• No results found

Verkennend onderzoek naar de rol van sociale identificatie bij de ethische besluitvorming van Nederlandse accountants.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Verkennend onderzoek naar de rol van sociale identificatie bij de ethische besluitvorming van Nederlandse accountants."

Copied!
42
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Verkennend onderzoek naar de rol van sociale identificatie bij

de ethische besluitvorming van Nederlandse accountants.

Afstudeerscriptie MSc Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en bedrijfskunde

Begeleider

R.B.H. Hooghiemstra

2

e

corrector

B. van der Kolk

Student

J. R. Schröder

Van starkenborghstraat 46

9721 ED Groningen

S1613065

s1613065@student.rug.nl 06-41658841

(2)

2

Inhoudsopgave

Excerpt

3

Hoofdstuk 1 Inleiding

4

Hoofdstuk 2 Theoretische kader

6

2.1 Ethische besluitvorming

6

2.2 Bekende, aanvullende factoren

8

2.3 Sociale identificatie als aanvullende factor

11

2.4 Commerciële druk

16

Hoofdstuk 3 Methodologie

17

3.1 Instrument

17

3.2 Dataverzameling

18

Hoofdstuk 4 Resultaten en statistische analyse

19

4.1 Beschrijvende statistiek

19

4.2 Statistische analyse

20

Hoofdstuk 5 Conclusie

21

Referenties

22

Nawoord

30

Bijlage 1 Responsoverzicht Sociale identificatie

31

(3)

3 Excerpt

In deze verkennende studie wordt voor het eerst het concept sociale identificatie uit de literatuur van psychologie en gedrag in organisaties gehaald, om vervolgens toegepast te worden in onderzoek naar de ethische besluitvorming van accountants. Het doel van de studie is te kijken of sociale identificatie een aanvullende factor is ter verklaring van de genomen besluiten. De geformuleerde hypotheses worden vervolgens getoetst aan de hand van de verzamelde data onder masterstudenten aan de rijksuniversiteit van Groningen. Sociale identificatie met de beroepsgroep of het accountantskantoor waar men werkzaam is zijn op zichzelf geen factoren ter aanvullende verklaring van de bestaande literatuur hieromtrent, binnen het vakgebied accountancy. Wel wordt er een interactie-effect gevonden: een hoge mate van sociale identificatie met de beroepsgroep van externe accountants door een accountant matigt de invloed van commerciële druk op de ethische besluitvorming van dezelfde accountant. Dit sluit aan bij eerder onderzoek. Ook wordt stilgestaan bij de mogelijkheden voor vervolgonderzoek.

Sleutelbegrippen: accountant, ethiek, ethische besluitvorming, sociale identificatie, beroepsgroep, accountantsorganisatie.

(4)

4 Hoofdstuk 1 Inleiding

De afgelopen jaren is het accountantsberoep aanzienlijk veranderd. Er is sprake geweest van technologische vooruitgang, cliënten zijn groter en complexer geworden als organisaties en aanscherpte regelgeving. De uitoefening van het beroep wordt steeds transparanter en de maatschappij is kritischer mee gaan kijken. Naast de bestaande wetten en voorschriften voor de accountancy zijn er door de beroepsgroep ook gedragscodes opgesteld. Deze codes dienen als richtsnoer voor uitzonderlijke of onbekende situaties. In de laatste vijftien jaar zijn er echter verschillende negatieve incidenten geweest waar accountants bij betrokken waren. Ook met betrekking tot de kredietcrisis krijgt de accountant stevige kritiek.

Ethiek lijkt belangrijker te zijn geworden in de afgelopen jaren, ongeacht meningen over de hierboven genoemde punten. Deze wetenschap heeft een centrale rol gekregen binnen de dagelijkse werkzaamheden van de accountant en de toekomst van het beroep. Dit is natuurlijk niet nieuw, want vroeger speelde ethiek ook een grote rol voor accountants. De invulling en plaatsing van het begrip is alleen complexer en belangrijker geworden naar aanleiding van de ontwikkelingen die in de eerste alinea zijn genoemd.

Ethiek is niet zozeer een speelveld van zwart en wit, van goed of fout, maar eerder een kwestie van nuances en perspectief. De grote kaders worden door de wet gedefinieerd en aangevuld met voorschriften vanuit de beroepsgroep. De overblijvende ethische knelpunten zijn veelal discussies over verschillende tinten grijs. Een discussie waarbij iedere persoon een ander oordeel kan vellen over de vraag welke van de twee of drie tinten een donkerder grijs is, zonder dat de een meer of minder gelijk heeft dan de ander. Zowel voor de maatschappij als de beroepsgroep is het zeer moeilijk om het eens te worden over de vraag wat ethisch handelen is in specifieke accountancysituaties. Bovendien zullen er steeds nieuwe situaties bijkomen. De accountant dient dus in staat te zijn om zelf ethische afwegingen te maken en deze achteraf te verantwoorden. De gevolgen van die keuzes kunnen klein of groot zijn, maar voor de vakman is het van cruciaal belang om via een gedegen proces tot een ethisch besluit te komen.

Veel onderzoek naar ethiek bij accountants en hun werk richt zich dan ook op de verschillende factoren die een rol spelen op bij het besluit over een ethisch dilemma. Er is inmiddels een redelijk aantal factoren bekend die van invloed zijn op het proces omtrent ethische besluitvorming. Enkele van de onderzochte factoren zijn bijvoorbeeld: rang (Conroy et al. 2010), geslacht (Weeks et al. 1999), de aanwezigheid van een ‘code of ethics’ in een land (Pflugrafth et al. 2007) en de gemoedstoestand van de accountant (Cianci en Bierstaker 2009). In paragraaf 2.2 worden deze en andere factoren besproken. Telkens wanneer we een factor ontdekken kunnen we gebruik maken van die kennis om accountants te trainen en om de beroepsgroep te sturen in het maken van maatschappelijk gewenste ethische keuzes. Echter, niet alle factoren zijn bekend omtrent ethische besluitvorming. De invloed van een aantal bekende factoren is ook nog niet eenduidig vastgesteld. Er is dus een hiaat in onze kennis over ethische besluitvorming. Met dit

(5)

5

onderzoek hoop ik een nieuwe factor toe te voegen, namelijk sociale identificatie, waardoor de totale set factoren wordt uitgebreid en ons begrip van het proces tevens toeneemt. Het is van belang om te blijven zoeken naar factoren die de ethische besluitvorming verklaren, omdat we dan meer grip krijgen op het gedrag van accountants. Als we meer te weten komen over dit onderwerp, dan kunnen we ongewenst gedrag zoals fraude of verduistering beter bestrijden en voorkomen. De te onderzoeken factor sociale identificatie is al langere tijd bekend binnen de psychologie en ook bij onderzoek op het gebied van accountancy is het al reeds bekend (hier zal in paragraaf 2.3 verdere aandacht aan worden besteed). Uit eerder onderzoek is gebleken dat mensen die zich sterk identificeren met een organisatie de organisatie en diens doelen meer ondersteunen (Mael en Ashfort 1989). Sociale interactie wordt eveneens gestimuleerd door een hoge mate van identificatie (Mael en Ashfort 1989). Een derde gevolg is het verlangen om tot de organisatie te blijven behoren. (Hogg en Terry 2001). Uit onderzoek blijkt tevens het voordeel dat oude leden van een organisatie die nu elders werkzaam zijn, maar die een hoge mate van identificatie met de organisatie hadden en nog steeds hebben, vaker nieuwe klanten naar hun oude organisatie door verwijzen (Iyer et al. 1997). Binnen de psychologie is gekeken naar het nut, de oorzaak en de werking van sociale identificatie, maar eventuele gevolgen voor ethische besluitvorming en het nut van een dergelijke relatie is naar mijn weten een onontgonnen gebied. Dit onderzoek is vernieuwend in het opzicht dat het de gedrag in organisatie literatuur zou kunnen verrijken met een verband tussen sociale identificatie op de gemaakte ethische keuzes door de accountant. In dit onderzoek dient de vraag of accountants beïnvloed worden door sociale identificatie bij hun ethische besluitvorming als rode draad. Als uit dit onderzoek blijkt dat er een verband is dan zou dat betekenen dat er voordelen aanzitten om als (accountants)organisatie te werken aan een werknemerspopulatie die zich in een hoge mate identificeert met de organisatie naast bestaande voordelen van het hebben van werknemers die zich met de organisatie identificeren.

In het tweede hoofdstuk zal de bestaande literatuur besproken en verkend worden. Hoofdstuk drie behandelt de opzet en afname van een experiment ter verkrijging van onderzoeksgegevens. De resultaten van het experiment worden in het vierde hoofdstuk besproken en geanalyseerd. Het vijfde en laatste hoofdstuk bevat de conclusies van dit onderzoek, evenals aanbevelingen voor verder onderzoek.

