• No results found

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513 · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513 · dbnl"

Copied!
190
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

H.G.Th. Frencken

bron

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513. Drukkerij H. Timmermans, Roermond 1934

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/fren007tbou01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl / erven H.G.Th. Frencken

(2)

[Woord vooraf]

Bij de voltooiing van dit proefschrift is het mij een aangename plicht mijn dank te betuigen aan U, Hoogleeraren en Lectoren in de faculteit der Wis- en Natuurkunde en verder aan allen die tot mijn vorming zoowel als aan de totstandkoming van deze dissertatie hebben medegewerkt.

In de eerste plaats geldt mijne erkentelijkheid U, hooggeleerde BLANKSMA, Hooggeachte Promotor. Uwe hartelijke belangstelling in mijn werk was mij een voortdurende steun. Aan de in Uw laboratorium doorgebrachte studietijd zal ik steeds de prettigste herinneringen houden.

Hooggeleerde SCHREINEMAKERS, onze relatie dateert van jaren terug. Het vele dat ik van U heb geleerd, meer in het bijzonder de thermodynamica toegepast op de chemie, is voor mij een hulpmiddel van blijvende waarde.

Hooggeleerde ESCHER, de door U gedoceerde mineralogie vormt voor den chemicus eene kostbare hulpwetenschap.

Zeergeleerde JORISSEN mijn hartelijken dank voor de door U betoonde welwillendheid.

Zeergeleerde VAN ALPHEN, menigen goeden raad mocht ik van U ontvangen, die mij zeer ten nutte geweest is.

HoogEerwaarde PEETERS, die als leeraar de liefde tot de natuurwetenschap in mij wist op te wekken, aan U past hiervoor een apart dankwoord.

ZeerEerwaarde GOESSENS, gedurende mijn studietijd was ik tevens als leeraar aan Uwe inrichting verbonden. Uw welwillende steun behoort tot mijn aangenaamste herinneringen en rechtvaardigt mijn dankbaarheid.

WelEdelgeboren DRIESSEN, de groote welwillendheid waarmede gij Uwe bibliotheek voor mij hebt opengesteld heeft mijn inzicht in de stof belangrijk verdiept.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(3)

T Bouck vā Wondre Antwerp 1544.

T Bouck vā Wondre.

Int welcke men vindē ende leerē sal veel schoone constē die seer profitelÿc zyn.

En daer op gheordineert een Tafele of register om lichtelÿc te vindē dat men hebbē wilt.

Die tafel van desen boecke

Om looghe te maken als men blaeu verwen wilt dat tweede capittel Om wollen garen oft laken te verwen - dat III capit

Om wollen garen te verwen dat groen is - dat IV capit.

Om root wollen te verwen - dat V capittel Om swerte verwen te maken - dat VI capittel Om groen te verwen - dat VII capittel

Om peersch te verwen - dat VIII capittel Om root peersch te verwen - dat IX capittel Om laken te verwen - dat X capittel

Om laken met facethout te verwen - dat XI capittel Om gheel met wouwen te verwen - dat XII capittel Om noch gheel met wouwē te verwen - dat XIII capittel Om schoon wollen laken te verwen - dat XIV capittel Om root van bresilien te verwen - dat XV capittel

Om root linen doec / oft groen te verwen - dat XVI capittel Om schoō linen doec te verwē als roosen dat XVII capittel Om root laken op water te wercken - dat XVIII capittel Om groen water te maken - dat XIX capittel

Om te verwen schoon linen doeck met bresilien - dat XX capittel Om schoon ghelu te maken - dat XXI capittel

Om linen doec schoon blaeu te verwen - dat XXII capittel

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(4)

Om noch schoon linen doeck te verwen met bresilien - dat XXIII capittel - dat XXIV capittel - dat XXV capittel

Om blaeu bolckeraen te verwen - dat XXVI capittel Om root te verwen van crapmeede - dat XXVII capittel Om swert fluweel ende lynwaet te verwē - dat XXVII cap.

Om floers groen te maken - dat XXIX capittel Om te verwen root siden - dat XXX capittel

Hoe men een swert water maken sal / daer men mede verwē mach op alle manieren van siden lakenen - dat XXXI capittel

Om wit water maken / daer men mede wercket op gheluwe side - dat XXXII capittel Om te werckē op geluwe side / oft op witte side / oft op groene side / oft azureyt - dat XXXIII capittel

Om root water te maken - dat XXXIV capittel Om root van bresilien te maken - dat XXXV capittel

Om root water te makē op wit lynwaet / op groene / op geluwe / violette / oft azureyt - dat XXXVI capittel

Om blaeu te verwen - dat XXXVII capittel

Om fusteyn te verwen swert - dat XXXVIII capittel

Hoe men schoon ghelu verwen sal / ghelyck oft gout waer - dat XXXIX capittel Om graeu fusteyn te maken - dat XL capittel

Om groen fusteyn te maken - dat XLI capittel

Om swert siden lakē / oft fluweel te verwē - dat XLII capittel

Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verloren heeft - dat XLIII capittel Om roode side / oft oock huyven te verwen - dat XLIV capittel

Om sanguyn side te verwen - dat XLV capittel Om blaeu side te verwen - dat XLVI capittel

Om schoon groen side te verwen - dat XLVII capittel Om schoon swerte side te verwen - dat XLVIII capittel Om purpur side te verwen - dat XLIX capittel

Om schoon sanguyn te verwen - dat L capittel

Om semel water te maken / daer men mede verwet - dat LI capittel Om root luesch te verwen - dat LII capittel

Om leer te rooden - dat LIII capittel

Om roode vellen te verwen - dat LIV capittel

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(5)

Om gout vellen te verwen - dat LV capittel Om groen vellen te verwen - dat LVI capittel Om leer te vergulden - dat LVIII capittel

Een ander maniere om root leer - dat LVIII capittel

Om yser oft stael so weeck te makē als coper - dat LIX capittel.

(Hier eyndt die tafele van desen teghenwoordighen boeck).

(Prologhe

Opdat een yeghelÿc weten mach en̅ verstaen dies hē vā noode is / en̅ profitelÿu zÿn mach / aengaende veel schoone en̅ diversche consten / die hier nae elck op zyn artikel vervolgen sullen. En̅ daer na ooc vele ghenoechlicke consten waer bi dit teghenwoordige boeck / wel mach worden gheheeten het boec vā wonder: want men hierin vinden sal vele wonderlike constē. Ten eersten sal men hier stellē die conste vā alderhande substancien te verwen. Daer na hoe mē yser en̅ stael hart oft weeck mach maken / met meer andere schoone consten.

(Hoe men looghe maken sal / om blaeu mede te verwen - dat tweede capit.

Als ghi blaeu verwē wilt / soe suldy makē stercke looghe / die twee deelen sullen asschen zyn / en̅ het derde deel calck / en̅ laet dat sieden vier pater noster lanc / en̅ schuymet wel. Dan worpt daerna claer was in / wāt dye looghe daer af claer wert.

Dan doeghet vāden viere / en̅ latet staen sincken twee uren oft daeromtrent. Dan doeget in eenē ketel vyf pondt weede bloemen / dit doet in die voorseyde looghe.

Dan hangt dit al te samen over tvier / en̅ latet wel wermen sonder sieden.

Daerna suldyt doen in een harinck tonne en̅ latet daer rusten een half ure: dan suldy darin werpē een half pinte zeems. Roert dit wel met eenen stock en̅ decket wel toe een vierēdeel vā eenre ure / so ist bereyt. Neemt nu garē / of linen doec / of wollē laken / of fusteyn / of tghene dat ghi wilt. En wildyt licht blaeu hebben / toe en steket maer eenwerf in / maer wildyt een luttel bruynder hebben steket tweewerf / wildÿt noch bruynder hebben / so steket driewerf in /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(6)

of so langhe tot dat u bruyn ghenoech is. Als ghy dan gheverwet hebt tghene dat ghi wilt / so sult ghi die cuype laten rusten tot des anderē daechs. Wildy dā noch meer garens of wollen verwen / so suldy weder dye verwe uiter tonnen in uwen ketel werpen / en̅ doet daertoe vier quaerten looghen voorseyt / dat dect wel ende latet staen een ure. Dan worpt daer in een half pont bloemen voorseyt hāget alsoe over dat vier ende latet wel wermen sonder sieden. Dan worpet weder in u tonne een pinte zeems daer mede / en̅ decket wel / also suldÿt laten staen rusten een vierendeel van eender uren. Dan steket daer weder in het ghene dat u belieft / en̅ verwet alsoe voorseyt is.

Item als ghy een cuype sette wilt / soe suldy altyt nemē tot elcke once bloemen een quarte looghen.

(Om wollen garen of laken te verwen. Dat III cap.).

Item tot vier pont wollē garens of lakens suldy nemen twee pont wouwen. Deze wouwe doet in eenen ketel en̅ worpt daarin schoon water. Daer worpt noch op een half tinnen scotel asschen uiten viere. En̅ dan altosaen alst siedt so neemt u wollen garen en̅ steect dat daer in en latet also sieden acht oft negen pater nosters lanc.

Dan doet u garen uite en̅ doet eē luttel asschen uiten heerde / dan steect u wollen garen daer weder in / ende latet also sieden een goede wÿle. Ist bruyn blaeu so salt bruyn groen zyn / en ist licht blaeu so salt licht groen zyn. En̅ yst u wollē garen so salt gelu zyn.

(Om wollē garen te verwen dat groen is - Dat IV cap.)

