• No results found

Sociaal- Economische Raad ADVIES. Commissie Arbeidsomstandigheden. Herstructurering productwetgeving 00/04

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Sociaal- Economische Raad ADVIES. Commissie Arbeidsomstandigheden. Herstructurering productwetgeving 00/04"

Copied!
23
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Sociaal- Economische Raad

Herstructurering productwetgeving

ADVIES

00/04

Commissie

Arbeidsomstandigheden

(2)

Herstructurering productwetgeving

Advies inzake Herstructurering productwetgeving

Uitgebracht aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Publicatienummer 4, 20 april 2000

(3)

Inhoudsopgave

1. Inleiding 5

2. Achtergrond adviesaanvraag 7

2.1 MDW-werkgroep Productwetgeving 7

2.2 Kabinetsstandpunt 8

2.3 Implementatieplan 9

3. Korte beschrijving van de adviesaanvraag 11

4. Gevolgen SZW-productwetgeving; commentaar van

de commissie 13

Bijlagen

1. Adviesaanvraag 21

2. Samenstelling Commissie Arbeidsomstandigheden 61

Bijlage 1 is digitaal niet beschikbaar.

(4)
(5)

1. Inleiding

Op 30 november 1999 heeft staatssecretaris Hoogervorst van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) het advies van de Sociaal-Economische Raad (SER) gevraagd over een (ontwerp)wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet.

Het wetsvoorstel strekt ertoe de productwetgeving van de departementen van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) en van SZW te integreren. Hiermee wordt uitwerking gegeven aan het kabinetsbesluit van 20 augustus 1997 om te komen tot een beperkte productwet.

De vraagstelling aan de raad betreft in het bijzonder de gevolgen van het wets- voorstel voor de SZW-productwetgeving.

De adviesaanvraag is, ter voorbereiding van een ontwerpadvies, door het dage- lijks bestuur van de raad in handen gesteld van de Commissie Arbeidsomstan- digheden. Het dagelijks bestuur heeft de commissie gemachtigd het advies namens de raad uit te brengen, indien over het uit te brengen advies binnen de commissie overeenstemming wordt bereikt.

Het advies is vastgesteld in de vergadering van de commissie van 20 april 2000.

De adviesaanvraag is hierachter gevoegd als bijlage 1. De samenstelling van de commissie is opgenomen in bijlage 2.

(6)
(7)

2. Achtergrond adviesaanvraag

Begin 1995 heeft het kabinet een aanvang gemaakt met de derde tranche van de zogenoemde operatie marktwerking, deregulering en wetgevingskwaliteit (MDW). Een onderdeel daarvan is het project Productwetgeving. Directe aan- leiding tot dit project vormde de wetgeving van het Ministerie van SZW op het gebied van productveiligheid. Deze wetgeving was aan een fundamentele her- ziening toe teneinde meer rekening te kunnen houden met de nationale en Europese ontwikkelingen op het gebied van normalisatie en certificatie in één interne markt. Gelet op het feit dat ook in wetgeving van andere departemen- ten eisen aan producten worden gesteld, bijvoorbeeld vanuit de invalshoeken veiligheid en gezondheid, milieu, energiegebruik en eerlijkheid in de handel, is aan het project een bredere strekking gegeven. Het ging daarbij met name om de Ministeries van VWS, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM), van Economische Zaken (EZ) en van Verkeer en Water- staat (V&W).

2.1 MDW-werkgroep Productwetgeving

De zogenoemde startnotitie ten behoeve van de MDW-werkgroep Productwet- geving stelt dat in de loop der tijd het geheel aan wetten op basis waarvan eisen aan producten worden gesteld, versnipperd en complex en daardoor ontoegankelijk is geworden. Er is geen sprake van een eenduidige systematiek van de wetgeving, de wet- en nadere regelgeving zijn in sommige gevallen overlappend en er is sprake van tegenstrijdigheden binnen de productregel- geving.

De MDW-werkgroep kreeg een tweeledige taak. In de eerste plaats diende zij te bezien welke overwegingen er zijn om diverse regelingen afzonderlijk te handhaven, hetzij onder te brengen in een integraal wettelijk kader; in de tweede plaats zou zij aanbevelingen moeten doen zowel over de te onder- zoeken regelingen als over het te voeren wetgevingsbeleid in het algemeen.

