• No results found

Ruimtelijke onderbouwing Fruit NL Buitengebied, Dr. Guepinlaan 11 in Ommeren

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Ruimtelijke onderbouwing Fruit NL Buitengebied, Dr. Guepinlaan 11 in Ommeren"

Copied!
411
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Ruimtelijke onderbouwing Fruit NL

Buitengebied, Dr. Guepinlaan 11 in Ommeren

Gemeente Buren

Definitief

(2)

BRO

Hoofdvestiging Postbus 4 5280 AA Boxtel Bosscheweg 107 5282 WV Boxtel T +31 (0)411 850 400 F +31 (0)411 850 401 E info@bro.nl

Ruimtelijke onderbouwing Fruit NL

Buitengebied, Dr. Guepinlaan 11 in Ommeren

Gemeente Buren

Definitief

(3)

Inhoudsopgave 1

Inhoudsopgave

pagina

1. INLEIDING 3 

1.1 Aanleiding en doelstelling 3 

1.2 Ligging en begrenzing 3 

1.3 Geldende bestemmingsplannen 4 

1.4 Leeswijzer 5 

2. BESCHRIJVING PROJECTGEBIED 7 

2.1 Beschrijving omgeving 7 

2.2 Beschrijving projectgebied 7 

2.3 Planbeschrijving 8 

3. BELEIDSKADER 11 

3.1 Rijksbeleid 11 

3.2 Provinciaal beleid 12 

3.3 Gemeentelijk beleid 21 

4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN 23 

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling 23 

4.2 Archeologie en cultuurhistorie 24 

4.3 Bodem 25 

4.4 Externe veiligheid 27 

4.5 Flora en fauna 29 

4.6 Geluid 39 

4.7 Geur 41 

4.8 Luchtkwaliteit 41 

4.9 Verkeer 42 

4.10 Water 43 

4.11 Milieuzonering 43 

5. UITVOERBAARHEID 47 

5.1 Procedure, maatschappelijke uitvoerbaarheid 47 

5.1.1 Tervisielegging 47 

5.1.2 Beroep / hoger beroep 47 

5.2 Financiële uitvoerbaarheid 47 

(4)

Inhoudsopgave

2 BIJLAGEN  

Bijlage 1: Archeologisch onderzoek  

Bijlage 2: Akoestisch onderzoek  

Bijlage 3: Quickscan Externe veiligheid  

Bijlage 4: Bodemonderzoek  

Bijlage 5: Waterparagraaf  

Bijlage 6: Verificatieonderzoek  

(5)

Hoofdstuk 1 3

1. INLEIDING

1.1 Aanleiding en doelstelling

Fruit NL is voornemens het bestaande bedrijf uit te breiden. Deze uitbreiding vindt plaats aan de achter- en zijkant van het huidige bedrijfspand en er wordt extra verharding aan de achterzijde van het bedrijfspand gerealiseerd. De uitbreiding is nodig om de interne logistiek en bedrijfsprocessen beter te laten verlopen. De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen de vigerende bestemmingsplannen.

Om uitbreiding van Fruit NL te mogen realiseren dient een ‘buitenplanse’ procedure door- lopen te worden. In het onderhavige plan is gekozen om de uitbreiding, in afwijking van het geldende bestemmingsplan, mogelijk te maken met behulp van een omgevingsver- gunning conform art. 2.12 lid 1a sub 3 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De voorliggende rapportage voorziet in de ruimtelijke onderbouwing als onder- deel van de omgevingsvergunning.

1.2 Ligging en begrenzing

Het projectgebied is gelegen tussen de Dokter Guepinlaan en de Provinciale weg (N230) in de kern Ommeren. Het projectgebied is gelegen achter het bebouwingslint langs de Dokter Guepinlaan. Het projectgebied grenst direct aan de bestaande bedrijfsbebouwing van Fruit NL.

Figuur: Ligging projectgebied

(6)

Hoofdstuk 1

4

1.3 Geldende bestemmingsplannen

Voor het onderhavig projectgebied vigeren twee bestemmingsplannen, het bestem- mingsplan “Buitengebied 2008”1 en het bestemmingsplan “Kern Buren”2.

Voor de uitbreiding die aan de achterzijde plaatsvindt geldt dat deze buiten het bouwvlak is gesitueerd, maar wel binnen de bestemming Bedrijf ligt van het bestemmingsplan

“Kern Buren”. Het andere deel van de uitbreiding (zijkant) vindt plaats binnen de be- stemming Groen (bestemmingsplan “Kern Buren”) en Agrarisch Oeverwalgebied (be- stemmingsplan “Buitengebied 2008”). Er is ter plaatse van deze uitbreiding geen bouw- vlak opgenomen. Er is dus sprake van een functionele en ruimtelijke strijdigheid voor wat betreft de uitbreiding aan de zijkant. De uitbreiding aan de achterkant is strijdig in ruimte- lijke zin.

Figuur: Vigerende bestemmingsplannen

1 Vastgesteld door de gemeenteraad op 29 september 2009 2Vastgesteld door de gemeenteraad op 25 juni 2013

(7)

Hoofdstuk 1 5

1.4 Leeswijzer

In de ruimtelijke onderbouwing wordt na dit inleidende hoofdstuk in hoofdstuk 2 het plan zelf beschreven. bestaat uit een toelichting. Richtinggevend voor het beleid dat de ge- meente Buren met haar bestemmingsplannen kan voeren zijn de beleidskaders, zoals die door hogere overheden en de gemeente zelf in een eerder stadium reeds zijn vastgelegd.

De relevante beleidskaders zullen in hoofdstuk 3 beschreven worden.

De in het plan op te nemen ontwikkelingsmogelijkheden worden vervolgens in hoofdstuk 4 getoetst op hun consequenties aan de hand van verschillende aspecten flora en fauna, cultuurhistorie, milieu, water etc.. In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

(8)

Hoofdstuk 2 7

2. BESCHRIJVING PROJECTGEBIED

2.1 Beschrijving omgeving

Fruit NL is gelegen aan de rand van de kern Ommeren. Fruit NL is ten opzichte van de aanwezige woningen veel verder teruggelegen van de Dokter Guepinlaan, waardoor aan deze straat ook ter hoogte van Fruit NL de woonfunctie overheerst. Vooral aan de noord- zijde is Fruit NL omgeven door groen. Ook de westzijde, tussen de Provinciale weg en de bedrijfsbebouwing ligt een boomgaard. Fruit NL is duidelijk waarneembaar vanaf de Pro- vinciale weg.

2.2 Beschrijving projectgebied

In de huidige situatie bestaat het projectgebied uit het bestaande bedrijfsperceel en uit agrarisch gebied in de vorm een boomgaard.

Figuur: Bestaande situatie

(9)

2.3 P

Het plan de uitbr bedrijfsp kingsma terzijde de boom

De uitb kant).

Figuur: To

Het proj bied ga een land dat gevo grondwa singspla bijvoorb

8

Planbesch

n betreft het reiding van b pand. De uit aterialen. De wordt het te mgaarden.

reidingen he

oekomstige situ

jectgebied lig at de oeverw dschappelijk oerd is met d al van groen an. De inpas beeld hoogsta

rijving

uitbreiden v bedrijfsruimte

tbreiding aan e uitbreiding errein verhard

ebben een o

uatie

gt op of aan wal over in h ke inpassing

de Omgeving n onderdeel ssing zou da

am fruitbome

van het besta e aan de ach n de achterz

aan de zijka rd voor opsla

oppervlakte v

de rand van het opener ri gemaakt, wa gsdienst. De

zou moete aarnaast mo

en.

aande bedrijf hterzijde en a zijde is bedoe ant is bedoeld aan van fuste

van 1.800 m

een oeverw ivierkomgebi aar rekening e Omgevings n uitmaken eten gebeur

fspand van F aan de zijkan eld voor fust d voor fusten en en aanvo

m2 (achterka

wal. Ten zuide ed. Door Jo

is gehouden sdienst heeft van het lan en met gebi

Fruit NL. Het nt van het b tenopslag en nopslag. Aan oer van pluka

ant) en 2.340

en van het p os van de Lin

n met het voo aangegeven ndschappelijk iedseigen be

Hoofdstuk 2

t gaat om estaande n verpak- n de ach- appels uit

0 m2 (zij-

projectge- ndeloof is

oroverleg n dat een ke inpas- eplanting,

(10)

Hoofdstuk 2 9

In de landschappelijk inpassing is hier rekening mee gehouden, zie figuur Landschappe- lijke inpassing. De waterberging maakt ook onderdeel uit van de landschappelijke inpas- sing.

Figuur: Landschappelijke inpassing

(11)

Hoofdstuk 3 11

3. BELEIDSKADER

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte geeft de ambitie aan voor Nederland in 2040.

