• No results found

OVERTUIGENDE ONLINE CONVERSATIES VOOR EEN DUURZAME LEVENSSTIJL

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "OVERTUIGENDE ONLINE CONVERSATIES VOOR EEN DUURZAME LEVENSSTIJL"

Copied!
51
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)
(2)
(3)
(4)
(5)

1. INTRODUCTIE

1.1 GROOTSTE AANDRIJVER KLIMAATVERANDERING Eén van de belangrijkste uitdagingen van onze tijd is het anticiperen op de toekomst onder invloed van klimaatverandering. Volgens McNutt (2013, p.435) moeten we zorgen voor onszelf en de planeet door het beschermen van de natuurlijke systemen die zuurstof, schoon water, voedsel, storm- en erosiebescherming en natuurlijke producten verstrekken. Verdere opwarming en veel veranderingen in het mondiale klimaatsysteem zijn zeer waarschijnlijk groter dan waargenomen in de 20e eeuw als gevolg van voortgezette of hogere hoeveelheden uitstoot van broeikasgassen stellen Meehl et al (2007, p. 747). De voorspellingen zijn dat de veranderingen in het milieu die veroorzaakt worden door klimaatverandering te snel zullen zijn voor veel plant- en diersoorten om zich aan te passen, wat leidt tot omvangrijke extincties. Het zal volgens McNutt (2013, p.435) duizenden jaren duren om alle schade in de biodiversiteit te herstellen. Menselijke activiteiten zijn zeer waarschijnlijk de oorzaak van de klimaatopwarming in de afgelopen eeuw volgens 97 procent of meer van de actief publicerende klimaatwetenschappers stelt Cook (2016, p.6). Er zijn meerdere industrieën die aan deze klimaatverandering bijdragen door verantwoordelijk te zijn voor de uitstoot van grote hoeveelheden broeikasgassen. Steinfeld et al. (2006, p.272) hebben aangetoond dat de bio-industrie die ‘s werelds grootste aandrijver van de klimaatverandering is en verantwoordelijk is voor meer uitstoot van broeikasgassen dan de gecombineerde uitlaatgassen van alle vormen van vervoer. Goodland en Anhang (2009, p.11) vonden dat veeteelt en zijn bijproducten goed zijn voor ten minste 51 procent van alle wereldwijde uitstoot van broeikasgassen. Veeteelt is volgens Machovina et al. (2015, p.420) ook de belangrijkste oorzaak van het uitsterven van plant en diersoorten, dode zones in de oceaan, watervervuiling en vernietiging van leefgebieden. Internationaal worden meer landen bewust van het belang van het verminderen van de vraag naar dierlijke voedingsmiddelen om de opwarming van de aarde te beperken. In China bijvoorbeeld zijn nieuwe voedingsrichtlijnen opgesteld om de consumptie van vlees te reduceren met 50 procent. Springmann et al. (2016, p.4147) vonden dat het verminderen van vleesconsumptie naar mondiale dieetvoorschriften zou voedsel gerelateerde uitstoot al verlagen met 29 procent, een vegetarisch dieet met 63 procent en een plantaardig dieet met 70 procent. In Nederland is voorspeld dat de gemaakte afspraken bij COP21 grote gevolgen zullen hebben. Directeur Hans Mommaas van Nederland Milieu- en Natuurplanbureau (PBL), het belangrijkste adviesorgaan van de regering op het gebied van klimaat en energie, stelt dat we minder vlees en meer plantaardig zullen moeten eten.

1.2 BELANG VERANDERING EETGEWOONTES

(6)

met name sociale media, is het eenvoudiger geworden om kennis te delen en vinden. Hierdoor komen steeds meer mensen in aanraking met het begrip ‘vegan’ en de voordelen ervan (zie figuur 1). Figuur 1: Interesse in ‘vegan’ in Nederland via Google Trends 1 Het grootste gedeelte van Nederland heeft aanzienlijke hoeveelheden dierlijke producten in het dieet en de nadelige effecten op het klimaat hiervan zijn groot. Het is daarom van belang een plantaardiger dieet te promoten. Bij een plantaardig/veganistisch eetpatroon wordt er geen gebruik gemaakt van dierlijke producten. Dat betekent niet alleen geen vlees en vis, maar ook geen zuivel en eieren. Er is een duidelijke behoefte naar innovatieve interventies die zowel effectief zijn als in staat zijn een groot gedeelte van de populatie te bereiken.

(7)
(8)

het toepassen van specifieke communicatieve vaardigheden zoals het stellen van open vragen, bevestigen, reflectief luisteren, samenvatten en infomeren/adviseren.

Er zijn verschillende technieken die helpen bij het leveren van interventies die de “MI-spirit” promoten, stellen Shingleton en Palfai (2016, p.2). De kern of de MI-spirit omvat beginselen van partnerschap, acceptatie, compassie en evocatie volgens Friederichs et al. (2014, p.2). Verscheidene studies hebben de effectiviteit van MI laten zien in omgevingen zoals colleges en verslavingszorg in vergelijking met geen MI-behandeling volgens Magill et al. (2014, p.974). Deze offline-methodes zijn echter wel gelimiteerd door de beschikbaarheid van trainers en de trainingskosten. Vandaar dat het belangrijk is om na te denken over het gebruiken van MI in online-dialoogsystemen. Het aangaan van online-gesprekken biedt mogelijkheden om mensen verder te informeren en te motiveren om de juiste keuzes te maken.

1.4 ONLINE MI-INTERVENTIES

Het gebruiken van technologie om MI-interventies te leveren is een recente techniek waarvan verscheidene onderzoekers het potentieel aan het verkennen van zijn. Dit biedt nieuwe mogelijkheden volgens Friederichs et al. (2016, p.910) doordat de interventies op een grote schaal kunnen worden verspreid onder verschillende instellingen en bevolkingsgroepen met relatief weinig kosten in tijd en geld. Daarbij kan het gebruik van MI het effect van online interventies verhogen vanwege de focus op het promoten van autonome motivatie. Daarbij kan het zijn, dat vanwege de cliënt-georiënteerde aanpak, een online MI-interventie leidt tot een betere gebruikerswaardering in vergelijking met een traditionele interventie. Online gebruik van MI maakt het ook mogelijk om onderzoek uit te voeren met een hoge betrouwbaarheid, omdat de inhoud is geprogrammeerd en geautomatiseerd en daardoor minder infererende variabelen bevat. Eerder onderzoek van Friederichs et al. (2016, p.907-925) laat zien dat MI op het internet effectief is bij het stimuleren van lichaamsbeweging. Een online interventie genaamd ‘I Move’ gebaseerd op MI en self-determination theory (SDT) wordt in dit onderzoek vergeleken met een traditionele online interventie, genaamd ‘Active Plus’, en een controlegroep. In de controlegroep werd alleen hun fysieke activiteit gemeten en vond er geen vorm van interventie plaats. Het programma ‘I Move’ resulteerde in een significante verhoging in het aantal minuten matige tot krachtige lichaamsbeweging per week, terwijl de ‘Active Plus’ geen significant effect had op de uitkomst. Daarentegen had ‘Active Plus’ een groter effect bij het vermeerderen van het aantal dagen per week met de participanten die meer dan een half uur aan lichaamsbeweging deden. Beide interventies waren in dit onderzoek daarmee effectief. De drie psychologische basisbehoeften werden wel beter ondersteund in de interventie ‘I Move’.

(9)

bevolkingsgroepen is een cultureel relevante online MI-interventie in het Engels en Spaans ontworpen. De helft van de participanten werd gevraagd om hardop opmerkingen te maken over elke scherm van de online MI-interventie terwijl de onderzoeksassistent ernaast zat. De andere helft werd naar afloop van de interventie geïnterviewd over het gebruik. Het toepassen van MI werd op grote schaal door het personeel en cliënten geaccepteerd. De MI-interventie werd beschreven als boeiend, interactief, persoonlijk en comfortabeler dan voorgaande lessen en programma’s. De resultaten ondersteunden de haalbaarheid van online MI-interventies bij cliënten met een overtreding in het rijden onder invloed.

(10)

1.5.1 INTEGRATIVE MODEL OF BEHAVIORAL PREDICTION

Om te ontdekken in hoeverre MI leidt tot gedragsverandering zal gedragsintentie en attitude naar een plantaardiger dieet worden gemeten. Intentie wordt door de Van Dale beschreven als het hebben van bedoeling of voornemen. Fishbein en Yzer (2003, p.164) introduceren het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP) waarin wordt weergegeven hoe gedrag mogelijk tot stand komt. Volgens het IMPB vormt gedragsintentie de beste voorspeller van het daadwerkelijke gedrag. Deze gedragsintentie wordt bepaald door de volgende drie determinanten: Ten eerste de attitude van de persoon in de richting van het uitvoeren van het gedrag gebaseerd op wat men gelooft over de positieve en negatieve consequenties van het uitvoeren van dat gedrag. Ten tweede de ervaren sociale norm van de persoon waarmee de perceptie wordt meegenomen dat diegenen waarmee het individu het meeste omgaat de individu’s aanneming van het gedrag steunen en dat anderen in de gemeenschap het gedrag ook uitvoeren. Tot slot eigeneffectiviteit wat inhoudt dat de perceptie van de persoon dat hij of zij het gedrag kan uitvoeren onder diverse moeilijke omstandigheden.