(6)

6 Hoofdstuk 2 Literatuurstudie

In dit hoofdstuk besteed ik allereerst aandacht aan het proces dat een accountant doorloopt bij het nemen van een ethisch besluit (paragraaf 2.1). Vervolgens bespreek ik onderzoeken naar een aantal belangrijke factoren die het ethische besluitvormingsproces beïnvloeden (paragraaf 2.2). Daarna behandel ik de theorie van sociale identificatie en de mogelijke implicaties hiervan op het proces omtrent ethische besluitvorming (paragraaf 2.3). Tenslotte besteed ik nog aandacht aan commerciële druk op de accountant (paragraaf 2.4).

2.1 Ethische besluitvorming

In deze paragraaf zal ik trachten het proces omtrent ethische besluitvorming duidelijk te maken aan de hand van de bestaande literatuur. Het is belangrijk om dit uiteen te zetten, zodat sociale identificatie in paragraaf 2.3 een duidelijke plaats binnen deze modellen kan krijgen. Allereerst zal ik ingaan op een definitie van ethische besluitvorming om vervolgens een tweetal modellen over ethische besluitvorming te introduceren.

Ethische besluitvorming slaat op die situaties waarin geen eenduidigheid bestaat over hoe correct te handelen; na zorgvuldige overpeinzing kan men niet unaniem zeggen wat de enige, correcte manier van handelen is. Schwartz et al. (1969 p. 41) definiëren ethische besluitvorming als volgt: “…a person subjectively faces a moral decision when he can knowingly affect the welfare of others through his own choices. This decision arouses moral conflict if he is motivated to act in two or more ways that differ in the degree to which their consequences promote or harm another's welfare. Alternately, we consider moral conflict to occur whenever a person's inclination to act might lead to the knowing violation of fundamental norms of his reference groups.” Een simpel voorbeeld voor ethische besluitvorming uit de literatuur is Robin Hood. Stelen is verkeerd, maar door het doel (stelen van de rijken ten behoeve van de armen) wordt het lastig om over deze situatie een oordeel over te vellen. Een tweede voorbeeld, meer in lijn met de focus van deze scriptie, zou de volgende hypothetische situatie kunnen zijn. Het blijkt dat de cliënt van een accountant twee dagen te laat is met het aanleveren van een rapport. Een rapport dat noodzakelijk is om een belangrijke subsidie binnen te halen. Zonder deze subsidie zal de cliënt nagenoeg geheel zeker failliet gaan aan een duurzaam ontwikkelingsproject, dat de ondernemer gestart is vanuit maatschappelijke betrokkenheid. Door de datum aan te passen in de documentatie kan de terechte subsidie alsnog worden verkregen. Wat moet de accountant doen? Het gaat in deze scriptie niet om het antwoord, maar om het proces waardoor men tot een besluit komt.

In zijn boek besteedt Rest (1979) aandacht aan vier processtappen (componenten) die een individu moet doorlopen om tot een besluit te komen omtrent een ethische situatie. Allereerst moet de persoon zich bewust worden van de situatie waarin hij een ethische keuze moet maken. Eveneens moet hij de mogelijke alternatieven waar hij uit zou kunnen kiezen onderscheiden

(7)

7

(bewustwording). Als hij dit duidelijk heeft gesteld voor zichzelf, dient hij ten tweede een afweging te maken welke alternatieven moreel acceptabel zijn en welke niet (oordeelsvorming). Vervolgens dient hij deze alternatieven nog te rangschikken. In de derde fase moet de persoon afwegen welke optie hij wil kiezen, hier gaat het om kiezen tussen de strijdende waardes en doelstellingen per optie. Hij neemt zich voor een bepaalde keuze uit te gaan voeren (intentievorming). Bij de laatste stap gaat hij over tot daadwerkelijk handelen naar aanleiding van de door hem gemaakte keuze (uitvoeren). Het model van Rest (1979) is veelvuldig gebruikt in onderzoek, bijvoorbeeld: Weeks et al (1999), Conroy et al. (2010), Bass et al (1999), Cohen et al. (2001), Trevino et al. 1998, Jones (1991), Singhapakdi et al. (1999), Tsui en Gul (1996). Een aantal van deze onderzoeken komen in paragraaf 2.2 aan de orde. Tot op heden is er geen ander model beschikbaar dat het totale proces voor ethische besluitvorming overzichtelijk weergeeft op een algemene en abstracte manier.

Het tweede model is het ethische ontwikkelingsmodel van Kohlberg (1969). Dit model is een belangrijke aanvulling op het model van Rest. Het geeft duidelijk aan dat het abstracte model van Rest wel voor iedereen geld, maar dat ieder individu een andere invulling heeft bij het doorlopen van de processtappen. Ook Kohlberg is veelvuldig aangehaald in onderzoek, bijvoorbeeld in de volgende onderzoeken die ook in paragraaf 2.3 aan de orde komen: Ponemon (1992), Tsui en Gul (1996), Emanuels (1995), Conroy et al. (2010). Daar waar het model van Rest vooral ingaat op de stappen van het globale proces, gaat het model van Kohlberg in op de verschillende manieren waarop individuen het model van Rest (1979) kunnen doorlopen, afhankelijk van hun ethische ontwikkeling. Kohlberg (1969) heeft een zestal fases ontwikkeld om ethische gedragingen te scoren en zodoende personen te vergelijken qua ethische ontwikkeling. Kohlberg illustreert zijn niveaus aan de hand van het volgende voorbeeld. De genoemde bedragen zijn vergroot, zodat ze beter passen bij de tijd waarin deze scriptie geschreven wordt. Je partner is dodelijk ziek en het enige medicijn is helaas te duur, de dokter wil niets weten van korting of een regeling over afbetaling. Het medicijn kostte 2.000 euro om te produceren en de verkoopprijs is 20.000 euro, je komt echter niet verder dan 11.000 euro na van vrienden en kennissen geleend te hebben. Zou je het medicijn stelen?

Op Kohlbergs eerste niveau draait het om straf vermijden, het geweten bestaat enkel uit een irrationele angst voor straf. Elk alternatief bij een moreel dilemma wordt aan de gevolgen qua straf afgemeten. In het voorbeeld worden de opties wel of niet stelen dan: Wel stelen uit angst dat jij schuldig wordt bevonden voor de dood van je partner of niet stelen uit angst voor straf voor het stelen.

Op het tweede niveau wordt de angst gesust door het voordeel dat men er eveneens uit verkrijgt. Het geweten weegt de voor- en nadelen tegen elkaar af, per optie. Wel stelen, want de geringe celstraf is het waard als ik daarna nog mijn partner heb. Niet stelen, want als je gepakt wordt ben je het medicijn kwijt en na je straf waarschijnlijk ook je partner.

(8)

8

Op niveau drie komen de geanticipeerde afkeuringen van bekenden om de hoek kijken. De mogelijke alternatieven worden gewogen aan hoe men verwacht dat anderen er achteraf over zullen denken en spreken. Wel stelen, want niemand zal je zeer negatief beoordelen als je het medicijn steelt, maar je familie zal het jou wel kwalijk nemen als je je partner laat sterven. Niet stelen, want het is niet alleen de dokter die jou als crimineel zal zien. Je zult niemand meer onder ogen kunnen komen.

Op het vierde niveau wordt ook de eer erbij betrokken. Je kunt je verplicht of verantwoordelijk voelen en dit leidt jouw keuze. Wel stelen, want het is oneervol jouw partner te laten sterven omdat je bang bent om dat te doen wat haar kan redden. Je zult dan moeten leven met een schuldgevoel doordat je jouw verplichting jegens je partner verwaarloost. Niet stelen, want stelen is verkeerd en dit levert jou een schuldgevoel op wegens oneerlijk gedrag en het breken van de wet.

Op het vijfde niveau draait het hoofdzakelijk om het behoud van respect in de ogen van gelijken en de maatschappij, ook zelfrespect speelt een rol. Wel stelen, want als je jouw partner laat sterven dan is dat uit angst, niet door rationeel te denken en te handelen. Je zou je zelfrespect verliezen, evenals het respect van anderen. Niet stelen, want je zou je positie en respect verliezen als je de wet overtreedt. Ook je zelfrespect gaat verloren als je je door emotie laat leiden tot een impulsieve daad.

Op het zesde niveau draait het er om of je nog met jezelf kunt leven in de toekomst. Naast zelfrespect gaan ook jouw principes een rol spelen. Wel stelen, want als je het medicijn niet steelt dan zul je jezelf dit altijd kwalijk nemen en je verantwoordelijk voelen voor de dood van je partner, ook al zou niemand anders het je kwalijk nemen. Je hebt je misschien aan de wet gehouden, maar je hebt niet aan je eigen standaarden kunnen voldoen. Niet stelen, want als je het medicijn zou stelen dan zou niemand dat jou kwalijk nemen maar je zou het wel jezelf verwijten dat je niet naar eer en geweten hebt gehandeld doordat je de wet hebt overtreden.

