voor de insecten een veilig onderkomen tegen insecteneters. Ook voor

zaadetende vogels zijn distels et?n belangrijke voed!>elbron. Vinkachtigen komen [!raag op dzstelruzgten af en vinden er voedsel vanaf de vroege zomer tot laat in de winter. Zo is de Putter of Dtstelvink in staat om met zijn suave/ de vruchthoofdjes van de plant los

te maken en de olzeachtzge nooljes te bereiken.

IV.2.2

.

Beheersvorm 2: 1x maaien

Ligging beheersvorm

Dit beheer werd toegepast op een aantal trajecten van de dijken van Stokkern en Vucht. De volledige dijk van Vucht, het traject van de dijk van Stokkern ter hoogte van Molenveld en tussen Stokkern en Booien (Figuur IV.l). Het zijn telkens langere trajecten met een vrij grote variatie aan vegetaties binnen de trajecten. Binnen de trajecten werden dan ook een

groot aantal plots gelegd.

(36)

Resultaten

Tabel IV.3 geeft om het overzichtelijk te houden enkel de opnamen van de plots aan het einde van het onderzoek.

Tabel JV.J Resultatentabel beheersvorm lx maaien

Opnamen plots 1998 beheersvorm 2

S oortenaa nta I 121 19: 20 I 17 • 20 i 10: 181 16, 151 18 171 14! 101 36: 33 221 15· 181 29

Vegetatietype type 5 jtype 4 jtype 2 ltype 6

Achilleum millefotium 21 21 2,. 2:. 2 2

Agrimon\a eupatoria !. Agroslis capillaris 1. I. I. I 2 2 Ajuga replans i. I. 2. L Allium vineale I. 2.. :· 2i. 2::

:

2 .. 2 Anlhriscus sylvestris 2 2 '. 2 2 . 1. 2 ·.

:

2,.

:

_j 2,.

Arrhenaterum elatius 5;. 1 5:. 5• 5· 5! 5 Si Sj 5'. 21 5:. 5 2· 2

~siavulgaris 1. 1. 2. 11. 1. 2

Bellis perennis 1. I. 1. 21

êampanula rapunculus 1. I· 2i. f. 1• t. 1. 1. 1.

Centaureajacea 2:. 1. 2'. '· 2 2: 2' 21. 1. 1. Cerastium fontanum 1. j. 1. 1. I. 1 2,. 1 2. I. 2 2 Cirs1um arvense 2·. 2•. 2' 1t 21. 1. !. l. I 21 2!. 2, 2' 2 Crepisbienni~s~---~--~~~.---7--~2~j--~2~!1--~2~~2~1~~2~.--~--~~--71~--~--~~~.--~--~~~~---L--~~~2~--~21

Crep1s capillaris 21 2 2,. 1 2

1. I· 2, 2! 2 i 21 2 Öaclylum glomerata 2' 2 . I 2, 2 . 2 21. _l. I· I 21 2i. i 2;. Oaucuscarota 2: 2•. 21. _j. 1. 2. 2! 5· 2;. 2 Elymus repens 2: 21 2:. 2 . 21. 1. I. 2 . 2;. 2 EquÎSetum arvense 2. I 2:. j. I. 1. 2. 2 ëüPhörb~-.-.u-l~a~---J~--+---~1.--~~--~---~~.---.~--+j.--~r---~1.--~f---~1~.---+l~--~~. 2~1~.--~1.~--~~.---4

1

-.--~--~1

FtiipènêiuTa üt•=m~a::n::·a~---f---,1~--,,tc, .----:'----~---"---T1~--.;;,.~~~~--,2;-'-· .~--f----~1"-.

----+

,

.~--'--~"!,~. ---"1.'----L:...--..J,.:..----"'----1

G~rumm0itü9o·~~---·r---~

1 .. --~---7'--~~-~--~~2"tir-~2~ .. --~~-2~--"2~.'--~2~~~.-~--"2+.'--~~~.--~--~~---~~

'Gaïiu_m_vërüm::---lr---+----" .. ---r--+---__;.:~ .--~---=:.L---=+'--'-~2:+-, ----'2~1;--~2~;~. ---+-...=.;."-. ---r~--.c...---11~. - --..!.----..!.(

Gerá~~u·;;; ëi;$SeCiüm=---r----+----+'----r't .. ---'.:._--;;2cr .. ~--~.:1 .---:.:_-+---:---=--=+--'~---+1.'---i-'--:2"t.:_...,2+L .. '---r-.1 .. ---=.:_-1

i-lêraciëu-msphond,·lium 21 2! 2: 2• 2 . 2 21. 21. 2' 2 21•

HÖiêus iänäiüs---==---f----=~-5~ .. -=--::,--.;;.2L:. .. ---T---i2~! lf-.. --~--""'2"'1 ---i2~. ----"'--~----';,.----;5+-1 ---;2'"1.:._-."-2,;. .. ----'---"2 ~

i=typertéUriiï;éifoiaiüm- 21. 1. 21. 21 1. 21 2' 2, 21 2, 2

Hypociiaëris radtcata I· I· t. ;. 21. 2'. 21.