Die ambitie is vertaald in doelen voor de middellange termijn tot 2028.

Het Rijk streeft naar een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland. De be- stuurlijke drukte, ingewikkelde regelgeving of een sectorale blik met negatieve gevolgen voor de ontwikkeling van Nederland dient met de nieuwe structuurvisie gekeerd te wor- den. Het Rijk kiest voor een selectievere inzet van rijksbeleid op slechts 13 nationale belangen. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. Daarnaast kan een rijksverantwoordelijkheid aan de orde zijn indien:

 Een onderwerp nationale baten en/of lasten heeft en de doorzettingsmacht van pro- vincies en gemeenten overstijgt. Bijvoorbeeld ruimte voor militaire activiteiten en op- gaven in de stedelijke regio’s rondom de mainports, brainport, greenports en de val- leys;

 Over een onderwerp internationale verplichtingen of afspraken zijn aangegaan. Bij- voorbeeld voor biodiversiteit,

 Duurzame energie, watersysteemherstel of werelderfgoed;

 Een onderwerp provincie- of landsgrensoverschrijdend is en ofwel een hoog afwente- lingsrisico kent ofwel in beheer bij het Rijk is. Bijvoorbeeld de hoofdnetten van weg, spoor, water en energie, maar ook de bescherming van gezondheid van inwoners.

Deze criteria zijn leidend voor het formuleren van ruimtelijk rijksbeleid.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte richt zich op de volgende 13 nationale belan- gen behoren onder de voorname drie streefdoelen:

Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland

 Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekke- lijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke re- gio’s met een concentratie van topsectoren (nationaal belang 1);

 Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energie- transitie (nationaal belang 2);

 Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen (nationaal belang 3);

 Efficiënt gebruik van de ondergrond (nationaal belang 4).

(12)

Hoofdstuk 3

12

Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid

 Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen (nationaal belang 5);

 Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem (nationaal belang 6);

 Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen (nationaal belang 7).

Waarborgen kwaliteit leefomgeving

 Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen ge- luidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s (nationaal belang 8);

 Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling (nationaal belang 9);

 Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten (nationaal belang 10);

 Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten (nationaal belang 11);

 Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten (nationaal belang 12);

 Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastruc- turele besluiten (nationaal belang 13).

Conclusie

Het onderhavige plan bevindt zich niet in de nationale hoofdstructuur en omvat geen ontwikkelingen van landsbelang.

3.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Gelderland 2014

De provincie Gelderland heeft twee hoofddoelen geformuleerd die bij dragen gemeenschappelijke maatschappelijke opgaven. Deze zijn:

1. een duurzame economische structuur;

2. het borgen van de kwaliteit en veiligheid van onze leefomgeving.

Deze twee hoofddoelen benadrukken de rol en kerntaken van de provincie als midden- bestuur. Zij beïnvloeden elkaar. Economische structuurversterking vraagt om een aan- trekkelijk vestigingsklimaat. Dat is een goede bereikbaarheid en voldoende vestigings- mogelijkheden. Het betekent ook een aantrekkelijke woon- en leefomgeving met de unie- ke kwaliteiten van natuur, water en landschap in Gelderland. Een gezonde economie met een aantrekkelijk vestigingsklimaat vraagt om krachtige steden en vitale dorpen met vol- doende werkgelegenheid. Het verbeteren van de economische structuur is een belangrij- ke opgave voor de Gelderse samenleving. Er zijn veel kansen om de economische struc-

(13)

Hoofdstuk 3 13

tuur te verbeteren. De provincie wil samen met haar partners de kansen benutten, met oog voor de unieke kwaliteiten van Gelderland. Het streven is om de concurrentiekracht van Gelderland te vergroten door een duurzame versterking van de ruimtelijk- economische structuur. Deze versterking van de economie gebeurt in een andere context dan een aantal jaar geleden. De komende jaren zullen minder in het teken staan van denken in termen van 'groei' en meer in termen van 'beheer en ontwikkeling van het be- staande'. De versterking van de economie vergt een andere aanpak. Dat betekent vooral dat de provincie zich met haar partners onder andere richt op kansen bieden aan be- staande en nieuwe bedrijven.

Een aantrekkelijke leefomgeving vergt een goede kwaliteit en beleving van natuur en landschap in Gelderland, een gezonde en veilige leefomgeving en een robuust bodem- en watersysteem. De provincie zet daarom in op het waarborgen en op het verder ont- wikkelen van die kwaliteiten van Gelderland. De realisatie van deze tweede centrale doelstelling betekent onder andere: ontwikkelen met kwaliteit, recht doen aan de ruimte- lijke, landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van de plek, zorg dragen voor een compact en hoogwaardig stelsel van onderling verbonden natuurgebieden en behoud en versterking van de kwaliteit van het landschap.

De gewenste uitbreiding heeft te maken met het verbeteren van de interne logistiek en bedrijfsprocessen. Het geven van uitbreidingsruimte aan een bestaand bedrijf sluit aan bij het provinciale beleid om bestaande bedrijvigheid op de lokale bedrijventerreinen te be- houden en daarmee minder kwetsbaar te maken voor de economische conjunctuurbe- wegingen.

Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijk inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de ambitie van de provincie op economische verster- king te combineren met ruimtelijke kwaliteit.

Omgevingsverordening 2014

In de Omgevingsverordening 2014 staan de verschillende regels waar overheden zich aan moeten houden ten aanzien van ruimtelijke ontwikkelingen. Voor voorliggende uit- breiding is van belang dat binnen nieuwe lokale bedrijventerreinen een kavelgrootte wor- den toegestaan van ten hoogste 0,5 hectare. Door de beoogde uitbreiding overstijgt de kavelgrootte de maximale maat van 0,5 hectare.

Gemeenten kunnen in hun bestemmingsplannen van de maximale kavelgrootte afwijken indien aangetoond kan worden dat er sprake is van een aan de betreffende gemeente, kern of locatie gebonden bedrijf, waarbij de bedrijfsvoering een ruimere kavelgrootte noodzakelijk maakt. Het kan gaan om een bedrijf met bijzondere sociale of economische binding aan de gemeente, kern of locatie, bijvoorbeeld vanwege de werkgelegenheids- structuur of de nabijheid van klanten. Ook kan gedacht worden aan een binding aan de betreffende gemeente, kern of locatie vanwege specifieke locatiekenmerken. Bijvoor-

(14)

Hoofdstuk 3

14

beeld omdat het bedrijf aangewezen is op een specifieke ontsluitingsmogelijkheid (kade, rail of multimodale ontsluiting) of omdat het bedrijf een sterke (economische) binding heeft met andere bedrijven op de betreffende locatie. Zie voor een onderbouwing hiervan de paragraaf Ladder voor Duurzame Verstedelijking.

Voor de ontwikkeling, en met name voor de uitbreiding in agrarisch gebied is het van belang dat het plan voldoet aan de eisen en voorwaarden zoals deze zijn gesteld in de provinciale Omgevingsverordening m.b.t. het Nationaal Landschap – Romeinse Limes.

Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijk inpassing voorzien. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de bescherming van het Nationaal Landschap – Ro- meinse Limes.

Ladder voor Duurzame Verstedelijking

De uitbreiding van Fruit NL ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Daarnaast betreft het een stedelijke voorziening (en dus een stedelijke ontwikkeling) als bedoeld in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Dit betekent dat de Ladder voor Duurzame Verstedelijking (hierna Ladder) doorlopen dient te worden. De Ladder heeft als doel zorgvuldig met ruim- tegebruik om te gaan. Het toetsen van een ontwikkeling aan deze Ladder is een verplich- te stap binnen het ruimtelijke ordeningsproces.

Er zijn drie stappen die in de Ladder doorlopen moeten worden. Dit zijn:

1. de voorgenomen stedelijke ontwikkeling dient te voorzien in een actuele regionale behoefte;

2. indien uit stap 1 volgt dat de ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte moet beschreven worden in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;

3. indien uit stap 2 blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende mid- delen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Aangezien het een uitbreiding van een bestaand bedrijf betreft, is er duidelijk sprake van een actuele (regionale) behoefte, waarbij het (vanwege bestaande bedrijfsprocessen en vastgoedsituatie) niet reëel is dit op een alternatieve locatie te realiseren. Jurisprudentie ondersteunt die uitgangspunt.

Trede 1: regionale behoefte

De gemeente Buren en de kern Ommeren maken onderdeel uit van de Regio Rivieren- land. De regio heeft in het Afsprakenkader Regionale samenwerking bedrijventerreinen van 11 juli 2013 afgesproken dat de planning van bedrijventerreinen en bedrijven via het overeengekomen protocol plaatsvindt. Daarin is benoemd hoe wordt omgegaan met uit-

(15)

Hoofdstuk 3 15

breidingsvragen van bestaande en nieuwe bedrijven. Partijen streven daarbij de volgende doelen na:

 Zorgen dat bedrijven weten wat Rivierenland als vestigingslocatie voor bedrijven te bieden heeft.