De verschillende ontwikkelingsniveaus van Kohlberg zorgen ervoor dat individuen de vier processtappen van Rest verschillend doorlopen. Iemand van het eerste niveau en iemand van het zesde niveau zouden op hetzelfde ethische besluit en gedrag uit kunnen komen, maar ieder dan wel via andere afwegingen en motivaties. Dit is belangrijk om op te merken, want als mensen dezelfde handeling kiezen om andere redenen dan maakt dit het beheersen van ethische keuzes lastig. Als men invloed wil uitoefenen op het ethische besluitvormingsproces, zodat er maatschappelijk wenselijk wordt gehandeld door individuen (en dus ook accountants), dan zal één enkele maatregel niet volstaan om alle verschillende ontwikkelingsniveaus van individuen te beïnvloeden. Bovendien dient er rekening mee gehouden te worden dat mensen vooruit kunnen gaan op de niveaus van Kohlberg. Uit al het ethiek onderzoek binnen de accountancyliteratuur kan men afleiden dat er meer factoren een rol spelen bij het nemen van een ethisch besluit dan alleen de ethische ontwikkeling van een individu.

(9)

9 2.2 Bekende, verklarende factoren

Binnen het model van Rest (1979) is er onderzoek gedaan naar diverse factoren die de ethische besluitvorming beïnvloeden. Naast het ethische ontwikkelingsmodel van Kohlberg (1969) zijn er een aantal factoren die het ethische gedrag beïnvloeden en gedeeltelijk verklaren. De belangrijkste factoren die binnen de accountancyliteratuur onderzocht zijn, zullen in deze paragraaf besproken worden. Achtereenvolgens komen aan de orde: locus of control, rang, geslacht, religieuze achtergrond, gemoedstoestand en de aanwezigheid van een code of ethics. Tsui en Gul (1996) gaan in hun onderzoek in op een factor die ook van invloed zou zijn op de tweede en derde processtap van Rest bij auditors, namelijk: locus of control1. Locus of Control is een factor die volgens Ashkanasy (1985) minder veranderlijk is dan het ontwikkelingsniveau van Kohlberg en het zou daarom een beter verklarende factor zijn dan het ontwikkelingsniveau van Kohlberg. Trevino (1986) beredeneert dat internals meer ethisch verantwoord handelen, omdat zij geloven dat gebeurtenissen in hun handen zijn. Tevens zullen zij meer aandacht besteden aan het definiëren van wat moreel juist en onjuist is. Tsui en Gul (1996) bestuderen in hun onderzoek of er interactie is tussen Locus of control en het eerdere ontwikkelingsniveau van Kohlberg. Tsui en Gul (1996) concluderen uiteindelijk dat het ontwikkelingsniveau de relatie tussen locus of control en ethische besluitvorming matigt. Ze merken ook op dat dit gevolgen heeft voor ethiektraining; externals hebben volgens hen meer baat bij ethische training dan de internals. O'Fallon en Butterfield (2005) hebben in hun literatuurstudie een zevental onderzoeken gevonden waarin geconstateerd wordt dat een interne locus of control een positief verband heeft en dat een externe locus of control een negatief verband heeft op de ethische besluitvorming.

Een tweede factor waarnaar veel onderzoek heeft plaatsgevonden is de rang binnen de organisatie. In hun onderzoek gebruiken Conroy et al. (2010) een nieuw onderzoeksinstrument in tegenstelling tot vergelijkbare, voorgaande onderzoeken. Zij maken gebruik van 30 stellingen waarover de respondenten hun oordeel dienen te geven. Zij komen tot de conclusie dat het eerder gevonden verband (hoger geplaatste mensen in de accountantsorganisatie zouden slechtere morele keuzes maken dan de lager geplaatste mensen) wellicht niet opgaat. Leeftijd is volgens hen een betere verklarende variabele voor de genomen ethische besluiten in plaats van rang. Zij zijn voorzichtig in de formulering van hun conclusie, omdat zij een nieuw instrument gebruiken

1

(MacDonald 1976: de mate waarin een persoon waarneemt dat er een relatie is tussen de uitgevoerde handelingen en de daaruit voort vloeiende uitkomsten. Personen die geloven dat ze sommige controle hebben over hun lot worden internals genoemd; dat betekent, ze geloven dat ze zelf enige mate van controle hebben. Zij leggen de plaats (locus) van oorzaak deels in zichzelf. Externals, daarentegen, geloven dat hun uitkomsten worden bepaald door externe factoren, bijvoorbeeld door lot, geluk, kans, de omgeving of het onvoorspelbare, en plaatsen de oorzaak buiten hunzelf.”)

(10)

10

dan het voorheen gebruikelijke DIT-instrument2. Het gevonden verschil kan wellicht door het gebruik van een nieuw instrument verklaard worden, maar in de overzichtsstudie van O'Fallon en Butterfield (2005) blijkt dat veel onderzoek naar de factor leeftijd gemengde resultaten oplevert. Van de 37 studies die zij doornemen vonden 14 onderzoeken geen significant verschil voor leeftijd, 10 studies vonden een positief verband en 6 studies een negatief verband. Zij concluderen dat het verband tussen leeftijd en ethische besluitvorming ingewikkelder is dan tot dusver werd aangenomen en ook complexer dan tot nu toe gemodelleerd. De invloed van rang is momenteel omstreden, maar voor als nog plausibel als invloedrijke factor.

Voor een derde aanvullende factor kijken Weeks et al. (1999) ook naar het geslacht van een persoon, naast alleen de rang in de organisatie. In hun onderzoek naar de factoren geslacht en rang binnen de accountantsorganisatie concluderen ze dat vrouwen betere ethsiche besluiten nemen dan mannen, iets wat in lijn ligt met een deel van de onderzoeken. Bijvoorbeeld Akaah 1989, Poorsoltan et al. 1991, Ruegger and King 1992. Dit is echter tegenstrijdig met de onderzoeken van McNichols en Zimmerer (1985), Kidwell et al. (1987), Jones and Hiltebeital (1995) die allemaal geen verband vonden. O'Fallon en Butterfield (2005) vinden hetzelfde patroon voor onderzoeken naar geslacht uit de jaren 1996 tot en met 2003: òf er werd geen verband gevonden, òf vrouwen maakten ethische keuzes van een hoger niveau.

Een vierde factor waarvan onderzoek heeft aangetoond dat het van invloed is op ethische besluitvorming, is het hebben van een religieuze achtergrond. Bij zijn masterscriptie in 2010 heeft Van der Kolk meerdere demografische variabelen samengenomen en onderzocht, namelijk religieuze achtergrond, leeftijd, werkervaring, geslacht en de politieke oriëntatie van de ondervraagden. Van der Kolk concludeert dat zowel het hierboven behandelde geslacht en de religieuze achtergrond van accountants van invloed is op hun ethische besluitvorming. Zo zouden religieuze accountants minder tolerant zijn ten opzichte van twijfelachtige handelingen en zouden vrouwen eveneens minder tolerant zijn in discutabele situaties dan mannen. Bij zijn onderzoek heeft hij geen onderscheid gemaakt tussen verschillende religies, het ging in zijn onderzoek om het wel of niet gelovig zijn. O'Fallon en Butterfield (2005) concluderen dat aangezien negen uit de veertien onderzoeken een positieve relatie laten zien, religie inderdaad een positieve werking heeft op ethische besluitvorming.

Van der Kolk vergelijkt tevens zijn gevonden resultaten met het eerder genoemde Amerikaanse onderzoek door Conroy et al. uit 2010, aangezien beiden gebruik maken van eenzelfde onderzoeksinstrument (namelijk dezelfde 30 ethische situaties ter beoordeling) ter analyse van de ethische besluitvorming. Hieruit blijkt dat Amerikaanse accountants beter in staat zijn om morele keuzes te maken dan Nederlandse accountants. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat in

2

de defining issues test, ontwikkeld door Rest 1979, geeft een score ter indicatie van de morele redenatievaardigheid van een individu.

(11)

11

beide landen met andere regels en normen (cultuur) gewerkt wordt. Het zou interessant zijn om dit uit te werken en te leren welke situationele factoren de meest ethische accountants voortbrengen. Echter, O'Fallon en Butterfield kaarten in hun studie (2005) aan dat nationaliteit tot verschillen leidt, maar dat men geen idee heeft in welke mate dit de ethische besluitvorming beïnvloed, omdat verschillende onderzoeken verschillende resultaten vinden. Hierbij speelt het ook een rol dat deze studies zeer moeilijk te vergelijken zijn.

Als vijfde is er onderzoek gedaan naar de invloed van de gemoedstoestand van de accountant. Cianci en Bierstaker (2009) concluderen dat een negatieve gemoedstoestand zich vertaalt in een reductie van ernst en het verantwoordelijkheidsgevoel van de accountant ten aanzien van de waargenomen situatie. Hierdoor nemen zij minder goede ethische beslissingen dan accountants die een neutrale of positieve gemoedstoestand hebben. Dit sluit aan bij eerder onderzoek van Curtis uit 2006. Curtis vond dat accountants in een negatieve gemoedstoestand onethisch gedrag minder ernstig inschatten en daarnaast ook minder het gevoel hadden dat ze verantwoordelijk waren voor het rapporteren ervan.