Als ghy wilt verwen wollen garen dat groen is soe suldy u garen eerst sieden in semel water te weten tot vier pont garens thiē oncen alluyns / en̅ latet siedē twee uren / dan wringhet dat uit en steket in die verwe aldus ghemaect. Tot vier pont wollen garens soe neemt twee pont wouwen / en̅ doet de wouwe wel sieden met looghe van den heert asschen die ghemaect is eenen dach te voren / laet dat sieden een vierendeel van eender uren dan, doet dat claer in een ander schoon vat / dan neemt een vierendeel van eē once spaens groē / poedert dit wel en̅ worpet so daerin en roeret met eenen stocke. Nu suldier u garen in steken / en̅ keerēt en̅ wendent een vierendeel van eender uren dan latet drooghen.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(7)

Ist u niet schoon ghenoech soe versteket.

Alsmen blaeu wollen garē verwet / so steectment eerst in werm simpel water en̅

wringet uit / verwet blaeu alsoot voors is.

(Om root wollen te verwen. Capit. V).

Ghi sult doen tot vier pont wollen garen thien oncen alluyns en̅ siedēt daer in met semel water nae dat u goet dunct dan doet u garen uit / dat water suldy dan doen uiten ketel en doeter wed versch water in drie deelen ent vierendeel versch schoon claer water. Alst dan luttel werm is so doet daertoe twee pont een half crappe van meede in: dā laat dat so / tot dat wat werm is. Dan steect u wollē daer in en keertse met eenen stoc drie uren / maer wacht immer wel dat niet en siede. Dā neemt u wollen weder uit / en werpt in uwē ketel een half glas calcx en een glas vol heert asschen: dan steect weder u wolle daerin / en̅ keertse wel met eenen stock ses of seven pater noster: dan doet se uite / wāt ghy sult schoon wollen hebbe.

En widÿt meer sanguijn hebbē / so doet in den ketel een half glas vol levende calcx / en een glas volasschē: dan steect u wollen weder daer in / en keertse wel drie of vÿf pater noster: dan doet se uit en waschtse / so hebdy schoon wollen.

(Als ghi wollen schoon maken wilt op een ander maniere. Als u wolle root ghemaect is gelÿc se eerst was / soe suldy wech werpen dat in den ketel is / ende doet daer schoon watere in: daertoe suldy noch doen drye waelpot schoon looghe / van heert asschen ghemaect. Dan doet daer noch toe een once alluyns / en so gheringhe alst siedet so suldy u wolle daer in doen vier of vÿf pater noster lanc. Dan trectse uit / en̅ waschtse / so suldy schoon wolle maken. Ende dese conste heet doornicsche verwe.

Om swerte verwe te maken - capit. VI.

Neemt een pont gallen / ende een vierendeel coperroot dit siedt te samen. Dat doet u lakē daer in en roeret wel om dan hanget te droogen / ende bereyt u verwe aldus.

Neemt een groot vat / daer doet in een half vierendeel roggen meel / een half vierendeel slyps / een half vierendeel elssenscorssen / een half vierendeel oudt yser ende hamerslach vā yser. Dit

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(8)

roert wel om / ende latet te samen III daghen eer ghi u lakē daerin doet: ende telken latet drooghen eer ghÿt daer weder in doet.

(Om groen te verwen cap. VII.

Neemt licht blaeu / ende steect dat in alluyn water twee urē lanck: dan hanghet op:

totter tÿt toe dattet wint drooge is / ende dan steket in die voorseyde wouwen.

(Om peersch te verwen. Capit. VIII.

Neemt purper dat drooghe is / en̅ legget te weyck in pisse eenen nacht / dan neemt u lakē dat ghealluynt is en̅ drooghe / maer siedt die purper tweewerf in schoon water / dan sedt een ander vat biden viere / en̅ latet sieden: daer suldy u laken eerst in steken. Dan steket alsoe nat in dye verwe / totdattet schoon ghenoech is.

Om root peersch te verwen. - Dat IX capit.

Wildy peersch verwen wit lakē / linen / oft wollen / oft ooc siden garen / so salmē dat eerst wel gallen en alluynē. Daerna neemt een cruyt dat gheheeten is foly: men vindet ond' die legwerckers die banckwerk maken. Neemt een pont van dit cruyt / dat ghedroocht is. Dit cruyt is in clooten ghelÿck meede is / ende is heet als weeasschē ende peersachtig int ghesichte. Daer maect men root peers wollen laken mede / dat wit / oft groen is / oft side. En̅ tghene dat peers verloren heeft / dat is tghene dat peers gheweest heeft en̅ zÿ verwe gheschoten is / om dat weder te verwē / men salt niet vergallen. En̅ tot vier ellen lakens suldy doen een pont gruys oft cruyts / dat stoot te pulver. Dan neemt gheronde looge van eycken houtasschen ghemaect een deel ende ander deel schoon pisse / die claer ende oudt is / elcx even vele.

Wildy die verwe licht hebben / neemt pisse terstont ghepist / ende van die voors looghe elcx even vele / daer doet dat voors. pulver in. Ende alst op ghesoden is / dan doet daer in dat ghy verwen wilt / ende latet twee uren lanc sieden / en̅ dan latet drooghen.

(Om laken te verwen - Dat X capit.

Wildy laken verwen / so neemt ten eersten tot eenē steen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(9)

vlocken V pont weeasschen van den besten XVI ghelten waters / dit siedt te gader een ure lanc / dan latet staen claren eenen nacht: dan giet dat claerste subtilÿc boven af / dan siedt u vlocken een ure lanc in die looghe / en̅ proeft u vlocken oft si ghenoech zÿn. Neemt een luttel vlocken in u hāt / douwet die al herdt ende vast tot eenen rondē cloote / en steect se in uwen mont / gaen si dā terstont ontwee ghelyc eenē morwen appel / so zÿnse ghenoech. Dan suldy se afdoen en̅ spoelē in veel schoon waters. Daerna neēt water ghemaect op semelen / en̅ doet daer in na de quantiteyt vāden wollē laken en̅ siedt u vlockē daerin. Dā doetse weder uit / en̅

neemt den bresilie / en̅ doet die in simpel water / na die quantiteyt vā den laken / dat is te weten op elc elle lakens / vier oncē bresilien. En̅ als dye bresilie een wile ghesodē heeft / dan doet die bresilie door een cleet / en̅ doetse weder in uwen ketele. Ooc doet u vlocken daer in: en̅ laetse wel sieden. Dā suldy nemen een lepel vol looghen en doense daer in: aldus suldyse so hooghe makē als ghi selve wilt / want wildyse noch hoogher hebbē / so doet daer meer looghen in.

(Item op drie pont vlockē vier oncens alluyns / en latet daermede sieden.

Item alsmē sieden wil vlocken die gheverwet zÿn / so salmē nemen looghe vā weeasschē / gelÿc hier voerscreve staet / daer salmense in siede / en̅ wasschen se dan schoone / soe salmense dan laten drooghen.

(Om laken met facet hout te verwen - capit. XI.

Als ghi lakē verwen wilt met facet hout / so maect loghe vā weeassche met regēwater / dat laet staē claren twee oft drie uren lanc / dā salment siedē / maer dat hout moet bedect zÿn van der loogen. En̅ als si bi na versoden is / so sal ment v'coelen met ander goede coude scherpe looghe: metterlester looge salmē op een pont garens een erwete groot alluyns daer in doē. Dan salmē dic verwe af gietē in eenē schonē ketel / oft in een vat / dā sal men nemē twee oncē spaensgroē / dat salmē weycken twee of drie uren lanc. Dan salmēt ontwee wriven met coude looghen / dan gietet daerin / ende wrivet metter schotelen.

(Noch een and' maniere. Neēt een scotel vol levēde calc en̅ bluscht dē calc met water / dan neemt twee scotelen vol

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(10)

houtasschē / en̅ menget dē calc en̅ die houtasscē wel onder een / daer af suldy een goede stercke looghe leeken / en̅ latēt drie oft vierwerf dore loopē. Dan neēt dat facethout / dat suldy cleyn snidē oft houwen / en̅ worpent so in die looghe en̅ laet dat siedē een half ure lanc. Dā doet daer in wy̅asschen / daer mede latet noch eē goede halve ure siden: dan settet af / en̅ doet daer spaēs groē in / en maect twee of drie sopen. (Item in drie pont facethout / behoort een once spaens groen / als ghi dat lakē int eerste sop hebt gehadt yst dā te bruyn of te gelu / so doet daer

wÿnasschen in en̅ een luttel alluyns.

(Om ghelu met wouwen te verwen - capit. XII.

Als ghi ghelu met wouwē wilt verwen / so neēt dye en̅ snÿt die wortelē af. Dā snytse cleyn in stucken en̅ legtse te weycke twee oft drie uren lanc / in looghe vā hout asschë oft wee asschē. Dā suldÿt siedē een half vierendeel vā een ure / tot dat u dunct dat ghenoech is. Dā sal mē in twee quaertē waters / eenē stoop oude pisse gieten / en̅ latent ooc een cleyn wile siedē. Die pisse moet out zÿn ses dagē. Dan cleynset de verwe vāder wouwen / en̅ houtse. Dan gietse weder op die wouwe met ander looghe en̅ pisse / gelyc voorseyt is. Dan doet die verwe doer eenen schoonē doec / en siedet dan tot twee pont wouwen twee loot spaens groen / metter rechter looghē daer ghy die wouwe mede ghesodē hebt / ghietet dan in die verwe die verwen sullē al te gader ghegotē worden / en̅ dan suldy die verwen eenen cleynen wal laten hebben.

(Om noch ghelu met wouwe te verwen - Capit. XIII.