In haar rapport van 5 juni 1997 kwam de werkgroep tot een negental aan- bevelingen (zie intermezzo op pagina 8).

(8)

De aanbevelingen van de Werkgroep Productwetgeving

1. Op korte termijn dient te worden ge- komen tot integratie van de product- regelgeving als neergelegd in de Wet op de gevaarlijke werktuigen, de Stoomwet en de Warenwet (wat het non-food gedeelte betreft). In deze beperkte productwet dienen tevens productregels op basis van de Ar- beidsomstandighedenwet te worden ondergebracht. De Ministeries van SZW en VWS dienen hiertoe het ini- tiatief te nemen.

2. Op de langere termijn dient het pers- pectief te zijn gericht op de vorming van een brede algemene productwet.

Teneinde dit toekomstperspectief open te houden, dient bij de onder 1.

bedoelde integratie een structuur te worden gekozen die het mogelijk maakt dat op termijn ook product- regelgeving ter bescherming van an- dere belangen, daarin wordt onder- gebracht.

3. Voornemens tot nieuwe of wijziging van bestaande productregelgeving van alle betrokken Ministeries dienen op elkaar te worden afgestemd.

4. Het Besluit en de Ministeriële Rege- ling acetyleenontwikkelaars en de Ministeriële Regeling liften kunnen

worden geschrapt. In één besluit, met een gecombineerde wettelijke grondslag, zal zoveel mogelijk een EG-richtlijn of zullen samenhangen- de EG-richtlijnen, al dan niet gecom- bineerd met nationale regelgeving, geïmplementeerd worden.

5. Bij herziening of herstructurering van regelgeving alsmede bij nieuwe initiatieven tot regelgeving dienen de mogelijkheden tot vereenvoudiging een belangrijk aandachtspunt te zijn.

6. Nederland dient zich sterker in te zetten voor verbetering van de kwa- liteit (inclusief uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid) van de Europese productregelgeving.

7. De informatievoorziening over pro- ductregelgeving behoeft verbetering door de informatie vanuit de verschil- lende departementen te coördineren en te uniformeren.

8. Ter uitvoering van de aanbevelingen 2 tot en met 7 dient er een interde- partementale werkgroep product- wetgeving te worden opgericht, be- staande uit vertegenwoordigers van SZW, VWS, VROM, EZ en V&W.

9. De wetten met betrekking tot vaar- en voertuigen zouden moeten wor- den bezien op mogelijke integratie- voordelen.

2.2 Kabinetsstandpunt

Bij brief van 20 augustus 1997 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1996-1997, 24 036, nr. 57) biedt het kabinet het rapport van de MDW-werkgroep aan de Tweede Kamer aan; in de brief wordt voorts het kabinetsstandpunt over het rapport geformuleerd. Het kabinet onderschrijft de door de werkgroep uitgevoerde be- oordeling en analyse. Voorts onderschrijft het de aanbevelingen van de werk- groep om de knelpunten op te lossen.

(9)

Achtergrond adviesaanvraag

Over de voorgestelde integratie van wetgeving merkt het kabinet op dat deze bijdraagt tot verbetering van de toegankelijkheid en transparantie en tot ver- eenvoudiging van de regelgeving. Het kabinet acht het van belang dat bij de voorgestelde beperkte integratie van VWS- en SZW-regelgeving een zodanige structuur wordt gekozen dat een uitbreiding tot een bredere algemene pro- ductwet op termijn mogelijk is. Het kabinet stemt in met de instelling van de voorgestelde interdepartementale werkgroep en met de taakomschrijving voor deze werkgroep en geeft aan zich in nog sterkere mate te moeten inzetten voor verbetering van de Europese productregelgeving. Het is van oordeel dat de interdepartementale werkgroep hierbij een rol dient te spelen door infor- matie uit te wisselen over relevante (voornemens tot) Europese regelgeving en voorstellen te doen voor de opstelling van Nederland in Europa. Het kabinet zal nagaan hoe de voorlichting en informatieverstrekking over productregels meer kunnen worden gecoördineerd en geüniformeerd. Daarbij zal worden bezien welke mogelijkheden Internet kan bieden en op welke wijze het be- drijfsleven daarbij een rol kan vervullen.