 Zorgen dat er een gedifferentieerd aanbod van bedrijventerreinen is en komt.

 Zorgen dat het juiste bedrijf op de juiste plek gevestigd is en wordt.

Doorgaans meldt een ondernemer die een nieuw bedrijf wil vestigen, een bestaand be- drijf wil uitbreiden of een bedrijf wil verplaatsen, zich bij zijn gemeente.

 In dat geval bekijkt de gemeente of het bedrijf zich kan vestigen op een bestaand bedrijventerrein of een bedrijventerrein in uitgifte. De gemeente toetst hierbij of de wensen en eisen van het bedrijf passen in het bestemmingsplan. Daarbij worden ook de effecten van de vestiging op verkeer, milieu en andere relevante aspecten bekeken.

 Kan de ondernemer lokaal terecht, dan regelt de gemeente dit met de ondernemer.

 De gemeente maakt naar de andere gemeenten een schriftelijke melding van de uitbreiding als de uitbreiding qua oppervlakte groter is of wordt dan het in het be- stemmingsplan opgenomen maximum oppervlakte (voor lokale terreinen is dit 0,5 hectare).

 Kan de ondernemer niet lokaal terecht, dan wordt de vestigingsvraag van de onder- nemer naar het Coördinatiepunt Bedrijven doorgespeeld. Afhankelijk van de vesti- gingseisen en -wensen en de grootte van de kavel en/of pand en de functie van het bedrijf wordt gekeken welk bedrijventerrein het meest passend is. Hiervoor gebruikt het Coördinatiepunt Bedrijven het overzicht van alle bedrijventerreinen met beschik- bare kavels, hun specifieke kenmerken en ruimtelijke randvoorwaarden.

 Zorgen dat gevestigde en nieuwe bedrijven met een huisvestingsvraag goed en snel antwoord krijgen over de beste vestigingsplaats voor het bedrijf in Rivierenland;

Ten tijde van het meest recente regionale bedrijventerreinprogramma uit 2011 zijn er afspraken gemaakt over de planning en ontwikkeling van de bedrijventerreinen in de regio. Daarbij is 9 hectare aan plancapaciteit in Buren opgeschoven. De gemeente neemt hiermee haar verantwoordelijkheid om geen overaanbod op de bedrijventerreinenmarkt te creëren.

(16)

Hoofdstuk 3

16

Figuur: regionale planning bedrijventerreinen Rivierenland

Bron: RPB Regio Rivierenland, 2011

In het afsprakenkader is ook opgenomen dat gemeenten ernaar streven om elk bedrijf op de best, beschikbare plek in de regio te vestigen. Hierbij is de vraag van de ondernemer uitgangspunt. De uitbreidingsbehoefte van Fruit NL is bij uitstek een ondernemers gedre- ven behoefte, die aansluit bij het uitgangspunt zoals in het afsprakenkader opgenomen.

Fruit NL zit in de huidige locatie midden in het eigen productiegebied. De eigenaren van Fruit NL hebben nog grote oppervlaktes aan eigen fruit.

De onderbouwing dat er sprake is van behoefte komt duidelijk naar voren uit de aan- vraag. De uitbreiding op de huidige locatie is de meest geschikte locatie voor Fruit NL om de uitbreiding te realiseren. Er is sprake van een locatie die in eigendom is en aansluit op het bestaande pand. Daardoor kan de uitbreiding fysiek en organisatorisch direct aanslui- ten op de bestaande activiteiten en processen, waardoor een efficiënte en effectieve bedrijfsvoering kan worden gerealiseerd. Tevens kan de bestaande locatie in gebruik blijven.

Indien de uitbreiding niet op de beoogde locatie gerealiseerd zou kunnen worden, dan zou er vanuit twee locaties gewerkt moeten worden. Dat is qua bedrijfsprocessen (orga- nisatie, planning, productie, uitvoering, service en onderhoud) en bedrijfseconomisch (dubbele personeelsfuncties, dubbele huisvestingskosten etc.) niet haalbaar. Dat zou betekenen dat de huidige locatie opgeheven zou moeten worden. Dat zou voor Fruit NL als eigenaar een forse kapitaalvernietiging betekenen en is daarmee onhaalbaar. De eerdere investeringen in kavel en opstallen die een forse investering hebben gevraagd,

(17)

Hoofdstuk 3 17

zouden daarmee grotendeels afgeschreven moeten worden. De locatie is dusdanig spe- cifiek voor Fruit NL ingericht, met onder andere speciaal ingebouwde grote sorteerbanen, dat opname / hergebruik door andere partijen niet op korte termijn realistisch is. Daar komt bij dat eerst verkocht zou moeten worden, om de uitbreiding elders te kunnen finan- cieren (dit heeft betrekking op de omvang van de huidige locatie + de thans voorgeno- men uitbreiding).

Tenslotte participeert de gemeente Buren in het Fruitpact (zie tekstbox), waarin gestreefd wordt de concurrentiepositie van het fruitcluster te versterken. De voorgenomen uitbrei- ding van Fruit NL heeft een positieve invloed op dit regionale pact.

Tekstbox: de toekomst van fruit in het Rivierenland

Het Fruitpact is een bijzonder samenwerkingsverband tussen overheid en bedrijfsleven in het Rivie- renland: de Betuwe, het Land van Maas en Waal en de Bommelerwaard. De fruitteelt is van ouds- her sterk op deze plek verankerd en heeft veel aanverwante bedrijvigheid, onderwijs en toerisme aangetrokken. Daarmee heeft de sector zich nationaal en regionaal ontwikkeld tot een economisch cluster van betekenis.

In het licht van (inter)nationale economische ontwikkelingen wil het Fruitpact de Nederlandse en internationale concurrentiepositie van het fruitcluster versterken en uitbouwen. Hiervoor gebruikt ze haalbare doelstellingen en concrete projecten, die op korte en lange termijn tastbaar resultaat opleveren. Het pact zet zich in voor grote en kleine bedrijven, voor werkgevers, werknemers en inwoners.

Alle partijen in het fruit krijgen hiermee een flinke steun in de rug om samen ambities te realiseren, die elke partij afzonderlijk moeilijk kan waarmaken. De kracht van het Fruitpact zit in de nauwe samenwerking tussen bedrijfsleven en regionale overheid, versterkt door een grote persoonlijke betrokkenheid.

De projecten die het Fruitpact – vanuit haar visie – ondersteunt bepalen het gezicht én het succes van dit samenwerkingsverband. U zult het Fruitpact dus vooral leren kennen door deze projecten, die de komende jaren in de regio worden uitgerold. Misschien bent u er straks bij betrokken, of start u zelf een nieuw project. Het Fruitpact is er klaar voor. Want niet voor niets is het motto: Samen sterk voor fruit in het Rivierenland!

Het Fruitpact maakt onderdeel uit van het tuinbouwprogramma Betuwse Bloem en is mede mogelijk gemaakt door de provincie Gelderland.

Bron: http://www.buren.nl/leven-en-werken/het-fruitpact_43237/

Conclusie trede 1

De uitbreiding van Fruit NL voorziet duidelijk in een behoefte, die vanuit lokaal onderne- mersperspectief past in de regionale behoefte om het fruitcluster te behouden en te ver- sterken.

(18)

Hoofdstuk 3

18

Vanuit het oogpunt van Fruit NL is uitbreiding op de huidige locatie de beste (en vanuit financieel perspectief de enige) mogelijkheid. Er is een bedrijfskundige noodzaak om op één locatie alle bedrijfsprocessen te bundelen. De verplaatsing van het totale bedrijf (naar buiten de gemeente) is niet realistisch gelet op de gedane investeringen, slechts enkele jaren geleden.

De gemeente Buren hanteert het Afsprakenkader Regionale samenwerking bedrijventer- reinen, waarin bestaande bedrijven zoveel mogelijk worden behouden en waarin de vraag van het bedrijf uitgangspunt is. Daarbij wordt getracht tegemoet te komen aan de maatwerk behoefte van het betreffende bedrijf.

Trede 2: bestaand stedelijk gebied

De uitbreiding van het bedrijf ligt buiten het bestaand stedelijk gebied. Hoewel er sprake is van de uitbreiding van een bestaand bedrijf en er hiermee duidelijk sprake is van een andere situatie dan bij de nieuwvestiging van een bedrijf, dienen de mogelijkheden in bestaand stedelijk gebied in beeld te worden gebracht.

In het geval er mogelijkheden zouden zijn voor Fruit NL om de uitbreiding op een andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, zou dit betekenen dat vanuit twee locaties gewerkt zou moeten worden. Vanaf de huidige locatie en vanaf een aanvullende nieuwe locatie. Dit is geen wenselijke en operationeel werkbare situatie voor Fruit NL, omdat hiermee de bedrijfsprocessen en afstemming ernstig worden verstoord en efficiën- tie ernstig in het geding komt.