De term attitude wordt door O’Keefe (2002, p.6) beschreven als inwendige staten die het gedrag beïnvloeden. Attitude is de algemene evaluatie van een object van een persoon, hierbij omvat object personen, gebeurtenissen, producten, beleid en instellingen. De notie van attitude als een evaluatieve beoordeling van een object is een gemeenschappelijk thema in de definities van attitude en is ook impliciet in de traditionele attitude evaluatietechnieken. Bij dit onderzoek wordt attitude als gedragsvoorspeller gebruikt voor de houding tegenover een plantaardig dieet in de verschillende versies van CoCo.

(11)

beslissingen is een belangrijke factor in het voorspellen van de overgangen tussen de eerste drie fases van TTM. Mendes (2013, p. 146-147) heeft het TTM toegepast op de verandering naar een plantaardige levensstijl en daarbij de volgende fases onderscheiden (zie figuur 3): Figuur 3: Fases van het Transtheoretische model Precontemplatiefase: wanneer mensen niets van het bestaan van veganisme afweten, zijn ze in de precontemplatiefase van het TTM. Ze weten niet dat er mogelijke nadelen zijn van de manier waarop zij op dit moment eten en realiseren zich niet dat de optie voor veganistisch eten een manier is om hun gezondheid te verbeteren. Gedurende de precontemplatiefase kan een individu volgens Brinthaupt en Lipka (1994, p.205) in ontkenning zijn over het feit dat zijn of haar levensstijl niet gezond is en de risico’s die geassocieerd zijn met slechte voedingskeuzes. Gezien dit onderzoek gericht is op vleeseters zal het grootste gedeelte van de participanten zich in de precontemplatiefase bevinden.

Contemplatiefase: tijdens de contemplatiefase is een persoon wellicht bewust geworden dat

veganisme een trend is waar veel mensen aan meedoen, hij of zij kan leren over de voordelen van veganist te worden en of het in zijn of haar levensstijl past. Het beslissen om veganist te worden na jarenlang dierlijke producten te consumeren is niet altijd een eenvoudige verandering. Dit betekent dat het zeer mogelijk is dat een persoon die overweegt om veganist te worden langdurig in de contemplatiefase blijft. In dit onderzoek is een doel om de participanten bewust te maken van de voordelen van een plantaardig dieet en ze zo van de precontemplatiefase naar de contemplatiefase te leiden.

Voorbereidingsfase: zodra de persoon heeft besloten om de verandering te maken naar een

veganistische levensstijl bevindt hij of zij zich in de voorbereidingsfase. De persoon is van plan om in de nabije toekomst actie te ondernemen, meestal gedurende de komende maand volgens Shumaker et al (2009, p.91). Hij of zij kan beginnen met het onderzoeken van de verschillende soorten voedsel dat gekocht zal worden, verschillende recepten die interessant zijn om te koken en al het andere dat kan bijdragen aan de transitie van het consumeren van dierlijke producten naar plantaardige producten. In het huidige onderzoek zal informatie voor recepten en websites worden gegeven aan de participanten om de voorbereidingsfase te vereenvoudigen.

(12)

Actiefase: als de persoon duidelijke actie heeft ondernomen en geen dierlijke producten meer consumeert, heeft de persoon de actiefase bereikt. In deze fase heeft de persoon de verandering naar veganisme in zijn of haar leven geïmplementeerd. Glanz et al. (2008, p.100) stellen dat een criterium voor de persoon om in de actiefase te zijn, is dat de persoon enkele met name lichamelijk verschillen moet zien in zijn of haar gezondheid. Het doel van het dialoogsysteem is dat aan het einde van het gesprek de participanten naar de actiefase gaan.

Handhavingsfase: de aanpassingen die de persoon heeft gemaakt aan zijn dieet in de actiefase

worden verder onderhouden in de handhavingsfase. Het doel voor het individu in dit stadium is niet terug te keren naar het eten van dierlijke producten. Hoe langer een persoon veganistisch blijft eten, hoe minder verleiding er zal zijn om dierlijke producten te eten en hoe eenvoudiger het voor hem of haar zal zijn om de dieetveranderingen te handhaven volgens Glanz et al. (2008, p.100-101). Slotfase: Shumaker et al (2009, p.92) beschrijven de laatste fase, de slotfase, als bereikt wanneer het individu een punt heeft bereikt waar hij of zij niet meer in gevaar is om terug te keren naar het oude gedrag ongeacht welke stressvolle of sociale situaties een individu zich kan bevinden. Er is geen reden meer of af te wijken van een plantaardig dieet.

In het TTM is eigeneffectiviteit een van de kernconcepten waarbij wordt gekeken naar het vertrouwen een individu heeft dat hij of zij kan voorkomen terug te vallen in ongezond gedag in hoge risicosituaties, zoals negatieve invloeden, emotionele tegenspoed, sociale situaties en hunkering. In het huidige onderzoek wordt gepoogd eigeneffectiviteit te vergroten door informatie te verschaffen en obstakels weg te halen. Daarnaast neemt het TTM het idee weg dat een verandering kan mislukken doordat de verandering uit fases bestaat die tijd nodig hebben. 1.5.3 HEALTH ACTION PROCESS APPROACH-MODEL Een ander model dat gebruikt wordt om een verandering in gezondheidsgedrag te beschrijven is het Health Action Process Approach-Model (HAPA-model). Het HAPA-model is volgens Schwarzer (1992, p.2) ontworpen om enkele beperkingen in andere modellen te verhelpen. In de meeste sociaal-cognitieve theorieën wordt ervan uit gegaan dat de intentie van een persoon de beste voorspeller is van daadwerkelijk gedrag, hoewel mensen niet altijd in overeenstemming handelen met hun intenties, omdat onvoorziene hindernissen kunnen opduiken of mensen geven toe aan verleidingen. Daarom wordt in het HAPA-model intentie aangevuld met andere factoren, zoals eigeneffectiviteit en strategische planning, die de vertaling van intenties naar daadwerkelijk gedrag kunnen ondersteunen. In het HAPA-model wordt een onderscheid gemaakt tussen de onvoorziene motivatieprocessen die leiden tot een gedragsintentie en de vervolgprocessen die leiden tot het feitelijke gezondheidsgedrag. Daarmee is het HAPA-model een impliciet fasemodel met twee fases: het motivatieproces en het wilsproces.

(13)

gevolgen en competenties. Daarnaast worden positieve uitkomstverwachtingen, bijvoorbeeld ‘als ik minder vlees eet, kan ik mijn eigen CO2-uitstoot halveren’, gezien als belangrijk in de motivatiefase wanneer een persoon de voor- en nadelen afweegt van bepaalde gedragsuitkomsten. Verder zal een persoon moeten geloven in zijn eigen vermogen om een gewenste activiteit te vervullen. Deze actie-eigeneffectiviteit werkt samen met de positieve uitkomstverwachtingen en dragen beide bij tot het opzetten van een intentie (zie figuur 4). Figuur 4: Algemene diagram van het Health Action Process Approach-model

Het wilsproces bestaat uit de vervolgprocessen die leiden tot het feitelijke gezondheidsgedrag, waarbij eigeneffectiviteit een belangrijke rol speelt stelt Schwarzer (1992, p.7). Twee soorten eigeneffectiviteit in het wilsproces worden onderscheiden door Marlatt, Baer en Quigley (1997, p. 309): handhavings-eigeneffectiviteit en herstel-eigeneffectiviteit. Handhavings-eigeneffectiviteit representeert optimistische overtuigingen over het vermogen van een persoon om om te gaan met hindernissen die opduiken in de handhavingsfase. Individuen met een hogere handhavings-eigeneffectiviteit investeren meer energie en houden langer vol. Herstel-eigeneffectiviteit adresseert de ervaring van falen en herstel bij tegenslagen. Een persoon met een hoge herstel-eigeneffectiviteit kan in tijden van verval eenvoudig manieren vinden om schade te beheersen en hoop te herstellen. Hoewel het vergroten van deze vormen van effectiviteit belangrijk zijn voor het stimuleren van daadwerkelijk gedrag, wordt in dit onderzoek gericht op actie-eigeneffectiviteit.

(14)

met het omgaan van onverwachte problemen. In dit onderzoek zullen de participanten worden gevraagd om aan te geven per wanneer ze hun eetpatroon gaan veranderen, om de stap van intentie naar daadwerkelijk gedrag te verkleinen. 1.6 DISENGAGEMENT BELIEFS Een uitdaging bij het motiveren van gedragsverandering is dat participanten geconfronteerd kunnen worden met het fenomeen cognitieve dissonantie. Volgens Dijkstra (2009, p.792) staat cognitieve dissonantie voor een aversieve staat die cognitieve of gedragsmatige acties om zichzelf te verlagen motiveert. Deze staat komt regelmatig voor bij mensen die dierlijke producten consumeren. Ze willen niet dat hun gedrag nadelige gevolgen heeft voor dieren, terwijl ze ook willen genieten van dierlijke producten als onderdeel in hun dieet. Loughnan et al. (2014, p.104-108) beargumenteert dat dit innerlijke conflict in twee wegen kan resulteren: men kan stoppen met het consumeren van dierlijke producten en daarmee eigen gedrag in overeenstemming met eigen moralen, of men kan zijn overtuigingen en attitude in overeenstemming brengen met zijn gedrag door diverse psychologische manoeuvres. Een veelvoorkomend mechanisme die men inzet bij het oplossen van het dilemma achter het eten van dierlijke producten is rationalisatie volgens Piazza et al. (2015, p.114). Hierbij verstrekt men redelijke argumenten voor zijn gedrag als het onder kritiek komt te staan of wanneer zijn gedrag als tegenstrijdig wordt gezien met een fundamenteel aspect van iemands karakter. Veelgebruikte rationalisaties die mensen gebruiken voor het verdedigen van hun keuze om dierlijke producten te consumeren zijn de overtuigingen dat vlees natuurlijk, normaal, nodig en lekker (nice) is (4N’s). Uit het onderzoek naar deze rationalisaties door Piazza et al. (2015, p.116) bleek dat zij die de 4N’s bekrachtigden de de neiging hebben om niet gemotiveerd te worden door ethische kwesties bij het maken van voedsel keuzes.