Neemt eenē pot met water / die set bidē viere en̅ laet diē wel werm worden. Dan neēt goede eyckē hout asschen / die werpt in de werm water / dan settet af / en̅

roeret wel om / en̅ decket wel toe. Des anderen daechs ghiet die looge suyverlÿc door eenē schonen doec in een ander teyle / dā neemt goede wouwe / en̅ breect die wortelē af / oftsnÿtse wel cleyn / en̅ waschtse en̅ spoeltse int cout water dā legtse in de looge / en̅ laetse eenē nacht weyckē. Dā suldÿt laten sieden op die helft / oft meer. Alst ghesodē ist / so doeget so heet door eenē schonen doec. Dan suldy hebben ghewreven spaēs

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(11)

groen / dit menghet met datselve gheel met eenen lepele. Dit moet mē versch verwercken en die looghe moet seer sterck syn.

Dat XV capittel.

Alsmē wit scheer hayr geverwet heeft root / en̅ mē dat dan weder sanguÿn hebbē wil / so neēt wat looge vā weeasschē gemaect / legtse daer in. En det witte hayr alst gesode is / en suldyt net so reyne uit wassce / mer ghi sullet doē steke in die looge.

Om scoō wollē lakē te v'wē. Dat XIV cap.

Die schoon wollē laken verwē wil / sal nemē tē eersten goede terwē semelen / en̅

siedense in schoō water / en̅ ghietent da in een schoō cuype oft com. Dan ghiet daer schoō water op / en̅ latet so drie daghen staen claeren. Dā neemt een deel vā dien water / en̅ doet daer twee once alluyns in op eē elle lakēs: Latet daer mede siedē twee urë lanc / dā latet hangen leken sond' wringen. Dā neēt nochtās dat water uiter cuype vā den semelen / en̅ doet daerin een pont crappē van den besten / dat laet also heet worden op die sode / mer dattet ymmers nyet en siede. Dā steect u laken daer in / en̅ handelet wel op u handen sonder siedē. Trecket dā uite / en̅

steket in een teyle met schoon looghe en̅ latet daer in ligghen dan latet drooghen / so yst root.

Wildÿt dā noch schoond' makē van bresilien / so neemt eē once alluyns / en̅

alluynet als vore int ander water / dā neemt twee oncen bresilien / die siedt wel in dat water vā semelē ghemaect / en̅ als die bresilie een wile ghesodē heeft so ghiet daer wat couts waters in. Dā neemt also veel uit / als ghi meynt u laken daarin te netten / dā steect u laken daerin / en̅ handelet wel: dan neemt andere verwe tot ter tÿt toe dat u hooghe ghenoech is.

Wildy dat selve dā sanguyn hebbē / so legget in schoō looghe vā weeasschen want daer salt een schoon sanguyn verwe aennemen.

Om root vā bresilie te verwē als roosen. Capit. XV.

Neemt ses ellen lakens / en̅ daertoe neemt een half pont

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(12)

schoōder gallen wel ghestooten / en doetse in schoon water / en̅ laetse siedē omtrent twee urē / en̅ die galnoten sullē geheel zyn. Alst gesodē ist / doeget vāden vier / en doeget suverlüc in een ander ketel of vat / en̅ steect u laken daerin also heet als ghÿt handelen moecht / en̅ latet daerin vier uren lahc. Dit gedaē zÿnde / wringet dā wel uit / en hanghet te drooghen. Dan neēt vier oncē alluyns en̅ siedtse met water / en̅ als de alluyn gesmoltē is / soe doetet vā den viere / en̅ steect u gegallet lakē daer in also heet / en̅ handelet wel een vierēdeel vā een ure. Dan neemt semelwater / dat doet in eenen ketel / en̅ als dat werm is / so doet daer twee pont creppē in / die eerstwerf wel geweyct zÿn int water / en̅ laet dat wel heet worden / mer niet sieden. En̅ doet dan u laken daer in / en̅ handelet wel metten eersten mettē handē / dan daer na een half ure met eenē stoc wel ō ghehandelt / en̅ gheverwet. Dan suldy u lakē schoon spoelen en̅ wasschē / dan neēt een luttel alluyns / diē siedt met water / en̅ steect u lakē daer in vÿf pater noster lanc. / Dā suldy hebbē twee oncē bresiliē met slecht water gesoden / en̅ steket u lakē daer in / en̅ handelet wel / rueret en̅ keret recht wel een vierendeel vā een ure / en̅ wringhet dan niet seerē. Alst dan drooge is / yst u niet schoō ghenoech so versteket.

Om linen doeck root of oft groen te verwen. Capit. XVI.

Als ghi wilt hebbē root linē doec / oft garē vā samfloer / ghi sult weyckē eē pont samfloer in watere also werm alst water indē somer is / eenē halvendach / en eenen nacht / dā steket in eenē stercken sac / dan suldÿt wasschen op een riviere / also lange tot dat dē sack wel root si / dā wringet dat water wel uit / en̅ neemt u samfloer en teeset mettē vingere op een scoō tafel / en̅ maect een beddeke vā samfloer / en stroyt daer asschē op die wit zÿn. Daer op legt weder samfloer / en̅ stroyt daer dā weder asschē op tot dattet ghenoech si. En tot een pont samfloer doet een vierendeel asschen gebrant wit van wÿnheffen / daerna wrivet wel tusschē u handē deen metten anderē / daerna maket over een hoopken / en latet also staen vyf uren.

Dan suldÿt weder wel wrive so dets verwerme / en̅ doeget da in een schoon beckē / set dat daer ond' dattet daer in loepe / en̅ wringet daerin uite / daer na worpt daer in eē

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(13)

pinte wyn edicx die goet si / en̅ steect daer in een pont garens.

(Wildy linen doec verwē / so neēt een pont lÿnwaets en̅ steect daer voer twÿn oft fusteyn / dat laet daer inne eenē dach en̅ nacht / en̅ dan doet dat garen oft die doecken uite / dā doet daer in een half ghelte asschē eysiche: dā steect det garē oft doec oft fusteyn daer in / en̅ latet eē half ure daer in blivē / dan wringet also wel uite als ghi moecht / hagēt terstont in die sonne. Dan neēt dat ander water / daer dat selve samfloer in te weycke ghelegen heeft / en̅ ghietet dā door eenē sack / also voors. is int selve becke met āder verwen / en̅ dan doet daer in een glas edicx / dā doet daer weder een pont garens oft fusteyn doec in / dan doet alsoot soorseyt is.

Dat XVII capittel.

Om schoon root linen doeck te verwē gelÿc roosen.

Ghi sult nemen voer ses ellen linen doecx / een half pont schoō galnoten / en̅

schoon water / dat laet wel sieden omtrent twee uren lanc al geheel. Daerna doeget vandē viere / en ghiet dat water in een ander vat / daer steect van uwen doec in / en̅ latet daer in liggen vier uren. Dā wringhet dat water uite / te wetē uiten doeck / dā neemt schoō water in uwē ketel / en̅ doet daer dan in een vierēdeel vā een pont alluyns / en̅ alst siedet so doeghet af vāden viere en̅ doet uwen doeck daer in / so gheringe als ghi hem vāden galnotē uit gewrongen hebt / maer laet hē droogen eenen nacht / en̅ keert hē wel doerin een vierendeel van eender uren: dan trecket uite en wringhet wel. Dan doet sieden twee oncen bresilienhout in schoō watere / en̅ laet dat siedē twee urē lanc. Dan doet dat bresilienhout af vāden viere / en̅ hanget eenē anderē ketel over det vier / en̅ doet daer in gruys water. Als dā een luttel werm is / so werpt daer in twee pōt crap vā meede / dan steect uwē linen doec daer in / dye in dat galwater en alluyn geweest heeft / en̅ latet daer in eē halve ure / en̅ roeret wel met een stock / dan doet u linen doec uit. Dan worpt men dieselve verwe wech / en̅ spoelt dē ketel schoone / en̅ doet daer inne dat claere vander bresiliē / en̅ latet wel verwen. Dan suldy uwen doeck nemē / en̅ sult dien

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(14)

wel wasschē in schoō water. Dan neemt schoō water in eē panne / en̅ doet daer in een luttel alluyns / en̅ latet siedē / daer inne laat ooc sieden uwen doec vÿf oft ses pater noster lanc: dan suldy uwen doec wel uitwringhen / daerna suldy den doeck stekē in den ketel metten bresiliewater / en̅ sullet keeren en weynden daer in / een vierendeel van eender uren lanc / dā doet den doeck uit en̅ wringhet hē een luttelkē.

(Also suldy ooc fusteyn verwē / maer op fusteyn moetē die twee deelen meer spaēs groen en̅ alluyns zyn. En̅ de fusteyn moet daer in liggē eenen halvē dach en̅ eenen nacht. Wringet dan uite en̅ latet drooghen / daer na maect hem zyn hayr met eender kaerden. En̅ wilt ghi den doeck noch schoonder hebben / so werpt in den ketel metter bresilien calc looghe / dan doet den doec daer in / en̅ keert en̅ weynt hē daer in vier pater noster lanc / dā trect hē wed' uit / en̅ dan wringhet / en̅ hanghet hem te drooghen.

(Om root water op laken te verwen - Dat XVIII capit.).

Om root water op laken te verwen met eē pinceel. Neemt een luttel van den claren vāder voerscreven verwen / alsmense vāden viere doet / in een scotele / oft elders in / en̅ werct daermede metten pinceele opt wit.

Om groen water te maken - capt. XIX.

Neemt ander half once spaēs groen / en̅ wrivet wel in een houtē schotele / en dan doet daer toe dē doder vā eē eye / en̅ voer twee duiten soffraēs. Dā neemt die bladerē vā cathapuciē anderhalf hantvol / en̅ stoot die in een mortier / en̅ doet indē mortier een glas wijnedic / dit suldi door eenē doec doen. Dan neemt vā desen sape / en̅ ghiet daer af in die schotele mettē spaens groene / en̅ wrÿft dz wel te gader / en̅ maket dunne dat goet si mede te verwē / dā suldÿt werckē met een pinceel daer ghi wilt.