Een zesde factor waarvan onderzoek heeft aangetoond dat het van invloed is op ethische besluitvorming is de aanwezigheid van een code of ethics. Pflugrath et al. (2007) kijken hiernaar in hun onderzoek met behulp van een experiment. Hun bevinding is dat indien er een code of ethics aanwezig is dit een positieve werking heeft op de ethische besluiten van accountants. Studenten werden echter in hetzelfde onderzoek niet beïnvloed door de aanwezigheid van een ethiekcode.

De in deze paragraaf behandelde factoren kunnen samen ethische besluiten nog niet geheel verklaren, voor zover ze al eenduidig zijn in hun invloed op de ethische besluitvorming. We kunnen nog geen model opstellen dat ethische besluiten en gedrag nagenoeg geheel verklaart en voorspelt. Er dient dus gekeken te worden naar mogelijke aanvullende factoren die ook invloed uitoefenen op de ethische besluitvorming. In de volgende paragraaf zal een aanvullende factor besproken worden die op zichzelf al bekend is, maar slechts gering met ethiek in verband gebracht wordt.

2.3 Sociale identificatie als aanvullende factor

Binnen de psychologie is het concept sociale identificatie al langere tijd bekend en inmiddels is het ook binnen de literatuur over gedrag in organisaties aanwezig. Sociale identificatie houdt kort gezegd in dat een individu eigenwaarde ontleent aan het behoren tot een zekere groep of organisatie (Boivie et al. 2011). Dit beïnvloedt zijn of haar gedrag in de omgang binnen die groep of met relaties buiten die groep (Leary 2007). Dit verschilt van de sociale identiteitstheorie, waar het met name draait om de rol die een individu aanneemt en de gevolgen voor zijn of haar persoonlijke handelingen als gevolg daarvan (Hogg et al. 1995). Een voorbeeld van onderzoek naar sociale identificatie door de accountant is het onderzoek van Bamber en Iyer

(12)

12

(2007), zij keken naar de invloed van de mate van sociale identificatie door de externe accountant met de cliënt. Een ander voorbeeld is het onderzoek naar sociale identificatie door de interne accountant met zijn werkgever, uitgezet tegen de sociale identificatie door de externe accountant met dezelfde organisatie als zijn cliënt (Stefaniak, Houston en Cornell 2012). In beide onderzoeken hadden als bevinding dat sociale identificatie van invloed was op het gedrag van de accountant.

Ook voor dit onderzoek naar het gedrag van accountants bij het nemen van ethische beslissingen is sociale identificatie van belang. Het belang van het bestuderen van de mate van identificatie van accountants met hun accountantskantoor en daarnaast met de beroepsgroep ligt in het feit dat als deze relaties kunnen worden aangetoond, men dan meer inzicht krijgt in het handelen van accountants. Dat biedt vervolgens de mogelijkheid om te gaan werken met nieuwe of verbeterde methodes van gedragscontrole hetzij door de organisatie waar men werkzaam is, dan wel door de overheid of andere regulerende instanties (bijvoorbeeld de AFM). Mael en Ashfort hebben in hun studie uit 1992 gekeken naar identificatie met de organisatie. Zij kaarten ook het belang van dit concept aan om inzicht en controle te krijgen op gedrag van werknemers, met name ten tijde van overnames of herstructurering. Zij hebben eveneens in hun onderzoek de basis gelegd voor een onderzoeksmodel voor later sociaal identificatie onderzoek. Onderstaand zal ik beargumenteren waarom een hoge mate van sociale identificatie met het accountantskantoor en/of –beroep van invloed kan zijn op de ethische oordeelsvorming van accountants.

Theoretici op het gebied van de identificatietheorie beargumenteren dat een individu die zich sterk identificeert met een organisatie meer geneigd is om te handelen in het belang van de organisatie. Immers als de organisatie verbetert dan zal hij of zij ook een verhoogd gevoel van eigenwaarde krijgen (Boivie et al. 2011, Dukerich et al. 2002). Aangezien leden met een hoge mate van identificatie zelfwaarde ontlenen aan specifieke kenmerken van de organisatie zullen ze ook stappen ondernemen om de organisatie te beschermen (Dutton, Dukerich en Harquail 1994). Sociale identificatie valt of staat met het fundamentele idee dat mensen een gevoel van eigenwaarde nodig lijken te hebben, evenals de drang om hun eigenwaarde te verbeteren. Leary (2007) heeft veel psychologieliteratuur hierover gebundeld en besproken. Leary behandeld twee stromingen die bestaan ter verklaring van de noodzaak van eigenwaarde voor individuen. De eerste stroming heet ‘terror management theory’ en deze stroming stelt dat eigenwaarde het belangrijkste wapen is tegen de verlammende angst die uitgaat van het besef dat wij sterfelijk zijn. De tweede stroming, die in het kader van deze scriptie met name relevant is, de ‘sociometer theory’, plaatst eigenwaarde in een sociale context; het is belangrijk voor een individu om gewaardeerd en geaccepteerd te worden door anderen en daarom dient een persoon alert te zijn op indicaties die erop wijzen dat hij niet als sociale interactor, groepslid of relationele partner wordt gezien. Afwijzingen gaan gepaard met een verlies van eigenwaarde en hierdoor wordt een individu zich bewust dat hij minder waarde heeft voor anderen dan hij dacht. Volgens ‘sociometer theory’ zouden mensen dus niet doen aan zelfverbetering voor het verbeteren op

(13)

13

zich, maar men probeert zijn of haar waarde te vergrootten om in de ogen van anderen meer waard te zijn en geaccepteerd te worden. Door de waardering van jouzelf in de ogen van anderen te verbeteren kun je invloed uitoefenen op hoe je door deze anderen behandeld wordt (Leary 2007). Deze aangeboren drang om de eigenwaarde te handhaven en om deze te verbeteren, ongeacht vanuit welke van de twee stromingen ingegeven, motiveert een individu met een hoge mate van sociale identificatie om zich in te zetten de kenmerken van zijn of haar organisatie verder te verbeteren en gedragingen te vermijden die dezelfde kenmerken mogelijk negatief zouden kunnen beïnvloeden. Zodoende verhoogt hij of zij immers zijn of haar eigenwaarde (Boivie et al 2011). Hoe meer een individu zich dus met een organisatie identificeert hoe meer hij zich richt op acties die de organisatie bevoordelen en daarnaast zal hij zich minder richten op acties die hemzelf bevoordelen ten koste van de organisatie. Gedrag gericht op persoonlijk gewin, ten koste van de organisatie, wordt vaak aangemerkt als onethisch en het is dan ook juist dit gedrag dat men meestal wenst te bestrijden. Sociale identificatie lijkt dus een mogelijk hulpmiddel te zijn om dit gedrag te begrijpen en te reguleren; zorg voor een hoge mate van identificatie onder de leden van de organisatie of zorg voor passende maatregelen voor die leden die een lage mate van identificatie hebben.

Mensen die een hoge mate van identificatie met de organisatie hebben, zijn waarschijnlijk ook bezorgd om het imago dat 'hun' organisatie uitstraalt naar buiten toe. De literatuur over sociale identificatie suggereert namelijk dat de perceptie die buitenstaanders van de organisatie hebben ook reflecteert op hoe medewerkers van de organisatie met een hoge mate van identificatie hun eigenwaarde waarnemen. (Dutton et al. 1994). Dit wordt door Dutton en Dukerich (1991) benoemd als construed external image in hun onderzoek.

De theorie over sociale identificatie kan worden toegepast op accountants. Accountants die zich sterk identificeren met de organisatie waar ze werkzaam zijn, zullen hier eigenwaarde aan ontlenen en zij zullen bezorgd zijn om het waargenomen imago door buitenstaanders. Sociale identificatie motiveert hen te handelen in het belang van de organisatie en tevens het imago van de organisatie te beschermen, zoals hierboven uiteengezet. Als er iets schadelijk is voor een accountantsorganisatie dan is het bijvoorbeeld een fraudezaak die aan het licht komt, een verkeerd afgegeven verklaring of incomplete dossiers. Accountants die een hoge mate van identificatie met hun accountantskantoor hebben, zouden sterker de neiging kunnen hebben om deze acties af te keuren en zelfs zoveel mogelijk te vermijden volgens de sociale identificatietheorie. Kortom, sociale identificatie met de organisatie waar men werkzaam is, geeft inzicht in de motivatie van accountants om zich ethisch te gedragen.

Er zijn al enkele onderzoeken geweest waarin gekeken werd naar een andere vorm van sociale identificatie met betrekking tot accountants. Bamber en Iyer (2007) hebben onderzoek gedaan naar de mate van identificatie door de externe accountant met hun cliënt. Zij gebruikten hiervoor enquêtes als hun onderzoeksinstrument. In hun artikel wordt geconcludeerd dat een hoge mate van identificatie met de cliënt leidt tot het eerder instemmen met de door de cliënt ingenomen

(14)

14

standpunten ten opzichte van kwesties met de controle van de jaarrekening, wat gekwalificeerd kan worden als mindere ethische besluiten. Dit heeft belangrijke implicaties voor de onafhankelijkheid van de accountant. De accountant dient de onafhankelijkheid immers ten alle tijden te waarborgen. Echter, bij de meer ervaren accountants en de accountants die een hoog niveau hebben van identificatie met de beroepsgroep (professional identification) is de door hun gevonden relatie minder sterk aanwezig.

