• No results found

Kidsweek, weekkrant voor jong Nederland

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Kidsweek, weekkrant voor jong Nederland"

Copied!
172
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Kidsweek, weekkrant voor jong Nederland

Een kwalitatieve vergelijking van de berichtgeving in

Kidsweek en Nederlandse kranten voor volwassenen

(2)

2

Kidsweek, weekkrant voor jong Nederland

Een kwalitatieve vergelijking van de berichtgeving in

Kidsweek en Nederlandse kranten voor volwassenen

Brenda Peeters

Brenda Peeters (studentnummer 1268007); Zuidpolderstraat 158, 2032 PJ Haarlem; tel. 06 4445 6666, e-mail brendapeeters@gmail.com

(3)

3

Inhoudsopgave

Voorwoord ...6 1 Inleiding ...7 1.1 Probleemstelling ...7 1.2 Onderzoeksmethode ...9

1.3 Opzet van de studie... 15

2 Jeugdjournalistiek en mediageletterdheid ... 16

2.1 Geschiedenis van de jeugdjournalistiek ... 16

2.1.1 De opkomst en ondergang van de kindertijd ... 16

2.1.2 Jeugdmedia in Nederland ... 17

2.1.3 De jaren zeventig: experimenten met jeugdjournalistiek ... 19

2.1.4 De jaren tachtig: eindelijk een journaal voor kinderen... 20

2.1.5 De jaren negentig: Primeur... 24

2.2 Mediageletterdheid ... 28

2.2.1 Angst en wantrouwen ten opzichte van elektronische media ... 28

2.2.2 Positieve en negatieve effecten van media ... 29

2.2.3 Kinderen als actieve, maar beïnvloedbare mediagebruikers ... 31

2.2.4 Mediaonderwijs... 32

2.2.5 De praktijk ... 35

3 Ontlezing onder kinderen en jongeren... 37

3.1 Mediabezit, -gebruik en -voorkeuren ... 37

3.1.1 Televisie... 38 3.1.2 Radio... 40 3.1.3 Computers en internet ... 40 3.2 Ontlezing ... 41 3.3 Jeugd en nieuws ... 44 3.3.1 Dubbele kijkparadox... 46 3.3.2 Twee nieuwsvocabulaires ... 47

3.4 Waarom lezen kinderen en jongeren geen kranten? ... 49

3.5 Oplossingen voor ontlezing?... 53

4 Kidsweek, weekkrant voor jong Nederland... 56

4.1 Inleiding ... 56

4.2 Waarom een krant?... 57

(4)

4

4.4 De doelgroep... 62

4.5 De zakelijke kant: advertenties en oplagecijfers ... 64

5 Profiel Kidsweek ... 69

5.1 De nieuwspagina’s... 69

5.1.1 Itemanalyse ... 69

5.1.2 Artikelanalyse ... 75

5.1.3 Beeldanalyse... 81

5.2 Zacht nieuws in Kidsweek ... 86

5.2.1 Redactie... 86 5.2.2 Wetenschap... 87 5.2.3 Sport ... 87 5.2.4 Brieven ... 88 5.2.5 Agenda ... 88 5.2.6 Boeken... 89 5.2.7 Film ... 90 5.2.8 Fun ... 91 5.2.9 Games ... 91 5.2.10 Muziek... 92 5.2.11 Overig ... 93 5.2.12 Advertenties... 94 5.2.13 Historische ontwikkeling... 96

6 Casus 1: Michael Jackson beschuldigd van seksueel misbruik... 97

6.1 Blikvangers ... 97

6.2 Grote lijn vs. details ... 100

6.3 Chronologie vs. hiërarchie ... 104

6.4 Stijlen van berichtgeving... 106

6.5 Samenvatting ... 110

7 Casus 2: Vechten met woorden ... 113

7.1 Blikvangers ... 113

7.1.1 Koppen ... 113

7.1.2 Illustraties ... 116

7.1.3 Bijschriften ... 119

7.1.4 Kaders ... 120

7.1.5 ‘Wat vind jij’ ... 121

(5)

5

7.2 Grote lijn vs. details ... 122

7.2.1 De moord op Theo van Gogh... 123

7.2.2 Herdenkingen... 127

7.2.3 Politieonderzoek ... 128

7.2.4 Profiel Mohammed B... 130

7.2.5 Profiel Theo van Gogh ... 130

7.2.6 Profiel Samir A. ... 132

7.2.7 De islam ... 133

7.2.8 Afkeuring van de moord ... 137

7.2.9 De moord als aanslag op de vrijheid van meningsuiting ... 139

7.2.10 Wie is Mohammed B.? ... 140

7.2.11 Wie was Theo van Gogh?... 141

7.2.12 Beveiliging Van Gogh noodzakelijk? ... 142

7.3 Chronologie vs. hiërarchie ... 143

7.4 Stijlen van berichtgeving... 146

7.5 Samenvatting ... 149

8 Conclusie en discussie... 152

8.1 Conclusie ... 152

8.2 Discussie ... 152

Bronnen en literatuur ... 159

Bijlage I.

Overzicht van het aantal pagina’s per inhoudscategorie ... 165

Bijlage II.

Voorpagina Kidsweek jaargang 1, aflevering 27, 4 juli 2003... 166

Bijlage III.

Voorpagina Kidsweek jaargang 2, aflevering 44, 29 oktober 2004 ... 167

Bijlage IV.

Voorpagina Kidsweek jaargang 3, aflevering 9, 4 maart 2005 ... 168

Bijlage V.

Voorpagina Kidsweek jaargang 4, aflevering 26, 30 juni 2006... 169

Bijlage VI.

Omvang redactionele ruimte ten opzichte van omvang artikel ... 170

Bijlage VII.

Kidsweek-artikel casus 1 ‘Michael Jackson beschuldigd’ ... 171

(6)

6

Voorwoord

Voor u ligt het resultaat van maanden lezen, denken, schrijven, herschrijven, schrappen en nog meer lezen, schrijven, denken, schrappen en schrijven. De totstandkoming van deze scriptie heeft heel wat voeten in de aarde gehad. Nooit had ik genoeg literatuur, nooit was ik tevreden. Maar dankzij mijn lieve vrienden en familie is het toch gelukt.

In het bijzonder wil ik Jan-Willem bedanken, die zijn radeloosheid goed heeft weten te verbergen, en mijn ouders omdat ook zij vaak het slachtoffer zijn geworden van mijn humeurigheid. De morele steun en aansporingen van leden van de scriptiehyve hebben me ontzettend geholpen. Nynke, ik ben gehecht geraakt aan onze wekelijkse telefoontjes. Mijn broer Steven verdient een plekje in dit dankwoord omdat hij mij af en toe kon laten denken dat het eigenlijk allemaal heel simpel was. Mijn begeleider, Marcel Broersma, waardeer ik om zijn geduld en goede adviezen.

Ik hoop dat de lezers van dit onderzoek er betekenis in kunnen vinden. Al is het maar één zin die leidt tot een interessante gedachte.

(7)

7

1 Inleiding

1.1 Probleemstelling

De jeugd leest geen kranten. Dat was vroeger al zo en dat is nog steeds zo. Kranten zijn saai. Grote lappen grauw papier bedrukt met heel veel kleine zwarte lettertjes, daar is toch ook niks aan? Hoewel kinderen en jongeren1 nooit dol zijn geweest op kranten, daalt het dagbladgebruik onder de jeugd gestaag.

Dat is niet zo verwonderlijk. Er zijn veel nieuwe media bijgekomen en kinderen leren al jong hoe ze daarmee om moeten gaan. Kinderen maken deel uit van de groep die als eerste nieuwe trends in de media oppikt. Ze staan open voor experimenten, zijn onafhankelijk en koesteren de mogelijkheden van vrije meningsuiting die nieuwe media met zich meebrengen. Bovendien springen ze creatiever om met mediasnufjes omdat ze beter weten hoe al die mediavernieuwingen in elkaar steken.2

Het lijkt onwaarschijnlijk dat kranten ooit weer dezelfde belangrijke nieuwsbron worden als lang geleden. Snelle media zoals radio, televisie en internet voorzien de consument van nieuwsfeiten. De krant wordt hooguit nog gebruikt voor ordening, achtergrondinformatie en uitleg.

Om te voorkomen dat er over twintig jaar helemaal niemand meer een krant leest, doen krantenuitgevers er alles aan om de jeugd voor zich te winnen. Afgaand op de stroom berichten in de media over ontlezing bij de jeugd zou je denken: zonde van de moeite. Kinderen en jongeren zouden met geen stok aan het lezen te krijgen zijn en alleen maar geïnteresseerd zijn in mobieltjes en computergames.

Toch hebben jonge mensen wel belangstelling voor nieuws en actualiteiten. Het dagelijkse Jeugdjournaal wordt al jarenlang goed bekeken en de gratis verkrijgbare kranten Metro en Spits worden door jongeren verbazingwekkend goed gelezen.3 Ook internetkranten doen het niet slecht. Het lijkt er dus op dat jongeren nieuws op een snelle en gemakkelijke manier wensen te consumeren.

1

In deze scriptie wordt gesproken over kinderen en jongeren. De term kinderen beschrijft de leeftijdsgroep van acht tot en met twaalf jaar. De term jongeren duidt op de leeftijdsgroep dertien tot achttien jaar. Wanneer dit niet duidelijk is of niet van belang, is gekozen voor de overkoepelende term jeugd.

