Oefentoets periode 7
1.
Rechts zie je twee negatieve ladingen.
De ladingen zijn gelijk: -0,14 μC De ladingen bevinden zich in vacuüm.
De afstand tussen de ladingen bedraagt
1,7 cm. Bereken de Coulombkracht die de ladingen op elkaar uitoefenen.
2.
Een bloedklontje valt met constante snelheid door de plasma.
Welke drie verticale krachten werken op het klontje? Welke kracht is het grootst?
3.
v d Fw3
Wat is de betekenis van de letter v ? Wat is de betekenis van de letter ? 4.
Door een stroomdraad loopt een stroom van 23,0 mA. De draad is aangesloten op een spanningsverschil van 9,00V.
a. Hoeveel elektronen komen er per seconde langs?
b. Bereken de geleiding.
5.
De conductiviteit van een HCl-oplossing bedraagt 12,2 S/m.
a. Bereken de concentratie in mol per m3. b. Bepaal ook de concentratie in mol per liter.
6.
Een koperen leiding is 32 km lang. De doorsnede van de leiding is 7,8 mm2. Bereken de weerstand.
7.
Wat wordt er bedoeld met kortsluiting?
8.
Waarom is de combinatie vocht en elektriciteit gevaarlijk?
9.
Wat wordt bedoeld met randaarde?
10 Op een lamp staat 12V-35W.
a. Wat betekenen deze gegevens?
b. Bereken de stroom die door deze lamp loopt als hij normaal brandt c. Bereken de weerstand van de lamp als deze normaal brandt
d. Bereken hoeveel energie de lamp omzet in 8 uur. Geef je antwoord in J en in kWh.
Formules
3
6 1 3
d V
v d F
bol w
I = VAB * G
l G A
t I Q
) (
c
R IVAB
RG1
A Rl
1 I V P
tijd P E .