In een andere studie door Stefaniak, Houston en Cornell (2012) wordt ook gekeken naar de mate van identificatie door de externe accountants met de cliënt, maar vervolgens wordt deze vergeleken met de mate van identificatie door interne accountants met hun werkgever (oftewel de cliënt van de externe accountant). Voor externe accountants vinden zij hetzelfde verband als Bamber en Iyer (2007). Een hoge mate van identificatie met de cliënt vertaalt zich naar het eerder instemmen met het door de cliënt ingenomen standpunt bij kwesties omtrent de jaarrekening. Voor de interne accountant vinden zij juist een tegenovergesteld verband: een interne accountant die zich sterk identificeert met zijn werkgever (= cliënt externe accountant) zal juist minder snel met het management instemmen bij kwesties over de jaarrekeningen of rapporten. Daarnaast geeft hij scherpere evaluaties over prestaties en ontwikkelingen dan een interne accountant die zich in mindere mate identificeert met de werkgever. Dit heeft implicaties voor de jaarrekeningcontrole en moedigt ook een situatie aan waarin de externe accountant goed samenwerkt met de interne accountant.

Op basis van het voorgaande kom ik tot de volgende hypothese:

Hypothese 1: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de

accountantsorganisatie door accountants leidt tot een hoger niveau van ethische keuzes.

In dit onderzoek wordt gekeken naar twee vormen van sociale identificatie door accountants. Er bestaat enige overlap tussen beide vormen van sociale identificatie, maar ze zijn zeker niet hetzelfde. Een accountant die zich sterk identificeert met de accountantsorganisatie waar hij of zij werkt (bijvoorbeeld een van de grote vier accountantskantoren) en amper met de beroepsgroep, is minder geneigd om over te stappen van zijn huidige kantoor naar een van de andere vier kantoren of begaan met eventuele ontwikkelingen voor de gehele beroepsgroep. Hij of zij zal vooral aan de accountantsorganisatie denken waar hij of zij werkzaam is. Een accountant die een sterke binding heeft met de beroepsgroep, maar minder sterk met een specifiek kantoor zal het niet uit maken bij welk kantoor hij werkt of om te wisselen van kantoor. Hij of zij is wel begaan met de ontwikkeling van de gehele beroepsgroep. Deze verschillende instellingen kunnen wellicht gevolgen hebben voor de ethische besluiten die deze twee type accountants nemen.

Schlachter (1990) onderscheid vier niveaus van morele verantwoordelijkheid binnen het accountantsberoep: de individuele accountant, de vestiging, de accountantsorganisatie en het

(15)

15

overkoepelende instituut van de beroepsgroep. Hierbij hebben volgens hem met name de accountantsorganisatie en het instituut van de beroepsgroep de mogelijkheid tot het scheppen van de nodige voorwaarden voor ethisch handelen door accountants bij de uitvoering van het beroep. Hierbij valt te denken aan de geldende Gedrags- en Beroepsregels (GBR) of de opgestelde aanvullende voorschriften. Eventuele overtredingen worden afgehandeld via het tucht- en beroepsrecht voor accountants. De beroepsgroep en diens autoriteit is een belangrijk element in de carrière van een accountant. Echter, bij het uitvaardigen van voorschriften en regels door de beroepsgroep wordt tot op heden geen rekening gehouden met de invloed van sociale identificatie op de gedragingen van en de ethische besluitvorming door de accountant. Dit is een invloed die al voorzichtig is aangetoond door de literatuur (Bamber en Iyer 2007). Hillman et al. (2008) hebben een vergelijkbaar verband gevonden voor leden van de raad van bestuur. Zij beargumenteren, naar aanleiding van diverse literatuur, dat hoe sterker de identificatie door een individu met een specifieke identiteit, hoe groter de kans dat zijn of haar gedrag er door beïnvloed wordt (identiteitstheorie). Hillman et al. (2008) kijken vervolgens naar verschillende identificaties door de leden van de raad van bestuur van ondernemingen, waaronder de mate van identificatie door de bestuurder met de functie van een bestuurder. Voor accountants zou dat betekenen dat het feit dat ze accountant zijn ook hun gedrag als accountant beïnvloedt (identiteitstheorie), ongeacht of ze hier eigenwaarde aan ontlenen. Daarnaast behoren ze ook tot de beroepsgroep van accountants, waardoor de mogelijkheid wordt gecreëerd voor sociale identificatie.

Een hoge mate van identificatie met de beroepsgroep (er wordt eigenwaarde ontleent aan het behoren tot de beroepsgroep van externe accountants) zal waarschijnlijk positieve gevolgen hebben voor de manier waarop de accountant omgaat met de door de beroepsgroep opgestelde voorschriften en GBR. Als de accountant de voorschriften en de GBR schendt, dan gaat hij of zij in tegen de bron van zijn of haar eigenwaarde, wat op zijn minst een tegenstrijdigheid of gewetenskwestie oplevert. Om dit persoonlijke dilemma te voorkomen zal zo’n accountant minder geneigd zijn om de voorschriften en GBR te overtreden, ongeacht bij welke accountantsorganisatie hij werkt.

Door de ontlening van eigenwaarde aan het behoren tot de beroepsgroep zal een accountant bij een eventueel ethisch dilemma wellicht ook rekening houden met de belangen van de beroepsgroep. Dat wil zeggen het in stand houden van de titel en het beroep, waarbij het vertrouwen van de maatschappij een essentieel onderdeel is. Dit valt te vergelijken met accountants die waarschijnlijk bij een hoge mate van sociale identificatie met de accountantsorganisatie rekening houden met de belangen van de accountantsorganisatie. Dit brengt mij tot de tweede hypothese.

Hypothese 2: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de beroepsgroep van

(16)

16 2.4 Commerciële druk

In deze paragraaf zal ik kort stil staan bij de invloed van commerciële druk op accountants en hun gedragingen. Onder commerciële druk worden situaties verstaan waarin de vergoeding voor de accountantscontrole wordt bedreigd vanuit de cliënt, als er gedreigd wordt te wisselen van accountant of als er kansen zijn voor aanvullende opdrachten in de toekomst.

Uit eerder onderzoek is gebleken dat wanneer er sprake is van commerciële druk voor de accountant, hij of zij zich anders gedraagt bij het plannen van de controlewerkzaamheden dan wanneer er geen sprake is van druk. Ook wordt het inherente risico vaak lager ingeschat in een situatie met commerciële druk dan in een situatie zonder die druk (Houston 1999). Daarnaast kan de aanwezigheid van druk op de omzetmarge door cliënten zorgen voor een motivatie voor sterke kostenbeheersing, wat de audit-effectiviteit mogelijk ondermijnt (Margheim en Kelley 1992).

In het onderzoek van Bamber en Iyer (2007) blijkt er een matigend effect uit te gaan van sociale identificatie met de beroepsgroep. Wellicht dat sociale identificatie met de accountantsorganisatie of de beroepsgroep ook een matigend effect heeft op de invloed van commerciële druk. Bij commerciële druk moet de accountant een afweging maken tussen het belang van winst voor de accountantsorganisatie en de kwaliteit van zijn audit en de betrouwbaarheid van zijn oordeel (goedkeurende verklaring). Een foutief afgegeven goedkeurende verklaring levert veel financiële en imagoschade op voor zowel de accountantsorganisatie als de beroepsgroep. Voor iedere accountant is het belangrijk om een goede bijdrage te leveren aan de winst van de organisatie waar hij toe behoort, maar vermoedelijk zullen accountants met een hoge waarde van identificatie met de accountantsorganisatie of de beroepsgroep de mogelijke schade zwaarder laten wegen in hun oordeel en gedrag. Zij zullen commerciële druk anders meenemen in hun besluitvormingsproces bij een ethisch dilemma. Dit brengt mij tot de volgende twee hypotheses.

Hypothese 3a: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de beroepsgroep van

externe accountants matigt de invloed van commerciële druk op de accountant bij het nemen van ethische besluiten.

Hypothese 3b: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de

accountantsorganisatie matigt de invloed van commerciële druk op de accountant bij het nemen van ethische besluiten.

(17)

17 Hoofdstuk 3 Methodologie

In dit derde hoofdstuk worden de opzet van het gebruikte onderzoeksinstrument en het verzamelen van de onderzoeksdata behandeld.

Instrument

Voor het verzamelen van de benodigde onderzoeksdata is er gebruik gemaakt van een experiment als onderzoeksinstrument. Het experiment is uit drie onderdelen opgebouwd: sociale identificatie, ethiek, respondent. Daarnaast is het experiment oorspronkelijk opgezet als een 2 x 2 matrix (variërende sociale druk en variërende commerciële druk). Echter is er uiteindelijk gewerkt met een 1 x 2 matrix door beperkte onderzoeksdata.