2

Nico Carpentier, Caroline Pauwels and Olga Van Oost, eds., Het on(be)grijpbare publiek = The ungraspable audience. Een communicatiewetenschappelijke verkenning van het publiek

(Brussel: VUBPress, 2004) 355-376. 3

(8)

8

Sommige dagbladuitgevers spelen hier goed op in. Zij ontplooien allerlei initiatieven om de krant voor de jeugd aantrekkelijk te maken. Er zijn kranten met speciale jongerenpagina’s, zoals NRC Handelsblad (Spunk) en De Telegraaf (N&WZ). Daarnaast komen er steeds meer kranten voor de ‘internetgeneratie’, jongeren tot 35 jaar. Andere uitgevers doen jongeren voor hun 18e verjaardag een jaarabonnement op hun (regionale) krant cadeau.

Ondanks het feit dat kinderen rond hun tiende levensjaar belangstelling voor de wereld om zich heen krijgen, kent Nederland - afgezien van schoolkranten en krantjes van kerkelijke gemeenten – lange tijd geen onafhankelijke kranten voor kinderen. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Frankrijk, waar al jaren met succes kranten voor jongeren worden uitgegeven: Quoti (voor lezers vanaf 5 jaar), Le Petit Quotidien (5 tot 10 jaar), Play-Bac (10 tot 14 jaar) en L'Actu (14 tot 16 jaar)? Play-Bac haalt zelfs een oplage van 59.000 exemplaren.4

In Duitsland geeft Turgay Yagan sinds mei 2005 een dagblad voor kinderen uit: Meine Zeitung. Deze krant, die in een oplage van honderdduizend exemplaren verschijnt, bevat naast nieuws over popsterren ook serieus binnenlands nieuws.5

Nederland kent op dit moment twee kranten voor de jeugd: de Nationale Kinderkrant en Kidsweek. De Nationale Kinderkrant is een initiatief voor kinderen dat nieuws en educatie combineert. De krant wordt sinds 2001 op tweeduizend basisscholen verspreid in een oplage van driehonderdduizend exemplaren en verschijnt vijf tot zeven keer per jaar. De onderwerpen zijn sterk educatief van aard. Een klein deel van de krant gaat over actuele gebeurtenissen.6

Kidsweek is een initiatief van uitgever Roland Pelle. De krant verschijnt sinds april 2003 elke week in een oplage die schommelt rond de twintigduizend exemplaren en richt zich op lezers tussen de 10 en 15 jaar. Pelle wil kinderen en jongeren helpen om de wereld om hen heen te begrijpen door ingewikkelde maatschappelijke problemen op een begrijpelijke manier uit te leggen, zonder daaraan een oordeel te verbinden of betuttelend te zijn. Sinds september 2004 heeft Kidsweek een jonger broertje: Kidsweek Junior, voor 7- tot 10-jarigen.

Een kinder- of jongerenkrant kan bijdragen aan affiniteit met het medium. Kinderen die nu een speciaal voor hen gemaakte krant lezen, zullen later eerder een krant voor

4

http://www.playbac.com, 02-04-2007. 5

Renske Huijsing, ‘De zware leeslast van een dikke krant. Jonge krantenlezers’, Trouw, 11-05-2005.

(9)

9

volwassenen gaan lezen. Deze gedachte heeft PCM Uitgevers ertoe bewogen om in september 2006 een meerderheidsbelang in Kidsweek te kopen. Op deze manier wil het concern in de jongerenmarkt een voet aan de grond krijgen.

Dit onderzoek wil laten zien hoe een krant voor kinderen eruit kan zien. Als onderwerp van onderzoek is de Nederlandse krant Kidsweek gekozen. Deze krant laat kinderen wekelijks kennismaken met gebeurtenissen in binnen- en buitenland. Onderzocht is op welke manier dit gebeurt en wat Kidsweek anders doet dan kranten voor volwassenen. De studie, die kwalitatief van aard is, moet leiden tot een antwoord op de volgende onderzoeksvraag.

Op welke manier onderscheidt de berichtgeving in Kidsweek zich van de berichtgeving in Nederlandse kranten voor volwassenen?

Om tot een antwoord op deze vraag te komen zijn vier subvragen geformuleerd:

 Hoe probeert de krant de lezer aan te zetten tot het lezen van het bericht?  Welke informatie krijgt de lezer?

 Hoe is deze informatie gestructureerd?  Welke stijl kenmerkt de berichtgeving?

Door beantwoording van deze vragen wil dit onderzoek inzicht verschaffen in het fenomeen kinderkrant in het algemeen en in Kidsweek in het bijzonder. Deze scriptie heeft daarmee zowel een wetenschappelijke als een maatschappelijke relevantie. Er is al veel onderzoek gedaan naar ontlezing onder jongeren en de oorzaken daarvan. Menig afstudeeronderzoek probeert een oplossing te vinden voor ontlezing onder jongeren. Naar kranten voor kinderen is echter nauwelijks studie verricht.

De scriptie is maatschappelijk relevant omdat zij informatie verschaft over het krantenleesgedrag van kinderen en jongeren. Marketeers en redacteuren kunnen gebruik maken van deze informatie door in te spelen op de behoeften van de jeugd en maatschappelijke ontwikkelingen onder kinderen en jongeren.

1.2 Onderzoeksmethode

(10)

10

vormen van inhoudsanalyse staat de reconstructie van de min of meer verborgen betekenisstructuur van de media-inhoud centraal. Waar kwantitatief onderzoek tot doel heeft het aanwezig zijn van bepaalde kenmerken te registreren, wil kwalitatief onderzoek deze kenmerken beschrijven en interpreteren.7

De kwalitatieve benadering vloeit voort uit de probleemstelling. Het doel van het onderzoek is iets te kunnen zeggen over de aard en eigenschappen van de bestudeerde kranten. Het ligt daarom voor de hand om kwalitatieve gegevens te verzamelen. Op basis hiervan kan een beeld worden geschetst van de berichtgeving zoals die voorkomt in Kidsweek en in kranten voor volwassenen.8

Kwalitatief onderzoek is vaak exploratief van aard en gericht op theorievorming. Zoals gezegd is er nog nauwelijks onderzoek gedaan naar kranten voor kinderen in het algemeen en naar Kidsweek in het bijzonder. De kwalitatieve benadering van het onderwerp heeft als doel theoretische inzichten te ontdekken en ontwikkelen in plaats van een bestaande theorie te toetsen. Daarmee hangt samen dat de aanpak van het onderzoek meer open is. “Om tot verklaringen te komen probeert een onderzoeker zich zoveel mogelijk te verplaatsen in de leefwereld van de onderzochten om daarin vervolgens regels, patronen en structuren te reconstrueren.”9

Omdat een kwalitatieve analyse in de eerste plaats meer open is en in de tweede plaats meer gericht op diepte en details, wordt bij een kwalitatieve inhoudsanalyse een kleinere steekproef gebruikt dan bij een kwantitatieve inhoudsanalyse. Hier is gekozen voor een inhoudsanalyse tot op woordniveau. Dit leidt tot een zeer arbeidsintensieve en daardoor kleinschalige manier van analyseren.10 Om deze reden zijn slechts twee, inhoudelijk verschillende, casussen bestudeerd.

De Kidsweek-artikelen die over de onderwerpen verschenen zijn, zijn vergeleken met de berichtgeving in drie Nederlandse dagbladen voor volwassenen. Deze kranten zijn zo geselecteerd dat alle geledingen van de Nederlandse dagbladpers vertegenwoordigd zijn: De Telegraaf als representant voor de landelijke populaire pers, NRC Handelsblad als

7

Dirk-Jan den Boer et al., Methodologie en statistiek voor communicatie-onderzoek (Houten [etc.]: Bohn Stafleu Van Loghum, 1994) 156-157; D.B. Baarda, M.P.M. de Goede and J. Teunissen, Basisboek kwalitatief onderzoek. Praktische handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwalitatief onderzoek (Groningen: Stenfert Kroese, 2001) 15.

8

Baarda, Basisboek kwalitatief onderzoek, 17. 9

Den Boer, Methodologie en statistiek, 146. 10

(11)

11

representant voor de landelijke kwaliteitspers en Dagblad van het Noorden als representant voor de regionale en overige kranten.11

De eerste casus behandelt een buitenlands human interest onderwerp, namelijk de beschuldiging van seksueel misbruik aan het adres van Michael Jackson in november 2003. Je zou verwachten dat een krant voor kinderen zo’n beladen onderwerp voorziet van een ethische context. Bij kranten voor volwassenen ligt dat minder voor de hand.

De tweede casus behandelt een binnenlands onderwerp, namelijk de moord op filmmaker Theo van Gogh in november 2004. Ook bij dit onderwerp is de verwachting dat Kidsweek zich onderscheidt van kranten voor volwassenen door de gebeurtenis van uitleg te voorzien. De moord heeft immers maatschappelijke implicaties.

Bij de eerste casus zijn alle nieuwsberichten, reportages en achtergrondverhalen in het onderzoek betrokken die in de drie geselecteerde kranten zijn verschenen, ongeacht op welke pagina het artikel is geplaatst. De reden hiervoor is dat Kidsweek op de nieuwspagina’s geen onderscheid maakt tussen nieuws en achtergrond. Een bericht op een van deze pagina’s bevat dus zowel nieuws als achtergrondinformatie. Om een goede vergelijking te kunnen maken, is het dus noodzakelijk ook de achtergrondartikelen uit de kranten voor volwassenen bij het onderzoek te betrekken.

Bij de Van Gogh-casus is het aantal te analyseren artikelen ingeperkt door alleen die artikelen over het onderwerp te selecteren die zijn verschenen voor of op de dag dat Kidsweek over het onderwerp bericht. Omdat op deze manier de steekproef nog steeds te veel materiaal oplevert voor een kwalitatief afstudeeronderzoek, is de selectie verder ingeperkt. Het aantal pagina’s waarvan artikelen zijn geselecteerd is teruggebracht naar de voorpagina en de binnenlandpagina’s. Van elke pagina is steeds het belangrijkste artikel over het onderwerp gekozen. Het relatieve belang van een artikel hangt af van de prominentie waarmee het wordt gepresenteerd. De selectiecriteria zijn respectievelijk:

1. Visuele prominentie. Welk artikel springt er uit, bijvoorbeeld door de aanwezigheid van een vette kop, of door een illustratie.