KöaUtiäärvensis 21 2 2'. 1• 1. 2

'Lairrrus.n•s-solia ---+----~--"'----,;.--'-'----"----...:..--..,1.J.:.'---~'"--.::;_--_::.If".----'-1.'---"'---+--.'---"'----"---_::.l

LaÎhyrÜs -p;:;;ïen:-s,:::s---+--;2 .... ~. ----,'--,2".~. --- :'---2;;+: .----~~-. ---+~--;.:--,2;;,~--;;271--,2;;-;,.:..

--+

L .. ~--r:--~2~----'-~--f----T---"~-2::;( Leon:Ödonaü~=m~n:::a~lis=---~--~~---'~--~--~"---+----'~--~~~-=T---=.;.:._ __ +----,--~.:_~,~.~~,r=

.

.

---:~-~--~1

Lconlodon hispidus j. 1 ,. I·

Leucanlnemu~~~u~l~g=ar~e-:---f.:_-~---..!.---;2~--71~ •. ---'.:_--~--~---!.:_-~l.'---~-,2~1 .. --~ .. -~"----;;2~1:._-."-2,-~2~,c..---L

1

.~--;_~2~1 ~~~~~~~::~~:;~s'---r---~~~·---~--~-~--r---~--~~~.--+-1 -'2~;-.-~2,r!--~2~1· __ ~

2

~:~:---+--2~!r·---!:~--+---~

1

~.--~'---l '· ·~ ,,, m.-s::nata 2. i. l. I. I. : . ~"". -~~aes Ptmpmolla ma JO~ ~ _---~--'2=.·.:.·---'~'-' ----:'----.:.._--_,_ __ 2::..:' . __ ..,..,.:__~_.:2~·.--~2:J.:.... ----"---=2"';.~--;:---....,. P1mp•nella saxifraga 2'. 2'. 1. 1-.----+-- --;-- - -l r•.·,· · ., . . )"oeotala -_--_-._·---+---"2:.,.··~--"---·~2"' .. ~---7'---+--~2=-·c.·---,.~--~_:2:.,1r--=2+'--....;21 2' 2. z, 21 2, 2 "" .. · • ·· ,,,ns 2:;.c.---""z"':---47'-, ---:2c--. --.::.,.--_::.:__---;2°1 ---· --~---~--~--7---~·~~~---r--~--~--~~~~--~--~--~--~----~1 Pumula vens •. 1• I• 21. i' . .. · .. ""'a:«.·_ -_--_-_-_- -__ --_-__ --_+_·-_-=,~~,-=,-=,~~---=-~"'2..:-"'.-·~~~~,~~~~~~~~~~~~~2~·~.~~~:~~~2~~.~~~~~~~~:~~j2~;::~~~2~·~~~::.2::-J....r-_-_~-;2~;~.~~~:~~~=-2~'·--=======, ;.",,· ... -~ •coer.... ---f--~2.:... ---'2~·~·---=2:..'.:..· __ _,:: __ ___.,.:_ ___ __ .2:c!,,. __ -;;7i~· __ .,..., __ -;',.:.·---:'~-"---T---:'~--"----T---__;,;---I Sangu1sorba miriör·-- 21 2;. I. ;. Sax•fraga gran~ia_§-_-_----.~-~~---f~---...:....---,;--'--'--~--...:....--....:----f'·~--;_--+-."+'----'"---,,L---=-2.:..; __ ..:2:.'c:.· __ _cl·c__-.".!-'''---".,.:_--;~--~--:2ël ~~ ... •··. · J:Ot,\t-'3 1' 2,. 2t. _I· 2i 2· 1 '· 1 i ... : ... ~:.; ... v,_.ugare •. 2,. '· I 2• 2~. 2! 2· 2 1 "' .; .. :'ll camee~rris---f'----"'----'----;-~--~--'=---+----,....----"---,'--~:'---T----+---'---=r---27, --~2=-. --.::.,.---_::..---:;2 T•:lc;.um o.;orum _____ _ __ _ ,r---~---::-'--."."---'---::.2...:. __ _,.:_ __ .;.:... _ __..: __ _ j . : _ _ _ _.i.~--I'---..L:...----'----'2='1'----i2è1'---=2.._~2;1~i~...:;:2"-;--~21

Tr,:o•tum oral'eri'Se 21 2.. f. 21 2• 21 2! 2,.

Tnse-tt:"'l fla~eSëëns=---r--.,..-~-~.;:---+--7~-+'---+----"~..,2::;:.:., ---;2~1~. ---t 1 ., .---,r'---tl.---=-'-, .---=.,-. --=--=-r-~'-"----1 U~•ca o•o1ca 2; 2' 2. 2, 21 2 . l. 2. 1.