(15)

de gebruiker moet meestal specifieke berichten sturen naar het systeem om te worden begrepen door het systeem. Een online-dialoogsysteem zal met veel natuurlijke processen uit interpersoonlijke gesprekken rekening moeten houden en grotendeels deze gesprekken proberen te reconstrueren.

Connolly et al. (2006, p.209-210) maken verschillende vergelijkingen tussen interpersoonlijke gespreken en HCI. Ze stellen dat er een onderscheid is tussen ‘rigide’ gesprekken en ‘flexibele’ gesprekken. Waarbij rigide gesprekken strak beperkt zijn qua interne organisatie, zoals typisch bij HCI, bijvoorbeeld wanneer het systeem een vraag stelt en de enige toegestane antwoorden ‘ja’ of ‘nee’ zijn. Flexibele dialogen kennen een veel grotere speelruimte en is gekenmerkt voor interpersoonlijke communicatie. Daarbij zetten Connolly et al. de verschillen uiteen in het gebruik van multimodaliteit. Interpersoonlijke gesprekken gaan gepaard met verschillende vormen van non-verbale communicatie, zoals gebaren, gezichtsuitdrukkingen, fysieke positionering en het gebruik van ruimte. Non-verbale communicatie is vaak minder uitvoerig gesystematiseerd en de communiceerder is zich er ook niet altijd bewust van. Ook geschreven taal wordt gemanifesteerd in een visueel medium waarbij taalkundige elementen worden gecombineerd met niet-taalkundige elementen die semiotische significantie kunnen hebben, bijvoorbeeld het plaatsen van woorden bovenaan de pagina om de titel aan te geven.

Mavridis (2015, p.24-28) onderscheidt tien verschillende wensen van wat men nodig kan hebben van een conversatiesysteem. Een van deze wensen is ‘affectieve interactie’. De affectieve dimensie is belangrijk in menselijke interactie, omdat het sterk verbonden is met onder andere educatie, persuasieve communicatie en empathie. Hierdoor is het ook van betekenis in HCI. Affecten in spraak zitten vooral in semantische en pragmatische inhoud en de intonatie en zouden idealiter beide worden gedekt voor effectieve HCI. Avatars werken toe naar affectieve HCI vooral wanneer de avatar ook in staat is meerder gezichtsuitdrukkingen te uiten. Een andere interessante optie betreft het gebruiken van niet-talige uitingen voor het transporteren van emotie, zoals non-verbale geluiden.

Verschillende aspecten zijn hiermee uiteengezet die belangrijk zijn om rekening mee te houden voor het ontwerpen van een effectief online-dialoogsysteem. Hoewel het gaat om een relatief nieuw onderzoeksgebied kan er met behulp van theorieën uit HCI en theorieën over het gebruik van online MI een systeem worden gecreëerd waarin de dialoog over duurzame levensstijlen mogelijk wordt gemaakt. 1.8 DOELGROEP

(16)

dan over veganisten. Vanwege de overeenkomsten tussen vegetariërs en veganisten, wordt er in dit onderzoek aangenomen dat de ideale doelgroep voor het overtuigen van de voordelen van een vegetarisch eetpatroon overeenkomsten zal hebben met de ideale doelgroep voor het overtuigen van de voordelen van een plantaardig eetpatroon.

Voornamelijk mensen onder de dertig kiezen voor een vegetarisch eetpatroon volgens Cooney (2013, p.40). Dit betekent dat jongere mensen waarschijnlijk eerder overstappen naar een vegetarische levensstijl wanneer ze hiertoe worden aangemoedigd. Een jonge doelgroep brengt enkele voordelen met zich mee. Zo zijn ze eenvoudiger te bereiken dan andere groepen door scholen, universiteiten, festivals en online op sociale media. Daarbij zijn jongeren erg sociaal en kunnen hun leeftijdsgenoten overtuigen om hun dieet te veranderen. Ook hebben jongeren een volledig ‘vleeseters’-leven voor zich. Iemand die op jonge leeftijd overstapt op een vegetarisch eetpatroon zal daarmee veel meer dierenlevens redden en CO2 besparen dan iemand die op latere leeftijd overstapt. Ook hebben jonge vegetariërs meer jaren om hun vrienden en familie te overtuigen van de voordelen. Een andere factor beschreven door Cooney (2013, p.46) die van invloed is op de kans dat iemand kiest voor een vegetarisch eetpatroon is educatie. Mensen die een hogere opleiding genoten hebben, zijn meer geneigd om vlees en vis te laten staan. Participanten van een Britse cohortstudie uit 1970 met een hogere intelligentie scores als kinderen bleken op de leeftijd van dertig jaar zich eerder te identificeren als vegetariër volgens Gale et al. (2007, p.245). Gemiddeld was het IQ van vegetariërs tussen de 5 en 5,5 punten hoger bij zowel mannen als vrouwen. Mensen met een hogere IQ hebben daarmee een grotere kans om vegetariër te worden. Vrouwen stappen veel eerder over op een vegetarisch eetpatroon dan mannen stelt Cooney (2013, p.43). Er zijn twee tot drie keer zoveel vrouwelijke dan mannelijke vegetariërs ongeacht leeftijd en land. Wanneer het gaat om veganisten blijken de percentages van mannen en vrouwen ongeveer gelijk in zowel Amerika als in de Europese Unie volgens Phillips et al. (2010, p.19). In de resultaten van dit onderzoek zal worden gekeken naar de invloed van het geslacht.

(17)
(18)

2. METHODE

Een antwoord op de hoofdvraag zal worden geformuleerd door middel van een experiment, waarvan de methode hieronder is uiteengezet. Het dialoogsysteem CoCo zal de mogelijkheid bieden om online de interactie aan te gaan over het consumeren van dierlijke producten. Om de participanten het gevoel te geven dat ze een gesprek hebben met een persoon is er een avatar toegevoegd genaamd Eliza. Een groep participanten zal door haar worden gevraagd naar hun voorkeuren en meningen die gegeven kunnen worden door het beantwoorden van meerkeuzevragen en open vragen. Het programma zal op basis van de gegeven antwoorden reageren op een vooraf bepaalde passende manier. Deze vragen en verdere gegeven informatie in het dialoogsysteem zijn toegevoegd aan de bijlage. 2.1 DIALOOGSYSTEEEM Het dialoogsysteem is een tekst gebaseerde online enquête. Op het scherm zullen de participanten de tekst van Eliza zien en de opties waarop de participant op Eliza kan reageren. Door middel van een knop met een pijl naar rechts kan de participant naar de volgende pagina gaan en met een knop naar links kan de participant naar de vorige pagina teruggaan. Bovenaan het scherm kan de participant de progressie zien van het dialoog door een balk die roder wordt hoe verder de participant komt. De dialoog zal bestaan uit zeven onderdelen die hieronder kort worden uiteengezet: Introductie: Allereerst stelt Eliza zich voor en zegt ze dat ze even wil praten. Daarbij meldt ze dat alle antwoorden anoniem zijn en dat ook de code voor de te verloten cadeaubonnen niet te herleiden is. Bij deze eerste pagina is ook de avatar van Eliza te zien. Om niet te veel ruimte in te nemen zal deze hierna niet meer te zien zijn, behalve bij relevante pagina’s (zie 2.4.4 Evaluatievragen). Kenmerken participanten: Daarna wordt gevraagd naar algemene informatie van de participant, waaronder de leeftijd, geslacht en opleidingsniveau. Ook wordt er gevraagd naar de waarden die de participant belangrijk vindt en naar het huidige dieet van de participant (zie 2.3 Participanten). In dit onderdeel worden de algemene data van de participanten gemeten om uiteindelijk te vergelijken met de resultaten van de manipulatie.

Informatie: Hierna wordt informatie over wat een plantaardig dieet inhoudt gegeven en hoe

eenvoudig het tegenwoordig is om plantaardig voedsel te vinden in een supermarkt. Daarna worden de belangrijkste redenen uiteengezet om vaker plantaardig te eten: gezondheid, klimaat en dierenwelzijn (zie Bijlage).

Disengagement beliefs: Vervolgens wordt aan de deelnemer gevraagd wat zijn of haar redenen zijn

(19)

dat’-vragen zorgen voor de creatie van een veilige omgeving voor de participant waarin nieuwsgierigheid en nieuwe ideeën naar boven kunnen komen. Aangezien een deelnemer meerdere redenen kan hebben, zal dit proces doorgaan tot drie belangrijkste redenen die de gebruiker geeft bij langs zijn gegaan (zie 2.4.1 Disengagement beliefs). In dit onderdeel is sprake van zowel een manipulatie, door het weerleggen van de disengagement beliefs met ‘stel je voor dat’-vragen, en sprake van een meting, waarbij wordt gemeten in hoeverre de deelnemers het eens zijn met de disengagement beliefs.