Als Fruit NL niet kan uitbreiden op de beoogde locatie, dan zal een heroverweging op de toekomst plaatsvinden. Daarbij zal op korte termijn geen oplossing gevonden worden, aangezien het bedrijf vast zit aan de huidige locatie. Pas als er een koper voor de huidige locatie zou zijn, of de investeringen voldoende zijn afgeschreven zou een nieuwe strate- gie kunnen worden uitgezet. De groei in omzet, arbeid en toelevering en afname in de keten zullen daarmee een pas op de plaats maken.

Hoewel het geen werkbaar scenario is voor Fruit NL, is vanuit het doelmatig doorlopen van de Ladder toch een verkenning naar alternatieven uitgevoerd. Op onderstaande fi- guur zijn de leegstaande locaties in de omgeving van Fruit NL (groene pijl) te vinden. In Ommeren zelf zijn geen locaties beschikbaar. De meest dichtbijgelegen mogelijkheden doen zich voor op bedrijventerrein de Hofstede in Lienden op circa 2,5 kilometer. Op het terrein worden drie locaties aangeboden, die echter niet voldoen aan de behoefte van Fruit NL. Het betreffen een woning met bedrijfsruimte, een kleinschalige bedrijfsruimte van 345 m2 in een bedrijfsverzamelgebouw en een wat gedateerde bedrijfshal van 15.500 m2 zonder koelruimte.

Op ruim 6 kilometer afstand zijn in Maurik ook drie locaties beschikbaar, die echter maximaal 900 m2 groot zijn en daarmee ook geen alternatief bieden. Op Bedrijvenpark

(19)

Hoofdstuk 3 19

Medel in Tiel op ruim 6 kilometer afstand is een aantal locaties beschikbaar die in ruimte- lijk opzicht en qua omvang in potentie mogelijkheden bieden. Verplaatsing naar een an- dere gemeente en de afstand vanaf de huidige locatie is dan ook niet realistisch.

Bestaande leegstaande locaties voldoen qua maatvoering en gebouwfaciliteiten kortom niet en liggen te ver van de huidige locatie om de bestaande locatie in stand te houden.

Als hiervoor benoemd is opheffen van de bestaande locatie financieel niet mogelijk / ver- antwoord.

Figuur: leegstand in de omgeving van Fruit NL

Bron: Funda in Business

In Maurik is het nieuwe bedrijventerrein Doejenburg II uitgeefbaar. De afstand van 6 ki- lometer van de huidige locatie is echter te groot voor Fruit NL. Daarnaast zijn kavels tot maximaal 2.500 m2 (via vrijstelling 5.000 m2) beschikbaar. De huidige omvang en de uitbreiding van Fruit NL zijn gezamenlijk aanzienlijk groter dan 5.000 m2, waardoor Doejenburg geen alternatief is.

In de praktijk voldoet enkel de beoogde planlocatie om de uitbreiding te realiseren. De economische gevolgen voor verplaatsing en / of splitsing van FruitNL is vergelijkbaar met situaties van andere bedrijven. In twee uitspraken van de Raad van State is geoordeeld dat uitbreiding van een bestaand bedrijf vanwege economische groei op een bestaande

(20)

Hoofdstuk 3

20

locatie acceptabel is, mede gelet op de onevenredige economische gevolgen en mogelij- ke effecten op de werkgelegenheid indien verplaatst zou moeten worden3.

Uitbreiding Fruit NL niet concurrerend

De beoogde uitbreiding van Fruit NL op de bestaande locatie aan de Dokter Guepinlaan staat op zichzelf en voorziet enkel en alleen in het faciliteren van deze individuele be- drijfsbehoefte. Daarmee is er geen sprake van concurrentie met andere bestaande of nieuw te ontwikkelen terreinen.

Conclusie trede 2

De uitbreiding van Fruit NL vindt niet plaats in bestaand stedelijk gebied, maar wel op een locatie waar onder voorwaarden bebouwingsmogelijkheden zijn. De uitbreiding op enige afstand van de huidige locatie realiseren is om bedrijfstechnische en -economische redenen niet haalbaar. Nabijheid is essentieel om de uitbreiding te realiseren. Het bedrijf zit op de huidige locatie midden in het eigen productiegebied. Indien de uitbreiding op de voorgenomen locatie plaatsvindt, blijft de bestaande locatie behouden en vindt er groei in arbeidsplaatsen en omzet plaats.

Andere locaties (bestaand en nieuw) voldoen niet, omdat daarbij vanuit twee afzonderlij- ke locaties gewerkt zou moeten worden. Dat is financieel niet haalbaar. Dat zou beteke- nen dat het bedrijf niet kan groeien in omzet en arbeidsplaatsen en als belangrijke eco- nomische speler in de regio.

Al zou het –theoretisch- in financieel opzicht mogelijk zijn geweest om de locatie aan de Dokter Guepinlaan te verlaten, dan is het de vraag wat daarvan de meerwaarde is. In dit geval zou Medel een mogelijk alternatief zijn. Echter dan zou er in ruimtelijk opzicht spra- ke zijn van leegstand van de bestaande locatie aan de Dokter Guepinlaan, die gelet op de specifieke inrichting voor Fruit NL niet courant is en zeer moeizaam door de markt opgenomen zou worden.

In de praktijk voldoet aldus enkel de beoogde planlocatie om de uitbreiding te realiseren, waarmee trede 2 van de ladder is doorlopen.

Trede 3

De uitbreiding vindt niet binnen bestaand stedelijk gebied plaats. Daarom dient ook in beeld te worden gebracht in hoeverre de locatie passend ontsloten is voor diverse vor- men van vervoer.

Vooropgesteld zijn er geen problemen met de huidige verkeersafwikkeling van Fruit NL.

In de huidige- en toekomstige situatie wordt Fruit NL via de Dokter Guepinlaan ontsloten en het aantal verkeersbewegingen voor wat betreft personenvervoer blijft na realisatie van de gewenste uitbreidingen gelijk, het aantal transportbewegingen neemt af. Verplaat-

3 ABRS 4 april 2014, 201401019/2/R3 en ABRS 23 april 2014, 201304503/1/R1

(21)

Hoofdstuk 3 21

sing van het bedrijf naar een andere locatie leidt niet tot afname van de transportbewe- gingen. De locatie is namelijk onderdeel van het eigen productiegebied. In paragraaf 4.6.

en 4.9. is de verkeers- en akoestische situatie na realisatie van de uitbreidingen in beeld gebracht en beoordeeld.

Voor wat betreft het personeel kunnen reizigers met het openbaar vervoer gebruik maken van twee bushaltes op de Dokter Guepinlaan die beiden dicht bij Fruit NL zijn gelegen en van waaruit de treinstations Tiel en Rhenen te bereiken zijn.

Vanuit deze reeds goede bereikbaarheid voor diverse vervoersmodaliteiten, wordt vol- daan aan de derde trede van de Ladder. De goede bereikbaarheid is juist één van de kwaliteiten van de locatie.

Conclusie

Uit het voorgaande blijkt dat kan worden voldaan aan alle treden van de Ladder. De be- hoefte van Fruit NL maakt onderdeel uit van een duidelijk aantoonbare regionale behoef- te.

Er wordt aangesloten op een bestaande ontwikkeling, hoewel deze niet in bestaand ste- delijk gebied is gelegen. De uitbreiding op enige afstand van de huidige locatie realiseren is om bedrijfstechnische en -economische redenen niet haalbaar. Nabijheid is essentieel om de uitbreiding te realiseren. Daarnaast zijn er sowieso geen optimaal geschikte alter- natieven in de directe nabijheid beschikbaar.

De uitbreiding op locatie voorziet in de huidige situatie reeds in een goede bereikbaar- heid.

3.3 Gemeentelijk beleid

Structuurvisie Buren 2009 – 2018

De structuurvisie Buren is vastgesteld door de gemeenteraad op 29 oktober 2009 en gaat in op de gewenste ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente Buren tot 2019. De struc- tuurvisie is het strategische document in het kader van de ruimtelijke ontwikkeling en vormt een leidraad voor de beoordeling van nieuwe plannen en initiatieven.

In de structuurvisie zijn harde bebouwingscontouren opgenomen. Deze harde contouren zijn contouren die ook op de langere termijn (2019) niet overschreden zouden moeten worden. Uitbreiding buiten deze contouren zouden een negatief effect op het waardevolle omliggende landschap of de relaties daarmee hebben. De uitbreiding van Fruit NL is gelegen buiten de harde bebouwingscontour (ligt strak om de huidige bedrijfsbebouwing heen). Ten behoeve van de uitbreiding is een landschappelijk inpassing voorzien. Hier-

(22)

Hoofdstuk 3

22

mee wordt tevens invulling geven aan een goede aansluiting op het waardevolle omlig- gende landschap.