(Om te verwen schoon linen doeck met bresilien. Dat XX capit.

Ghi sult nemen schoō water / en̅ doen dat over tvier en latet heet werdē. Dan suldy hebbē poeder van galnoten gestootē / en̅ dat suldy in eenen ketel doen over tvier / en̅ latent siedē een vierendeel vā een ure / dan suldÿt vāden

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(15)

viere doen. Dā neemt een ander vat / en̅ doet daer in also veel couts waters / als in dē ketel is / daer suldy dat heet water in doen / en̅ dan suldy u lakē daer in doē / weyndet en̅ keeret wel daer in. Als ghy aldus ghedaē hebt een poose / so suldyt daer in leggen vier urē lanc in dat galsop. Dan suldy weder nemē een ketel met schoon water over dat vier / en̅ laten dien heet werden / dan suldy alluyn hebben en̅ doen dien in dē ketele over dat vier alst water heet is. En̅ als den alluyn gesmoltē is / so suldy hebbē een ander vat met couden watere / also vele als daer des wermē waters is / en̅ giet dat alluyn water daer in / dā suldy u laken daer in doē so voors.

is / en̅ latet daer in ligghen vier uren lanc. Alst aldus lange daer in gheleghen heeft / dan suldÿt uit wringen / en̅ hangent wat te droogē oft te verwaeyen in die lucht / mer en latet nyet alte drooge werdē. Dan suldy nemē dat bresilie al in poed' gemaect en̅ doet dat in den ketele / en̅ laten die wel siedē een vierendeel vā eender ure. En̅

eer dat bresilie siedet / so suldy nemē terwēbloemen / en̅ mengen die wel in een schotelken / en̅ doeget dan in dē ketel eer dattet siedet. En̅ als hi aldus ghesoden heeft / suldy daer uit sceppē alsoe veel bresilien dat ghi dat laken daer in steken moget / dat suldy daer in weyndē / en̅ keerē gelyc voorseyt is. Alst aldus ghedaē is suldÿt latē rusten daer in een goede poose / dā suldÿt uit wringen / en̅ hāgent te droogen. En̅ alst drooghē is / suldy nemen dat soppe daert in gheweest heeft / en̅

doe dat wech. Dan suldy weder nemē also veel bresilien als ghi te voren dedet / en̅

doen daer weder dat laken in / en̅ hangent dan weder te droogen. Alst droogē is so doeghet weder in een ander sop / en̅ hanget weder te droogen / en̅ aldus yst volmaect.

(Item op die quantiteyt van den gewichte / te weten teghen een elle lÿnen lakens / suldy nemen een loode gallē poeders. Teghen een elle lakens een loot alluyns teghē een elle lakens een once bresilien.

(Om schoon ghelu te maken - Capit. XXI.

Om te makē schoon ghelu dat men in olie verwerckē mach / oft in water. Ghy sult nemē wouwe also vele als u believē sal / die suldy te weyckē settē eē nacht of een dach in looge vā weeasschē ghemaect. Als si also gheweyct heeft / suldy

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(16)

se also sieden / maer dat die wouwe immer onder dat sop wel ghedect si also die wile dat si siedet. Als si dus gesodē heeft / suldyse vāden viere doen / en̅ sult dat sap afgietē in een ander teyle. Dan doeghet door eē schoon linen doec. Dan suldy die teyle nemen / en̅ ghieten dat dunste vāder teyle bovenaf / so lange tot dat u dunct dat die verwe ond' mede coemt / so laet af. Dā suldy nemē dien voorseyden doeck / ēn doent weder door een and' teÿle / also langhe als u dunct / dat dat gheluwe van der wouwe in dien doeck blÿft / en̅ dat u dunckt dat dat watere al dunne is / dat daer dore loopt.

(Om linen doeck schoō blaeu te doē verwen. Cap. XXII.

Om te verwen schoō linen doec blau. Ghi sult nemē eenen ketel schoons waters / en̅ hāget dien over dz vier / dat dat water siedēde heet werde. En̅ daer moets zy̅ eē half ame / oft daer omtrent. Als hi aldus heet is / so suldy daerin doē / drie pont en̅

een half roggen semelē / drie pōt asschen / en een pont crappe mee. Die suldy aldz wel roerē met een stoc / en̅ latet sieden drie of vier paternosters lāc. Dā suldy hebbē vyf vierendeel / oft and'half pōt floreynē / die suldy gheweyct hebben met schoō heet watere / en latē die staen gedect een vierendeel vā een ure. Da suldy hebben een schoon vat / houdēde een ame / daer suldy in doen die floreyne also geweyct.

Dan suldy daer sceppē vā dat over tvier hanget al heet / merymmer latet wat coelē / eer ghyt in dat vat doet / en̅ dā doeghet int vat / en̅ roeret wel. Dā suldy dat wed' decken / en̅ stoppent wel toe / en̅ latēt also staē ses uren lanc. Dā suldyt ōtstoppen / en̅ roerēt wel ō / een goede wile: dan suldÿt wed' toe stoppē wel vast en̅ over ses uren suldyt wed' ontstoppen / alsoot voors. is: dan stoppet wed' toe.

Dan suldÿt weder ontstoppē binnen twee oft drie urē / en̅ besien oft die verwe begint te comen en̅ oft si al groene begint te werdë / oft dat schuym van der bloemē ooc bovē begint te comē. En̅ yst dat dit aldus niet en is / so suldy noch v'beydē / en̅

stoppēse wel wed' toe. En̅ yst datse gecomē is so ic hier vore segge / so suldy u lakē dz ghi verwē wilt / som daer in stekē / en̅ wel daer in wenden en̅ keerē / en̅

wringet wed' uit / en̅ stoppet toe. Dā latet rustē II oft drie ure.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(17)

Dā gaet daer wed'toe en̅ steect u and' laken daer in. Dā doet wed' so voors. is / dan suldÿt wed' wel toe stoppē. Also latet dan ooc rusten twee oft drie urē lanc tot dat ghi siet datte verwe begint te comen / en̅ die bloemen gaen liggen boven / en̅ telckē gange dz ghi daer toe gaet / so suldy besiē of dat sop wel groen is oft groē wort.

Als ghi dat siet / so suldy die bloemē som af sceppē met een scotel / dz daer boven vloeyt / en̅ doent daer wed'in als ghi dz lakē uit wringt / en̅ stoppet wel toe. Aldus moechdi dry oft vier verwen des daechs verwen. Dan suldy nemē die verwen uiter cuypen / en̅ hanghen die wed'over dat vier en̅ latent dan wel heet wordē / en̅ doen daer in twee / en̅ eē half pont pot asschen. Dan salment wed' in dat vat doen en̅

latent also staē / maer stoppet wel toe met allē vaste. Also latet dan staē rusten eenē nacht / mer ghi sullet eens roeren met eenen stoc daer in tusschē. En̅

'smorgens so gaet daer toe / en̅ besiet of die verwe gecomē is / alsoot voorseyt is.

So steect daer wed' u laken in / maer en verlaetse nyet te seere van laken / so dat die verwe ni cout en worde./

Als ghi aldus geverwet hebt drie oft vier werven / so suldyse wed' heet maken over tvier / en̅ doen dā daer in twee pōt potasschē / en̅ latent also staen eenē nacht / mer roeret daer en tusschē eens met eenē stoc / en̅ decket dan vast toe / en̅ besiet als ghi daer toe gaet / of die verwe comē is. Is de verwe comē / so verwet dat ghi wilt. En̅ alst sop schoō groen wert / is die verwē ripe / en̅ de bloemē bovē schoon liggē. Maer als si begint ghelu te wordē / so is si te seer ripe / dan suldy daer meer lakens in steken.

(Om te verwen schoon linen laken met bresilien. Dat XXIII capit.

Om linen doec te verwen met bresilien. Ghi sult nemē also veel linen lakens als ghi wilt: want tegen elcke elle lakens suldi nemē twee oncē galnoten / of XII noten.

Dieselve noten suldy al ontwee breken / en gebroke zy̅de suldise in eenē ketel doen / en̅ latent metten galnoten te gad' sieden. Alst aldus ghesodē heeft omtrent een vierendeel van eend'uren oft wat min / soe suldÿt afdoen van den viere / en̅

doen dat laken uiten ketele. Dan latet eē luttel v'sipen /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(18)

maer ghi en moges niet laten drooge wordē. Alst aldus ghesoden heeft / so suldy nemē eenen anderen ketel / met schoonen watere / en̅ doet dyē ketel over dz vier / en̅ laet dyē ketel metten water siedende heet wordē. En dan suldy tegē elcke elle lakens nemen twee oncē alluyns / en̅ ghi sult desen alluyn worpē in den ketel metten water. Als dā dē alluyn gesmoltē is / suldy nemē dat voorseyde linen laken / en̅

doent indē selvē ketel daer dē alluyn in is / en̅ latent te gad'sieden een vierendeel vā eender ure. Dan doetet uitē ketel / en̅ wringhet een luttelken / dā hanghet op en̅

latet een luttel droogē / maer niet te seere. Dā suldy u bresilie gesoden hebben in sulcker maniere / als ic u hier bescrivē sal. Ghi sult neme looge van houtasschē gemaect / maer datse niet te sterc en si / en̅ die suldy in eenē ketel doē / also vele dat u dunct dat ghi u laken nat makē moecht.