MI-interventie: MI wordt ingezet door eerst te vragen naar hoeveel motivatie ze hebben om meer

en/of vaker plantaardig te gaan eten en hoeveel vertrouwen ze hebben in hun eigen capaciteit om plantaardiger te eten (zie 2.4.2 MI-interventie). Op elk antwoord zal vervolgens passend worden gereageerd door middel van van tevoren bepaalde reacties. Als laatste onderdeel van de MI-interventie wordt gevraagd binnen welk tijdsbestek ze hun eetpatroon gaan veranderen. Door de gerichte vragen en de afgestemde reacties op de vragen is er in dit onderdeel sprake van manipulatie door middel van MI. Daarnaast worden de antwoorden gebruikt voor het meten van de effecten van MI. Nameting: In de nameting wordt participanten gevraagd naar een specifieke intentie door aan te geven hoeveel dagen ze plantaardig, vegetarisch en/of minder vlees willen eten. Vervolgens wordt gevraagd naar hun attitude tegenover een plantaardig dieet, naar de sociale norm in hun omgeving en in hoeverre ze zelf in staat zijn een plantaardig voedingspatroon te adopteren (zie 2.4.3 Nameting). Ook wordt de participant gevraagd om het dialoogsysteem Eliza te beoordelen. Dit onderdeel wordt daarmee uitsluitend gebruikt voor metingen van de effecten van de MI-interventie en het online-dialoogsysteem. Afsluiting: Tot slot is er ruimte voor opmerkingen en kan de participant meedoen aan een anonieme loting voor de cadeaubonnen. Tot slot wordt de participant bedankt voor het invullen van de enquête en uitgelegd waar hij of zij nog meer informatie kan vinden over de voordelen van het overstappen naar een plantaardig eetpatroon. 2.2 OBSERVATIEMETHODE

In het onderzoek zal worden gekeken of de MI-interventie invloed heeft op de intentie van gedragsverandering. Hiervoor zijn drie versies worden gemaakt van het online-dialoogsysteem CoCo: 1. CoCo met de MI-interventie, 2. CoCo zonder de MI-interventie en 3. een controlegroep. Het vierde onderdeel van de dialoog, de MI-interventie, vindt daarmee enkel plaats in de conditie met MI-interventie als manipulatie. De controlegroep bevat enkel de onderdelen: introductie, kenmerken participanten, informatie, nameting en afsluiting. Op deze manier kan de invloed van MI worden vergeleken tussen de drie condities. Gedragsverandering zal worden gemeten door de participant te vragen naar zijn attitude en intentie ten aanzien van het adopteren van een (meer) plantaardig dieet.

(20)

wordt een observatie gedaan of er een intentie is gecreëerd voor gedragsverandering. Tabel 1 laat zien hoe de verschillende onderdelen gecombineerd werden onder de verschillende condities van het dialoogsysteem dat was gebruikt in dit onderzoek.

CoCo met MI CoCo zonder MI Controle

MI-interventie + - - Disengagement beliefs + + - Alle overige onderdelen + + + Tabel 1: De experimentele condities 2.3 PARTICIPANTEN Aan dit onderzoek hebben in totaal 371 participanten deelgenomen. Hierbij is exclusief gezocht op Nederlanders. Iedereen die al veganistisch of vegetarisch at heeft kunnen deelnemen aan het onderzoek, maar is bij de analyse uitgesloten. Vandaar dat er 223 participanten overbleven. Het online-dialoogsysteem CoCo kan overal worden bereikt zolang er internet aanwezig is. Om een zo groot mogelijke groep van verschillende participanten te werven is er gekozen om de link online te verspreiden en werden er twintig bonnen ter waarde van tien euro verloot. De link naar CoCo is gedeeld op Facebook en Twitter en hierbij werd het verder doordelen van de link aangemoedigd. Hierbij werd de volgende tekst gebruikt: ‘Help me met mijn scriptie-onderzoek en vul een vragenlijst in over jouw lifestyle keuzes! Ik verloot 20 bol.com cadeaubonnen van 10 euro onder de deelnemers. Invullen duurt ongeveer 10 minuten. Deelname is vrijwillig en volledig anoniem’. Tevens is de link verspreid onder de studenten van de letterenfaculteit door het secretariaat. Negen dagen lang zijn er actief participanten geworven tot er weinig nieuwe deelnemers meer bijkwamen en er genoeg data was verzameld voor de analyse. Deze manier van werven heeft ervoor gezorgd dat tijd en ruimte geen belemmering vormden en we op een kostenefficiënte manier een grote respons konden krijgen.

Uiteindelijk hebben meer vrouwen (76%) dan mannen (24%) meegedaan. Ook is het percentage universitair opgeleiden (53%) aanzienlijk hoger dan in de Nederlandse populatie. Andere opleidingsniveaus als hbo (15%), HAVO/VWO (27%) en mbo (3%) liepen ook niet evenwijdig aan de landelijk gemiddelden. De groep participanten was relatief jong met alle deelnemers tussen de 17 en 65 jaar en een gemiddelde leeftijd van 26 jaar. De participanten werden random verdeeld over de drie verschillende condities: controlegroep (39%), conditie met MI (30%) en conditie zonder MI (32%).

(21)

Tot slot werden de participanten gevraagd om aan te geven welke waarden ze belangrijk vinden. Hiervoor werden 16 waarden gegeven aan de proefpersoon en werd gevraagd om op een 3puntsschaal aan te geven of deze concepten belangrijk, neutraal of niet belangrijk zijn. Abrahamse et al. (2009, p.7) stellen dat hedonisme, altruïsme, egoïsme en biosferische waarden in verband kunnen worden gebracht met het consumeren van vlees. Hedonistische waarden zijn drijfveren om plezierig en comfortabel te leven, bij altruïstische waarden gaat het om sociale en empathische aspecten, egoïstische waarden worden gekenmerkt door het hechten van belang aan status en geld en tot slot bepalen biosferische waarden de mate waarin je het milieu belangrijk vindt. De gegeven waarden in het dialoogsysteem zijn gebaseerd op deze vier schalen, waarbij vijf waarden egoïsme testen, vier waarden over altruïsme en biosferische gaan en drie waarden over hedonisme. Alle stellingen zijn te vinden in bijlage 1.

2.4 MEETINSTRUMENTEN

Nadat de kenmerken van de participanten zijn vastgesteld wordt er informatie over wat een plantaardig dieet inhoudt gegeven en de voordelen hiervan op de gezondheid, klimaat en dierenwelzijn. Vervolgens komen er verschillende onderdelen in het dialoogsysteem waarmee meerdere maateenheden worden getest. Hieronder worden de disengagement beliefs, MI-module, gedragsintentie en attitude en evaluatievragen uiteengezet. 2.4.1 DISENGAGEMENT BELIEFS Disengagement beliefs, of drogredenen, zijn overtuigingen die op zichzelf waar kunnen zijn, maar geen geldig argument in een discussie. Een voorbeeld hiervan is een overhaaste generalisatie waarbij op grond van een voorval een conclusie wordt getrokken die voor alle gevallen geldt: ‘Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond’. Het gebruik van disengagement beliefs helpt om cognitieve dissonantie te verminderen, zodat een persoon gelooft dat hij of zij niet hoeft te veranderen. In het dialoogsysteem worden de participanten gevraagd naar de redenen voor het blijven eten van vlees. Op deze manier kan er een

beter beeld worden gecreëerd van waarom iemand dierlijke producten consumeert en de MI-interventie kan hierop worden aanpast.

In een eerdere pretest naar de overtuigingen werden de belangrijkste redenen gegeven voor het blijven eten van vlees door 38 participanten, waarvan 26 vrouwen en 12 mannen. In deze pretest konden de participanten uit een lijst met 19 redenen kiezen met welke redenen voor het eten van vlees hij of zij het meest eens was. Daarnaast was er de mogelijkheid om zelf redenen te formuleren. Op basis van deze pretest zijn de 14 vaakst gegeven redenen geselecteerd en toegepast in het dialoogsysteem als disengagement beliefs. In het dialoogsysteem werd de participanten eerst gevraagd om aan te geven in hoeverre ze het eens zijn met de 14 disengagement beliefs op een 7-puntschaal van ‘Helemaal oneens’ tot ‘Helemaal eens’. Hierna werd gevraagd om van dezelfde 14 disengagement beliefs aan te vinken welke drie redenen het belangrijkste zijn om vlees te blijven eten voor de participant zelf.

(22)
(23)

het dialoogsysteem. Zowel autonomie en het maken van een persoonlijke keuze wordt met deze vraag benadrukt zoals gewenst in een MI-interventie volgens Miller en Rollnick (2002, p.28, 34). Het doel hiervan is het verhogen van de intrinsieke motivatie van de participant, zodat de verandering vanbinnen komt in plaats van van elders en dat de verandering de doelen en waarden van de participant dient. Nadat de vraag ‘Zou je een cijfer kunnen geven voor je motivatie om meer en/of vaker plantaardig te gaan eten?’ is gesteld, krijgen de participanten verschillende reacties afhankelijk van hun gegeven score. Deze methode is gebaseerd op de ‘importance ruler’ van Friederichs et al. (2014, p.8). Er is een verdeling gemaakt voor een score van 0, scores van 1 tot 3, scores van 4 tot 6 en scores van 7 tot 10. Elke groep krijgt een specifieke reactie gebaseerd op een eerdere pretest waarin de meest voor de hand liggende redenen werden genoemd waarom het goed zou zijn om plantaardiger te eten. Bijvoorbeeld na een score van 6 volgt de tekst: “Het lijkt erop het verminderen van dierlijke producten in je eetpatroon niet heel erg belangrijk voor je is, maar ook zeker niet onbelangrijk! Hieronder staan drie redenen genoemd waarom het tóch belangrijk voor je kan zijn om meer en vaker plantaardig te eten. Wil je aangeven in welke mate deze redenen op jou van toepassing zijn?”