2. Positie op de pagina. Welk artikel heeft de hoogste positie op de pagina?

3. Redactionele ruimte. Welke artikel neemt de meeste ruimte op de pagina in beslag?

11

(12)

12

Het geselecteerde Kidsweek-artikel en de artikelen uit de kranten voor volwassenen zullen vervolgens worden bestudeerd aan de hand van de onderzoeksvraag en subvragen. Er is daarbij aandacht voor vorm, inhoud en stijl.

Als het gaat om vormaspecten, is gelet op koppen, illustraties, bijschriften en streamers. Omdat het een kwalitatief onderzoek is, kan het zijn dat in de artikelen vormkenmerken worden gevonden, waar vooraf niet op is gerekend. Daarnaast wordt er een inhoudelijke vergelijking gemaakt tussen het Kidsweek-artikel en de artikelen in kranten voor volwassenen. Er wordt gelet op de diepgang van de informatie, maar ook op de invalshoek van de artikelen en de manier waarop gegevens gestructureerd zijn.

Ten slotte worden de artikelen ook geanalyseerd op stijl van berichtgeving. Naast de invalshoek van een artikel is de stijl van schrijven een indicatie van de positie die de journalist - en dus de krant - inneemt ten opzichte van een persoon, groep of gebeurtenis. Stilistische keuzes drukken vaak de impliciete mening of houding van de journalist uit.12 In dit onderzoek is een onderscheid gemaakt tussen drie stijlen van berichtgeving: feitelijk, sensationeel en informatief. Het woordgebruik in een artikel is bepalend voor de stijl van berichtgeving die aan het artikel wordt toegekend. Omdat de stijlcategorieën vooraf zijn bepaald en de methode van onderzoek dus niet ‘open’ is, hebben we hier te maken met een kwantitatieve component van de inhoudsanalyse. Bij de analyse is per krant geturfd hoeveel artikelen in een bepaalde stijl zijn geschreven.

Een feitelijke stijl van berichtgeving manifesteert zich doordat de journalist een gebeurtenis weergeeft en zich zo veel mogelijk onthoudt van commentaar. Deze feitelijke stijl stelt de lezer in staat zelf de gegeven informatie te interpreteren zonder invloeden van de auteur van het artikel. Een kanttekening bij deze stijl van berichtgeving is dat de lezer in bepaalde gevallen op de hoogte moet zijn van eerdere gebeurtenissen. Bij een feitelijke stijl van berichtgeving worden namelijk slechts de feiten van de actuele gebeurtenis weergegeven. Wanneer de lezer niet op de hoogte is van eerdere gebeurtenissen kan dit leiden tot onbegrip van het artikel of het niet juist interpreteren ervan. Het ligt niet voor de hand dat Kidsweek deze stijl hanteert in de berichtgeving. Omdat de lezers nog jong zijn, hebben zij – naar mag worden aangenomen – nog geen referentiekaders kunnen opbouwen. Veel onderwerpen zijn nieuw voor hen en zullen dus moeten worden uitgelegd.

De tweede mogelijke stijl van berichtgeving is sensationeel. Deze stijl manifesteert zich in tal van vormen. Te denken valt aan typeringen, zoals ‘wacko Jacko’ als aanduiding

12

(13)

13

voor Michael Jackson, maar ook aan speculaties. Door het gebruik van woorden met een uitgesproken positieve of negatieve connotatie of het gebruik van metaforen, beïnvloedt de auteur de lezer zodanig dat er weinig ruimte wordt overgelaten voor een eigen interpretatie door de lezer. Het woordgebruik ‘stuurt’ de lezer in de interpretatie van het onderwerp, waardoor als het ware voor de lezer gedacht wordt. De gevoelswaarde van een woord of woordgroep bepaalt of een artikel wordt bestempeld als sensationeel. Het is goed mogelijk dat Kidsweek de ruimte voor eigen interpretatie beperkt. Door het ontbreken van referentiekaders zijn kinderen hierin mogelijk nog niet zo goed in staat.

De derde mogelijke stijl van berichtgeving is informatief. Deze stijl is afgeleid van de door Irene Costera Meijer geïntroduceerde categorie publieke kwaliteit.13 Een artikel wordt in deze categorie geplaatst wanneer het de lezer van dienst is door actuele feiten te voorzien van achtergrondinformatie op een niet sensationele wijze. De inhoud heeft een meerwaarde voor de lezer, maar laat genoeg ruimte open voor een eigen interpretatie. Door het gebruik van een informatieve stijl raakt de lezer meer betrokken bij de gebeurtenis. Bovendien verkrijgt hij inzicht in de werking van democratie als een cultureel en politiek waardensysteem.

Naast een casestudy, is een profielonderzoek verricht. Terwijl de casestudy inzicht geeft in Kidsweek op artikelniveau, levert het profielonderzoek een beeld op van de krant als geheel. Beide onderzoeken moeten inzicht geven in het journalistieke gehalte van Kidsweek. Kidsweek Junior en de websites van te analyseren kranten worden in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten.

Om een beeld te krijgen van de ontwikkeling van Kidsweek sinds de eerste editie in 2003, wordt op basis van een inhoudsanalyse een profiel van de krant geschetst. Voor het profielonderzoek is een eigen model ontworpen dat betrekking heeft op de lengte van artikelen, het gebruik van kleuren, het gebruik van moeilijke woorden, de opbouw van de krant, het soort nieuws, de onderwerpskeuze en de gebruikte journalistieke genres. Ook is er aandacht voor beeldgebruik: hoeveel foto’s heeft de krant? Staan de foto’s bij een artikel of komen ze zelfstandig voor? Wordt er gebruik gemaakt van cartoons of andere grafische illustraties? Voor het profielonderzoek zijn kwantitatieve gegevens verzameld, die zijn geanalyseerd met behulp van het computerprogramma Microsoft Access, versie 2003.

13

(14)

14

Omdat het onmogelijk is om elk verschenen exemplaar te bestuderen, zijn voor het profielonderzoek vier exemplaren van Kidsweek bestudeerd. Uit elke jaargang is één exemplaar gekozen, op een zodanige manier dat elk kwartaal in de selectie één maal vertegenwoordigd is. Uit de eerste jaargang is een exemplaar van Kidsweek gekozen uit de eerste week van het derde kwartaal. Uit de tweede jaargang van de krant is een exemplaar gekozen uit de vijfde week van het vierde kwartaal, enzovoort. Dit levert de volgende exemplaren op voor de profielanalyse.

Tabel 1.1 Exemplaren van Kidsweek die gebruikt zijn voor de analyses. jaargang kwartaal week editie verschijningsdatum

1 3 1 27 4 juli 2003

2 4 5 44 29 oktober 2004

3 1 9 9 4 maart 2005

4 2 13 26 30 juni 2006

(15)

15

1.3 Opzet van de studie

Naast het daadwerkelijke onderzoek bevat deze studie een uitgebreide bespreking van de literatuur op het gebied van jeugd en media. In het volgende hoofdstuk wordt eerst aandacht besteed aan de geschiedenis van de jeugdjournalistiek in Nederland en het beleid hieromtrent. Ook komt mediaonderwijs aan de orde. Is het wenselijk dat kinderen worden onderwezen in het gebruik van media of raken zij vanzelf ‘mediageletterd’?

In het derde hoofdstuk worden mediabezit en –gebruik onder kinderen en jongeren besproken. Hoeveel tijd besteden zij aan de verschillende media? Welk soort nieuws heeft hun belangstelling? Ook komt ontlezing van kranten ter sprake. Er wordt nader ingegaan op het krantenleesgedrag van kinderen en jongeren. Op basis van bestaande onderzoeken wordt een voorzichtige poging gedaan om te formuleren hoe een krant voor kinderen eruit zou moeten zien.

Het vierde hoofdstuk spitst zich toe op Kidsweek. Door een bespreking van wetenschappelijke en niet-wetenschappelijke literatuur wordt een beeld geschetst van Kidsweek. Betrokkenen als uitgever Roland Pelle en hoofdredacteur Annemarie Walker laten zich uit over hoe hun krant voor kinderen eruit zou moeten zien. Besproken worden de ideologie achter de krant, de redactionele formule, de doelgroep en oplagecijfers.

Op basis van een beschrijving van de inhoud van de krant en een analyse van de nieuwspagina’s in vier exemplaren van de krant wordt in dit hoofdstuk vijf een profiel van de krant geschetst. Dit profiel verschaft inzicht in de redactionele formule van de krant.

De hoofdstukken zes en zeven behandelen de twee casussen die het eigenlijke onderzoek vormen. De casestudy verschaft inzicht in de kenmerken die Kidsweek tot een specifieke kinderkrant maken.

(16)

16

2 Jeugdjournalistiek en mediageletterdheid

2.1 Geschiedenis van de jeugdjournalistiek

2.1.1 De opkomst en ondergang van de kindertijd

De eerste media voor kinderen ontstaan in de zeventiende eeuw. Tot die tijd lezen kinderen en volwassenen dezelfde teksten, vooral de bijbel, volksboeken en soms een krant. Kinderen die kunnen lezen, komen op deze manier al op jonge leeftijd in aanraking met armoede, ziekte, dood, maar ook met seksualiteit en overspel. In de kranten kunnen ze bovendien lezen over politieke verwikkelingen en minder alledaagse zaken zoals heksenprocessen en abnormale geboorten. Zonder enige vorm van censuur worden kinderen in deze tijd geconfronteerd met wat er in de wereld van volwassenen gebeurt.