Het eerste onderdeel meet de sociale identificatie van de respondenten met de beroepsgroep en vervolgens de sociale identificatie met het kantoor waar men (eventueel hypothetisch) werkzaam is. Hiervoor is het ontwerp van Boivie et al. (2011) vertaald en bewerkt om vervolgens toegepast te kunnen worden in dit experiment. Beide vormen van identificatie krijgen dezelfde vragen, maar voor de tweede set is de term 'externe accountants' vervangen door het accountantskantoor. Bij sociale identificatie gaat het veelal om het type vragen: “Als iemand kritiek heeft op het accountantskantoor waar ik werk, ervaar ik dat als een persoonlijke belediging, zelfs als ik de persoon niet ken.” of “Als ik over externe accountants in het algemeen praat, zeg ik vaak “wij” in plaats van “zij”.” Voor alle vragen, zie bijlage 2. Boivie et al. hebben op hun beurt gesteund op eerder onderzoek, waaronder het originele instrument van Mael en Ashforth (1992) en een aanvulling door Bergami en Bagozzi (2000). Deze constructen zijn uitvoerig gebruikt en gevalideerd in ander onderzoek; Ashforth, Saks, Lee (1998), Dukerich et al. (2002), Johnson et al. (2006), Bartel (2001), Shamir en Kark (2004).

Het tweede onderdeel betreft een casus waarin een ethisch dilemma centraal staat. Kort samengevat gaat het ethische dilemma over het handhaven van de correcte regelgeving of toegeven aan de wens van de cliënt om dezelfde incorrecte waarderingsgrondslagen te handhaven die de vorige accountant van jouw kantoor hanteerde (zonder dat iemand er overigens directe nadelen van ondervindt). Het is ook nog eens lastig om vast te stellen of er incorrecte waarderingsgrondslagen zijn gebruikt. Vervolgens wordt er door de cliënt commerciële druk uitgeoefend in twee varianten; er is sprake van aanvullende dienstverlening of de dreiging de controleopdracht te verliezen. De respondent wordt vervolgens via tien stellingen gevraagd naar zijn beslissing in deze situatie. Een aantal van de tien vragen zijn vertaald overgenomen uit eerder onderzoek (Curtis 2006), bijvoorbeeld: “Ik ervaar persoonlijke kosten (problemen, risico, ongemak, etc.) door het informeren van de partner.”. De tekst voor de casus is een combinatie van twee eerder gebruikte casussen in de accountancyliteratuur; de eerste casus is van J. A. Emanuels (1995) zoals gepubliceerd in zijn proefschrift. Hij gebruikt meerdere casussen in zijn onderzoek en degene die als uitgangspunt diende voor dit onderzoek is nummer vijf op pagina 100-101. Als tweede is de casus van Lord en DeZoort (2001) gebruikt om de te gebruiken casus aan te passen voor de doelgroep, namelijk studenten in plaats van partners. Tevens is de eerste

(18)

18

manipulatie ook overgenomen uit het onderzoek van Lord en DeZoort: sociale druk. In hun onderzoek laten Lord en DeZoort de sociale druk om toe te gegeven aan wensen van de cliënt uit twee verschillende hoeken komen. In het ene geval komt er druk vanuit de partner, in het andere geval komt er druk vanuit de vorige accountant van hetzelfde kantoor, die voor de respondent aan de verantwoordelijkheid had voor de controleopdracht. Voor de tweede manipulatie is gekozen voor commerciële druk: aanvullende adviesdiensten in het verschiet of het verlies van de controleopdracht. Uit de literatuur blijkt dat commerciële prikkels beslissingen van accountants beïnvloeden. Bijvoorbeeld de aanwezigheid van druk op de omzetmarge door cliënten kan zorgen voor een motivatie voor sterke kostenbeheersing, wat mogelijk de auditeffectiviteit ondermijnt (Houston 1999, Margheim en Kelley 1992). Er zijn ook twee manipulatiechecks opgenomen in het instrument om te kunnen controleren of de respondenten de casus aandachtig gelezen hebben en de manipulaties helder zijn voor de respondenten. De eerste toetst of de lezer heeft opgepikt door wie er sociale druk werd uitgeoefend: de partner of de voorganger. De tweede manipulatiecheck kijkt of men de economische druk heeft opgemerkt; aanvullende adviesopdrachten in de toekomst of het verlies van de controleopdracht als de cliënt niet tevreden is.

Het derde onderdeel bevat een aantal vragen gericht op de achtergrond van de respondent, de meeste vragen zijn overgenomen uit eerder onderzoek, namelijk het onderzoek door Van der Kolk (2010) en het onderzoek van Conroy et al (2010). Hier gaat het om vragen naar leeftijd, geslacht, werkervaring en dergelijke. Met behulp van deze vragen kan een algemeen beeld worden gevormd van de responsgroep (steekproefpopulatie), wat nuttig kan zijn ter verklaring en inzicht indien eenzelfde onderzoek plaatsvindt dat andere uitkomsten geeft. In het volgende hoofdstuk zal ik bij de beschrijvende statistiek kort stilstaan bij dit algemene profiel.

Dataverzameling

Het experiment is afgenomen aan de Rijksuniversiteit van Groningen. Het instrument is uitgedeeld aan studenten van de masteropleiding Accountancy. De studenten dienden zelfstandig en in hun eigen tijd met het instrument aan de slag te gaan. Van de uitgedeelde honderdtwintig enquêtes kwamen er 41 terug. Van deze respons vielen er bij verwerking tien af; vijf stuks waren niet volledig ingevuld door de respondenten en vijf andere respondenten gaven verkeerde antwoorden op de manipulatiechecks. Zoals bij meer ethiekstudies bij accountancy is de respons laag en dit beperkt het verdere verloop van het onderzoek aanzienlijk, dit komt verder aanbod in hoofdstuk 4.

Gezien de geringe omvang van de steekproef (n=31) kan er geen factoranalyse plaatsvinden en maak ik gebruik van een ongewogen gemiddelde van de individuele vragen voor beide vormen van sociale identificatie. Dit komt neer op het volgende: voor de tien vragen per

(19)

19

identificatiesoort worden de gegeven antwoorden bij elkaar opgeteld en gedeeld door tien, dit geeft het ongewogen gemiddelde als indicatie voor het niveau van sociale identificatie.

(20)

20 Hoofdstuk 4 Resultaten en statistische analyse

Allereerst zal worden ingegaan op de beschrijvende statistiek van de verkregen data en daarna zal de statistische analyse aan bod komen.

Beschrijvende statistiek

Het eerste relevante punt dat opvalt uit de verkregen data, is dat bijna iedereen de casus begrijpelijk en realistisch vindt. Slechts één persoon vond de casus onrealistisch. Het gemiddelde cijfer voor realiteit is een 5,3 op een 7-punts Likertschaal. Aangezien de casus een versmelting is van twee andere onderzoeksinstrumenten uit de literatuur is het van belang of de respondenten er mee uit de voeten kunnen. Indien men het instrument (nagenoeg) geheel kan overnemen uit een eerder onderzoek, dan is het duidelijk dat er in dat geval van uit mag worden gegaan dat de casus een adequaat onderzoeksmiddel is. Gezien de waardering door de respondenten is deze nieuwe casus dus ook bruikbaar. Qua begrijpbaarheid scoort de casus ook prima; er wordt geen waarde onder de 4 (eens noch oneens) gegeven op een 7-punts Likertschaal. Het gemiddeld cijfer ligt op een 5,6.

Bij sociale identificatie met de beroepsgroep scoort de ondervraagde studentenpopulatie een gemiddelde van 3,5. Op een Likertschaal van 7 houdt dit in dat men het gemiddeld genomen voorzichtig oneens is met de gegeneraliseerde stelling dat studenten zich identificeren met de beroepsgroep. Tien van de respondenten scoorde een gemiddelde van 4,0 of hoger.

Bij de sociale identificatie met het accountantskantoor waar men werkzaam is (of wil gaan werken in de toekomst) scoren twintig van de eenendertig studenten een 4,0 of hoger. Het gemiddelde voor de ondervraagde groep is hier een 4,2 (eveneens op een 7-punts Likertschaal). Men is het hier dus, gemiddeld genomen, voorzichtig eens met de gegeneraliseerde stelling dat accountancy-studenten zich identificeren met hun (toekomstige) werkgever.

De resultaten per stelling voor beide vormen van identificatie zijn terug te vinden in tabel 5, opgenomen als eerste bijlage.

Tussen beide vormen van identificatie is een redelijke mate van correlatie aanwezig, namelijk een waarde van 0,74. Dit is niet geheel verrassend, want als accountant heeft men in de praktijk met beide organisaties te maken. Het is niet mogelijk om als externe accountant werkzaam te zijn en niet tot de beroepsgroep te horen, bij welk kantoor je ook werkt. Er is ook een zekere verbinding tussen accountantsorganisaties en de beroepsgroep voor externe accountants. De overkoepelende beroepsorganisatie beïnvloedt processen binnen elk accountantskantoor.