Dan suldy nemē u bresilie / en̅ doense in uwen ketel metter loogen / en̅ latent also sieden een vierendeel vā eender uren. Dan suldÿt van de viere doen / en̅ ghi sult hebben een aerdē teyle / daer suldy terstōt dat sop van der bresilien in doen / en̅ dan suldy u lakē daer in stekē. Mer ghy moetet daer wel in keerē en weyndē. En̅

ghi moet wachten dattet niet te drooge en si van dē voors. alluyne daer dat in ghesodē is.

(Itē op vier gheltē looghe suldy doen anderhalf pinte bresiliē / al cleyne te poeder ghestooten.

Dat XXIV capitel.

Wildy beworpē op scaerlakē ald'hande beelden.

Neēt een quartier wits wyns / goet en̅ seer sterc / een hantvol oudt ysere / en̅ also groot als ee eyē atramēts. Dit doet alte samē in eenen pot / en̅ latet staen siedē so langhe / tot dat u dunct dat die eē helft wel v'sodē is. Dā settet af / en lattet coelen:

en̅ wat ghi dermede verwē wilt op scaerlakē / di moechdy v'wen: en̅ latet wel droogen / so en gaet dat nemmermeer af.

Dat XXV capitel.

Om te makē schoon bresilie / daermē mach verwē op doeckē oft op papier. Ghi sult nemen eenen schoonē pot / en̅ doet daer in een pont crijts / an in twee gestootē / en̅ dan

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(19)

daer op eenē pot goede wÿn azÿn. Dit doet te gad' / en̅ roeret wel / dā latet also eenē dach en̅ eene nacht staē. Dan suldÿt af ghietē in eenē schoonē pot oft teyle / en̅ wachtē wel / datter geē crÿt in en̅ loope. Dā neēt die twee deel van d' looge voorseyt / en̅ doet die in eenē schoonē pot en settet over tvier / en̅ latet te gad'sieden / vÿf of ses pater noster lanc. Dan doetet van dē viere / en̅ ghiet dz sop af in eē schoon teyle / en̅ daer suldy in doē XIII oncē alluyns / dit roeret wel met eene stock.

Dan suldy dat ander deel nemē / en̅ gietent op dat bresiliehout / daer ghi det and' afghegotē hebt / en̅ laten dat ooc siedē / also voorseyt is / en̅ ghiet det sap af in een and' teyle / en̅ doet daer oock in XIII oncē alluyns / dit suldi also wel roerē gelÿc voorseyt is. Als ghÿt een lange poose wel geroert hebt / so doetet dā totten anderen / ende roeret wel. Wildÿt dan drooge hebbē / soo neēt een pāne / en̅ ghiet die vol / en̅ setse in dē wint / en̅ laetse also daer in droogē acht daghen lanc oft meer / eer ghi daermede werkt / so salse schoon werden.

Om blaeu bolkeraen te verwē. Cap. XXVI.

Neemt dry pondē gruys vā terwen en een pōt meede / een pont floreyne / en̅ drie pont weeasscē / tot LX quaertē waters. In den eersten salmen daer in doen die floreyne in een schoon vat / daer sal men in doen acht of thiē quaerten waters en̅

roerēt wel. Dit moet so heet zÿn / datmē de hant daer ni in ghedoogen en soude.

In dat ander water salmē dat gruys doen / en̅ die asschen mede / en̅ doen dat al te gad'tsamē. Laet dat also te gad'staē. Dit salmē XII uren lanc roerē. Yst dat blaeuwet / so salmēt wercken / en yst dat niet en blaeuwet / so salmēt gedect laten staen XX uren lanc.

Om root te verwen vā crap meede. Capit. XXVII.

Neemt eē pont crap meede tot drie ellē lakēs / en̅ nemet eene schonē pot met water / diē sedt biden viere tot det hi op die sode is / en̅ doet daerin twee oncē gallē / en̅

latet so siedē. Dā steect dat lakē daer in / en̅ nemet dicwils weder uit en wed' in / mer wringet telckē wel uit. Da neēt eenen schonē pot met schoō water / en̅ settet bi den viere tot det optē sode is / dan doet daer in een once alluyns en̅ latet siedē.

Dā doet daer dat lakē in / gelÿc voorseyt is. Dan nemet

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(20)

wed eenē pot met water / en̅ latet siedē tot detet root is. En dan trect dat lakē uit en̅

in / en̅ daerō so cleynset die meede in eenē doec. Wildy hebbe dattet duyster wert / soe suldy hebbē looghē vā levende calc. Dier ghelÿc verwet mē mettē houtē daermē roode mede verwet. En̅ en hebdi gheen levende calck / so neemt houtasschen in die stede.

(Om swert fluweel en lÿnwaet te verwē. Cap. XXVIII.

Neemt galle en̅ coper root te gaer gesodē / en̅ steect u lakē daer in / so yst grauside.

Dan neēt slÿp / elsen schorsen / en̅ out yser / al in eē harinc vat / Dā neēt gruys / en̅ dit sal zÿ det een derde deel van dē vate / die and twee deelē schoō water / en̅

latet zoo staē drie wekē lāc / en̅ roeret wel om / en̅ dā steect u grau side daer in.

Als dit ghedaē ist / suldÿt hangē te droogē / en̅ steket telcke wed' in alst drooge is tot det u swert ghenoech is. In de stede vand'galle mach mē nemē eyckē schorssen / ghesodē met schoenmakers swert.

(Om floers grau te maken capit. XXIX.

Ghi sult floers nemen / en̅ legget te weyke XXIV urē. Dan wringhet wel uit door eenē doec / en̅ neemt een looge vā wÿnasschē / en̅ doeget twee uren lanc op eē schoō tafel / Dan neēt die voorseyt. looghe / en̅ doetse in drie vaten / en̅ neēt dat floers / en̅ doetse in een vā de drie vatē / dā douwet det floers wel uit / dā suldy det floers stekē in det leste vat / voort in det middelste / en̅ in dat eerste. Maer eer ghi det lakē daer in doet / so doet daer wÿn edick in / en̅ wringhet uite.

Om te verwen root siden - Dat XXX capit.

Ghi sult nemē goede houtasschē / en̅ maect daer goede looge af. Doet daer in fesset hout / en̅ van dē gheluwe hout. Dat set te weycke eē ure / da latet siedē eē vierendeel vā eē ure. Dā stecct u lake daer in / en̅ doet daer een luttelkē spaēs groē in / mer dat lakē suldy te vorē alluynē.

(Om te makē swert water / daermē mede verwet op alle manieren van siden laken. Dat XXXI capit.

Ghi sult nemē eē half pont galnoten / en̅ doet daer in and'-

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(21)

halven stoop waters / en̅ een once slÿps / en̅ veel vilinge vā yser / Dit laet sieden / en̅ doet daer in eē vierēdeel pōts coperroots. Dit suldy latē siedē totter helft / en̅

doet daer in een pont gūme vā arabien / en̅ latet dā siedē tot dat alle die gūme versmoltē is / dā doeget vā dē viere. Hoe dit ouder is / hoet beter is.

Om wit water te maken / om op gheluwe side te wercken. Dat XXXII capit.

Neemt een stoop veriuys van den besten / daerin suldy doē een once solfers gepulveriseert / en een half once canfer.

Daermede latet eē wile siedē / dan latet coelē. Dā doeghet door eenē doec / en̅ dā moet gesodē syn met eē vierēdeel gummen van arabien. Also suldÿt orbooren.

Om op gheluwe side te wercken / oft wit / oft groen / oft azureyt. Dat XXXIII capit.

Ghi sult neme eenen stoop soet water / en̅ eē vierendeel arsenicum gepulveriseert / en̅ twee scalen wouwē. Snÿt die ontwee in cleyn stucxkens / en̅ doeghet sieden als harinc. Dan doeghet vāden viere / en̅ doet daer in also veel greyns als men in pottagie doet. Hier suldy ook gumme in doen / daer nae dat ghÿt hebben wilt.

(Om root water te maken. Capit. XXXIV.

Neemt eenen stoop waters / en̅ een vierendeel gummē / een half pont fiset hout / ende siedet te gader op drie pinten na in / en̅ dan doeghet van den viere / Hier suldy in doē een half once spaens groen / dan doet daer ooc greyn in alsoe vele als ghi in pottagie doet.

(Om root van bresilie te maken. Capit. XXXV.

Neemt laken op een pont / een vierēdeel alluyns / mer siedet den alluyn / en̅ legget u laken daer inne twee urē lanc. Dan neemt gallē ghestooten / en̅ doet daer water op / dā legget u laken in een vierēdeel ponts bresilien en̅ eē once gummen van arabien. Laet dat sieden deen vierendeel in / en̅ dan steect u laken daer in. Wildÿt root hebben / soe en doet daer gheen galle in.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(22)

(Om root water te make op witte side / op ly waet groē ghelu / violette / oft azureyt. Capit. XXXVI.

Neemt eenē stoop waters / en̅ een once bresilien. Dit suldy sieden of deen helf / dan doeghet van den viere en̅ doet daer also veel greyns in / als in pottagie behoort en̅ een vierendeel ponts gummen. Maer wildÿt wercken licht root / so ghiet dat in een and'vat / daer in is een vierendeel ponts alluyn gepulverizeert / en̅ latet so staē eenē nacht.

(Om blaeu te maken capit XXXVII.

Neemt drie deel wee asschen / en een deel ongelesten calc. Maect daer looghe af en̅ laet die staen claren / dan doetse door eenen dicken doecken. Deze voorseyde looghe sal men nemen vÿfthien quaerten / en̅ ghietense op een pont bloemen / en̅

roeren det seer wel in met eenen stocke al te samē / dan latet werme wordē op dat vier / also werme so det ghi daer nauwelÿc u hāt in gedoogen moecht. Eerst so moet ghi uwē doec gesodē hebben in alluyn / en̅ ooc gedroocht. Dan steket in die werme verwe twee oft driewerf / daer na dat ghÿt swaer of licht hebben wilt. Maer voor alle dinc / so moet u verwe werme syn / eer ghi verwē moecht.