Vanaf de achttiende eeuw gaat de visie overheersen dat kinderen dienen te worden opgevoed. Kranten, die in deze periode als goedkoop lesmateriaal fungeren, worden door de moralistische pedagogen van die tijd niet langer geschikt geacht voor kinderen en daarom vervangen door kinderboeken met een belerende toon. Langzaam wordt het gedrukte media-aanbod voor kinderen gecensureerd. Teksten waarin bloot en seksualiteit voorkomen, worden gekuist omdat ze kwalijk zijn voor de zedelijke ontwikkeling. Deze maatregelen sluiten aan bij de ideeën van de achttiende-eeuwse verlichtingsfilosofen die stellen dat de mens van nature goed en onbedorven is. Kinderen moeten beschermd worden opgevoed en niet worden blootgesteld aan negatieve en bedervende invloeden. Het fenomeen jeugd dat hierdoor gestalte krijgt blijft echter nog lange tijd een voorrecht van de gegoede burgerij. Kinderen van arbeiders hebben geen toegang tot gedrukte media, simpelweg omdat ze niet kunnen lezen.

(17)

17

Maar ook de komst van elektronische media speelt bij deze ontwikkeling een belangrijke rol. Mediagebruik is steeds minder een activiteit die is voorbehouden aan volwassenen. Een paar jaar na de introductie van de radio luisteren kinderen ongeveer twee uur per dag naar dit medium, vooral naar kinderprogramma’s die op speciale kindertijden worden uitgezonden. Wanneer de televisie zijn intrede doet in de Nederlandse huishoudens, kijken kinderen ook naar programma’s voor volwassenen. In tegenstelling tot kranten, zijn deze programma’s voor jonge kinderen al wel te volgen.14

Televisie oefent bovendien een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit op kinderen. Dit zorgt bij veel ouders voor gemengde gevoelens. Aan de ene kant zijn ze blij met het medium, omdat het hun kinderen vermaak biedt en bovendien van dienst kan zijn bij de opvoeding. Tegelijkertijd worden zij geplaagd door de angst dat hun kinderen gemakkelijk in aanraking komen met slechte ideeën. Men vreest voor een negatieve invloed van radio en televisie.15 Kinderen zullen last krijgen van stress, onzekerheid, angst en depressie als ze teveel als volwassenen behandeld worden.16

De angst van ouders voor de effecten van media op hun kinderen leidt in eerste instantie tot de gedachte dat er speciale media voor kinderen moeten komen. Kinderen hoeven niet te worden afgeschermd voor taboes, maar ze hoeven ook niet meteen als volwassenen te worden behandeld. Kinderen en jongeren hebben het recht om goed geïnformeerd te zijn, de informatie moet daarom op hen worden toegesneden. Vanuit deze gedachten ontstaan er geleidelijk journalistieke producten voor kinderen en jongeren.

2.1.2 Jeugdmedia in Nederland

De krant is tot het begin van de twintigste eeuw het enige journalistieke product waar kinderen mee in aanraking komen. De meeste dagbladen en tijdschriften hebben speciale rubrieken voor kinderen met verhalen, gedichten en raadsels. Moeders of gouvernantes lezen hun kinderen hier uit voor.

De eerste tijdschriften speciaal voor kinderen ontstaan rond 1900. Hierin staan in eerste instantie voornamelijk verhalen en gedichten. Later worden deze bladen steeds meer gedomineerd door puzzels, wedstrijden en prijsvragen. Behalve dit soort luchtige rubrieken, bevatten tijdschriften voor kinderen in die tijd ook veel informatieve stukken

14

Patti M. Valkenburg, ‘Denkbeelden over kinderen en de media’, in Beeldschermkinderen. Theorieën over kind en media (Amsterdam: Boon, 2002) 13-35.

15

Huub Wijfjes and Eric Smulders, eds., Omroep in Nederland. Vijfenzeventig jaar medium en maatschappij, 1919-1994 (Zwolle: Waanders, 1994) 204-205.

16

(18)

18

waarin uitleg wordt gegeven over bijvoorbeeld natuurkundige verschijnselen. Deze ‘journalistiek’ voor kinderen heeft nog altijd een belerend karakter en daarmee vaak ook een educatieve functie.

Dit verandert enigszins met de komst van elektronische media. Hoewel de omroeptechniek zich uitstekend leent voor educatieve toepassingen, worden radio en televisie voornamelijk gebruikt ter ontspanning. De omroepen maken hun kinderprogramma’s met zorg. Iedere omroep heeft een vaste groep programmamakers die per jaar ongeveer vijfhonderd kinderprogramma’s maakt. Deze ontspanning wordt echter wel vermengd met opvoedende elementen, kinderprogramma’s bevatten vaak, zowel direct als indirect, morele boodschappen.

Omdat educatie een voor de hand liggende toepassing van de omroeptechniek is, pleiten sommige onderwijskundigen en volksontwikkelaars voor een educatieve omroepzender. De eerste experimenten met schoolradio beginnen al eind jaren twintig van de vorige eeuw. Op deze manier worden gezaghebbende sprekers binnen de muren van het klaslokaal gehaald. De HDO, voorloper van de AVRO, verzorgt de eerste uitzending in 1927. Er is van meet af aan discussie over het bestaansrecht van de schoolradio. Leraren zijn namelijk bang dat de deskundige sprekers hun positie zullen ondermijnen. Omdat Nederland op het gebied van onderwijs sterk verzuild is, is van samenwerking tussen de verschillende omroepen nauwelijks sprake, wel werken de omroepen samen met het onderwijs.

De populariteit van televisie kan niet buiten de school worden gehouden. Al snel na de introductie van het medium, doet de televisie zijn intrede op school. Schoolradio wordt vervangen door schooltelevisie. De eerste uitzending in 1963 wordt verzorgd door de Nederlandse Onderwijs Televisie (NOT), een samenwerkingsverband tussen de drie zuilen, en de NTS. Schooltelevisie moet een verrijking vormen voor het onderwijs. Veel leraren waarderen de schooltelevisie omdat het afwisseling in de lessen brengt en onderwerpen verduidelijkt. Vooral programma’s met actueel illustratief karakter hebben de voorkeur.17

Nieuws voor kinderen is echter tot in de jaren zestig van de vorige eeuw noch in kranten, noch op radio en televisie te vinden. De kinderprogramma’s op radio en televisie, die veelal nog steeds een educatief en opvoedend karakter hebben, worden wel steeds informatiever. Zo haalt de IKON het educatieve kinderprogramma Sesamstraat van de Children’s Television Workshop naar Nederland en maakt de VARA tussen 1972 en 1975 furore met wekelijkse controversiële uitzendingen van de Stratemakeropzeeshow en later

17

(19)

19

de J.J. de Bomshow van Het Schrijverscollectief. Emiel van Stokkum, oud-vakdocent jeugdjournalistiek en voormalig directeur van de in 1985 opgerichte stichting Jongeren Onderwijs Media (JOM), schrijft over deze periode: “Voor het eerst in de geschiedenis van het medium tv worden kinderen op een volwassen wijze serieus genomen met informatie die voor hen belangrijk, toegankelijk en begrijpelijk is.”18

2.1.3 De jaren zeventig: experimenten met jeugdjournalistiek

De jeugdjournalistiek in Nederland komt langzaam op gang. Voor twintigers van nu is het Jeugdjournaal het toonbeeld van jeugdjournalistiek. Zij zijn opgegroeid met een dagelijkse portie nieuws toegesneden op hun leefwereld en hun interesses. Maar hoe vanzelfsprekend deze vorm van jeugdjournalistiek voor deze generatie en jongere generaties ook is, de geschiedenis van de jeugdjournalistiek gaat nog niet zo lang terug. Pas vanaf begin jaren zeventig wordt er her en der geëxperimenteerd met journalistiek voor kinderen.

In 1973 doet het schrijversechtpaar Wim Spekking en Anny Spekking-Matti onderzoek naar de wenselijkheid van een kinderjournaal onder vierhonderd Utrechtse schoolkinderen. Zij stellen dat kinderen van acht tot twaalf jaar behoefte hebben aan actuele informatie en verbinden daaraan de conclusie dat het zeer wenselijk is dat er op de Nederlandse televisie een jeugdjournaal komt.19 Hiermee zetten zij het onderwerp op de Hilversumse agenda, maar het duurt dan nog acht jaar voordat een journaal voor kinderen daadwerkelijk op de buis verschijnt.

Halverwege de jaren zeventig wordt de stichting Krant in de Klas opgericht om het gebruik van kranten in het onderwijs en de invoering van jeugdpagina’s in kranten te bevorderen. De stichting is een initiatief van de gezamenlijke dagbladuitgevers. Eind jaren zeventig verschijnen de eerste jeugdrubrieken op journalistieke grondslag bij de geschreven pers. Zo komt Vrij Nederland in 1977 met de wekelijkse jeugdpagina De Blauwgeruite Kiel, onder redactie van journaliste Aukje Holtrop en schrijver Karel Eykman van het Schrijverscollectief. Volgens hen is een rubriek voor de jeugd wenselijk, want “steeds meer kinderen interesseren zich voor de politiek, voor wat er in de wereld gebeurt en waarom het gebeurt”.20

18

Marloes Elings and Emiel van Stokkum, eds., Jeugdjournalistiek. Vallen en opstaan op weg naar een volwassen beleid (Utrecht: Stichting Jongeren Onderwijs Media, 1992) 19.

19

Anny Spekking-Matti, Nieuws in de kinderschoenen. Onderzoek kinderjournaal (’s-Gravenhage: Staatsuitgeverij, 1975) 60-61.