Conclusie

Er vindt uitbreiding plaats van een bestaand bedrijf. In de paragraaf Ladder voor Duur- zame Verstedelijking is onderbouwd waarom de uitbreiding buiten stedelijk gebied ver- antwoord is. Ondanks het feit dat de uitbreiding komt te liggen buiten de harde bebou- wingscontour, zal door de landschappelijke inpassing een goede aansluiting worden ge- realiseerd op het omliggende waardevolle landschap.

(23)

Hoofdstuk 4 23

4. MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

4.1 Vormvrije m.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.(-beoordeling) uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevol- gen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een gevoelig natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom vanaf 1 april 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is.

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden (1) of de ontwikkeling de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, (2) of de ontwikkeling in een gevoelig gebied ligt en (3) of er belangrijke milieugevolgen zijn.

1. In het plangebied wordt de uitbreiding van een bestaand bedrijf mogelijk gemaakt. Er is daarmee geen sprake van een overschrijding van de drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r.

2. In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die be- schermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cul- tuurhistorische waarden en waterwingebieden. Uit paragraaf 4.5 (Flora en fauna) van de toelichting volgt dat het plangebied op drie kilometer ligt van het Natura 2000-gebied Rijntakken. Gezien de afstand tot en de aard van de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op het Natura 2000 gebied door bijv. een eventuele toename van stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten. Verder zijn in de paragraaf Flora en fau- na de effecten van het plan op de flora- en faunawet getoetst en beoordeeld. Er worden specifieke maatregelen getroffen om negatieve effecten te voorkomen. Het plangebied behoort niet tot een waterwinlocatie, waterwingebied of grondwaterbe- schermingsgebied. Ook behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt of een Belvédèregebied.

3. In Hoofdstuk 6 Milieuhygiënische en planologische aspecten zijn de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er door on- derhavig bestemmingsplan geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen.

Zoals in bovenstaande opsomming blijkt, is het niet noodzakelijk een m.e.r.-beoordeling uit te voeren.

(24)

Hoofdstuk 4

24

4.2 Archeologie en cultuurhistorie

Archeologie

Door Archeodienst is een archeologisch bureauonderzoek met verkennend booronder- zoek uitgevoerd4. In deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is opgenomen als bijlage.

Er is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, verkennende fase (IVO- O(verig); booronderzoek) uitgevoerd in het plangebied. Volgens de archeologische be- leidsadvieskaart van de gemeente Buren ligt het plangebied in een hoge verwachtings- zone (Waarde-Archeologie 4 in het bestemmingsplan. In deze zone is archeologisch onderzoek verplicht bij bodemingrepen groten dan 1.000 m² of als de locatie binnen 50 meter van een AMK-terrein ligt (Waarde-Archeologie 2) en dieper dan 0,3 meter wordt ontgraven. Aangezien de oppervlakte van het terrein waarbinnen de graafwerkzaamhe- den zijn gepland ca. 1,07 hectare bedraagt en het noordwestelijke deel binnen een AMK- terrein valt, is archeologisch onderzoek noodzakelijk.

Doorwerking plangebied

In de boringen rondom het huidige bedrijfspand (ter plaatse van de uitbreidingen) zijn geen archeologische indicatoren waargenomen, dit deel van het projectgebied kan vrij- gegeven worden voor verder archeologisch onderzoek.

Voor het aanbrengen van halfverharding in het zuidwesten van het projectgebied zal enkel de toplaag (maximaal 10 cm) verwijderd worden en dit deel van het projectgebied wordt vervolgens opgehoogd. In verband met de conservering van de archeologisch res- ten moeten er mogelijkheden zijn voor de infiltratie van water en zuurstof. Door het aan- brengen van een halfverharding blijft deze mogelijkheid bestaan en is verder archeolo- gisch onderzoek niet nodig.

De diepe graafwerkzaamheden beperken zich tot de laad- en loskuil en ter plaatse van de waterberging (natuurvriendelijke oevers). Omdat de deelgebieden relatief klein zijn en de aanwezigheid van een vindplaats in het verleden al is vastgesteld, wordt gekozen voor archeologische begeleiding. Er vinden civieltechnische graafwerkzaamheden plaats op aanwijzing van de archeoloog en de eventueel aanwezige archeologische resten worden dan gedocumenteerd.

Cultuurhistorie5

Het plangebied ligt ten zuidwesten van de huidige bewoningskern van Ommeren, maar wel binnen de oude (middeleeuwse) woongrond. Het plangebied is vermoedelijke onder- deel geweest van het omringde areaal akkerland. De locatie van de bewoningskern is in

4 Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Dokter Guepinlaan 11 te Ommeren (gemeente Buren, Archeodienst rapport 664, 23 april 2015

5 Bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek Dokter Guepinlaan 11 te Ommeren (gemeente Buren, Archeodienst rapport 664, 23 april 2015

(25)

Hoofdstuk 4 25

oorsprong bepaald door de stroomgordels van Ommeren, Ingen en Lienden, waarbij met name de (rest)geulen van Lieden het huidige stratenpatroon hebben bepaald. De wegen werden vaak op de laagste punten aangelegd zodat de woningen op de hoger gelegen gronden daarnaast konden worden gebouwd.

Op het minuutplan uit het begin van de 19e eeuw is te zien dat het plangebied in een onbebouwd gebied ligt. De bewoningskern van Ommeren bevindt zich verder richting het noordoosten en oosten, aan de Voorstraat. Het plangebied is in deze periode in gebruik als bouwland. Ten zuiden van het plangebied bevindt zich een huis met een klein erf. De verkaveling van het akkerland is geënt op het stratenpatroon rond de akkers, zodat ter plaatse van het plangebied scherpe hoeken aanwezig zijn. Waarschijnlijk zijn de kavels door middel van sloten begrensd. Op de kadastrale kaart uit circa 1899 is eveneens onbebouwd en gebruik als bouwland. Ten zuidoosten van het plangebied is nieuwe be- bouwing aanwezig; boerderij ‘De Roskam’. De op het minuutplan aanwezige bebouwing ten zuiden van het plangebied is verdwenen.

Grotere veranderingen doen zich in het plangebied pas voor met name vanaf de tweede helft van de 20e eeuw. In 1960 wordt de provinciale weg N320 aangelegd waardoor het oude landbouwgebied doorsneden wordt. De kaart uit 1977 toont daarnaast dat grote delen voormalig akkerland als boomgaard in gebruik zijn. Ook neemt de bebouwing toe, direct ten noorden van het plangebied is de huidige bebouwing voor het eerst aangege- ven.

Doorwerking plangebied

Met de ontwikkeling worden geen cultuurhistorische waarden aangetast.

4.3 Bodem

Bij de verkenning van de mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico’s voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om de beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gereali- seerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu.

Derhalve is een bodemonderzoek conform de NEN 5740 richtlijnen noodzakelijk. Ten behoeve van het projectgebied is een bodemonderzoek uitgevoerd6. in deze paragraaf is uitsluitend de conclusie opgenomen. De gehele rapportage is opgenomen als bijlage.

6 Verkennend bodemonderzoek Dr. Guepinlaan 11 te Ommeren, NIPA milieutechniek B.V. Project 14617, 24 april 2015

(26)

Hoofdstuk 4

26

Doorwerking plangebied

In verband met de (voormalige) boomgaard is de hypothese gesteld dat de onderzoeks- locatie verdacht is met betrekking tot de aanwezigheid van een hetrogeen verdeelde verontreiniging met organochloorbestrijdingsmiddelen. Uit de resultaten van het verken- nend bodemonderzoek blijkt dat zowel de toplaag plaatselijk licht verontreinigd is met zware metalen (kopen, kwik en loon) en organochloorbestrijdingsmiddelen (DDD en DDE). De aangetoonde gehaltes zijn dermate laag dat geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek. In het grondwater zijn licht ver- hoogde gehaltes aan barium en zink aangetoond. De aangetoonde gehaltes in het grondwater hebben waarschijnlijk een natuurlijk oorsprong. Geconcludeerd kan worden dat de bodemgesteldheid geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling op het terrein.