(Om swert te verwen - Dat XXXVIII.

Neemt een vet galwater cout / en̅ handelt det fusteyn wel daerin. Dā steket in die swerte verwe / en̅ hādelet ooc wel daer in / en̅ dan wed'in galwater / en ooc vand' verwē. Dā doeghet also die in die swerte verwe / tot det genoech is.

(Hoemē verwē sal schoō gelu als gout. Capit. XXXIX.

Legget u laken in alluyn water vier uren lāc. Da neemt eē deel calcx / en̅ twee deel houtasschē / en̅ leket een looge daer af / en̅ daer mede siet die verwē. (Itē die beste looge ō te verwē. Neemt twee deel houtasschen en̅ een deel calcx / leect den calck soe ghi dat wel weet.

(Om graeu fasteyn te maken. Dat XL cap.

Neemt dat fasteyn en̅ legget in schoō water te weyc dri uren lanc. Dā neēt tot acht ellen II oncē gallē ghebrokē / en̅ doet die in werm water / dan ghiet det water metter gallē in een and'vat / daer acht quaertē waters in zy̅. Da steect u fasteyn daer in / ghi sullet daer wel keerē / en̅

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(23)

wendē / en̅ wringet ooc wel / latet daer in liggē een ure / dā wringet wel uite / en̅

steket in swerte verwe / en̅ latet daer in liggē een ure. Dan wringet en̅ spoelet in schoon water in de riviere / also hanget te droogen. En̅ ist dan grau genoech so steket in schoō water / daer na in galwater / dan in swerte verwe / Dan drooget en doetet scheren en colendieren.

(Om groen fasteyn te maken - Dat XLI capit.

Neemt asschen van heye / oft vā hoy / en̅ wÿnasscē / en̅ maect daer eē looge af / dā steect u fasteyn daer in en̅ daer nae in die ander looghe. Dit doet so langhe tot dat al ghenoech si. In deser ghelÿcken sal men oock verwen graeu linen laken / mer daer moet luttel gallen in zÿn.

(Om swert siden laken oft fluweel te verwen. Capit XLII.

Men sal voortaen het siden laken netten in galle water / en̅ latent daerin ligghen een ure lanck / dan latet drooghen. Dan suldÿt legghē in looghē vā saechmeel ende van wÿngaert rancken / en̅ latent daer weder in liggen. XII uren lanc oft meer / ende latent dan wel droogen. Dan suldÿt sieden metter swerter verwen twee oft drie werven / tot dattet u schoone ghenoech dunct te zÿn.

(Om siden laken te verwen / dat zyn verwe verlorē heeft. Dat XLIII capit.

Neemt u siden laken oft damast / dat moet alderswerste worden / en̅ siedet eerst een ure lanck / in dye verwe van eycken schorssen / en̅ latense dan wint drooghe worden. Dan suldÿt twee reysen sieden met swerter verwen / maer latet alle reyse drooghe werden.

En yst dan niet swert ghenoech / so siedet in galwater ende in swerte verwe / tot dattet schoon ghenoech si. Dan latent drooghen / en̅ bestriket dan met boter en̅ met ander smout en̅ wringhet dan wel uit met uwe handen / en̅ bestriket meteen schoon.

(Om roode side te verwen / oft roode huyven. Dat XLIV capittel.

Men sal dye side legghen in alluyn water / en̅ latense daer in sieden. Dat van semel water is / dat laet te gader sieden

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(24)

een half ure lanc / Dan neēt een luttel crappen / ende een luttel semelwaters / hier mede latet heet worden / dan doet die side daer in / en̅ en latet niet sieden / dan gaetse spoelen in een luttel looghen / so wortse schoon dan spoeltse in water.

(Om sanguÿn side te verwen cap. XLV.

Wildy sanguÿn side verwē / dye suldy in alle manieren alluynen / gelÿc metten crappē. Dan suldy nemen een luttel simpel waters / en een luttel bresilien / dat siedet te gader / dan neemt een sop en̅ siedet die side daer in. Als dat uit is so neemt een ander / dan het derde / dā steket in die looghe.

(Om blaeu side te verwen. Capit. XLVI.

Wildy blaeu siden verwē / die side moet wit zÿn / dā suldy se nat maken / en̅

wringense weder uit. Dan steectse in die blau verwe / en maect se licht of doncker so ghi wilt.

(Om schoon groen side te verwen. Capit. XLVII.

Wildy schoon groen side verwen / soe neemt een luttel semelwaters / en̅ een luttel alluyns: dat siedt tegader. Als den alluyn ghesmolten is / so doet die side daer in / en̅ laetse mede sieden een vierendeel van eender uren. Dan neemt noch eē luttel semelwaters / ende een luttel wouwe / en̅ die side oock / en̅ laet dat te gader sieden so langhe tot dat schoon doncker ghelu wordt. Wildy se groen hebbē / so steect se in in die blau verwe / ende maectse ooc licht oft doncker so ghi wilt.

(Om swerte side te verwen. Capit. XLVIII.

Neemt tot een pont siden XII galnoten / ende stoot die tot poeder / Siedt die side metter gallē in simpel water / een goede halve ure lanck. Dan nemet van der swerter verwen / en̅ siedtse ooc een half ure lanck. Dan doetse uit / en̅ laetse cout worden / dan doetse weder in dye swerte verwe / ende laetse noch een halve ure sieden.

Is si dan niet schoō so laet se langher sieden / ymmers so langhe tot datse schoō wert / ende dan gaetse spoelen opt water.

(Om purpur side te verwen. Capit. XLIX.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(25)

Om purper side te verwen / so neemt een pont sidē op vier oncen alluyns / ende siedt den alluyn met simpel water en̅ legt die side daer in / en̅ laetse vier uren daer in ligghen. Dan neemt op een pont side twee pont purpers / en siedt dat tegader / ghelÿck hiernae bescreven staet / te weten half pisse en half water / Dat suldy alsoe te gader sieden / soe langhe tot dattet schoon wort / want het sal daermede schoone worden: en̅ dan doeghet uit / en̅ spoelet in schoon water.

Item op een pont siden behoort vier oncen alluyns.

Item roode side met crap gheverwet / sal men alluynen.

Item sanguÿn side sal men alluynen.

Item gheluwe siden salmen oock alluynen.

(Om schoon sanguÿn te verwen. Capit. L.

Neemt op elcke elle linen lakens ses gallen / die suldy te poeder stooten. Dan neemt drie ghelten waters in een cuype / en̅ doet dat poeder van den galnoten daer in / en̅ roeret wel om. Dan legt dat laken daer in / en̅ keeret en̅ weyndet wel / dan wringhet wel drooge uite. Dan latet daer in ligghen twee uren lanc / maer telker ure suldÿt uit wringhen / ende legghent altÿt weder in die cuype. Als die twee uren gheleden zÿn / soe wringhet wel uit: dan neemt een once alluyns van den besten / en neemt drie gheltē waters in een ketel / maect dat wel heet opt sieden / tot dat al wel ghesmolten is / dan doeghet af / en doet dat lakē daer in / en doet alsoe ghi metten anderen ghedaen hebt / ooc twee uren lanc. Dā neemt daer na eenen ketel / en doet daer in twee gheltē waters / dat laet ooc wel heet worden. Dan neemt drie loot bresilien / en̅ worptse daer in / also latet sieden een vierendeel vā een ure / dan neemt een goede quarte waters / en̅ blusschet hē den sode. Dan neemt een quaerte vāder verwen / en̅ legt dat laken daer in ses oft seven pater nosters lanck / so is die verwe al te gader aen dat laken ghegaen / dan wringhet uit en̅ handelet wel / en̅

neemt noch een sop / en̅ legget ooc daer in / en̅ keeret en weyndet wel: dan latet soe langhe liggen als vore / en̅ wringhet dan ooc uit. Dan neemt dat derde sop en̅

legghet ooc daer in / en̅ latet daer in ligghen een vierendeel van eender uren.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(26)

(Om semel water te maken / daer men root mede verwen mach - Dat LI capittel.

Ghi sult nemen eenen vilten hoet vol terwen semelen en̅ neemt also veel waters als in drie akers oft ketels moghen gaen. Laet dat eenen corten wal hebben over tvier. Dan ghiet dat in een vat / ende neemt weder twee akers oft witte ketels vol waters / en̅ maect dat werm / dā ghietet ooc daer toe: maer onder roeret wel / en̅

decket wel toe. En̅ den eersten dach suldÿt dicwils roerē. Aldus suldÿt laten staē vier of vÿf daghen lanck tertÿt tot dattet rÿp werde.

(Om root luesch te verwen. Capit. LII.