Bij een score van 0 wordt de interventie afgebroken, want als iemand niet wil veranderen dan werkt de interventie niet. Na enkele vragen over attitude, eigeneffectiviteit en een ruimte voor opmerkingen is de interventie voor deze proefpersoon afgelopen. Na alle andere scores volgen een aantal redenen waarop de proefpersoon kan aangeven in hoeverre deze voor hem of haar gelden op een 7puntsschaal tussen ‘helemaal niet van toepassing’ tot ‘helemaal van toepassing’. Daarnaast kunnen de participanten hun eigen redenen achterlaten. Het doel van het aangeven van het belang van deze redenen is volgens Shingleton en Palfai (2015, p.18) dat het ‘change talk’ promoot. De participant verbaliseert daarmee zijn eigen motivatie om gedrag te veranderen.

2.4.2.2 VERTROUWEN IN EIGENEFFECTIVITEIT

De participant heeft nu aangegeven in hoeverre hij gemotiveerd is om over te stappen naar een plantaardiger dieet. Naast motivatie is het van belang om te weten hoe groot het vertrouwen is in de eigen vaardigheid om te kunnen veranderen, hiermee wordt de eigeneffectiviteit gemeten. Deze wordt gemeten door de participant te vragen een cijfer te geven van 1 tot 10 voor het vertrouwen in zijn of haar eigen capaciteit om plantaardiger te gaan eten. Miller en Rollnick (2002, p.40) beschrijven het vertrouwen in eigeneffectiviteit als een redelijk goede voorspeller van de uitkomsten van de interventie. Immers wanneer een participant geen hoop of mogelijkheid voor verandering ziet, zal diegene geen moeite doen en de interventie zal voor niets zijn geweest.

(24)

kunnen veranderen! Wat zou je helpen meer vertrouwen te krijgen? Heb je behoefte aan meer informatie die kan helpen bij het veranderen van je voedingspatroon?’ Wanneer de participant antwoordt met ‘ja’ ontvangt de participant passende informatie voor recepten, documentaires, websites en persoonlijke supportgroepen die kunnen helpen in het geven van meer vertrouwen in de eigeneffectiviteit voor het overstappen naar een plantaardiger levensstijl.

Na scores van 4 tot 6 en van 7 tot 10 volgt de participant een andere route, gezien de scores in eigen effectiviteit hoog genoeg zijn om een echte verandering te kunnen maken. De score van 4 tot 6 volgt in de vraag: ‘Ik zie dat je best enig vertrouwen hebt in het veranderen van je eetpatroon! Kun je aangeven in hoeverre de volgende stellingen op jou van toepassing zijn?’ en de score van 7 tot 10 volgt in de vraag: ‘Wat goed dat je zelfvertrouwen zo hoog is! Kun je aangeven in hoeverre de volgende redenen op jou van toepassing zijn?” Beide vragen resulteren in een lijst van vier à vijf redenen waaruit de participant kan kiezen welke voor hemzelf gelden en een ruimte waar de participant eigen redenen kan plaatsen. De gegeven redenen zijn gebaseerd op de eerdergenoemde pretest waarin om redenen werd gevraagd om vertrouwen te hebben dat het overstappen op een plantaardiger levensstijl gaat lukken.

Er kunnen verschillende redenen zijn voor het hebben van weinig of veel vertrouwen in de eigen capaciteiten om het gevraagde gedrag van de interventie uit te voeren. In het geval van het veranderen naar een meer plantaardig dieet kan de omgeving een belangrijke rol spelen, zoals bijvoorbeeld wanneer een participant gezamenlijk eet met partners of huisgenoten met andere eetgewoontes. Ook kan eigeneffectiviteit beïnvloed worden door de welwillendheid voor verandering en voor hoe lang iemand een bepaald gedrag vertoont.

2.4.2.3 WANNEER

Weinig vertrouwen in de eigen capaciteiten kan worden tegengegaan door het verschaffen van informatie, het geven van instructies en het maken van een plan voor hoe en wanneer de verandering plaats gaat vinden samen met de participant. Miller en Rollnick (2002, p.147) laten zien dat een ‘change plan’ de gewenste uitkomst is van een interventie. In dit plan worden de motivatie en eigeneffectiviteit gecombineerd naar een concreet actieplan waarin het wanneer en hoe wordt besproken. Sniehotta (2009, p.265-270) stelt dat het maken van een planning bijdraagt aan het implementeren van intenties en het vergroten van de vasthoudendheid om te veranderen. In dit onderzoek wordt daarom na de vragen naar eigeneffectiviteit de ‘wanneer’-vraag gesteld.

(25)
(26)

2.4.3.3 SOCIALE NORM

In de inleiding werd eerder aangekaart dat volgens Fishbein en Yzer (2003, p.164) diegenen met wie het individu het meeste omgaat en anderen in de gemeenschap de gedragsintentie mogelijk kunnen beïnvloeden. Het hebben van een omgeving waarin het individu gesteund wordt in zijn of haar overtuigingen en gedrag kan van grote invloed zijn op zowel gedragsintentie als attitude. Daarbij kan het ook van belang zijn voor een participant om een omgeving met mensen met soortgelijke overtuigingen te hebben. Vandaar dat er drie vragen worden gesteld aan de participanten over de sociale norm met betrekking tot het adopteren van een plantaardig dieet in hun omgeving.

(27)

dialoogsysteem rekening houden met de fundamentele aanpak van MI beschreven door Miller en Rollnick (2002, p.34-35): samenwerking, evocatie en autonomie.

Bij het dialoogsysteem draait het om een ‘samenwerking’ met de participant en dat diens perspectieven worden geëerbiedigd zonder dwang om te veranderen. Het tegenovergestelde van deze techniek is ‘confrontatie’, waarbij de perspectieven van de participant niet worden gerespecteerd door de participant te forceren tot het accepteren van de realiteit die de participant niet kan zien. Dit kan bijvoorbeeld worden gedaan door iemand te dwingen om te zeggen dat roken een slechte gewoonte is, terwijl diegene het daar niet mee eens is. Om de samenwerking in het dialoogsysteem ‘Eliza’ te testen werden de volgende twee stellingen getoetst: ‘Ik werd op een prettige manier aangesproken door Eliza’ en ‘Ik had het idee dat Eliza rekening hield met mijn eigen situatie’.

(28)
(29)

3. RESULTATEN

Het doel van het online-dialoogsysteem CoCo is het ontwikkelen van een systeem waarmee op een effectieve manier een plantaardig dieet wordt promoot. De effectiviteit zal gemeten worden aan de hand van de afhankelijke variabelen gedragsintentie en attitude met een between-groups univariate variantieanalyse. De eerste analyses zijn erop gericht om vast te stellen in hoeverre Motivational Interviewing in het online-dialoogsysteem CoCo leidt tot intentionele gedragsverandering en tot een positievere attitude naar een (meer) plantaardig dieet. De belangrijkste afhankelijke variabelen, intentie en attitude, zijn samen met de invloed van het geslacht in dit onderzoek geanalyseerd.

3.1 GEDRAGSINTENTIE

Een univariate variantieanalyse is uitgevoerd met gedragsintentie als afhankelijke variabele en Conditie (1 = controle, 2 = CoCo zonder MI, 3 = CoCo met MI) en geslacht als onafhankelijke variabelen. De analyse liet zien dat Conditie geen significant hoofdeffect heeft op gedragsintentie F (2,217) = 2,040, p = 0,133. Wel is er sprake van een marginaal significante interactie met het geslacht F (2,217) = 2,869, p = 0,059. Opvolganalyses laten zien dat er wel een effect is van Conditie bij mannen F (2,54) = 3,197, p = 0,049, maar niet bij vrouwen. In tabel 2 hieronder is te zien dat mannen hoger scoren op het veranderen van gedragsintentie bij het toepassen van MI dan vrouwen. De univariate variantieanalyse liet zien dat bij mannen sprake is van een significant hoofdeffect van conditie F (2,54) = 3,197, p = 0,049. Het toepassen van Pairwise Comparisons laat zien welke Condities van elkaar verschillen. Bij de controleconditie versus CoCo met MI bestond een significant effect (p = 0,014). Er werd echter geen significant verschil gevonden wanneer de controleconditie tegenover CoCo zonder MI werd gezet (p = 0,241) en wanneer CoCo zonder MI tegenover CoCo met MI werd gezet (p = 0.242). Bij vrouwen is geen sprake van een significant hoofdeffect van Conditie F (2,63) = 0,071, p = 0,932. Het toepassen van MI aan het online-dialoogsysteem CoCo leidt daarom tot intentionele gedragsveranderingen naar een meer plantaardig dieet bij mannen, maar niet bij vrouwen. Vrouwen scoorden gemiddeld wel hoger op intentie (M=101,2; SE=2,9) dan mannen (M=80,7; SE=4,9) F (1,217) = 13,283, p = 0,000.