In 2005 is ernstige bodemverontreiniging geconstateerd. Uit de gegevens van bodemlo- ket.nl blijkt dat in 2005 door Oranjewoud op de locatie een verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd7. Uit de resultaten hiervan blijkt dat het grondwater op het perceel sterk verontreinigd is met 1,2- dichlooretheen. De omgang van de verontreiniging moet geac- tualiseerd worden. NIPA milieutechniek B.V. is een bodemonderzoek uitgevoerd om vast te stellen of de in het verleden op de locatie aangetroffen verontreiniging met 1,2- dichlooretheen nog steeds aanwezig is. Uit het onderzoek8 blijkt dat het sterk verhoogde gehalte aan 1,2- dichlooretheen niet reproduceerbaar is. Het sterk verhoogde gehalte aan 1,2- dichlooretheen zal door verdunning zijn afgenomen tot net boven de streefwaar- de. Op de locatie is derhalve geen sprake meer van een geval van een ernstige bodem- verontreiniging. Voor de lichte verontreiniging in het grondwater bestaat geen sanerings- plicht. Op basis van de resultaten van het verificatieonderzoek wordt een herbeschikking aangevraagd bij de provincie Gelderland.

Besluit en Regeling Bodemkwaliteit

Indien grond afgevoerd moet worden van de locatie, dient rekening gehouden te worden met gebruiksbeperkingen van de vrijkomende grond. Conform de Regeling bodemkwali- teit mag de grond slechts onder voorwaarden worden hergebruikt. Eventueel vrijkomende grond mag echter wel op de locatie worden hergebruikt. Grond die binnen de gemeente wordt hergebruikt kan op basis van het verificatieonderzoek binnen de regionale bodem- kwaliteitskaart hergebruikt worden. Indien de grond buiten de grenzen van de bodemkwa- liteitskaart toegepast zal worden, dient een partijkeuring conform het BRL SIKB 1000 VKB protocol 1001 uitgevoerd te worden.

7 kenmerk 14207-152985, d.d. 12 juli 2005

8 Verificatieonderzoek Dr. Guepinlaan 11 te Ommeren, NIPA milieutechniek, 2 juli 2015

(27)

Hoofdstuk 4 27

4.4 Externe veiligheid

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het beperken en beheersen van risico’s voor de omgeving vanwege handelingen met gevaarlijke stoffen. De handelingen kunnen zowel betrekking hebben op het gebruik, de opslag en de productie, als op het transport van gevaarlijke stoffen. Uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) vloeit de verplichting voort om in ruimtelijke plannen in te gaan op de risico’s in het projectgebied ten gevolge van handelingen met gevaarlijke stoffen. De risico’s dienen te worden beoordeeld op 2 maatstaven, te weten het plaatsgebonden risico en het groeps- risico.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico beschrijft de kans per jaar dat een onbeschermd individu komt te overlijden door een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in risicocontouren rondom de risicobron (bedrijf, weg, spoorlijn, buisleiding etc.), waarbij de 10-6 contour (kans van 1 op 1 miljoen op overlijden) de maatgevende grenswaarde is.

Groepsrisico

Het groepsrisico beschrijft de kans dat een groep van 10 of meer personen gelijktijdig komt te overlijden ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico geeft een indicatie van de maatschappelijke ontwrichting in geval van een ramp. Het groepsrisico wordt uitgedrukt in een grafiek, waarin de kans op overlijden van een be- paalde groep (bijvoorbeeld 10, 100 of 1000 personen) wordt afgezet tegen de kans daar- op. Voor het groepsrisico geldt de oriëntatiewaarde als ijkpunt in de verantwoording (géén norm).

Voor elke verandering van het groepsrisico (af- of toename) in het invloedsgebied moet verantwoording worden afgelegd, over de wijze waarop de toelaatbaarheid van deze verandering in de besluitvorming is betrokken. Samen met de hoogte van groepsrisico moet andere kwalitatieve aspecten worden meegewogen in de beoordeling van het groepsrisico. Onder deze aspecten vallen zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Onder- deel van deze verantwoording is overleg met (advies vragen aan) de regionale brand- weer.

(Beperkt) kwetsbare objecten

Er moet getoetst worden aan het Bevi, de richtlijnen voor vervoer gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen wanneer bij een ontwikkeling (beperkt) kwets- bare objecten worden toegestaan. (Beperkt) kwetsbare objecten zijn o.a. woningen, scholen, ziekenhuizen, hotels, restaurants9.

9 Zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen.

(28)

Hoofdstuk 4

28

Risicovolle activiteiten

In het kader van het plan moet bekeken worden of er in of in de nabijheid van het plan sprake is van risicovolle activiteiten (zoals Bevi-bedrijven, BRZO-bedrijven en transport- routes) of dat risicovolle activiteiten worden toegestaan.

Door Windmill is een quickscan externe veiligheid uitgevoerd10.

Het projectgebied

Een bedrijfsgebouw is een beperkt kwetsbaar object. In en in de omgeving van het pro- jectgebied bevinden zich geen inrichtingen en transportroutes van gevaarlijke stoffen door buisleidingen. Voor het aspect externe veiligheid is alleen de Betuweroute van be- lang. Het projectgebied ligt namelijk binnen het invloedsgebied van de Betuweroute, maar buiten de meest relevante zone (200 meter zone) voor het groepsrisico. Vanwege een zwaar ongeval op de Betuweroute kunnen toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen en in het projectgebied terecht komen.

Het projectgebied grenst direct aan de Provinciale weg N320. Het projectgebied is gele- gen binnen 200 meter van de Provinciale weg N320. De vervoersintensiteit over de N320 is niet zodanig hoog dat de plaatsgebonden risicocontour 10-6 buiten de weg ligt. De be- bouwingsdichtheid langs de N320 is laag, er is geen relevant groepsrisico langs de N320.

De A15 lig op een afstand van meer dan 3 km. De A15 is niet relevant, omdat het pro- jectgebied niet binnen het invloedsgebied van de A1511 ligt.

Betuweroute

De Betuweroute ligt op grote afstand van het projectgebied, meer dan 3 km. De veilig- heidsrisico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor hoeven niet kwantita- tief inzichtelijke gemaakt te worden. De risico’s als gevolg van het transport over de Be- tuwelijn dienen wel meegewogen te worden in de verantwoordingsplicht groepsrisico.

Verantwoording groepsrisico

Op grond van artikel 7 van het Bevt moet in dergelijke gevallen worden ingegaan op de mogelijkheden voor:

 de bestrijdbaarheid van een zwaar ongeval op deze transportroute en

 de zelfredzaamheid met betrekking tot nog niet aanwezige (beperkt) kwetsbare objecten binnen het projectgebied.

Volgens artikel 9 van het Bevt moet de Veiligheidsregio in de gelegenheid worden ge- steld om hierover een advies uit te brengen. De Veiligheidsregio heeft op 2 juni 2015 aangegeven dat in dit geval sprake is van een standaardsituatie, waarvoor onderstaande verantwoordingstekst kan worden gehanteerd. Relevant hierbij is dat het ruimtelijke be-

10 Inventarisatie externe veiligheid, Windmill, 6 juli 2015

11 Invloedsgebied A15 is 880 meter vanaf de weg.

(29)

Hoofdstuk 4 29

sluit geen betrekking heeft op het mogelijk maken van een (nog niet aanwezig) "bijzonder kwetsbare object", bestemd voor verminderd zelfredzame personen.

Bestrijdbaarheid van de omvang van een ramp of zwaar ongeval

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen (kunnen) vrijkomen, zal de brandweer inzetten op het beperken of voorkomen van effecten. Deze inzet zal voorna- melijk plaatsvinden bij de bron. De brandweer richt zich dan niet direct op het bestrijden van effecten in of nabij het projectgebied. De mogelijkheden voor bestrijdbaarheid wor- den daarom niet verder in beschouwing genomen.

Mogelijkheden tot zelfredzaamheid

Bij een calamiteit, waarbij toxische vloeistoffen of gassen vrijkomen, is het belangrijk dat de aanwezigen in het projectgebied worden geïnformeerd hoe te handelen bij dat inci- dent. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de zogenaamde waarschuwings- en alarme- ringspalen (WAS-palen) of NL-alert. Bij het genoemde incidentscenario is het advies om te schuilen In een gebouw en de ramen, deuren en ventilatieopeningen te sluiten. In het projectgebied zijn voldoende mogelijkheden aanwezig om dit advies tijdig op te volgen.

Voor de Betuwelijn is er sprake van een beperkte verantwoordingsplicht van het groeps- risico. Op grond van artikel 7 van het Bevt wordt ingegaan op de aspecten bestrijdbaar- heid en zelfredzaamheid in geval van een incident. De werknemers die werkzaam zijn bij Fruit NL zijn goed in staat om zelfstandig het bedrijfspand te verlaten. De ingang van het bedrijfspand is gelegen aan de zijde van de Dokter Guepinlaan, dus van de N320 af. De brandweer kan bij calamiteiten het bedrijfspand vanaf de Dokter Guepinlaan bereiken.

Conclusie

Het aspect externe veiligheid vormt voor de bedrijfsuitbreiding binnen het projectgebied geen belemmering.