20

(20)

20

Het opinieweekblad loopt met de jeugdrubriek voorop. In de jaren zeventig beginnen ook dagbladen te experimenteren met rubrieken voor kinderen. Sommige kranten hebben een hele pagina voor kinderen of zelfs een apart krantje. Deze kinderrubrieken zijn echter nog hoofdzakelijk gevuld met brieven, puzzels en tekeningen. Af en toe is er ruimte voor een echt nieuwtje. Moeilijke onderwerpen – wereldnieuws en actuele maatschappelijke informatie – worden daarbij niet geschuwd, maar slechts een enkel medium waagt zich hieraan. “Inhoudelijk variëren de rubrieken van prietpraterige kleuterhoekjes tot volwaardige journalistieke produkten met een opvallend helder en duidelijk taalgebruik”.21

Een voorbeeld van een journalistiek volwaardig product is De Kleine Krant, van 1978 tot 1983 een wekelijkse uitgave van het dagblad Trouw. Het is een voorzichtige poging onder redactie van de journalisten Johanneke Leestemaker en Piet Hagen, om kinderen met het nieuws in aanraking te brengen. Vooral onderwerpen die specifiek interessant zijn voor kinderen krijgen hierin een plaats, zoals de kindertelefoon, de inbreng van kinderen bij echtscheiding en speelgoed. Uit een intern onderzoek naar de onderwerpskeuze in De Kleine Krant blijkt dat de berichten veelal een ‘kinderinvalshoek’ hebben. Problemen van wereldformaat worden verkleind en begrijpelijk gemaakt voor kinderen. “Een artikeltje over de vreemdelingenwet zal een kind van twaalf niet zo gauw aanspreken. Als datzelfde artikel gaat over twee zusjes van tien en dertien die zonder vader of moeder op het vliegtuig naar Turkije gezet worden, is het onderwerp glashelder te begrijpen voor kinderen.” Dit schrijven de redacteuren van De Kleine Krant in een brochure ter gelegenheid van het congres ‘Journalistiek voor kinderen’.22

2.1.4 De jaren tachtig: eindelijk een journaal voor kinderen

De Kleine Krant krijgt in april 1983 een vervolg in de pagina Zanzibar die elke woensdag in het onderwijskatern van Trouw verschijnt. Hierin is niet alleen ruimte voor duidelijk beschreven wereldnieuws en achtergronden, maar ook voor interviews met kinderen “over hun eigen leefwereld, commentaren van scholieren en besprekingen van boeken, muziek en films voor hun leeftijd”.23

Het besef dat er een markt is voor volwassen nieuws voor kinderen, zorgt voor allerlei nieuwe initiatieven. Begin jaren tachtig hebben steeds meer dagbladen een journalistieke jeugdrubriek. Het is niet langer alleen Trouw die een pagina met heus kindernieuws heeft, ook andere landelijke dagbladen ondernemen dan pogingen om de jonge lezer te

21 Idem. 22

Piet Hagen, Journalistiek voor kinderen (Amsterdam: Trouw/Kwartet, 1984) 5. 23

(21)

21

bedienen. Het Parool bevat vanaf 1983 bijvoorbeeld dagelijks de pagina Goochem. En ook het Nederlands Dagblad en het Reformatorisch Dagblad hebben kinderrubrieken.24

Opvallend genoeg zijn het juist regionale kranten die uitblinken in kinderhoekjes, al is er nog geen sprake van heuse journalistiek. Uitzonderingen vormen het Nieuwsblad van het Noorden, het Utrechts Nieuwsblad en de Provinciale Zeeuwse Courant. Deze dagbladen maken begin jaren tachtig “bijna volwassen kinderkranten [...] met nieuws, maar ook met gezellige dingen als briefjes, puzzels, verhaaltjes en zelfs advertenties”25.

Jacky Smeets besteedt aandacht aan de redenen waarom kranten een jeugdrubriek beginnen. Zo noemt zij het besef bij kranten dat iedere doelgroep bediend moet worden in de krant. Bovendien vormt de jeugdrubriek een hulpmiddel waarmee een brug wordt geslagen naar de toekomstige lezer. Een aantal dagbladen noemt idealisme als argument voor de invoering van een jeugdrubriek. Een minderheid van de kranten heeft niets op met een apart gedeelte voor kinderen, dit geldt vooral voor grote landelijke dagbladen zoals de Volkskrant, De Telegraaf en het Algemeen Dagblad. Naar eigen zeggen worden zij in deze periode al veel gelezen door jongeren. Andere kranten vinden een jeugdpagina simpelweg te duur.26

Halverwege de jaren tachtig lijkt de jeugdjournalistiek in Nederland voet aan de grond te hebben gekregen. De opmars van jeugdjournalistiek die eind jaren zeventig met experimentele jeugdrubrieken in kranten begint, krijgt in dit decennium een vervolg door initiatieven van radio- en tv-makers. De KRO zendt dan bijvoorbeeld elke zondag van 12 tot 13 uur het radioprogramma Hutsgeklutste kinderspelen uit, ook wel bekend als De Huts. Hierin discussiëren kinderen van tien tot dertien onder leiding van een volwassene over actuele onderwerpen en over zaken die hen bezighouden.27

Maar belangrijker voor de ontwikkeling van de jeugdjournalistiek is de introductie van een kinderjournaal in 1981. Na jarenlang gesteggel over de vraag of er een journaal voor kinderen moest komen en zo ja, wie het dan zou moeten maken, begroet presentatrice Leontien Ceulemans op 5 januari de jeugdige kijkers met de inmiddels legendarische woorden ‘Hallo allemaal’.28

Na het onderzoek van het echtpaar Spekking-Matti begin jaren zeventig, voorzien verschillende werkgroepen Hilversum van advies over een dagelijks kinderjournaal. “De

24 Ibidem, 22. 25 Idem. 26

Elings and Van Stokkum, Jeugdjournalistiek, 41-62. 27

Hagen, Journalistiek voor kinderen, 10. 28

(22)

22

Nederlandse Onderwijs Televisie (NOT) wilde een educatief journaal, de NOS wilde een nieuwsprogramma.”29 Het rapport ‘Educatief journaal voor kinderen’ van de Utrechtse School voor Journalistiek geeft in 1979 de doorslag. Besloten wordt dat de NOS vijf dagen per week een journaal voor kinderen van tien tot twaalf maakt. De NOT krijgt vanaf augustus 1981 een wekelijkse educatieve jeugdactualiteitenrubriek in schooltelevisietijd: het Schooltelevisie-Weekjournaal.30

Volgens Van Stokkum zijn het deze twee televisieprogramma’s die voor een omslag in de journalistiek zorgen. Ze “fungeren als gangmaker van een nieuwe richting binnen de journalistiek en het gebruik daarvan in het onderwijs: de jeugdjournalistiek, een mengvorm van journalistiek en educatie”, schrijft hij in 1984 namens de werkgroep Jeugdjournalistiek van de School voor de Journalistiek in Utrecht.31

“Toen het Jeugdjournaal in 1981 voor het eerst de lucht in ging had de NOS nog nauwelijks geëxperimenteerd”, schrijft Van Stokkum. Er is veel bemoeienis van de redactie van het gewone journaal met als gevolg dat het Jeugdjournaal zich wat vorm en inhoud betreft ontwikkelt naar het klassieke journaalmodel met een korte flitsende en oppervlakkige berichtgeving.32 Ed van Westerloo, toenmalig hoofdredacteur van het NOS Journaal verwoordt de belangrijkste doelstelling van het Jeugdjournaal als volgt: “Het nieuws vormt het centrale kader, waarbinnen geselecteerd wordt. Dit aanbod dient aan te sluiten bij de belevingswereld van de kinderen. Het is dan ook zinvol om – naast het brengen van feiten uit het dagelijkse ‘algemene’ nieuwsaanbod – te streven naar toevoeging daaraan van dagelijks één of meer gebeurtenissen die specifiek kinderen betreffen en aangaan”.33

Omdat steeds twee van de drie onderwerpen in het Jeugdjournaal uit het gewone journaal komen, wordt het Jeugdjournaal “een herkenbare kopie van het acht-uur-journaal, die uiteindelijk bedoeld is als opstapje voor de nog jonge kijker naar het ‘echte’ nieuws.”34 De eerste gegevens uit onderzoek wijzen echter uit dat kinderen boven de elf jaar het Jeugdjournaal te kinderachtig vinden, vertelt eindredacteur Arno Wamsteeker na twee jaar Jeugdjournaal.35 Op advies van jonge kijkers, richt het programma zich daarom al snel op het harde nieuws.

29 Idem. 30

Elings and Van Stokkum, Jeugdjournalistiek, 21. 31

Van Stokkum, ‘Jeugdjournalistiek’, 600. 32

Ibidem, 604. 33

Hagen, Journalistiek voor kinderen, 9. 34

Van Stokkum, ‘Jeugdjournalistiek’, 604. 35

(23)

23

Het Jeugdjournaal is meteen populair; bij de start kijken ruim 1,3 miljoen kinderen naar het programma. Opvallend genoeg is het programma na 25 jaar nog steeds succesvol. “Op het moment van uitzending, dagelijks om kwart voor zeven op Nederland 3, kijken gemiddeld 450 duizend kinderen en ouders.”36 Hoewel dit aantal kijkers aanzienlijk lager ligt dan 25 jaar geleden, staat het Jeugdjournaal nog altijd in de top tien van bestscorende kinderprogramma’s. Het Jeugdjournaal heeft inmiddels meer zendtijd dan in de beginperiode. “Zond het NOS Jeugdjournaal in 1981 elke werkdag zes minuten uit, nu is het programma zeven dagen per week te zien en duurt het tien minuten. Sinds september afgelopen jaar, is er ’s middags ook een uitzending.”37

Aan de formule van het programma is weinig veranderd. “De basis is hetzelfde gebleven: uitleg van ‘belangrijk’ nieuws, gecombineerd met ‘kindernieuws’ en vrolijk nieuws – een bijtende hond, het langste elastiekje ter wereld”, vertelt eindredacteur Marga van Beusekom. Brecht van Hulten, jarenlang presentatrice van het Jeugdjournaal, omschrijft de aanpak van het nieuwsprogramma zo: “Nieuws terugbrengen tot de kern maar de waarheid niet versimpelen, synoniemen zoeken, niet te ingewikkeld praten maar ook geen verkleinwoordjes gebruiken.”38

Ook de wekelijkse schooltv-uitzendingen slaan aan bij de jeugd. “Elke uitzending geeft achtergrondinformatie bij een of twee onderwerpen uit het Jeugdjournaal.”39 Maar anders dan het Jeugdjournaal heeft het programma “educatieve uitgangspunten en wil [het] een zinvolle inhoud geven aan het schoolvak Wereldoriëntatie en het gebruik van de media in het onderwijs”40. De actualiteit wordt in de schooltelevisie-uitzendingen meestal niet uitgediept, maar gebruikt als aanleiding voor een schoolles.