Conditie Geslacht Gemiddelde

(30)

3.2 ATTITUDE

Vervolgens is gekeken of MI van invloed is op de attitude ten aanzien van een plantaardig eetpatroon. Een univariate variantieanalyse met attitude als afhankelijke variabele en Conditie en het geslacht als onafhankelijke variabele is hiervoor uitgevoerd. Hieruit bleek dat Conditie geen significant hoofdeffect heeft op attitude F (2,216) = 2,016, p = 0,136. Wel blijkt een significante interactie te bestaan tussen Conditie en geslacht F (1,216) = 10,785, p = 0,001. Het toepassen van Pairwise Comparisons heeft verder laten zien welke Condities van elkaar verschillen. Bij zowel de controleconditie versus CoCo zonder MI (p = 0.55) als CoCo met MI versus CoCo zonder MI (p = 0,007) bestond een significant verschil. Er was echter geen significant verschil wanneer de controleconditie tegenover CoCo met MI werd gezet (p = 0,379). Vrouwen hebben een significant positievere attitude tegenover een plantaardig eetpatroon dan mannen. Hieronder laat tabel 3 zien dat vrouwen (M=5,6; SE=0.1) gemiddeld hoger scoren op attitude dan mannen (M=5,2; SE=0.1) F (1,218) = 10,792, p = 0,001.

Conditie Geslacht Gemiddelde

(31)

waarbij er nog meer rekening wordt gehouden met de persoonlijke situatie en de participant nog verder wordt betrokken met maken van de beslissingen en adviezen. Daarnaast werd er in meerdere opmerkingen gesteld dat het dialoogsysteem Eliza objectiever en neutraler had moeten worden opgesteld. Enkelen waren van mening dat het van tevoren duidelijker had moeten zijn wat het doel was van het onderzoek. Participanten wisten dat de vragen gesteld zouden worden over hun lifestyle keuzes, maar werden verder niet ingelicht dat het specifiek over plantaardige levensstijlen zou gaan. Ander commentaar op Eliza was dat de toon uit de hoogte zou zijn, de toon te betuttelend was en dat de toon voornamelijk vrouwen zou aanspreken. Hoewel ervan tevoren rekening mee is gehouden dat het promoten van een veganistische levensstijl op weerstand kan stoten vanwege cognitieve dissonantie, waarbij participanten het consumeren van dierlijke producten rationaliseren, is het wenselijk een dialoogsysteem te ontwerpen die niet te belerend overkomt. Verder onderzoek is nodig voor het verder verbeteren van de manier van communiceren met de participanten. Als laatste waren er suggesties voor het geven van meer informatie over op welke manier het beste plantaardig kan worden gegeten en voor meer bronvermeldingen bij de gegeven informatie. Graag hadden enkele participanten enkele recepten en verwijzingen naar verdere informatie ontvangen zodat zich beter konden voorstellen hoe een plantaardig dieet zou werken. Bij de gegeven informatie over de effecten van dierlijke producten op gezondheid, planeet en dieren werd er door enkelen bronvermeldingen gemist. Door het toevoegen van bronnen kan verder worden bewezen dat de informatie gebaseerd is op wetenschappelijke feiten. Het toevoegen van deze informatie zou mogelijk het dialoogsysteem kunnen optimaliseren en betrouwbaarder doen overkomen. 3.4 EXPLORATIE GESLACHT Hiervoor is aangetoond dat er verschillen bestaan tussen de resultaten bij mannen en vrouwen bij zowel intentie als attitude, daarom is het interessant om de invloed van geslacht verder te exploreren. Hieronder zal de verdere analyses worden gedaan over de verschillen in eetgewoonten, disengagement beliefs en evaluaties van het dialoogsysteem bij mannen en vrouwen.

3.4.1 EETGEWOONTEN

(32)

zuivel bij mannen en vrouwen is te zien in tabel 4.

Soort Geslacht Gemiddelde

Vlees Man 9,457 (0,6) Vrouw 6,971 (0.3) Vis Man 1,431 (0.2) Vrouw 1,556 (0.1) Zuivel Man 14,798 (0.8) Vrouw 13,833 (0.5) Tabel 4: Gemiddelde scores aantal eetmomenten per week van vlees, vis en zuivel (std. Error) 3.4.2 DISENGAGEMENT BELIEFS Aan het begin van het dialoogsysteem werden de participanten gevraagd om aan te geven in hoeverre ze het eens waren met de veertien Disengagement Beliefs tegen het adopteren van een plantaardig dieet op de 7-punts Likertschaal, te zien hieronder in tabel 6. Om te analyseren of er een mogelijke relatie bestaat tussen de Disengagement Beliefs, Conditie en geslacht is er een multivariate analyse gedaan. Van de veertien Disengagement Beliefs leverde enkel de Disengagement Belief ‘Voor mij is een (avond-)maaltijd niet compleet als er geen vlees bij zit’ een significante verband op F (1,126) = 6,895, p = 0,010 wanneer vergeleken wordt met de Condities. Wanneer hierbij ook het geslacht wordt meegenomen is er bij geen enkel Disengagement Belief sprake van een significant verband. Dit verandert wanneer de Disengagement Beliefs worden vergeleken met het geslacht. Daarbij is er sprake van een significant verschil bij de Disengagement Belief ‘Vlees is makkelijker te verkrijgen dan vleesvervangers’ F (1,126) = 6,056, p = 0,015, de Disengagement Belief ‘Voor mij is een (avond-) maaltijd niet compleet als er geen vlees bij zit’ F (1,126) = 6,785, p = 0,010, de Disengagement Belief ‘In Nederland hebben de dieren in de bio-industrie geen slecht leven’ F (1,126) = 4,901, p = 0,029 en de Disengagement Belief ‘Omdat ik veel sport heb ik vlees nodig’ F (1,126) = 9,004, p = 0,003. Ook is er een marginaal significant verschil gevonden bij de Disengagement Belief ‘Vlees is (te) lekker’ (1,126) = 3,506, p = 0,063.

Vrouwen blijken het bij elk van deze Disengagement Beliefs het minder met de gegeven redenen eens te zijn dan mannen (zie tabel 5). Mogelijk spelen deze resultaten ook mee met waarom vrouwen gemiddeld minder vlees consumeren per week zoals hiervoor gemeten. Deze resultaten kunnen wellicht ook verklaren dat, gezien mannen het vaker eens zijn met de gegeven Disengagement Beliefs, er een groter verschil zit tussen hun huidige manier van denken en de begunstigde veganistische manier van denken van het onderzoek. Hierdoor kon er meer ruimte zijn voor een verandering in gedragsintentie bij zowel het toepassen van MI en het gehele CoCo dialoogsysteem.

Disengagement belief Geslacht Gemiddelde

1. Vlees is (te) lekker. Man 5,967 (0,3)

(33)

2. In vlees zitten noodzakelijke voedingsstoffen die in plantaardige alternatieven ontbreken. Man 4,221 (0.3) Vrouw 4,106 (0.2) 3. Vlees is makkelijker te verkrijgen dan vleesvervangers Man 4,902 (0.3) Vrouw 4,024 (0.2) 4. Het is lastig om geen vlees te eten als ik met andere mensen eet. Man 4,591 (0.3) Vrouw 4,449 (0.2) 5. Ik eet vlees uit gewoonte. Man 5,107 (0.3) Vrouw 4,670 (0.2) 6. Vleesvervangers zijn duur. Man 4,768 (0.3) Vrouw 4,956 (0.2) 7. Mijn omgeving zou het onprettig vinden als ik zou stoppen met het eten van vlees. Man 3,253 (0.3) Vrouw 3,469 (0.2) 8. Voor mij is een (avond-)maaltijd niet compleet als er geen vlees bij zit. Man 4,402 (0.3) Vrouw 3,373 (0.2) 9. Plantaardig eten kost meer moeite Man 4,372 (0.3) Vrouw 4,716 (0.2) 10. Het is natuurlijk om vlees te eten: de mens is een omnivoor, ofwel alleseter. Man 4,254 (0.3) Vrouw 3,997 (0.2) 11. De dieren worden toch wel geslacht, ook al zou ik zelf geen vlees eten. Man 3,539 (0.3) Vrouw 3,428 (0.2) 12. In Nederland hebben de dieren in de bio-industrie geen slecht leven. Man 3,496 (0.3) Vrouw 2,805 (0.2) 13. Vleesvervangers, zoals soja, zijn slecht voor het milieu. Man 3,749 (0.2) Vrouw 3,609 (0.1) 14. Omdat ik veel sport heb ik vlees nodig. Man 3,532 (0.3) Vrouw 2,559 (0.2) Tabel 5: Gemiddelde scores Disengagement Beliefs (Helemaal oneens = 1 tot Helemaal eens = 7) (std. Error) 3.4.3 EVALUATIE DIALOOGSYSTEEM

(34)

verschil op wanneer vergeleken met de Condities, waarbij er positiever werd gereageerd op de versie met MI-interventie F (1,129) = 3,362, p = 0,069. Dit wijst uit dat de focus van MI op autonomie en het betrekken van de participanten bij het maken van beslissingen in de MI-interventie effect heeft gehad. Wanneer hierbij ook het geslacht wordt meegenomen is er bij enkel de stelling ‘Eliza ging ervan uit dat ik degene ben die het meest weet over mezelf’ een significant verschil gevonden F (1,129) = 4,670, p = 0,033. Het toepassen van Pairwise Comparisons resulteerde als enige bij de stelling ‘Ik vond het leuk om met Eliza te communiceren’ in een marginaal significant verschil, waarbij er door mannen positiever werd beoordeeld dan vrouwen F (1,129) = 3,269, p = 0,073.