4.5 Flora en fauna

Bij ruimtelijke planvorming is een toetsing aan de natuurwetgeving verplicht. Door middel van een verkennend flora- en faunaonderzoek is een beoordeling gemaakt van de effec- ten die het plan zal hebben op beschermde natuurwaarden. Hierdoor wordt duidelijk of het plan in overeenstemming is met de natuurwetgeving.

(30)

Hoofdstuk 4

30

Natuurbescherming in Nederland

De bescherming van de natuur is in Nederland vastgelegd in respectievelijk de Natuurbe- schermingswet (NB-wet) en de Flora- en faunawet (FF-wet). Deze wetten vormen een uitwerking van de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn. Daarnaast vindt beleidsma- tige gebiedsbescherming plaats door middel van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS).

Natuurbeschermingswet

De Natuurbeschermingswet heeft betrekking op de Europees beschermde Natura 2000- gebieden en de Beschermde natuurmonumenten. De Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijnge- bieden worden in Nederland gecombineerd als Natura 2000-gebieden aangewezen. Als er naar aanleiding van projecten, plannen en activiteiten mogelijkerwijs significante effec- ten optreden, dienen deze vooraf in kaart gebracht en beoordeeld te worden. Projecten, plannen en activiteiten die mogelijk een negatief effect hebben op de beschermde natuur in een Natura 2000-gebied (of Beschermd Natuurmonument) zijn vergunningsplichtig.

Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid is vastgelegd in het Gelders Natuurnetwerk (GNN) en de Groene Ontwikkelingszone (GO).Het is ruimtelijk vastgelegd in de omgevingsverordening Gelder- land (vastgesteld op 24 september 2014). Het GNN bestaat enerzijds uit alle gebieden met een natuurbestemming binnen de voormalige Gelderse Ecologisch Hoofdstructuur (EHS) en anderzijds uit gebieden voor nieuw aan te leggen natuur. Daarnaast maken de reeds gerealiseerde delen van verbindingszones deel uit van het GNN. De gebieden uit de voormalige Gelderse EHS met een andere bestemming dan natuur zijn ondergebracht in de Groene Ontwikkelingszone (GO), welke is gericht op het versterken van de ecolo- gische samenhang door de aanleg van ecologische verbindingszones. De feitelijke be- leidsmatige gebiedsbescherming vindt plaats middels de uitwerking van het provinciaal beleid in de gemeentelijke bestemmingsplannen.

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet heeft betrekking op alle in Nederland in het wild voorkomende zoogdieren, (trek)vogels, reptielen en amfibieën, op een aantal vissen, libellen en vlin- ders, op enkele bijzondere en min of meer zeldzame ongewervelde diersoorten (uit de groepen kevers, mieren, schelp- en schaaldieren) en op een honderdtal vaatplanten.

Voor alle soorten, dus ook voor de soorten die zijn vrijgesteld van de ontheffingsplicht, geldt wel een zogenaamde 'algemene zorgplicht' (art. 2 Flora- en faunawet). Deze zorg- plicht houdt in dat de initiatiefnemer passende maatregelen neemt om schade aan aan- wezige soorten te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken. Hierbij gaat het bijvoor- beeld om het niet verontrusten of verstoren in de kwetsbare perioden zoals de winter- slaap, de voortplantingstijd en de periode van afhankelijkheid van de jongen. De zorg- plicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.

(31)

Hoofdstuk 4 31

Bij ruimtelijke ontwikkelingen moet naast de zorgplicht ook rekening gehouden worden met de juridisch zwaarder beschermde soorten uit 'tabel 2', de bijlage 1 soorten van het besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten, de soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (tezamen tabel 3) en met alle vogels. Op de ‘Aangepaste lijst jaarrond beschermde vogelnesten’ van het Ministerie van LNV (augustus 2009) wordt onderscheid gemaakt in verschillende categorieën vogelnesten. Van de meeste vogelsoorten zijn de nesten uitsluitend beschermd wanneer deze tijdens de broed- en nestperiode in gebruik zijn. Het gaat om soorten die jaarlijks nieuwe nesten maken. Van een aantal soorten is het nest, inclusief de functionele leefomgeving, jaarrond beschermd. Dit zijn een aantal roofvogels en uilen, koloniebroeders en gebouw bewonende vogelsoorten (‘categorie 1-4 soorten’). Tenslotte is er een categorie nesten van vogelsoorten die weliswaar vaak te- rugkeren naar de plaats waar zij het jaar daarvoor hebben gebroed, maar die over vol- doende flexibiliteit beschikken om, als die broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (‘categorie 5-soorten’). Komen soorten van de hierboven genoemde bescher- mingsregimes voor dan is de eerste vraag of de voorgenomen activiteit effecten heeft op de beschermde soorten. Treden er effecten op dan dient er gekeken te worden of er pas- sende maatregelen getroffen kunnen worden om de functionaliteit van de voortplantings- en/of vaste rust- en verblijfplaats te garanderen.

Werkwijze quickscan flora en fauna

In de quickscan zijn de gevolgen van de ruimtelijke ingreep afgezet tegen de aanwezige natuurwaarden vanuit de Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet en planologisch beschermde natuurwaarden. Deze werkwijze vloeit voort uit de ‘Wijziging beoordeling ontheffing Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen’ van het Ministerie van LNV van september 2009.

Om een beeld te krijgen van de natuurwaarden is op 21 april 2015 door een ecoloog van BRO12 een verkennend veldbezoek gebracht aan het projectgebied. Mogelijke verblijf- plaatsen en sporen van dieren zijn onderzocht. Hierbij is onder andere gebruik gemaakt van de checklist aanwezigheid (inschatten mogelijke aanwezigheid vleermuizen in een Flora- en faunawet vooronderzoek) uit het Vleermuisprotocol versie 25 maart 2013.

Naast een veldbezoek is er een bronnenonderzoek gedaan. Voor dit bronnenonderzoek is onder meer gebruik gemaakt van quickscanhulp (quickscanhulp.nl). De quickscanhulp geeft een overzicht van gegevens (van de afgelopen vijf jaar) uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF), de meest omvangrijke landelijke informatiebron van gegevens over verspreiding van soorten.

12 BRO is lid van het Netwerk Groene Bureaus (NGB). Het NGB is de brancheorganisatie voor groene advies- bureaus en heeft als doel kwaliteitsbevordering en belangenbehartiging. Onze werkzaamheden voeren wij dan ook uit volgens de door het NGB vastgestelde gedragscode (versie juni 2008, aangevuld in februari 2010).

De medewerkers binnen de discipline ecologie voldoen aan de door het Ministerie van EL&I genoemde voorwaarden voor ter zake deskundigen op het gebied van ecologisch onderzoek.

(32)

Hoofdstuk 4

32

Aan de hand van het uitgevoerde onderzoek is vervolgens beoordeeld welke bescherm- de soorten daadwerkelijk voor (kunnen) komen binnen het projectgebied en is vervolgens een inschatting gemaakt van de effecten van de ruimtelijke ontwikkeling op beschermde natuurwaarden.

Beschrijving van het projectgebied

Ligging van het projectgebied

Het projectgebied ligt aan de Dokter Guepinlaan langs de zuidrand van de bebouwde kom van Ommeren in de gemeente Buren. De Amersfoortcoördinaten van het midden van het projectgebied zijn 162,2-439,713. Op onderstaande afbeeldingen is de (globale) ligging van het projectgebied weergegeven (rode ster).

Figuur 1. Ligging plangebied (rood omlijnd) Figuur 2. Globale ligging van plangebied

Huidige situatie

Het projectgebied bestaat uit een perceel met daarop boomgaard en grasvegetatie daar- onder. Tevens bevindt zich een enkele notenboom binnen het projectgebied. Het project- gebied grenst aan de zuidrand aan de Provinciale weg N320, aan de westzijde aan een hoogstamboomgaard, aan de noordzijde aan het bedrijfsgebouw van Fruit NL en aan de oostzijde aan grasweide.

13 De getallen staan respectievelijk voor de x-coördinaat en de y-coördinaat van de linkerbenedenhoek van het betreffende kilometervak.

(33)

Hoofdstuk 4 33 Onderstaande afbeeldingen geven een impressie van het projectgebied.

Noordoostrand bedrijfsbebouwing, kijkrichting ZW. Oostrand projectgebied, kijkrichting NO.

Voorzijde bedrijfsbebouwing, kijkrichting NW. Noordwesthoek projectgebied, kijkrichting W.