In de brief stelt het kabinet ten slotte een implementatieplan in het vooruit- zicht, op te stellen door de staatssecretarissen van VWS en SZW. Daarin zullen gemaakte keuzen en afspraken worden aangegeven met de voor de uitvoering daarvan gestelde tijdpaden.

2.3 Implementatieplan

Met hun brief van 21 januari 1998 (Tweede Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 24 036, nr. 74) aan de Tweede Kamer presenteren de staatssecretarissen van VWS en van SZW het door het kabinet in het vooruitzicht gestelde implemen- tatieplan. De bewindslieden delen mee dat uit een oogpunt van wetgevings- efficiency de Warenwet (in 1988 ingrijpend gewijzigd en gemoderniseerd) als vertrekpunt wordt gebruikt voor de totstandkoming van de beperkte product- wet. Toch zal ook de Warenwet zelf in het kader van de voorgenomen operatie weer moeten worden gewijzigd. In dit verband wordt erop gewezen dat deze wet, anders dan de SZW-wetgeving, niet de gebruiksfase van producten regelt.

Voorts zullen voorzieningen moeten worden getroffen voor specifieke SZW- (her)keuringsregimes en vergunningenstelsels en zal aan de regeling van aan- sprakelijkheden binnen bedrijven voor de veiligheid van toestellen aandacht moeten worden besteed. Ten slotte zal de wijziging van de Warenwet een structuur moeten opleveren die eenvoudig kan worden uitgebreid tot een algemene productwet.

(10)

van VWS) en handhaving (welke dienst, Inspectie gezondheidsbescherming waren en veterinaire aangelegenheden of Arbeidsinspectie, primair zal worden belast met het toezicht op de handels- en gebruiksfase van producten).

In de brief wordt verder meegedeeld dat initiatieven tot samenvoeging van nadere regelgeving (algemene maatregelen van bestuur en ministeriële besluiten) op basis van de bestaande SZW-wetgeving en de Warenwet, pas zul- len worden genomen na indiening van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.

In overeenstemming met de voorstellen van de MDW-werkgroep en het kabi- netsstandpunt daarover, delen de bewindslieden mee dat de regelgeving met betrekking tot acetyleenontwikkelaars zal worden ingetrokken. Ten slotte ver- meldt het implementatieplan de – inmiddels gerealiseerde – intrekking van de ministeriële regeling met betrekking tot liften per 1 juli 1999.

(11)

3. Korte beschrijving van de adviesaanvraag

Algemeen

De adviesaanvraag betreft het kabinetsvoornemen om de productwetgeving van de departementen van SZW (Wet op de gevaarlijke werktuigen; Stoomwet) en van VWS (Warenwet) te integreren. Dit voornemen is geconcretiseerd in het wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet. Dit wetsvoorstel voorziet in een incorporatie van de Wet op de gevaarlijke werktuigen (WGW) en van de Stoom- wet in de Warenwet. De WGW en de Stoomwet zullen worden ingetrokken.

Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting (MvT) zijn als bijlagen bij de adviesaanvraag gevoegd.

In de adviesaanvraag deelt de staatssecretaris mee dat het wetsvoorstel in be- ginsel een technische wetgevingsoperatie betreft waarbij geen nieuw beleid wordt gevormd. De vraagstelling aan de raad betreft in het bijzonder de gevol- gen van het wetsvoorstel voor de SZW-productwetgeving.

Enkele aspecten van het wetsvoorstel

Het voorgelegde wetsvoorstel strekt ertoe de Warenwet om te vormen tot een beperkte productwet. De keuze van het kabinet om de Warenwet als vertrek- punt te gebruiken, is ingegeven vanuit een oogpunt van wetgevingsefficiency.

Zo is deze wet nog in 1988 grondig gemoderniseerd om implementatie van Europese productrichtlijnen mogelijk te maken, zowel ten aanzien van levens- middelen als niet-levensmiddelen. Voorts acht het kabinet het van belang dat een zeer groot aantal uitvoeringsbesluiten op de Warenwet is gebaseerd. Zou worden gekozen voor een geheel nieuwe wet, dan zouden deze daarop alle moeten worden aangepast.