Stellingen indruk dialoogsysteem Eliza Conditie Geslacht Gemiddelde 1. Het programma Eliza heeft mij geholpen bij het vormen van mijn eigen ideeën als het gaat om mijn eetpatroon. CoCo met MI Man 3,947 (0,4) Vrouw 3,522 (0.2) CoCo zonder MI Man 3,600 (0.4) Vrouw 3,755 (0.2) 2. Eliza ging ervan uit dat ik degene ben die het meest weet over mezelf. CoCo met MI Man 5,000 (0.3) Vrouw 5,457 (0.2) CoCo zonder MI Man 5,600 (0.3) Vrouw 5,019 (0.2) 3. Ik werd op een prettige manier aangesproken door Eliza. CoCo met MI Man 5,263 (0.3) Vrouw 5,326 (0.2) CoCo zonder MI Man 5,533 (0.4) Vrouw 5,019 (0.2) 4. Ik had het idee dat Eliza rekening hield met mijn eigen situatie. CoCo met MI Man 4,947 (0.4) Vrouw 4,348 (0.2) CoCo zonder MI Man 4,000 (0.4) Vrouw 4,151 (0.2) 5. Ik heb nuttige informatie ontvangen over een meer plantaardig eetpatroon. CoCo met MI Man 4,789 (0.3) Vrouw 4,370 (0.2) CoCo zonder MI Man 4,333 (0.3) Vrouw 4,377 (0.2) 6. Eliza heeft me geholpen bij het maken van plannen om meer en vaker plantaardig te eten. CoCo met MI Man 3,684 (0.4) Vrouw 3,130 (0.2) CoCo zonder MI Man 3,333 (0.4) Vrouw 3,509 (0.2) 7. Ik vond het leuk om met Eliza te communiceren. CoCo met MI Man 4,421 (0.3) Vrouw 4,043 (0.2) CoCo zonder MI Man 4,733 (0.4) Vrouw 4,057 (0.2)

(35)
(36)

4. DISCUSSIE

Het doel van dit onderzoek was het uitzoeken in hoeverre het toevoegen van Motivational Interviewing (MI) bij kan dragen aan de persuasieve kracht van een dialoogsysteem. Er is sprake van een stijgend bewustzijn van de grote invloed van dierlijke voedingsmiddelen op de opwarming van de aarde. Om de negatieve gevolgen van de klimaatverandering in de komende jaren te beperken is het van belang om een plantaardig dieet op een effectieve manier te promoten. Daarnaast kan dit onderzoek bijdragen aan de reeds bestaande wetenschappelijke literatuur over het gebruik van MI op intentionele gedragsverandering in online-dialoogsystemen.

Voor deze doelen is de volgende onderzoeksvraag opgesteld: ‘In hoeverre leidt Motivational Interviewing tot intentionele gedragsverandering en een positievere attitude naar een (meer) plantaardig dieet in het dialoogsysteem CoCo?’. Er zijn drie versies van het online-dialoogsysteem CoCo ontwikkeld die ‘spraken’ over de voordelen van een plantaardig dieet en die voorzien waren van op maat gemaakte gesprekken gebaseerd op verschillende overtuigende strategieën: 1. CoCo met de MI-interventie, 2. CoCo zonder de MI-interventie en 3. een controlegroep. Het vergelijken van deze groepen resulteerde in vindingen over de invloed van MI op intentionele gedragsintentie en attitude. Het belangrijkste resultaat van dit onderzoek was dat er positieve effecten waren gevonden door het toevoegen van de MI-interventie in het online-dialoogsysteem. Dit impliceert de bruikbaarheid van het toepassen van een online-dialoogsysteem voor het promoten van een plantaardig dieet. De significante effecten bij de experimentele condities werden enkel gevonden bij mannen. De intentie om een plantaardig(er) dieet te adopteren was significant hoger na de experimentele condities dan na de controleconditie bij mannen. Dus in tegenstelling tot de verwachtingen, bleken mannen het meest gevoelig voor persuasie op het gebied van de overgang naar een plantaardig dieet. Vrouwen waren in het algemeen meer welwillend dan mannen om hun dieet te veranderen. Dit was echter onafhankelijk van de conditie waarin ze verdeeld waren. Er waren geen significante verschillen gevonden tussen de verschillende versies bij gedragsintentie naar het adopteren van een plantaardig dieet bij vrouwen. Vrouwen bleken daarnaast ook hoger te scoren in een positievere attitude naar een plantaardig dieet dan mannen onafhankelijk van de verschillende versies. Ook in de controleconditie waarin geen MI-interventie of disengagement beliefs werden behandeld waren de attitude en intentie van vrouwen significant hoger dan bij mannen. Wat de resultaten weergeven is dat de kans groter is dat vrouwen een plantaardig dieet hebben of bereid zijn aan te nemen.

(37)

veel doen om de scores verder te verhogen, omdat ze vrijwel zo hoog zijn als ze kunnen gaan. Deze verklaring wordt ondersteund door de hoge intentie- en attitudescores onder vrouwen in alle drie de condities.

In dit onderzoek is het plafond-effect te zien doordat vrouwen niet beïnvloed zijn door de verschillende condities, omdat ze al heel hoog scoren op intentie en attitude. Een mogelijke reden waarom vrouwen zo hoog scoren is dat vrouwen meer afkeer hebben van het idee van het eten van dieren dan mannen volgens Ruby en Heine (2012, p.51) en daarom sneller dierlijke producten zullen laten staan. Daarnaast stellen Ruby en Heine (2011, p.450) in een eerder onderzoek dat macht, status en mannelijkheid sterk worden geassocieerd met het consumeren van vlees, wat mogelijk de lagere intentie en attitude in vergelijking met vrouwen kan verklaren. In vervolgonderzoek kunnen deze verschillende perspectieven verder geanalyseerd worden door het ontwerpen van versies in het dialoogsysteem waarin rekening wordt gehouden met de culturele verschillen tussen mannen en vrouwen in relatie tot het adopteren van een plantaardig dieet. Aangezien mannen niet standaard hoog scoren op de intentie om hun eetpatroon aan te passen, is er bij mannen meer te bereiken met het inzetten van een poging tot persuasie met betrekking tot een meer plantaardig eetpatroon. Volgens de resultaten blijkt MI een goed middel om in te zetten voor het overtuigen van een gedragsverandering bij mannen. In toekomstig onderzoek kan het daarom aan te raden zijn om meer te focussen op het betrekken van een grote hoeveelheid mannen. Allereerst vanwege de positieve resultaten bij de mannelijke doelgroep in dit onderzoek. Ten tweede gezien het gegeven dat in dit onderzoek de mannen de minderheid vormden met 24% van de 223 participanten.

De conditie zonder MI waarin de disengagement beliefs werden behandeld maar niet de MI-interventie was niet significant verschillend van de controleconditie. Het beperken van persuasieve pogingen tot enkel de disengagement beliefs blijkt niet van grote invloed. Deze conclusie wordt benadrukt in de resultaten van de gemeten attitude van de participanten. Het integreren van de disengagement beliefs blijkt daar zelfs een negatieve invloed te hebben: de attitude-scores waren significant lager in de conditie zonder MI met de disengagement beliefs dan in de controleconditie. De disengagement beliefs waren in alle experimentele condities opgenomen. Het is daarom mogelijk dat het toevoegen van de disengagement beliefs effectief is, maar alleen in combinatie met een motiveringsmodule. Toekomstig onderzoek met een ‘alleen MI’ conditie kan deze vraag wellicht beantwoorden.

(38)

meer ruimte zijn voor een verandering in gedragsintentie bij zowel het toepassen van MI en het gehele CoCo dialoogsysteem. Om de verschillen in resultaten tussen mannen en vrouwen in dit onderzoek verder te bestuderen is er gekeken naar de verschillen in de eetgewoonten die ze in het begin van het dialoogsysteem hebben aangegeven. Er werd gevraagd naar de hoeveelheid vlees, vis en zuivel die ieder consumeert in de ochtend, middag en avond. Mannen bleken significant meer vlees te consumeren per week dan vrouwen. De hoeveelheid vis en zuivel die werd geconsumeerd door mannen en vrouwen bleek vrijwel gelijk te zijn. De hogere consumptie van vlees door mannen in vergelijking met vrouwen kan mogelijk een effect hebben gehad op de verschillende resultaten in gedragsintentie en attitude omdat er meer ruimte is voor een verschuiving naar een plantaardige levensstijl zoals hiervoor verklaard met het plafond-effect. Het online-dialoogsysteem werd door de participant geëvalueerd door het beoordelen van een aantal stellingen over dialoogsysteem ‘Eliza’ en de opmerkingen die ze konden achterlaten aan het einde. Enkel de stelling dat Eliza rekening hield met de situatie van de participant leverde een significant verschil op wanneer vergeleken met de condities, waarbij er positiever werd gereageerd op de versie met MI-interventie. Hieruit blijkt dat de focus van MI op autonomie en het betrekken van de participanten bij het maken van beslissingen in de MI-interventie effect heeft. Daarnaast vonden mannen het lichtelijk leuker om met Eliza te communiceren dan vrouwen. Het laagst scoorde de stelling ‘Eliza heeft me geholpen bij het maken van plannen om meer en vaker plantaardig te eten’. Wellicht komt deze lagere score door het ontbreken van de intentie om plannen te maken naar een meer plantaardige levensstijl of kan het dialoogsysteem verbeterd worden met het helpen van duidelijke plannen in vervolgonderzoek.