Zuid(west)rand projectgebied, kijkrichting NW Middendeel projectgebied, kijkrichting NO

(34)

Toekom De gew drijfsbeb behoeve staande noordwe gelegd behoud

Voor de dwijnen den. Vo ge wate wanden staande

Figuur: To

Toetsin

Wettelijk Het dich ken ligt

34 mstige (gepla wenste ontwi bouwing aan e van water e watergang

estelijke dee langs de zui en in het oos

e realisatie z . Het terrein oor de aanleg

ergang plaats n van het g e afbeelding

oekomstige inric

ng gebiedsb

ke gebiedsbe htstbijzijnde

binnen drie

nde) situatie kkeling betre n de achter- rberging wor langs de N3 el en een gro

d(west)zijde stelijke deel v

zal een groo n zal bouwrij

g van een na svinden. Voo gebouw gede geeft een im

chting

bescherming

escherming wettelijk bes kilometer va

e

eft het uitbre - en zijkant rdt een natu 320. Opgaan ondwal waar

van het pro van het proje

ot deel van d p worden ge atuurvriendel

or de uitbreid emonteerd mpressie van

g

schermde na n het project

eiden van h uitgebouwd uurvriendelijk nde boombe op vegetatie ojectgebied. E

ectgebied.

de huidige b emaakt en e lijke oever zu ding van de en verplaats

de toekomst

atuurgebied, tgebied. Gez

et bedrijf. H en verhardin e oever gec eplanting wo e zich kan on

Een deel van

boomgaard e er zal grondv ullen werkza

bedrijfsbebo st/weggenom tige inrichting

het Natura zien de afstan

Hiervoor word ng gerealise creëerd lang rdt aangepla ntwikkelen w

n de boomg

en grasvege verzet geple aamheden in

ouwing zulle men worden

g.

2000-gebied nd tot en de

Hoofdstuk 4

dt de be- eerd. Ten gs de be-

ant in het wordt aan-

aard blijft

tatie ver- eegd wor- de huidi- n huidige n. Onder-

d Rijntak- aard van

(35)

Hoofdstuk 4 35

de ontwikkelingen zijn negatieve effecten op het Natura 2000 gebied door vermesting en/of verzuring als gevolg van een eventuele toename van stikstofdepositie op voorhand uit te sluiten.

Planologische gebiedsbescherming

Het projectgebied ligt buiten het GNN en buiten de GO. In de planvorming voor deze ontwikkeling hoeft verder geen rekening gehouden te worden met planologische be- scherming van natuurwaarden.

Toetsing Flora- en faunawet

Vaatplanten

Het projectgebied bestaat uit goed onderhouden grasvegetatie, boomgaard, een enkele notenboom en een beukenhaag. Er zijn geen beschermde vaatplanten in het projectge- bied aangetroffen en gezien de aanwezige ongeschikte biotoop worden deze ook uitge- sloten voor te komen. Negatieve effecten op vaatplanten worden op voorhand uitgeslo- ten.

Grondgebonden zoogdieren

Het projectgebied vormt geschikt habitat voor enkele soorten algemeen beschermde (tabel 1) grondgebonden zoogdieren zoals veldmuis, egel, mol etc. Van strenger be- schermde grondgebonden zoogdieren zijn tijdens het veldbezoek geen verblijfplaatsen dan wel sporen aangetroffen. Uit bronnenonderzoek blijkt dat strenger beschermde grondgebonden zoogdieren zoals das (tabel 3) in de omgeving van het projectgebied voorkomt. Daadwerkelijke waarnemingen van het voorkomen van dassen in het rivieren- gebied zijn tot nu toe niet bekend. Het is uitgesloten dat het projectgebied deel uitmaakt van het foerageergebied van de das.

Effectenbeoordeling

Voor de genoemde soorten van tabel 1 geldt een algemene vrijstelling van de Flora- en Faunawet bij ruimtelijke ontwikkelingen. In het kader van de algemene zorgplicht is het echter wel noodzakelijk om voldoende zorg te dragen voor de aanwezige individuen. Dit houdt in dat al het redelijkerwijs mogelijke gedaan dient te worden om het doden van individuen te voorkomen. In het kader van de algemene zorgplicht zijn hier geen specifie- ke maatregelen nodig.

Voor das is het projectgebied geschikt als foerageergebied. Met de ontwikkeling zal een te verwaarlozen oppervlak aan potentieel foerageergebied verloren gaan ten opzichte van het totaal beschikbare oppervlak. In de omgeving zal voldoende foerageergebied voorhanden blijven. Door de aanleg van de grondwal en natuurvriendelijke oever zal ook geen barrièrewerking optreden voor dassen die zich eventueel via de zuidrand van Om- meren willen verplaatsen. Negatieve effecten voor das worden uitgesloten.

(36)

Hoofdstuk 4

36 Vleermuizen

Uit de omgeving van het projectgebied zijn waarnemingen bekend van de gewone dwergvleermuis (tabel 3). Het projectgebied leent zich voor vleermuizen. De bedrijfsbe- bouwing is ongeschikt voor vleermuisbewoning. Er zijn geen open stootvoegen, noch andere geschikte invliegopeningen. Het is in geen geval geschikt als verblijf voor de ge- wone dwergvleermuis. Er staan tevens geen dikke bomen met geschikte holten voor vleermuizen binnen het projectgebied. De dunne bomen in de boomgaard en het overige groen is wel geschikt als foerageergebied voor vleermuizen. Het is tevens niet geheel uit te sluiten dat de boomgaard onderdeel van een vliegroute is voor vleermuizen.

Effectenbeoordeling

Met de aanleg van de grondwal en natuurvriendelijke oever zullen eventuele vliegroutes van vleermuizen tussen de percelen ten westen en oosten van het projectgebied behou- den blijven. Gezien het beperkte oppervlak aan verlies van vegetatie (deel boomgaard) zal geen essentieel oppervlak aan foerageergebied voor vleermuizen verloren gaan. Ne- gatieve effecten voor vleermuizen worden uitgesloten.

Vogels

In het projectgebied is tijdens het veldbezoek grote lijster aangetroffen en in de directe omgeving groene specht en huismus. Er zijn geen nesten van vogels aangetroffen in de opgaande vegetatie binnen het projectgebied. Het is echter niet geheel uitgesloten dat er vogels (later in het broedseizoen) broedend kunnen worden aangetroffen binnen het pro- jectgebied.

Nesten van vogels met jaarrond beschermde nesten zijn eveneens niet aangetroffen binnen het plang projectgebied ebied. Uit bronnenonderzoek blijkt dat in de omgeving onder meer de huismus, kerkuil, steenuil, ransuil, ooievaar, roek en sperwer voorkomen.

De nesten van deze soorten zijn jaarrond beschermd. Het projectgebied is voor enkele van deze soorten zoals huismus en steenuil wel geschikt als foerageergebied. Nestloca- ties van steenuil zijn echter niet in de directe omgeving van het projectgebied aangetrof- fen.

Effectenbeoordeling

Voor de voorgenomen ontwikkeling zal een deel van de boomgaard en grasvegetatie worden weggehaald. De vogelsoorten die hierin kunnen broeden zijn uitsluitend be- schermd gedurende de periode dat deze nesten in gebruik zijn, dat wil zeggen de broed- en nestperiode. Het is in de praktijk niet mogelijk om een ontheffing te verkrijgen voor het verwijderen of verstoren van deze nesten in deze periode. Voor de binnen het projectge- bied voorkomende vogelsoorten kan de periode tussen half maart en half augustus glo- baal worden aangehouden als broedseizoen. Door het verwijderen vegetatie en grond- verzet buiten deze broedperiode uit te voeren, wordt het risico op verstoring van broed- sels sterk verminderd. Inspectie voor aanvang werkzaamheden op aanwezige legsels of nestjongen zal verstoring sterk verminderen.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Mail ze dan naar Aduis (info@aduis.nl) en wij plaatsen deze dan als downlaod op onze web

appel - abrikoos - druiven - walnoot - pruim - peer - kweepeer - bramen framboos - kersen - hazelnoot - aardbei - nectarine - kastanje. wijnkers – blauwe bosbes - amandelen –

In het geval er mogelijkheden zouden zijn voor Firma Bloedbessen om de uitbreiding op een andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, zou dit betekenen dat

Omdat (effecten op) overige strikt beschermde soorten op basis van de eer- der uitgevoerde quick scan flora en fauna (Laneco, 2008) ook niet worden verwacht, zijn er geen

Om de gevolgen van deze ingreep voor strikt beschermde soorten uit de Flo- ra- en faunawet te kunnen bepalen, dient nader onderzoek te worden gedaan naar de functie van het

In het geval er mogelijkheden zouden zijn voor Fruit NL om de uitbreiding op een andere locatie binnen bestaand stedelijk gebied te realiseren, zou dit betekenen dat vanuit twee

Op basis van extern onderzoek heeft het Ministerie van I & M nagegaan of- en hoe deze rekenmethode zou kunnen worden toegepast als alternatieve rekenmethode, een alterna- tief

De herinrichting van het schietterrein is in lijn met de Omgevingsverordening van Gelderland, tast de openheid van het omliggende gebied niet aan en door het herplanten van de