In 1986 verschijnt een rapport van de Werkgroep Jeugdjournalistiek waarin zij concludeert dat de jeugdjournalistiek stevig in opmars is. “Sinds de komst van de unieke combinatie jeugdjournaal/weekjournaal in 1981 op de televisie hebben veel Nederlandse media de jeugd ontdekt. Vele doen nu iets voor het jonge volkje tussen 10 en 13 jaar in de vorm van actuele informatie. Op de televisie zijn inmiddels twee actualiteitenrubrieken en een handjevol informatieve programma’s. Voor de radio geldt hetzelfde. Op teletekst hebben nu alle grote omroepen een dagelijkse jeugdpagina en in elk omroepblad verschijnt

36

Stoker, ‘Hond bijt kind’. 37

Idem. 38

Joost Divendal, ‘Hoi Brecht’, De Journalist, 10-10-2003. 39

Van Stokkum, ‘Jeugdjournalistiek’, 605. 40

(24)

24

wekelijks een jeugdrubriek van een of meerdere bladzijden. Van de opinieweekbladen zijn er welgeteld twee die iets voor de jeugd doen. Vooral bij de dagbladen is de aanwas enorm: al meer dan 30 van de 50 kranten hebben een wekelijkse rubriek variërend van een halve tot twee pagina’s. Het onderwijs [...] ziet de informatieve jeugdmedia als een probaat en actueel onderwijsmiddel.”41

2.1.5 De jaren negentig: Primeur

In de tweede helft van de jaren tachtig lijkt de aandacht voor specifieke media voor kinderen weer te verslappen. Kinderprogramma’s verdwijnen vaak net zo snel als ze gekomen zijn. Alleen het Jeugdjournaal en het School-TV-Weekjournaal voor kinderen tussen de 8 en 12 jaar krijgen een structureel karakter. Nieuwe programma’s komen en gaan. En al blijft het aantal jeugdpagina’s bij landelijke en regionale dagbladen ongeveer gelijk, er is nog geen sprake van een consistent beleid bij de verschillende media. De beleidsmakers klagen erover dat producties voor de jeugd zo duur zijn, en dat deze doelgroep bovendien moeilijk te bereiken is.

De overheid onderneemt in eerste instantie weinig om informatievoorziening specifiek voor de jeugd een vaste plek in de maatschappij te geven. Emiel van Stokkum acht een jeugdmediabeleid echter wel wenselijk. Hij benadrukt in 1992 tijdens het symposium ‘Jeugdjournalistiek 2000’ dat kinderen volgens de VN-resolutie voor de Rechten van het Kind recht hebben op een gedegen informatievoorziening. Jeugdinformatie en jeugdjournalistiek zijn in zijn ogen daarom een taak van de overheid. “Het geven van informatie aan jongeren en het toegankelijk maken van informatie voor jongeren is een zaak van maatschappelijk belang en vereist specifieke deskundigheid”, stelt Van Stokkum.42

Om professionalisering van jeugdjournalistiek en jeugdvoorlichting bij jongerenorganisaties, onderwijsinstellingen en de media te bewerkstelligen, pleit Van Stokkum voor scholingsmogelijkheden voor journalisten, voorlichters, jeugdleiders, maatschappelijk werkers en onderwijskrachten. De media zouden bijvoorbeeld professionele jeugdredacties kunnen opzetten waarin ook jongeren participeren. Ook moet informatie voor jongeren worden geïntegreerd in het nieuwsaanbod voor volwassenen. “Zo zou een volwassen en pluriform distributiekader kunnen worden gevormd voor jeugdinformatie als bijdrage aan de politieke, maatschappelijke en culturele vorming en

41

Ibidem, 598. 42

(25)

25

de mondigheid en kwaliteitszin van jongeren. De media hebben hierin een verantwoordelijke rol.”43

Tegelijkertijd onderstreept Van Stokkum het belang van het gebruik van jeugdjournalistiek als didactisch hulpmiddel. Door het gebruik van deze media op school worden kinderen op een speelse manier in het maatschappelijke leven betrokken. “Jeugdjournalistiek zou een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan hun nieuwsgier en aan hun persoonlijke, maatschappelijke, culturele, politieke, creatieve en vooral communicatieve vorming.”44

Als directeur van de stichting Jongeren Onderwijs Media beoogt Van Stokkum in de jaren negentig een bijdrage te leveren aan een bewuster en kritischer mediagedrag bij jongeren van 12 tot 18 jaar. Dit door bijvoorbeeld cursussen jeugdjournalistiek te geven aan studenten van scholen voor journalistiek, gekoppeld aan cursussen voor jongeren tussen 12 en 18 jaar. Volgens JOM is jeugdjournalistiek informatie vóór en dóór de jeugd, die is samengesteld volgens journalistieke criteria. “Informatie die de bedoeling heeft de doelgroep zo objectief en breed mogelijk te informeren over wat zich in de verschillende maatschappelijke sectoren afspeelt. Dit op een wijze die voor de doelgroep aantrekkelijk, begrijpelijk en inzichtelijk is: beknopt, helder en concreet.”45

En dat is Primeur: beknopt, helder en concreet. Althans, dat is wat hoofdredacteur Aukje Holtrop zichzelf ten doel stelt bij de introductie van de nieuwe jongerenkrant in oktober 1990. De krant, die wordt uitgegeven door uitgeverij Weekbladpers, moet jongeren tussen de 12 en 18 jaar op een heldere en korte manier uitleggen wat er in de wereld gebeurt. Holtrop was eerder al betrokken bij de wekelijkse pagina De Blauwgeruite Kiel in Vrij Nederland.

Primeur is Nederlands eerste commerciële krant voor jeugdigen in de leeftijd van 11 tot 16 jaar, geënt op de Britse krant The Early Times die in Engeland een groot succes werd. De krant verschijnt op tabloidformaat maar heeft dezelfde indeling als de meeste dagbladen, met pagina’s binnenland, buitenland en economie. Pagina twee is ingeruimd voor nieuws over school en onderwijs. In de tweede helft van de krant bevinden zich de pagina’s met nieuws op het gebied van wetenschap, natuur en milieu, kunst, amusement en sport. Ook is er aandacht voor specifieke jeugdonderwerpen en dingen die kinderen interesseren zoals spelletjes, computers en een feuilleton. Van de ongeveer twintig redactionele pagina’s worden er bovendien twee gevuld door de kinderen zelf, deze

43 Ibidem, 36. 44 Ibidem, 23. 45

(26)

26

hebben de titel Persploeg. Op deze pagina’s is ruimte voor artikelen die de jongeren zelf maken.

Bij de aftrap kreeg Primeur van de Weekbladpers een jaar de tijd om bestaansrecht op te bouwen. Voordat het eerste nummer was verschenen, zei Holtrop in NRC Handelsblad: “Als we over een jaar of twee 20.000 of 25.000 verkopen, dat zou prachtig zijn. Voor de uitgeverij is dat misschien heel weinig, maar voor ons is dat heel veel.”46 Maar zelfs deze doelstelling wordt bij lange na niet gehaald. Na een jaar heeft Primeur ongeveer elfduizend abonnees. Zowel het toenmalig ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) als het Bedrijfsfonds voor de Pers wijzen een subsidieverzoek af. Uiteindelijk geeft de Weekbladpers Primeur nog tot januari 1992 de kans om zichzelf te bewijzen. Maar hoewel Primeur er niet in slaagt om meer abonnees te werven, komen er vanuit de doelgroep wel acties en steunbetuigingen. Discussies in de media dragen ertoe bij dat het Bedrijfsfonds voor de Pers eind 1990 het voortbestaan vanaf 1992 garandeert.

Maar alle goede bedoelingen ten spijt, het aantal abonnees blijft steken rond de elfduizend, ook met deze subsidie. Waar dit aan ligt is niet helemaal duidelijk. In de media wordt druk gespeculeerd: kinderen houden niet van lezen, ze houden niet van politiek, de krant bevat te weinig humor en is te serieus.47

De doelstelling van Primeur is om een krant te maken die kinderen en jongeren op een feitelijke en onafhankelijke manier van nieuws voorziet. Moraliserend commentaar moet worden vermeden. Maar ondanks het feit dat Primeur verschillende journalistieke genres hanteert, hebben veel artikelen een educatieve lading. Vaak worden woordvoerders en deskundigen aan het woord gelaten die een onderwerp vanuit hun visie benaderden. Ook de redactie zelf schroomt niet om de eigen mening of politieke overtuiging te laten doorschemeren, stelt Anneke Visser in haar doctoraalscriptie.48 De lezers, voor het overgrote deel vwo-leerlingen, hebben dit ook in de gaten. Toch waarderen zij de krant zoals hij is. Opvallend genoeg zijn deze lezers zich bewust van de linkse signatuur van de krant. Ook de subjectieve berichtgeving blijft niet onopgemerkt. Een leerling uit de derde klas: “Ze zeggen in de artikelen meteen wat hun mening is.”49 En dat terwijl Holtrop verkondigt: “Wij vermijden normen en waarden zoveel mogelijk.”50

46 Wilma Cornelisse, ‘Primeur komt wekelijks uit voor jongeren vanaf twaalf jaar. Een krant voor kinderen’, NRC Handelsblad, 15-10-1990.