De commentaren en suggesties die participanten aan het einde van het dialoogsysteem hadden achtergelaten, waren uiteenlopend positief, neutraal en negatief. De positieve reacties waren voornamelijk over het doel van het promoten van een plantaardige levensstijl en succeswensen. De suggesties ter verbetering van het dialoogsysteem gingen ten eerste over dat er meer ruimte moet komen om huidige eetpatroon aan te geven. Meerder malen werd er gevraagd om een plek voor het aangeven of iemand een vegetariër, veganist, flexitariër, bewuste vleeseter of een vleeseter is. Ten tweede wil men dat Eliza van tevoren het onderwerp van een plantaardige levensstijl aangeeft en een objectievere en neutralere toon aanneemt. Tot slot werd er ook gevraagd om meer informatie over hoe men het beste plantaardig eten door bijvoorbeeld recepten en verwijzingen naar verdere informatie en meer bronvermeldingen bij de gegeven informatie in het dialoogsysteem.

(39)

van de participant worden eerbiedigd, zonder confrontatie de bewustwording en kennis wordt opgelegd. Tot slot zou de autonomie ervoor moeten zorgen dat de participant de rechten en capaciteiten heeft om zijn eigen keuzes te maken en niet wordt verteld wat hij of zij moet doen. De opmerkingen en suggesties van de participanten laten zien dat deze principes niet genoeg naar boven komen in dit onderzoek. Om de toon van Eliza te verbeteren in verdere versies van het dialoogsysteem zou er goed aan worden gedaan om verder te onderzoeken hoe de drie principes van MI beter in het dialoogsysteem kunnen worden verwerkt.

(40)
(41)
(42)
(43)
(44)
(45)

BIJLAGE 2: INFORMATIE PLANTAARDIG ETEN

Steeds meer mensen kiezen ervoor om één of meerdere dagen plantaardig te eten. Bij een plantaardig eetpatroon maak je geen gebruik van dierlijke producten. Dat betekent dus niet alleen geen vlees en vis, maar ook geen zuivel en eieren.

De meeste dierlijke producten kunnen tegenwoordig gemakkelijk vervangen worden door plantaardige varianten die inmiddels wel in elke supermarkt te vinden zijn (amandelmelk, vleesvervangers, plantaardige kaas, kokosyoghurt etc.). Een plantaardig eetpatroon is verder gebaseerd op granen (brood, pasta, rijst), aardappelen, groente, fruit, peulvruchten en noten.

Mensen noemen vaak gezondheid, klimaat en dierenwelzijn als belangrijkste redenen om vaker plantaardig te eten. Daar zal ik wat meer over vertellen...

Gezondheid:

Zowel nationale (Stichting Voedingscentrum Nederland) als internationale instituten (American Dietetic Association) geven aan dat een volledig plantaardig eetpatroon net zo gezond is als andere voedingspatronen. Er zijn zelfs aanwijzingen dat plantaardig eten gezonder is. Je hoeft in ieder geval geen voedingsstoffen tekort te komen, zoals vaak wordt gedacht. Klimaat: De veeteelt is verantwoordelijk voor een grote uitstoot van broeikasgassen. De VN heeft berekend dat dat maar liefst 18% is van de totale uitstoot, meer nog dan de transportsector in zijn geheel (15%). Inclusief alle bijproducten van de bio-industrie, komt dit percentage volgens sommige onderzoekers zelfs op 51%! Ook is de veehouderij de belangrijkste veroorzaker van ontbossing (voor veevoerplantages) en zorgt het voor verlies van biodiversiteit en zoetwaterschaarste. Dierenwelzijn: Dieren worden in de huidige veehouderij meestal niet goed behandeld: ze zijn niet vrij en kunnen hun natuurlijke, soorteigen gedrag niet vertonen. Ook is er geen enkel systeem van veeteelt waarbij niet alle dieren op een bepaald moment moeten worden gedood. Dat is logisch als het gaat om vlees, maar het geldt ook voor zuivel en eieren: Mannelijke dieren zijn overbodig voor de productie hiervan. Mannelijke kuikens worden bijvoorbeeld direct nadat ze uit het ei zijn gekomen vergast, en mannelijke kalfjes komen in de kalvermesterij terecht.

(46)

BIJLAGE 3: SUGGESTIES EN OPMERKINGEN

Conditie Geslacht Opmerking

(47)

het begin min of meer vanuit dat dit niet het geval was. Verder gingen veel vragen over 'wekelijks', maar ik ben bijvoorbeeld niet wekelijks bij mijn ouders. Ik denk dat het beter is te vragen naar 'maandelijks'. De vragen over vegetarisch eten waren lastig te beantwoorden. Ik ben immers niet van plan om elke dag vegetarisch te gaan eten, omdat ik denk dat veganistisch eten beter is. Maar wat moet je da invullen in zo'n geval? Als het echt de bedoeling is om mensen ervan te overtuigen om plantaardig te gaan eten, dan werkt dit niet. Ik werd juist heel geïrriteerd doordat ik zo in de richting gedrukt werd om plantaardig te gaan eten. Ik merkte dat ik er juist een beetje tegenaan ging schoppen. Ik eet al enkele dagen geen vlees en eet per dag al minder vlees dan enkele jaren geleden. Dit kon ik naar mijn gevoel niet duidelijk maken in de vragen. Daarnaast eet ik wel boter en eieren, maar geen yoghurt en melk. Wel zuivel dus (bijna) iedere dag, mar niet veel. Vage stellingen wat betreft het veranderen van mijn eetpatroon. Misschien recepten geven, of tips. Dat spreekt mensen meer aan CoCo zonder MI Man vlees is love, vlees is life

(48)

en eten alleen biologisch vlees bijvoorbeeld. Ik vind zelf dat ik een gevarieerd voedingspatroon heb, door niet alle dagen van de week vlees te eten. Vandaar dat ik niet de behoefte heb mijn voedingspatroon aan te passen. Succes met jullie onderzoek! Af en toe vond ik het vragenprogramma wat betuttelend. Verder wel informatief Ik ben er door de jaren heen achter gekomen dat ik graag in ieder geval eens per twee weken een stukje vlees eet, en ook ben ik niet graag verstoken van yoghurt. Ik denk dat als je lichaam op een gegeven moment aangeeft dat te willen hebben, er blijkbaar ets in zit waar je op dat moment behoefte aan hebt. Overigens zou ik meer moeite hebben met het volledig laten staan van de melkproducten dan met alleen het laten staan van vlees. Vegetarisme spreekt me daarom meer aan dan volledig plantaardig eten. Misschien moeten we gewoon meer 'dieraardig' gaan eten. Leuke en nuttige enquête. Succes met je studie!! Tijdens de vragenlijst kon je geen opmerkingen over je specifieke situatie kwijt. Ikzelf ben van veganisme naar zeer gematigd gebruik gegaan omdat ik een dusdanig ijzertekort heb dat ik ijzerinfusen nodig heb en heem- niet-heem-ijzer niet even makkelijk worden opgenomen. Dat kon ik niet goed duidelijk maken in de vragenlijst. Ik dacht dat het een vragenlijst was. Dit was gewoon een fucking vegan lobby. Ik ben totaal niet anti-vegan, maar dit was echt zwaar irriterend en tenenkrommend!! Ik heb zelf al het gevoel dat ik het minimale aan vlees eet tijdens een maaltijd, dus de vraag over minderen was in mijn geval niet echt relevant. Jammer dat er geen ruimte was om onderscheid te maken tussen het eten van vlees/zuivel van biologische/bd herkomst of uit de bio-industrie. Neem in het vervolg situaties zoals eetstoornissen mee. In mijn eigen ervaring speelt mijn verleden met eetstoornissen mee met de keuzes die ik maak m.b.t. mijn dieet. Hoi! leuke enquête, ook leuk en interessant weergegeven. Ik vind het jammer dat er weinig rekening wordt gehouden met je huidige situatie. Ik eet vaak vegetarisch, en soms plantaardig. Hoe vaak dat is verschilt echt per week. Overige

(49)
(50)
(51)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

(Diverse gebakken groentes, gemengde sla, afgewerkt in een fijne knoflook/yoghurt saus). Broodje Gezond

Geef antwoord in een of meer volledige zinnen en gebruik voor je antwoord niet meer dan

• Een groot deel van de barbecueërs ruimt zijn eigen rommel op 1 • Het afvalprobleem wordt niet alleen veroorzaakt door de barbecueërs 1. Maximumlengte van het antwoord:

De teksten ‘Statiegeld moet’ en ‘Geef hier die fles’ hebben beide een titel waarin dwang doorklinkt, maar bij beide teksten is die dwang op iets of iemand anders gericht.. 1p 32

Positief in het licht van tekst 3 is dat maatschappelijke organisaties flesjes en blikjes mogen inzamelen (en daar een vergoeding voor krijgen). Positief in het licht van tekst 4

Wij merken op dat winning van aardwarmte en het beoordelen van risico’s op aardbevingen specifieke deskundigheid vereist die primair beschikbaar is bij het ministerie van

worden vooral morele bezwaren geuit tegen “de harde aanpak”, terwijl in tekst 4 niet alleen wordt getwijfeld aan het nut van strenger straffen, maar ook praktische bezwaren

• Het harde aanpak-beleid is niet realistisch / niet uitvoerbaar / wordt. niet uitgevoerd om problemen te voorkomen