Wildy verwen schoon root luesch / so neemt XIV drooghe vellen also si van Antwerpen comen / ende hanghet die in eē riviere oft in eē water twee daghen en twee nachten: dan suldyse uiten water trecken / en̅ doet in een vat eenen ketel vol levende calcx / en̅ doet daertoe also veel waters / dat die vellen daer wel

ghemackelÿck in moghen ligghen. Dan roeret wel met eenen stock / en̅ doet u vellen daer in / en keert se wel. Ist in den somer / so hebben si daer ghenoech in gheleghen aen acht daghen: en̅ men moet alle twee daghe daernae sien / en̅ yst in den winter / soe moeten si een maent daer in bliven. Da neemt u vellen uit / en̅ hanghet se weder in de voorseyde riviere oft water drie dagen en̅ drie nachten. Daerna suldyse wel wasschen in een cuype met lauwē somer water / en̅ stamptse met u voeten:

Daernae wascht se weder in de voors. riviere. Dan doet een ketel over tvier / en̅

doet daer schoon water in / en̅ worpt daer in vier pondt alluyns. Als den alluyn ghesmoltē is / en̅ dat water siedet / soe doet daer in alsoe veel waters dattet te maten heet si / soe dat ghi u hant daer in niet en v'brandt. Dan doeget vāden viere / en̅ steect u vellen daer in / en̅ roert se wel metter hant / en̅ laetse soe staen eenen dach en̅ nacht. Maer als ghi slapen gaet / suldyse eens keeren. Dan doet u vellen uit / en̅ wringhet dat water wel uit. En̅ ghy moet al u vellen natten / wanneer si noch drooghe noch nat zÿn. Dan suldy nemen vier potten pissen / die herde stel si / hanghet die over tvier en̅ doetse wel sieden en̅ schuimtse so langhe tot dat se schoon si. Dan suldy in eenen pot doen wel ghestooten lacke / laet dat een luttel sieden: dan doet daer in so groot als een haselnote

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(27)

alluyns / daer latet een weynich mede sieden / dan doeget va den viere / latet alsoe staen tot dat soe cout is / dat ghi u hant daer in ghedooghen moget. Dā doet hier af een glas vol in u vellē / dye toeghenaeyt sulle zÿn ghelÿc eenen sack. Houdet bovē toe / en̅ met die and'hant nemet onder / en̅ hutset ten beyden siden / als oft ghi buydelen wout. Dit suldy so langhe doen / tot dat zÿn verwe wel ghenome heeft.

Dan keert u vellē een luttel om / en̅ yst schoon ghenoech latet staen / yst niet schoon ghenoech / doet daer van u voors. substansie noch een half glas in / en̅ doet so voors. is. Dan ontnaeyt u vellen / en̅ hanghetse te drooghen op eenen hoogē solder / en̅ alst drooghe zyn / suldyse nemen / en̅ leggen se eenen nacht in een cuype met water / en des anderen daechs suldyse touwē op een scherp instrument / tot dat si natuerlÿck zÿn.

(Om leer te doen rooden. Capit. LIII.

Neemt een once alluyns / dyen smelt in een ghelte waters / dan neemt een calfsvel ghestrect opten raam / soe dat behoort / en̅ bestriket wel met alluyn water / dan moet ghÿt ooc terstont bestriken met bresilie water en̅ dan laten drooghen / en dan nogh eens bestrikē met bresilie water / en̅ latet so drooghen / en̅ dan ghelicket: en̅

die verwe oft water moet werm of laeu zyn. Mer men mach ten eerstē nat makē in cout water / en̅ wringhet wed' uit / en̅ dan uitghestreken met eenen borde. (Dat voors. bresilie water salmen also maken. Neēt drie gheltē reghenwaters / en̅ doet daer in vier oncen bresilie hout ghepulverizeert / en̅ oock een half once weeasschen / en̅ een luttel sofferaens / en̅ siedent soelanghe tot dattet een derdendeel versoden is. Dan sal men dat af cleynsen / en̅ doen den pot vol regenwaters / en̅ laten die twee deelen v'sieden / dan cleynset dat ooc weder af. Dan doet dē pot derde werf vol regenwaters / en̅ versiedt dat ooc dye twee deelen: dan is die cracht al uiten houte ghesodē. Met dit leste water sal men eerst verwen / en̅ metten eersten water sal men lest verwen.

(Om roode vellen - Capit LIV.

Om root leer te maken / men sal siedē lack in boonstro en̅ een luttel pissen / en̅ alst versoden is / so sal men daer in

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(28)

doen twee boonen groot alluyns / en̅ neemt een once bresilienhout / ende siedet dit te gadere.

(Om gout vellen, Dat LV capit.

Om gout vellē te maken / neemt bruyn root en̅ wrivet op eenen steen met water / menget met crÿt en̅ met lÿmwater / daer suldy u vellen mede bestriken twee werven.

Dan legt daer silver op / en̅ latet drooghen / dan suldÿt licken ende saltenten / en̅

striket daer over / dan drooghet in die sonne

(Om groen vellen - Dat LVI capit.

Om groen vellen te maken neemt spaens groen / ende wrÿft dat op eenen steen / met wÿnazÿn / en̅ daer wat sofferaens onder. Dit tempert met gumme en̅ met lÿm / ende bestrÿct dan u vellen daermede.

(Om leer te vergulden. Dat LVII capit.

Men sal dat leer drie werven overstrikē met witte vā den eye / en̅ met gumwater / en̅ dan legt u gout daer op en licket wel schoon. Oft doderen vā eyeren hert ghebraden / ghetempert met gumwater. Die roode en dye groenē vellen mach men vernissen. Neemt een becken dat plat is / daer onder legt vier / ende legt die vellen daer op / ende strÿckt also vernis op die vellen daer die verwe op leyt: maer eer ghi die vellen daer op strÿckt / soe strÿcket werm op dat becken / en̅ dan latet drooghen / dan strÿckt die verwe effen daer op en̅ alst drooghe is / so licket. Als ghi si schoon hebbē wilt / soe neemt een eindeken keerssen / en̅ strÿcket aan uwen arme / vāder hant totten elleboghe / en̅ strÿcket metten platten armē over.

(Om noch root leer - Dat LVIII capit.

Om root leer te verwen / neemt een loot bresilien / ende eenen pot nats / also laet dat derden deel versiedē / mer wasschet u leer in alluyn water / oft in ander watere daer en is so veel verlancx niet aen: dan latet drooghen / dan steket daer in / en̅

latet rotten twee daghen en̅ twee nachten met natten spanen / en̅ hanghet dat leder daer over ontloken.

(Itē wildy sanguÿn hebbē / so neemt wÿnrācken asschen en̅ maect daer looghe af / en̅ met dier looghe soe siedet u bresilien hout / ende roodet als d'ander.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(29)

(Om yser of stael weeck te maken. Capit. LIX.

Om yser of stael also weeck te maken als coper. Ghy sult nemen ongheblust steen calck / en̅ so veel alluyns en̅ stampt den alluyn eerst al cleyne in eenē mortier / dā sult ghi den voorseydē calc daer in tsamen menghen / en̅ leggent eenen halven vingher oft eenē vingher dick op eenen lÿnē doeck / daer suldy dat yser in winden / dat ghi weec wilt hebben / en̅ legget in een middelbacr coel vier / daer suldÿt in laten ligghen een ure / tot dattet vier al vergaen is / en̅ dat al cout gheworden is vanselfs / zonder eenich toedoen. Dan sal dat yser oft stael so seere gemorwet zy̅

/ als oft coper waer in der herdicheyt.

(Noch een ander maniere.

Neemt simpelÿck een wit torf vier / en̅ legghet dat yser oft stael daer midden inne / en̅ latet so langhe daer in ligghen / tot dattet selve vier uit is / en̅ cout / het sal daer in vermorwē / ymmers alsoe vele alst van noode is.

(Noch om yser weeck te maken. Capit. LX.

Neemt aquarafani / oft haer sap / en̅ bluscht dat heete yser daer in / het sal weeck oft morwe worden.

(Noch een ander maniere om yser weeck te maken.

Neemt weeasschen en̅ levende calck / elcx even vele: maect daer af looghe / die looghe laet neghenwerf door dye materie gaen: dan neemt stael oft yser / en̅ legget daer in eenen nacht / so moechdÿt sniden. Wildÿt dan weder hert hebben so lesschet in cout water / het sal wederom hert worden.

(Noch een ander maniere ō yser oft stael morwe te makē. Neemt ghelu bloemē als goutbloemen ghedaente / metten stelen / die bladerē zÿn so breet als eens mans nagel. Die bloemen suldy stāpen / en̅ wringense door eenē doec / en̅ dan doet dat sap in eenen pot. Dan neēt dat yser oft stael dat ghi morwe makē wilt / en̅ gloeyet soe root oft vier waer / en̅ steket in dat sap / het sal also morwe worden oft coper waer.

(Voort neēt slecken / en̅ langhe wormen uiter aerden / elcx even vele / en̅ dat derde deel sout. Dā neemt eenen

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(30)

aerden pot dien maect vol cleyne gaten / als oft een seve waer: dan neēt sout / en̅

sout die tweed'hande wormen in den pot metten gaten / dan neemt eenē anderen pot / en̅ dien set daer onder / dā sal dat sout smeltē mettē wormen / en̅ loopen claer in den onderstē pot / en̅ dat dicke sal bliven in den opperstē pot / det sal men wechghieten. Nu legt eenē steen optē pot / dan siedten wel dat hi schuymt. Als hi niet meer en scuymt / set hē van den viere dat hi cout worde. Dan neēt dat stael latet gloeyē wel root oft vier waer / en̅ bluschet daerin / dan sal men dat yser oft stael moghē crommen ghelÿc oft coper waer. Dan gloeyet weder / ende blusschet in cout water / het sal soe hert wordē dat men daer op nyet en sal mogen winnē / al yst fÿn stael.

(Noch om yser weeck te maken - Capit. LXI.

Een and' maniere om yser saecht oft weeck te maken. Neemt een cruydt dat heet Ungula caballina / dat is paardenhoue: hier af maect water / dan gloeyt dat yser dat ghi weec hebben wilt / en̅ blusschet int voorseyde water / het sal weeck werden.

(Een ander maniere om yser oft stael weeck te maken. Dat LXII capit.

Neemt slecken / en̅ stootse met sterckē wÿn azÿn: en̅ dan gloeyt dat yser oft stael dat ghi morwe hebben wilt en̅ blusschet int voorseyde sap / het sal seer weeck worden.