47

Emilie Escher, ‘In vijf jaar zou Primeur het redden’, Het Parool, 5-12-1992. 48

Anneke Visser, Primeur. Over een volwassen krant voor jongeren (Groningen 2005) 77. Doctoraalscriptie Rijksuniversiteit Groningen.

49

Tineke Snel, ‘Helder, beknopt, concreet: jongerenkrant Primeur stimuleert scholieren tot lezen’, Het Schoolblad (1992) 5: 26-28.

50

(27)

27

Wanneer Primeur begin 1993 wordt overgenomen door Wegener, uitgever van 18 regionale dagbladen, wordt de jongerenkrant als bijlage onder zeshonderdduizend abonnees verspreid. “Op die manier, dacht de uitgever, went zoon of dochter des huizes alvast aan het krantenlezen en is de overstap naar de Amersfoortse Courant of de Haagsche Courant sneller gemaakt.”51 Maar de oude Primeur onder een nieuwe uitgever werkt niet, schrijft Visser. De krant moet inhoudelijk worden vernieuwd, maar hoofdredacteur Holtrop ondervindt daarbij veel tegenwerking binnen het concern. In 1993 neemt ze ontslag. Haar opvolger Miro Lucassen wil van Primeur een minder elitaire krant maken en geeft de krant een eigenzinnige en brutale inhoud. Ook de typografie en opmaak veranderen. De doelgroep verschuift naar 11- tot 20-jarigen. Maar ook de nieuwe formule slaat niet aan. Paul Stamrood wordt aangesteld als nieuwe hoofdredacteur en opnieuw wordt er gesleuteld aan de jongerenkrant die nu echt voor jongeren is: de doelgroep wordt gevormd door jongeren tussen de 16 en 21 jaar.52

Maar na acht jaar lang ploeteren, houdt Primeur er in 1998 dan toch mee op. De redactie zelf moet concluderen dat een krant voor kinderen niet te maken is. Volgens Primeur-hoofdredacteur Stamrood zouden kranten voor volwassenen meer rekening moeten houden met jonge lezers. “Kranten zouden in onderwerpskeuze en schrijfstijl rekening moeten houden met jongeren. Die lezen ze echt wel als het nieuws interessant en toegankelijk genoeg is.”53

Laat de trieste geschiedenis van Primeur zien dat een krant voor kinderen geen bestaansrecht heeft? Het zou kunnen. Vast staat dat eind jaren negentig, wanneer ook de rubrieken voor de jeugd alweer goeddeels uit de kranten zijn verdwenen, kinderen voor gedrukt nieuws weer moeten terugvallen op kranten voor volwassenen. In 2001 verschijnt de Nationale Kinderkrant voor het eerst. Deze krant die op basisscholen wordt verspreid, is grotendeels educatief van aard.54 Het duurt nog tot 2003 voordat kinderen en jongeren weer de beschikking hebben over onafhankelijk gedrukt nieuws op maat.

51

Noël van Bemmel, ‘Een jongerenkrant is niet te maken’, de Volkskrant, 17-01-1998. 52

Visser, Primeur, 50. 53

Van Bemmel, ‘Een jongerenkrant is niet te maken’. 54

(28)

28

2.2 Mediageletterdheid

2.2.1 Angst en wantrouwen ten opzichte van elektronische media

In de vorige paragraaf wordt beschreven hoe in de tweede helft van de twintigste eeuw de gedachte postvat dat kinderen en jongeren het recht hebben om goed geïnformeerd te zijn. Media moeten daarom rekening houden met jongere doelgroepen. Deze doelgroepen blijken via gedrukte media moeilijk te bereiken. Maar een voor de jeugd toegankelijker en aantrekkelijker medium voor informatievoorziening, de televisie, boezemt veel ouders juist angst in.

De verontrusting over nadelige effecten van televisie neemt halverwege de jaren tachtig toe. Speciale kinderzenders gaan via de kabel uitzenden en de hoeveelheid tijd die kinderen aan televisie besteden neemt toe. Veel ouders menen dat hun kinderen te veel tijd voor de televisie doorbrengen.55 Zij vrezen dat andere nuttige vrijetijdsactiviteiten daardoor in het gedrang komen. Bovendien zijn zij bang dat sommige programma’s een verkeerde uitwerking op kinderen hebben. Sommige ouders menen dat het zien van griezelige of gewelddadige televisieprogramma’s ongewenst gedrag oproept of versterkt. Ook zijn er die menen dat het zien van gewelddadige programma’s de agressie van kinderen kan verhogen.56

Ook verschillende cultuurcritici uiten sinds de opkomst van de televisie hun bezorgdheid over de negatieve invloeden van het medium. Een van deze critici is de Amerikaanse mediafilosoof Neil Postman. In zijn boek The Disappearance of Childhood dat begin jaren tachtig verschijnt, beschrijft Postman hoe televisie en andere vormen van elektronische media het begrip jeugd ondermijnen. Hij is ervan overtuigd dat het verdwijnen van de kindertijd veroorzaakt wordt door de aanwezigheid van televisie in de levens van de jeugd. Hierdoor kunnen zij niet meer van de kindertijd genieten.57

In zijn boek Amusing ourselves to death: public discourse in the age of showbusiness, dat een paar jaar later verschijnt, uit Postman eveneens kritiek op het medium televisie. Via de tv wordt de maatschappij blootgesteld aan velerlei trivialiteiten; snelheid en actualiteit zijn belangrijker dan kwaliteit. Zelfs nieuws is verworden tot amusement, betoogt Postman. Het heeft niets meer te maken met de dagelijkse realiteit van mensen. Hij vreest dan ook een Huxleyaanse toekomst: de media beroven burgers van hun

55

Tom H.A. van der Voort, ‘De televisie als onderwijzer’, in Kleine berichten. Opstellen over jeugd en media, ed. Geke van der Wal (Den Haag: SDU, 1996) 47-62.

56

Van der Voort, ‘De televisie als onderwijzer’, 52. 57

(29)

29

autonomie, volwassenheid en geschiedenis door hen te overspoelen met desinformatie. De waarheid gaat verloren in een zee van trivialiteit.58

De angsten voor negatieve invloeden doen zich ook voor als het gaat om pc- en internetgebruik. Nu nagenoeg alle Nederlandse kinderen over internet beschikken59, is over elk denkbaar mogelijk onderwerp informatie voorhanden. Veel ouders maken zich zorgen omdat hun kinderen beter met dit relatief nieuwe medium weten om te gaan dan zijzelf. Digitale media vereisen individueel gebruik dat veelal buiten het ouderlijk gezichtsveld plaatsvindt. Hierdoor wordt controle bemoeilijkt. Een gevolg is dat ouders extra beschermend worden ten opzichte van hun kinderen.60 Ze hebben geen zicht op wat hun kind aan informatie tot zich neemt, laat staan dat zij kunnen beoordelen welk effect dit heeft op hun kind.

2.2.2 Positieve en negatieve effecten van media

De vraag is of de angst die volwassenen hebben ten opzichte van media wel gegrond is. Veel wetenschappelijk onderzoek naar media-effecten op kinderen richt zich op de negatieve effecten van televisiekijken. Televisie is een medium dat de behoefte aan vermaak gemakkelijk bevredigt.61 Amusement – voornamelijk drama’s en series – wordt vaak negatief gewaardeerd.62 Onder wetenschappers is de gangbare opvatting dat geweld in tv-series kan leiden tot een agressieve houding bij kinderen en zelfs tot agressief gedrag. In hoeverre daarvan sprake is, hangt sterk af van de manier waarop het geweld in beeld wordt gebracht. De effecten van media-inhouden zijn hoe dan ook niet sterk. Bovendien worden ze beperkt door het feit dat kinderen vaak samen met hun ouders of andere volwassenen televisie kijken.63

Maar ook de eigenschappen van het medium zijn bepalend voor het effect van de boodschap.64 Volgens verschillende onderzoekers zijn beeldachtige media (televisie) als informatiebron effectiever dan tekstachtige media (radio, boeken). Kinderen onthouden

58 Neil Postman, Wij amuseren ons kapot. De geestdodende werking van de beeldbuis (Houten: Unieboek, 1986), 11.

59 Hester van den Akker, Jongeren 2005. Het speelveld verandert (Amsterdam: Qrius [etc.], 2005) 18.

60

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 21. 61

Van der Voort, ‘De televisie als onderwijzer’, 52. 62

Cees M. Koolstra, ‘Van Jeugdjournaal tot Pokémon. Effecten van oude en nieuwe media op jeugd’ Vernieuwing 60 (2001) 8/9: 7-9.

63

Koolstra, ‘Van Jeugdjournaal tot Pokémon’, 7. 64

(30)

30

verhalen die zij op audiovisuele wijze gepresenteerd krijgen beter dan verhalen die zij lezen.65 Dit geldt niet alleen voor fictieve verhalen, maar ook voor nieuws.