Er zaten respondenten in de steekproefgroep voor wie sociale identificatie met de accountantsorganisatie duidelijk een grotere rol speelt dan de identificatie met de beroepsgroep. Voor een twaalftal respondenten was het nagenoeg om het even. Geen enkele respondent bleek zich aanzienlijk meer te identificeren met de beroepsgroep dan met de accountantsorganisatie.

(21)

21

De gemiddelde respondent die deelnam aan dit experiment is een masterstudent van vierentwintig jaar met drie kwartjaar aan werkervaring. Er namen 10 vrouwen en 21 mannen deel aan het onderzoek. Ongeveer een derde van de respondenten was tijdens het experiment bezig zijn of haar scriptie bij een accountantskantoor te schrijven en 7 respondenten gaven aan al te werken bij een accountantskantoor. Bijna de helft van de respondenten gaf aan een religieuze achtergrond te hebben (13 van de 31). De meest voorkomende politieke oriëntatie onder respondenten was rechts (14 van de 31), gevolgd door het midden (12 van 31). Slechts drie respondenten gaven een linkse oriëntatie op en twee gaven geen oriëntatie aan.

Bij de vraag of men toe zou geven aan de wensen van de cliënt in de geschetste situatie gaven vier studenten aan toe te geven aan de wens van de cliënt om de oude, incorrecte grondslagen te blijven hanteren. Zeven respondenten waren het eens noch oneens met de stelling of ze toe zouden geven aan de wensen van de cliënt. Zes respondenten zijn het enigszins oneens met de stelling en veertien respondenten zijn het redelijk of heel erg oneens met de stelling in te stemmen met de wensen van de cliënt en zouden zich aan de correcte grondslagen houden. Op één student na, zou iedereen er melding van maken bij de partner of zijn directe leidinggevende. Bij de daarop volgende vraag hoeveel procent van hun collega’s dit ook zou melden kwamen zeer variërende antwoorden; van een magere 15% tot de volledige 100%. Het gemiddelde voor de antwoorden op deze vraag ligt op 65%.

Statistische analyse

Om te analyseren of een hoge mate van sociale identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkt van invloed is op de ethische besluitvorming, maak ik gebruik van lineaire regressieanalyse, uitgevoerd in SPSS 20. Vervolgens gebruik ik dezelfde vergelijking ook voor sociale identificatie met de beroepsgroep voor externe accountants, de tweede term wordt alleen vervangen in de formule. Voor het toetsen van de eerste twee hypotheses is de formule eenvoudig: Y = b1 * X1 + b2 * X2 + e. Hierbij staan de symbolen voor de volgende waarden:

Y is het genomen ethische besluit.

X1 is een dummyvariabele voor de commerciële druk die in de casus werd gebruikt (0 voor aanvullende adviesopdrachten en een 1 voor verlies van de controle opdracht).

X2a is het ongewogen gemiddelde op de 10 stellingen over sociale identificatie met het kantoor waar men werkt.

X2b is het ongewogen gemiddelde op de 10 stellingen over sociale identificatie met de beroepsgroep.

(22)

22

De eerste regressie analyse is bedoeld om te kijken naar het effect van identificatie met de organisatie waar men werkzaam is. Hypothese 1: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de accountantsorganisatie door accountants leidt tot een hoger niveau van ethische keuzes. In tabel 1 hieronder worden de resultaten van de eerste regressieanalyse weergegeven.

Wat als eerste opvalt is de lage R square waarde, slechts 0,023. Dit betekent dat het huidige model amper de ethische besluitvorming verklaart. Beide variabelen hebben tevens een hoge significantie waarde, waaruit kan worden afgeleid dat ze op zichzelf geen invloed uitoefenen op de ethische besluitvorming. De constante waarde is wel significant (bij een p-value van 0,1). Echter heeft dit geen interpreteerbare betekenis in relatie tot de geformuleerde hypothese.

Tabel 1

regressieanalyse 1: Sociale identificatie accountantsorganisatie

Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant ) 2,108 1,115 1,890 ,069 com. druk ,187 ,492 ,073 ,380 ,707 SIDK gem ,161 ,263 ,117 ,612 ,545

Afhankelijke variabele: ethiek R square = 0,023

In hypothese 1 wordt gesteld dat een hoge mate van identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkzaam is van invloed is op de genomen ethische besluiten. Gezien de hoge waarde in de significantiekolom kan hypothese 1 niet geaccepteerd worden. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de meeste masterstudenten nog niet werkzaam zijn bij een kantoor, wellicht dat sociale identificatie in een hypothetische situatie te zwak is. Daarnaast kan het zijn dat het de masterstudenten ontbreekt aan directe ervaring met dergelijke dilemma's.

De tweede regressie analyse is bedoeld om te kijken naar het effect van identificatie met de beroepsgroep. Hypothese 2: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de beroepsgroep van externe accountants door de accountant leidt tot een hoger niveau van ethische keuzes. In tabel 2 hieronder worden de resultaten van de tweede regressieanalyse weergegeven.

(23)

23 Tabel 2

regressieanalyse 2: Sociale identificatie beroepsgroep

Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sig. B Std. Error Beta 1 (Constant ) 2,992 ,968 3,091 ,004 com. druk ,280 ,496 ,109 ,565 ,576 SIDB gem -,074 ,271 -,052 -,272 ,788

Afhankelijke variabele: ethiek R square = 0,012

Wat als eerste opvalt is dat de waarde voor R square lager is dan bij de eerste regressieanalyse. Dit model geeft in nog mindere mate een verklaring voor de ethische besluitvorming dan het eerste model. Vervolgens valt op dat wederom geen van beide onafhankelijke variabelen significant is. De constante is wederom significant, nu zelfs op een lager significantieniveau , namelijk bij de strengste p-value van 0,01. Een significante constante heeft echter geen interpreteerbare betekenis.

In hypothese 2 wordt gesteld dat een hoge mate van identificatie met de beroepsgroep van invloed is op de genomen ethische besluiten. Gezien de hoge waarde in de significantiekolom kan ook hypothese 2 niet geaccepteerd worden. Hiervoor geldt wellicht eenzelfde verklaring als voor de eerste hypothese. Het gaat immers om hetzelfde proces, maar dit keer met betrekking tot een andere groep (de beroepsgroep). Er is sprake van een onbewust proces dat zich op de achtergrond afspeelt tijdens de ethische besluitvorming en het oefent geen directe invloed uit op de ethische besluitvorming van accountants.

Om te analyseren of er een interactie plaatsvindt tussen een van beide vormen van sociale identificaties met de variërende commerciële druk en zodoende de ethische besluitvorming wordt beïnvloed wordt het regressiemodel aangepast met een derde term.

De basisformule voor interactie wordt: Y= b1*X1 + b2*X2 + b3*(X1*X2) + e. Deze regressieanalyse zal twee keer worden uitgevoerd. Dit zal allereerst gedaan worden voor sociale identificatie met de beroepsgroep waar men werkzaam is, om hypothese 3a te toetsen en vervolgens, om sociale identificatie met het kantoor waar men werkzaam is te toetsen, hypothese 3b.

(24)

24

X1 is een dummyvariabele voor de commerciële druk die in de casus werd gebruikt (0 voor aanvullende adviesopdrachten en een 1 voor verlies van de controle opdracht).

X2a is het ongewogen gemiddelde op de 10 stellingen over sociale identificatie met het kantoor waar men werkt.

X2b is het ongewogen gemiddelde op de 10 stellingen over sociale identificatie met de beroepsgroep.

e is de errorterm.

De derde regressieanalyse is bedoeld om te kijken naar een mogelijk interactie-effect tussen sociale identificatie met de beroepsgroep en de variërende commerciële druk. Hypothese 3a: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de beroepsgroep van externe accountants matigt de invloed van commerciële druk op de accountant bij het nemen van ethische besluiten. In tabel 3 hieronder worden de resultaten van de tweede regressieanalyse weergegeven.

Tabel 3

regressieanalyse 3 Sociale identificatie beroepsgroep - interactie

Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sign. B Std. Error Beta 1 (Constant) 4,722 1,303 3,624 ,001 com. druk -3,137 1,871 -1,219 -1,677 ,105 SIDB gem -,599 ,380 -,427 -1,576 ,127 iv1*iv2b ,981 ,519 1,498 1,889 ,070

Afhankelijke variabele: ethiek R square = 0,127

Wat bij tabel 3 opvalt is dat de waardes in de kolom significantieniveau beduidend lager zijn dan bij de eerste twee regressieanalyses. Commerciële druk en sociale identificatie met de beroepsgroep hebben lage waardes (respectievelijk 10,5% en 12,7%), maar deze zijn nog niet laag genoeg om op een acceptabel niveau significant te zijn. De waarde voor de interactieterm is echter kleiner dan 0,1 en significant te noemen bij een p-waarde van 10%. De afhankelijke variabele is dusdanig gecodeerd dat een lagere waarde correspondeert met een beter ethisch besluit. Een bèta kleiner dan 1 zorgt voor een afnemende invloed van de onafhankelijke variabele. Het interactie-effect is dat een hogere mate van identificatie zich vertaald naar een beter ethisch besluit. Ook is de constante significant, zelfs bij de strengste p-waarde van 1%. Daarnaast valt op dat de R square aanzienlijk groter is dan bij de eerste twee regressies, namelijk 12,7%. Absoluut gezien is dit echter nog steeds laag. Dit geeft aan dat het huidige model een gedeeltelijke verklaring begint te vormen voor de genomen ethische besluiten door accountants, maar op zichzelf nog geen grondige verklaring vormt.

