Werkblad > Groep 4 > Startles 2
1 Speur naar de woorden.
Schrijf die op.
Als je het goed doet, lees je een zin.
a Leesboek blz. 10, regel 4, eerste woord.
b Werkboek blz. 7, opdracht 4, tweede regel, eerste woord.
c Leesboek blz. 3, het eerste woord van het thema op bladzijde 20.
d Werkboek blz. 13, opdracht 5, het woord in rij 5 dat rijmt op vroor.
e Leesboek blz. 35, eerste woord bovenaan.
f Werkboek blz. 67, opdracht 7, zin a, eerste woord.
g Roetsjboek blz. 9, laatste zin, eerste woord.
h Leesboek blz. 115, regel 13, eerste woord.
i Werkboek blz. 57, opdracht 6, rij 2, tweede woordsom.
2 Je ziet hier een opdracht uit het werkboek.
Voer de opdracht samen uit.
Kleur -eer, -oor en -eur.
Lees de rijtjes dan vlot.
-eer -oor -eur -eer
beer voor geur leer
peer spoor kleur veer
zweer boor treur scheer
heer hoor scheur speer
Startles 2
Werkblad > Groep 4 > Startles 2
3 Hoe snel lees jij de rijtjes?
Probeer het uit.
Lees de rijtjes en neem de tijd op.
Lees nog een keer.
Neem de tijd weer op.
1 2 Tijd 1 Tijd 2
door koor
beer keer
deur geur
stoor scheer
Fleur boor
4 Bekijk de woordslang.
Zet strepen tussen de acht woorden.
Lees de woorden dan fluisterend.
b e e r|v o o r|s p e e r|g e u r|k o o r|k l e u r|s m o o r|s c h e e r