(Om stael oft cristael weeck te maken. Cap. LXIII.

Neemt levende calck / en̅ weeasschē / elcx even vele / daer af maect een looghe in deser manieren. Ghi sullet negēwerf door die materie laten loopē. Dan neemt dat stael oft cristael / en̅ legget eenen dach en̅ nacht in die looghe / het sal seer morwe daer af worden. Wildÿt dan weder herdt maken / so blusschet in cout watere.

(Noch een ander. Om yser weeck te makē / blusschet in lÿnsaet olie. Dit doet so dicwils / tot dattet morwe ghenoech is.

(Noch een ander van den selven.

Neemt palincx bloet / en̅ blusschet dat heet yser daer in.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(31)

(Noch een ander.

Neemt cleem en̅ beslaet dat om dat yser met eenē natten doec / dā legget also in een cole viers oft in een wit torf vier: en̅ latet bi hē selven cout worden.

(Noch een andere.

Neemt dat sap vā marubium / en̅ dat sap vā gherwe / met dat sap vā rafanus / dat is radÿs / en̅ stercken wÿn; en̅ blusschet dat yser daerinne.

(Om yser hart te maken. Capit. LXIV.

Om iser hart te makē / neemt aqua v'bene / en̅ bluscht u yser daer in acht of neghen wervē / het sal hart wordē.

(Noch een ander.

Neemt hoornē te pulver ghebrāt en̅ sout / elcx evē vele / en̅ bestroeyt dat heet yser daer mede.

(Noch een ander maniere om yser hart te maken.

Neemt antymonie / calemÿn / en̅ coperroot / egamuet / elc bi hemselven te pulver ghemaect / en̅ spreyt dit op u yser. Oft maket wel gloeyende dat sweert / en̅ slaghet / en̅ verwermet / en slaghet dā weder. Dan temperet in dit navolghende nat. Neemt celidonie / also vele vāder wortel / als vāden bladerē / tot thien pont toe: latet sieden tot ses pōt - Wāneer ghÿt tēperen wilt / dā tempert in dat nat / dat ghenomen is van der celidonien / het sal herdt worden.

(Om alle messen en beytels hart te maken. Capit. LXV.

Wildy messen oft beytels hart maken / op datse wel sniden / neemt peerden merch / ende maect dan die messen oft die beytels heet / en̅de bluschtse daer in.

Om vilen vā yser oft van stael hert te makē / neemt oude schoenen en̅ brantse tot dat si swert zy̅ / en̅ dan maect daer pulvere af. Neemt dat pulvere / met evē veel souts / en̅ stroyet onder en̅ bovē die vilen / die daer gheleyt syn in een viercāte yseren laye met een yserē decsel.

Men salt een stroo dicke stroyen / dā sal men die layē sluytē. Aldus salment gloeyende maken metter layen te samē in een vier vā colen / en̅ dan haestelÿc metter layen met allē int cout water laten vallen / so yst goed en̅ hart.

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(32)

Om eenighe materie hart te maken / neemt dat sap van pentasilon / en̅ dat sap van absinthium. Dit doet in een glas. Dā neemt pieren / en̅ stampt die also door eenen doeck ghewronghen / hiermede bestrÿct die materie als si heet is / en̅ als si drooghe is bestrÿctse hiermede.

(Om diversche winen te maken. Capit. LXVIII.

(Hoemē den wÿn houdē sal zonder bedervē. En̅ oft hy ghebrec hadde / hoemen hē helpen sal. En̅ ooc van wÿn teghen veel siecten. (Eerst sal men hier seggen vā die snidinghe der druyven / alsmen daer wÿn af maken wilt.

Men sal die druyvē snidē / als die mane is in Cācro in Leone / in Libra / in Scorpio / oft in Aquario. Dat is / als die mane int breken / en als si onder die aerde is.

Om te mercken oft die druyven rÿp ghenoech zÿn om af te sniden. Dat LXIX capittel.

Dit en sal mē niet alleē weten aen dē smake / mer int gesichte / en̅ aendē smakē te samē. Aen den smake in deser manierē / oft si soet zÿn. Int ghesichte / alsmēse ontwee doet / dat de steenkēs lichtelÿc daer uit vallē / dier binnen liggen: wat dit is die beste maniere daermë dat bi bekennë mach: wed' si wit zÿ oft blau / this alleleēs.

Ooc besiet het natte dat uitē besien coēt / oftet clampt ghelÿc lÿm so suldy sekerlyc wetē / dat hi rÿp ghenoech is om sniden.

Diegene die dē wÿn persen willen / sullen suyver zÿn van handen / so dat die wel en̅ reynlÿc gewasschen sullen zÿn / en̅ haer beenen en̅ voetē reyn. En̅ sie sullē net eten pareye / loock / ayuyn oft dierghelycke.

Als die druyven vergadert zÿn en̅ gesneden / so sal men se lichtelÿc uit perssen / wāt daer wort dē wy̅ sterc af. En̅ als die druyven langhe staen sonder perssen daer wort den wÿn slap ende cranck af.

Die vaten daer mē den wÿn in doen sal / sal mē seer reyn houdē / wel gepurgeert / en̅ bereet maken. Men sal se naerstelÿc suyveren en̅ wasschē met sout watere / so dat si van outheyden niet en stincken. Dan salmense droogē en̅ verluchten / en̅

stouen met wieroock die wit is.

Als men twifelt aen die vaten van eenigen stanck / so salmense peckē. Want als die vatē gepect zÿn / so wert hē alle

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

(33)

vreemde stanc benomē overmidts dat peck.

Als die most heeft staē sieden / en̅ op ghegaen is / en̅ dan wed' beghint te sittē / mer nochtās noch werme is / so suldy daer op noch anderē most gietē / also hi uiter persse coemt / sond' daer yet in te doen: dan sal hi wed'beginnē te siedē / so hi eerst dede: Als u dā dunct dat hi werd'sittē wilt / so giet daer noch wed' anderen most op / ind'selve manieren also voors, staet. Dit suldy vier oft vyfwerf doē: wāt hoe ghyt meer doet / hoet beter is. Ghi moet u ooc wachten dat die vaten niet so vol en zÿn / dat se overvlieten oft overloopen datse storten / want het waer quaet.

(Yst regēachtich weder alsmen dē wÿn snÿt / so is dā in dē most gemeynlÿc veel waters. Om dā det water te sceyden uitē most of wÿn / die daer bi v'cranct soude zÿ / so suldy so haest als dē wÿn gesodē is / dēselven wÿn vervatē en̅ in and'schoon vatē doen / wāt het tgene dat waterachtich oft lÿmachtich is / sal int ond'ste van dē vatē blivē / ō d'swaerheyt wil. Hierbi v'staetmē merckelÿc dat dē wy̅ beste is int middē des vats / en̅ alle olye bovē int vat. En̅ dit concordeert met tgene dat Psidorius seyt.

Als ghi goedē costeliken wÿn houdē wilt / so suldy uwē wyn v'vaten / en̅ drinckē eerst die bovē uite is en̅ die onder int vat is / en̅ die int middel des vats is / suldy leggē op een vat dat ghi houdē wilt / wāt dat dē bestē wÿn is om te houdē. En̅ bi die maniere machmē tappen drierhāde wÿn uit eē vat / te wetē van bovē / int middel / en̅ vā onder. Mer dit liecht in honich. Ooc zÿn daer veel lieden die hē des v'staen / en̅ bedriegen andere hier mede int proeven: wāt si wetēt te stekē / daert den bitterē smake net en heeft / op dat mē zy̅ bitterheyt niet voelē en soude. Hier om sal men hier vinden / hoe en̅ in wat manierē / dat men desen wÿn soude moghen proeven / en̅ leeren kennen.

(Als ghi eenigen wÿn proeven wilt / ghi sult hē proevē smorgens nuchteren / en̅

drie oft vier wervē nemē eenen montvolle broots / en̅ maken daer eē soppe op. Dan ghevoelen si den scherpen smake / yst dat si eenigē hebbē / en̅ crighen tgheheele verstant van dyen wÿn.

Om den most soete te maken. Capit. LXX.

Wildy risenden most soet makē / neemt een pōt zeems /

H.G.Th. Frencken, T bouck van wondre, 1513

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

meer kloppend gemaakt hoeft te worden, mag het scorepunt voor de juiste coëfficiënten niet

Deze beperkingen kunnen invloed hebben op het gedrag van vreemdelingen omdat zij de detentie- ervaring willen beëindigen of willen voorkomen dat zij na vrijlating opnieuw

Ende salomon seit vele spreken ende qualic te doen daer mede bedriecht die minsche hem selven ende allen dat hij ter werelt bedrievet sonder gode te dienen dat is ydelheit der

‘Burgemeester,’ zegt de veldwachter, ‘we kunnen dat meisje niet vinden!’ Nu praat iedereen over Mitelijntje, dat lieve meisje met dat leuke haar, maar waar ze is weet niemand!.

Herman de Man, Het wassende water.. burgemeesters van den lande; maar doorknede Statenleden, fijne meneeren uit de stad, fabrieksdirecteuren, zakenlui van den eersten rang en

kringloop - smaak - gasvormig - verdampt - sneeuw - formule - alle - zonder - vloeistof - atomen - niet. Water is een transparante,

De wind drijft de wolken over het land en het water komt in de vorm van regen, sneeuw of hagel terug op de aarde. Deze neerslag sijpelt in de grond en vormt daar grondwater of

Warmte is licht dus stijgt warmte altijd op als de lucht kouder wordt zakt het weer naar beneden.. Een expansievat zorgt ervoor dat het uitgezette water ergens