(25)

25

In hypothese 3a wordt gesteld dat een hoge mate van identificatie met de beroepsgroep de invloed matigt van commerciële druk op het genomen ethische besluit door de accountant. De interactie tussen commerciële druk en identificatie met de beroepsgroep is significant en hypothese 3a hoeft niet verworpen te worden. Dit sluit aan bij het onderzoek van Bamber en Iyer uit 2007, waarin werd geconstateerd dat een hoge mate van identificatie met de beroepsgroep de invloed, met als gevolg slechtere ethische besluiten, tegengaat.

De vierde en laatste regressieanalyse kijkt naar een mogelijke interactie-effect tussen commerciële druk en de mate van sociale identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkzaam is. Hypothese 3b: Ceteris paribus, een hoge mate van sociale identificatie met de accountantsorganisatie matigt de invloed van commerciële druk op de accountant bij het nemen van ethische besluiten. De resultaten zijn hieronder weergegeven in tabel 4.

(26)

26 Tabel 4

regressieanalyse 4 Sociale identificatie accountantsorganisatie- interactie

Model Unstandardized Coefficients Standardized Coefficients t Sign. B Std. Error Beta 1 (Constant) 2,240 1,480 1,513 ,142 com. druk -,130 2,324 -,050 -,056 ,956 SIDK gem ,128 ,359 ,093 ,356 ,724 iv1*iv2a ,075 ,540 ,133 ,140 ,890

Afhankelijke variabele: ethiek R square = 0,023

Wat in de eerste plaats opvalt aan de resultaten, is de kolom waarin het significantieniveau is weergegeven. De waardes zijn voor alle variabelen zeer hoog, met uitzondering van de constante. Echter is geen enkele waarde significant bij het mildste niveau, namelijk een p-waarde van 0,1. Het lijkt aannemelijk dat er door deze hoge significantiewaardes geen sprake is van een matigend effect door de sociale identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkzaam is op de invloed van commerciële druk op de ethische besluitvorming van accountants.

De lage waarde voor R square onder de tabel geeft de indicatie hoeveel procent van de werkelijkheid door het opgestelde model wordt verklaard. R square heeft een zeer lage waarde (2,3%) en hierdoor zou het model geen goede verklaring geven voor de genomen ethische besluiten door accountants.

In hypothese 3b wordt gesteld dat een hoge mate van identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkzaam is, van invloed is op de relatie tussen commerciële druk en de ethische besluitvorming. Gezien de zeer hoge waarde in de significantiekolom wordt hypothese 3a verworpen. Een mogelijke verklaring waarom sociale identificatie met de beroepsgroep wel een interactie-effect oplevert en sociale identificatie met de accountantsorganisatie niet, zal waarschijnlijk gezocht moeten worden in de mogelijkheid dat de beroepsgroep zelf niet direct te maken heeft met een commercieel spanningsveld, maar daar als organisatie boven uitstijgt.

(27)

27 Hoofdstuk 5 Conclusie

Dit onderzoek heeft als doel om te kijken of er een verband bestaat tussen sociale identificatie met de accountantsorganisatie waar men werkzaam is of met de beroepsgroep voor externe accountants enerzijds en de genomen ethische besluitvorming door de accountant anderzijds. Het verwachte verband bestaat niet in een directe vorm. Beide vormen van sociale identificatie zijn geen aparte factor ter verklaring van de genomen ethische besluiten van de Nederlandse accountant. Echter wordt er wel een interactie-effect gevonden: sociale identificatie met de beroepsgroep matigt de invloed van commerciële druk op de genomen ethische besluiten. Dit ligt in lijn met het onderzoek van Bamber en Iyer (2007). Het lijkt dus zinvol om te zorgen dat accountants een hoge mate van sociale identificatie hebben met de beroepsgroep voor externe accountants. Deze studie heeft niet gekeken naar mogelijkheden om de mate van sociale identificatie te beïnvloeden. Hier ligt wellicht een mogelijkheid voor toekomstig onderzoek: hoe kan men de sociale identificatie door accountants met de beroepsgroep beïnvloeden of zelfs verhogen?

O'Fallon en Butterfield (2005) kaarten in hun overzichtsartikel aan dat er verschil is tussen de genomen ethische besluiten door studenten en door werkzame accountants wanneer beide groepen deelnemen aan dezelfde ethiekstudie. Studenten zouden gemiddeld ethische keuzes van een lager niveau maken. Aangezien deze studie alleen keek naar data van studenten ligt hier een tweede mogelijkheid voor vervolgonderzoek: is het gevonden verband eveneens aanwezig onder de werkzame en volledig afgestudeerde accountants? Is het gevonden verband daar wellicht sterker aanwezig?

Beperkingen

Allereerst is het van belang om op te merken dat bij onderzoek naar ethiek men rekening dient te houden met de mogelijkheid van sociaal wenselijke antwoorden. Mensen hebben de natuurlijke neiging om zich beter voor te doen dan dat ze werkelijk zijn. Ten tweede zit er veel verschil tussen een hypothetische situatie op papier (of een hypothetische situatie in een gesprek) en een werkelijke situatie. Iedereen kent wel een gesprek waar men zich binnen de groep af vraagt hoe men zou handelen als je bijvoorbeeld wordt bedreigd, aangevallen of, iets meer in lijn met dit onderzoek, je de kans hebt geld uit de werkgeverskassa te verduisteren. Men kan zeggen wat hij of zij wil, maar als het puntje bij het paaltje komt, dan wijkt de werkelijke handeling wel eens af van wat men had verwacht (Weber en Gillespie 1998). De uitkomsten van een papieren studie vertalen of doortrekken naar daadwerkelijk ethisch

handelen in de dagelijkse praktijk is dus moeilijk.

Ten derde, zoals ook bij de discussie hiervoor aangestipt werd, vermelden O'Fallon en Butterfield (2005) in hun artikel dat studenten (gemiddeld) slechtere ethische besluiten nemen dan de werkzame accountants wanneer beide groepen deelnemen aan een studie. Veel studies naar ethiek bij accountants gebruiken masterstudenten als doelgroep voor hun onderzoek, deze

(28)

28

bevindingen kunnen dan echter moeilijk doorgetrokken worden naar de populatie van werkzame accountants. Masterstudenten van de opleiding accountancy zijn echter uitstekend geschikt om een onderzoeksinstrument te testen of om een eerste verkennende studie te verrichten naar mogelijk aanvullende factoren voor ethische besluitvorming. Zoals gezegd dient er echter wel een vervolgonderzoek onder de werkzame, afgestudeerde accountants plaats te vinden voor men handelt ten opzichte van die groep, naar aanleiding van de bevindingen van deze studie. Tot slot, zoals Herbert Simon ooit formuleerde, bij het maken van keuzes kunnen mensen niet alle mogelijkheden overzien en heeft men te maken met onzekerheid over de toekomst. Dit leidt er toe dat mensen zelden de optimale keuze kunnen maken. Bij onderzoek naar (ethische) besluitvorming dient rekening te worden gehouden met de beperkte rationaliteit van de mens.

Er is gepoogd om het experiment ook bij net afgestudeerde accountants, die werkzaam zijn bij een van de grote vier kantoren, af te nemen, maar de aangeschreven kantoren wensten niet deel te nemen aan het onderzoek.

Ook studenten die het post-master traject volgen aan de Rijksuniversiteit van Groningen waren niet meer te bereiken in de periode van de dataverzameling voor het onderzoek. Hierdoor viel de omvang van de data helaas tegen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De Kwakel wordt vaak als tegenhanger voorgesteld: een typisch dorp waar een sterke sociale controle heerst, de kerk elk jaar veel geld binnenhaalt en inwoners elkaar zo

The two different perspectives result in graphs that have different sizes: the HSDF graphs based on the actor perspective have the same size and structure as the original MRSDF

In Chapter 2 a literature overview is presented focusing on advanced biodegradable nanocarriers based on designed functional cyclic carbonate monomers for controlled drug and

The presence of circulating tumor cells (CTC) expressing the cell surface epithelial cell adhesion molecule (EpCAM) as well as intracellular cytokeratins (CK), are associated

First, we assessed dynamic postural control at baseline and every other week during the intervention using a probabilistic model (GLM) that predicts how likely the body movements

Using competing risk regression, we found that the current age-based recommendations for patients with breast cancer after 5 years of follow-up do not match with the actual risk of

The combination of superconductivity and surface states in Dirac semimetal can produce a 4π-periodic supercurrent in a Josephson junction configuration, which can be revealed by

161 Vervolgens geeft de Hoge Raad een aantal uitzonderingen op deze regel: de rechter kan ook ter weerlegging oordelen dat het alternatieve scenario (a)