Het wetsvoorstel zal – zo wordt in de adviesaanvraag opgemerkt – leiden tot beperking en vereenvoudiging van regelgeving, met name omdat implemen- tatie van EG-productrichtlijnen op de beleidsterreinen van SZW en VWS dan voortaan slechts op basis van één wet hoeft plaats te vinden.

Het wetsvoorstel voorziet onder meer in een herdefiniëring van het begrip

‘waren’, welke tevens een omschrijving omvat van het begrip ‘technische

(12)

1 SER-advies Herziening SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen. Publicatienr. 98/16, Den Haag 1998.

der uitgebrachte advies van de Commissie Arbeidsomstandigheden over her- ziening SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen1 zal worden betrokken bij de verdere regelgeving ter uitvoering van de Warenwet.

Het handhavingsinstrumentarium van de Warenwet wordt uitgebreid met in de WGW geregelde bevoegdheden, zoals de bevoegdheid tot het verzegelen van gevaarlijke werktuigen.

(13)

4. Gevolgen SZW-productwetgeving;

commentaar van de commissie

Reikwijdte advisering

Overeenkomstig de vraagstelling in de adviesaanvraag beperkt de commissie zich in dit advies tot een beoordeling van de effecten van de voorgenomen her- structureringsoperatie voor de productwetgeving van het Ministerie van SZW.

Dit betekent dat zij zich niet uitspreekt over specifieke aspecten in de consu- mentensfeer.

Algemene opmerkingen

Alvorens nader in te gaan op de gevolgen van het wetsvoorstel voor de SZW- productwetgeving zoals de commissie deze ziet, plaatst zij twee kanttekenin- gen van meer algemene aard.

In de eerste plaats heeft de commissie er kennis van genomen dat de voorge- nomen incorporatie van de SZW-productwetgeving in de Warenwet met zich brengt dat de Arbeidsinspectie op grond van deze wet de beschikking krijgt over het instrument van de bestuurlijke boete. Een wetsvoorstel dat de be- stuurlijke boete in de Warenwet introduceert, is onlangs door de Eerste Kamer aangenomen. Anders dan de Arbeidsomstandighedenwet 1998 (Arbowet), waar het systeem van de bestuurlijke boete recent is geïntroduceerd, kennen de WGW en de Stoomwet dit instrument thans niet. De commissie constateert dat hiermee het wetsvoorstel verder gaat dan een ‘technische wetgevingsope- ratie’, zoals aangegeven in de adviesaanvraag.

In de tweede plaats brengt de commissie de problematiek bij grensoverschrij- dende dienstverlening in herinnering: het ontbreken van harmonisatie ten aanzien van zowel technische voorschriften als keuringsfrequenties kan ertoe leiden dat bedrijven met verschillende keuringsregimes te maken krijgen.

Eerder heeft de commissie hierop gewezen in haar hierboven genoemde advies inzake de herziening SZW-keuringsregimes arbeidsmiddelen. Zij sprak daarbij de wens uit dat op Europees niveau een voor alle lidstaten geldend keurings- regime wordt ontwikkeld.

In het kader van de onderhavige advisering is er namens het Ministerie van SZW op gewezen dat het op Europees niveau tot dusver onmogelijk is gebleken

(14)

2 Tijdelijke wijziging van de Wet op de gevaarlijke werktuigen in verband met de uitvoering van enkele EEG-richtlijnen, wet van 20 november 1991 (Staatsblad 659).

3 Tweede Kamer, vergaderjaar 1990-1991, 22 057, nr. 3, p. 2 (MvT bij het wetsvoorstel Tijdelijke wijziging van de wet op de gevaarlijke werktuigen).

Implementatie EU-productrichtlijnen

De WGW bevat thans een tijdelijke voorziening voor de implementatie van EU-richtlijnen op het gebied van werktuigen, toestellen en dergelijke. In 1987 is aan deze wet een nieuw artikel 25a toegevoegd, dat beoogde de mogelijk- heid te creëren om zo nodig via het stellen van nadere regels (bij algemene maatregel van bestuur, hierna: amvb) te kunnen voldoen aan verplichtingen uit dergelijke EU-richtlijnen. De implementatie van nadien tot stand gekomen EU-productrichtlijnen bleek evenwel problemen op te leveren. Om hieraan op relatief korte termijn tegemoet te komen, is in 1991 artikel 25a WGW gewij- zigd2. Het betrof een beperkte wijziging met een tijdelijk karakter, in afwach- ting van de in voorbereiding zijnde herziening van de WGW welke onder meer zou moeten bijdragen aan een ‘ordelijke uitvoering’ van EU-productricht- lijnen. Het lag in de bedoeling bij deze herziening expliciet aandacht te schen- ken aan de verhouding tot de onder andere ministeries ressorterende wetge- ving op het gebied van productveiligheid3.