Valenana Ott,CinaïfS---I'-~2:;-'.f-.-=---.:;:1~,.---=.--="----::,...--..::.J.:_ __ ...:_ ___ IC:..----1~--,l;....--+---=+'----"---+----'-~--"---"----l

Verbascum mgrum 1 1 .

vèro.ntca-aN'ens1s ·---+----"----!.:_--.!'-_ _:.;. __ __.,.:... ---f----11'-.----;~--...:....---_iL.:.. __ _.I~. --....L.- -!- --;.1+ L-·~--r--,--+---"'2+ ,.----1'---l

vèromcä èha"'m=-=-ae"'d-.:r"'is--- - -1'---+-I· ---;.:.---"----,.:._--;.:-__ ...:_ __ +--"2"' .. ---;.~-'IL.:.· - -+' !. ---,2:+1'-. --+-..:.f 1 .. ---ll'-· ---,---~'---,.:._--!

·- -·--·----'-"-'-""---~----+'--;:-'----oci---;;-"--;;-"---t~--r--.::.,.;.---.:---+---+---"'"--t'--~--:::+----.:----"----.'--;d

Victa hirsuta 2, 2 2, 2.. :. 1. :. (. 21 2!. 2

(37)

Bespreking

Vegetatietypes bij 1x maaien: 19 plots

11 plots op Yoedselrijke plekken: 2 type 2 ó type 4

3 type 5 8 plots op matig voedselrijke plekken: 4 type 2 4 type 6

naar 7 type 5

4 type 4

naar 2 type 2 6 type 6

De wijziging bevatte een verruiging, voornamelijk op de voedselrijke bodems; 4plots naar

type 5 en 2 naar type 4. Op de voedselarmere bodems was er een 'verrijking' van de

vegetatie van 2 plots naar type 6.

De verruiging hoeft echter niet negatief te zijn voor de soortenrijkdom en

beheerstechnische kwaliteiten van de dijken. In de resultatentabel is te zien dat de ruiger

geworden vegetaties van type 4 en 5 toch nog een belangrijk aandeel aan aandachtsoorten

kunnen bevatten.

Soortenrijkdom en aandachtsoorten

Tabel IV.4 Soortspecifieke trends onder beheersvorm /x maaien

nieuw profiterend tijdelijk profiterend

Stijf havikskruid Moerasspirea Kleine leeuwentand

Jacabskruiskruid Rapunzelklokje Gewoon biggekruid

Grote kaardebol Geel walstro Echte kruisdistel

Stalkaars Koningskaars Knopig helmkruid Heksenmelk Echte valeriaan Koninginnekruid Conclusie Beemdkroon St-Janskruid

Kleine bevernel

Muskuskaasjeskruid Smalle wikke Kraailook Veldlathyrus Ringelwikke Glad walstro Liggende klaver Graslathyrus Klein streepzaad verminderd Groot streepzaad

De extensivering van het maaibeheer werd ingesteld op een groot deel van de winterdijken.

De somtenrijkdom werd in een aantal locaties in positieve zin beïnvloed, met name op de zandige bodems. Er werd overal een toename van zomerbloeiers vastgesteld, tevens

profiteerden een aantal ruigtensoorten. Op voedselrijke bodems was de verruiging het opvallendst, niet onmiddellijk met een vermindering van soortenrijkdom tot gevolg. Het aandeel van de ruigtensoorten in de vegetaties werd wel belangrijker.

IV.2.3.

Beheersvorm 3: 2x

maaien

Ligging beheersvorm

Zowel op enkele percelen aansluitend bij woonkernen als op de nieuw ingezaaide trajecten werd dit beheer voorgesteld. Het traject van de dijk van Stokkern ter hoogte van Stokkern

en Booien werd onder deze beheersvorm gehouden (Figuur IV.l), evenals de nieuwe dijk

van Elen-Heppeneert. Het beheer houdt een voorjaars- en najaarsmaaibeurt in volgens de principes van het Bermdecreet: maaien na 15 juni en 15 september en grondig afvoeren van

het maaisel.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Heeft het beheer van de voorgaande jaren geleid tot de realisatie van de doelstellingen die voor de dijken werden vooropgesteld.. Evolueren de dijkvegetaties

een nieuwe overlegstructuur in te richten waardoor het poldermodel een nieuw leven krijgt met een internationale uitstraling die zichtbaar is voor de individuele

When considered against the backdrop of relevant constitutional imperatives and the model provided in the NEMA (which affords participation rights to both interested and affected

“Ek het nie eens ’n breuk geneem toe ek ’n kind gehad het wat vir twee en ’n half jaar nie geslaap het nie.. My man is baie ondersteunend en hy het in die laaste jaar van my

Asked why their demands turned political, many participants echoed Maluleke’s (2016) assertion that the shutting down of universities in the context of student protests

Het verband wordt in cirkelslagen ter hoogte van de bloeding aangebracht, zodat het drukkussen volledig afgedekt wordt. De windingen mogen vrij stevig aangelegd worden, zonder

Willem van Geldof, Een nieuw lied, op de heerlyke victory bevogten door de koning van Pryssen, voor Bohemen den 24... Een nieuw lied, op de heerlyke victory bevogten door de koning

Zo zijn de deelnemers van de Beweegkuur gemiddeld jonger en hebben ze vaker een lage sociaaleconomische status in vergelijking met deelnemers van Slimmer en CooL. Meer