Communicatiewetenschapper en psycholoog Juliette Walma van der Molen promoveerde in 1998 op het herinneren van nieuws door kinderen uit de groepen zes en acht van de basisschool. In haar proefschrift concludeert zij dat kinderen van het Jeugdjournaal meer onthouden dan van gedrukt nieuws. Volwassenen onthouden gedrukt nieuws juist beter dan nieuws uit het NOS Journaal. Hoewel dit te maken kan hebben met een grotere leesvaardigheid bij volwassenen, acht Walma van der Molen de zogenaamde semantische-overlapverklaring waarschijnlijker. Net als kinderen onthouden volwassenen namelijk meer van het Jeugdjournaal dan van de tekstversie(s).66 “De resultaten geven aan dat […] de relatieve effectiviteit van televisie en gedrukt nieuws afhangt van de mate waarin beeld en gesproken commentaar in het televisienieuws op elkaar zijn afgestemd.”67

Via de televisie kunnen kinderen dus leren hoe de wereld in elkaar steekt. Het doorgeven van informatie via de televisie brengt echter ook beperkingen met zich mee. Zo zijn kinderen die informatie audiovisueel krijgen aangeboden niet in staat hun mentale inspanning te vergroten wanneer zij een toets verwachten, dit in tegenstelling tot kinderen die informatie tekstueel krijgen aangeboden.68 Het leren via de televisie gebeurt dus ongemerkt.69

Bovendien wordt het leereffect net als het effect van de agressieve houding bij kinderen getemperd door het feit dat kinderen vaak samen met anderen naar televisie kijken en doordat ze vaak zonder doel kijken. Lezen daarentegen is een solitaire en doelgerichte bezigheid. De omstandigheden waarin kinderen en jongeren doorgaans televisiekijken verschillen daarom meer van de testsituatie (op school, in een rustige omgeving) dan de omstandigheden waarin zij meestal een boek lezen.70

65

Idem; Van der Voort, ‘De televisie als onderwijzer’, 54; Julie Henriëtte Walma van der Molen, Children’s recall of television and print news (Leiden: Center for Child and Media Studies, 1998) 131-137; Johannes Wilhelmus Jacobus Beentjes, Studies on children’s television viewing and reading (Leiden: Center for Child and Media Studies, 1990); Johannes W.J. Beentjes and Juliette H. Walma van der Molen, ‘The impact of television, radio and print on children’s recall and creative imagination. A review of media comparison research’, in Children and media, eds. Tom van der Voort and Johannes Beentjes (Amsterdam: Boom, 1997) 31-49; Juliette Walma van der Molen and Tom van der Voort, ‘Leereffecten van Jeugdjournaal en drie versies van krantennieuws. Een mediavergelijkend experiment’, Tijdschrift voor

communicatiewetenschap 24 (1996) 3: 229-245; Marcel Vooijs et al., ‘Kinderen onthouden het Jeugdjournaal beter dan tekst’, Massacommunicatie 20 (1992) 3: 226-234.

66

Walma van der Molen, Children’s recall, 131-137. 67

Ibidem, 136-137. 68

Vooijs, ‘Kinderen onthouden het Jeugdjournaal’, 230-231. 69

Koolstra, ‘Van Jeugdjournaal tot Pokémon’, 8. 70

(31)

31

Hoewel kinderen meer en gemakkelijker van televisie leren dan uit boeken, moet de veronderstelling dat krantennieuws vergeleken met televisienieuws tot diepgaander kennis leidt, niet worden afgeschreven. De via nieuwsprogramma’s, documentaires en educatieve programma’s verworven kennis blijft vaak oppervlakkig. Volgens Cees Koolstra, onderzoeker op het gebied van wetenschapscommunicatie en gespecialiseerd in leereffecten van media op kinderen, komt dat doordat televisie zo oppervlakkig, snel en gevarieerd is. Informatie wordt niet altijd even goed opgeslagen. “Een voordeel van andere media als boeken, internet en computerspelletjes is dan ook dat de gebruiker zelf het tempo van het werken met de inhoud kan bepalen.”71 Hierdoor zijn deze media juist erg geschikt voor het bieden van achtergrondinformatie. Al is de betrouwbaarheid van op het web gevonden informatie soms een probleem voor jonge kinderen, die geneigd zijn informatie te geloven als het ‘gedrukt’ staat.72

Naar de effecten van pc- en internetgebruik bij kinderen en jongeren is nog nauwelijks onderzoek verricht. Wel bestaat de verwachting dat internet en computerspellen in belangrijke mate kunnen bijdragen aan leerprocessen bij kinderen. Net als televisie combineren deze nieuwe media beeld en geluid. Bovendien zijn internet en games interactief, waardoor kinderen in hun eigen tempo kunnen werken en feedback kunnen geven en ontvangen.73

2.2.3 Kinderen als actieve, maar beïnvloedbare mediagebruikers

Behalve de inhoud en het medium, is ook de gebruiker bepalend voor het uiteindelijke effect van de boodschap.74 Kinderen en jongeren zijn als mediagebruikers erg gevoelig voor beïnvloeding door media. Anders dan volwassenen willen zij graag leren, zijn ze minder wereldwijs en zijn hun cognitieve vaardigheden minder ontwikkeld.75 In de wetenschap bestaat de laatste decennia consensus over hoe kinderen door mediaboodschappen worden beïnvloed. Net als volwassenen zijn kinderen geen passieve en willoze ontvangers, maar maken ze op een actieve en kritische manier gebruik van verschillende media. Ze interpreteren media-inhouden zodanig dat zij deze kunnen inpassen in hun eigen leefwereld en referentiekader. Dat wil echter niet zeggen dat

71

Koolstra, ‘Van Jeugdjournaal tot Pokémon’, 8. 72

Ibidem, 7. 73

Ibidem, 8-9. 74

Ibidem, 9; Beatrijs Ritsema, ‘Laat ze maar zappen’ in Kleine berichten, 19-24; Valkenburg, Beeldschermkinderen, 23.

75

(32)

32

kinderen niet gevoelig zijn voor beïnvloeding door mediaboodschappen. Als actieve gebruikers stellen ze zich open waardoor ze zelfs zeer sterk beïnvloed kunnen worden. De manier waarop kinderen met media omgaan is dus cruciaal bij het bepalen van welk effect de media hebben.76

In de westerse samenleving bestaan er verschillende visies op de jeugd. Twee uiterste gezichtspunten zijn het paradigma van het kwetsbare kind en het paradigma van het mondige kind. Het eerste paradigma gaat ervan uit dat kinderen passief en onschuldig zijn en dat ze beschermd moeten worden tegen media omdat ze beïnvloedbaar zijn.77 Volgens hen zal er binnen afzienbare tijd geen sprake meer zijn van kindertijd. Dit is de schuld van de media, die nauwelijks meer onderscheid maken tussen kinderen en volwassenen en daardoor het gezag van volwassenen ondermijnen. Met name politici en beleidsmakers hangen dit paradigma aan.78

Het paradigma van het mondige kind beschouwt kinderen juist als mondig, slim en autonoom. Er is een kloof in mediagebruik ontstaan tussen kinderen en volwassenen doordat nieuwe mediatechnologieën kinderen toegang verschaffen tot nieuwe vormen van cultuur en communicatie. Deze ‘communicatierevolutie’ heeft kinderen en jongeren in staat gesteld om pogingen tot bedrog of manipulatie door media te doorzien. Aanhangers van dit paradigma zijn relatief vaak te vinden in commerciële en marketingkringen.79 Beide gezichtspunten zijn gebaseerd op dezelfde notie van de kindertijd, namelijk dat de jeugdfase niet alleen een biologische bepaalde levensfase is, maar ook een sociale constructie die onder invloed staat van historische, sociale en economische factoren.80

2.2.4 Mediaonderwijs

Kinderen en jongeren krijgen dagelijks zo’n drieduizend boodschappen te verwerken.81 Deze boodschappen, zelfs als ze als feiten worden gepresenteerd, zijn gekleurde representaties en beelden. “The media intervene: they provide us with selective versions of the world, rather than direct access to it.”82 Dit geldt net zo goed voor nieuws als voor reclame of dramaseries. Journalisten – ook al willen ze feitelijkheden rapporteren – hebben te maken met allerlei invloeden en beperkingen. Niet alleen selecteren

76

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 24-30. 77 Ibidem, 20.

78

David Buckingham, After the Death of Childhood. Growing Up in the Age of Electronic Media (Cambridge [etc.]: Polity Press, 2000) 4.

79

Valkenburg, Beeldschermkinderen, 20; Buckingham, After the Death of Childhood, 3-17. 80

Buckingham, After the Death of Childhood, 6-8. 81

Ilse van der Velden, ‘Wat wil de copy-paste generatie?’, VPRO Gids, 28-08-2004, 6-9. 82

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In de onderzochte zaken die in hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch werden behandeld bleek de nieuwe wettelijke mogelijkheid veel minder vaak te zijn toegepast:

De adviseurs van CROP corporate finance staan voor je klaar als je er over denkt om een bedrijf te kopen, je in te kopen binnen het bedrijf waar je werkt of juist jouw bedrijf

Naast de CleverMove Weerstand cursussen, verzorgen wij ook meerdere online lessen per week.. U sport samen met anderen en jullie motiveren elkaar via

De eerste voorzichtige plannen voor de Regionale Infrastructuur Werk & Inkomen Rivierenland zijn gemaakt in 2011, als voorbereiding op de komst van wat toen nog de Wet

Je loopt het risico dat het pand wordt gebruikt voor productie van drugs, opslag van illegale handelswaar, illegale onderhuur of illegale kamerverhuur?. JE KUNT MAAR ÉÉN KEER

In de weekendkrant stelde hij zich oprecht de vraag of we het verschil tussen kinderen en volwassenen niet beter opgeven, nu ook kinderen bekwaam worden geacht een oordeel te

euthanasiewet veronderstelt, dat kinderen van, bijvoorbeeld, 8 jaar bekwaam zijn om een oordeel te vellen over de keuze tussen leven en dood, dan moeten ze ook bekwaam zijn om

Zo vindt bijna een derde van de respondenten de werkdruk binnen GGD HN niet acceptabel en 67% van de respondenten schrijft tijd voor tijd omdat de hoeveelheid werk te veel is,