De commissie constateert dat het kabinet de herziening van de WGW wil realiseren via het voorliggende wetsvoorstel tot wijziging van de Warenwet, waarmee het uitvoering geeft aan deze eerdere voornemens. Zo blijkt uit het wetsvoorstel dat aangesloten wordt bij het in het kader van de Warenwet ont- wikkelde instrumentarium tot implementatie van EU-productrichtlijnen. Dit biedt onder meer ook de mogelijkheid om op ministerieel niveau voorlopige regels te stellen in gevallen waarin een spoedige voorziening ter uitvoering van een bindende internationale regeling geboden is. De integratie van de productwetgeving van de departementen van SZW en van VWS zal blijkens het wetsvoorstel ook leiden tot een beperking en vereenvoudiging van regelge- ving. Dit in het bijzonder doordat de implementatie van EU-productrichtlijnen dan niet meer op basis van twee wetten (WGW en Warenwet) maar alleen op basis van de Warenwet hoeft plaats te vinden. Enkele omvangrijke amvb’s kunnen dan worden geïntegreerd, waarbij tevens afstemmingskwesties (zoals bij de amvb’s met betrekking tot machines) kunnen worden opgelost.

De commissie is met de staatssecretaris van oordeel dat met het wetsvoorstel een eenduidige en heldere structuur wordt geschapen als basis voor de imple- mentatie van EU-productrichtlijnen.

(15)

Gevolgen SZW-productwetgeving; commentaar van de commissie

Beschermingsniveau werknemers

Of het wetsvoorstel consequenties heeft voor het beschermingsniveau van werknemers zoals neergelegd in de WGW en in de Stoomwet, komt in de ad- viesaanvraag en de daarbij gevoegde stukken niet met zoveel woorden aan de orde. Van de zijde van het Ministerie van SZW is desgevraagd nader toegelicht dat op dit punt in elk geval geen wijzigingen zijn beoogd. Voorts is aangege- ven dat ook het gebruik van technische voortbrengselen bij thuisarbeid valt onder de werkingssfeer van de nieuwe Warenwetgeving.

In aansluiting op deze mededelingen merkt de commissie op het gewenst te achten dat het kabinet verzekert, zoals dat ook het geval is geweest bij andere herzieningsoperaties van regelgeving die (mede) betrekking heeft op arbeids- bescherming, dat het bestaande beschermingsniveau van werknemers niet wordt aangetast.

Voorts heeft de commissie gesignaleerd dat in artikel 1a lid 2 van het voor- gelegde wetsvoorstel een uitzonderingsmogelijkheid is opgenomen voor tech- nische voortbrengselen die gebruikt worden bij verkenningsonderzoek, het opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte dan wel het opslaan van stoffen als bedoeld in de Mijnwet. Van de zijde van het Ministerie van SZW is terzake desgevraagd toegelicht dat deze bepaling bedoeld is voor specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld bij oliewinning, waarin het algemene regime niet (zonder meer) kan worden toegepast. Verder is meegedeeld dat een her- ziening van de Mijnwet thans in behandeling is bij de Tweede Kamer; boven- genoemde uitzonderingsbepaling zal pas in werking treden op het moment van inwerkingtreding van de nieuwe Mijnbouwwet. Overigens is een soort- gelijke uitzonderingsmogelijkheid thans opgenomen in de Arbowet en de WGW 4.

De commissie acht het gewenst dat het kabinet, bij een eventueel toekomstig gebruikmaken van de uitzonderingsmogelijkheid, zekerstelt dat het bestaande beschermingsniveau van werknemers niet wordt aangetast.

Verantwoordelijkheidsverdeling betrokken ministers

Blijkens het wetsvoorstel wordt onder ‘Onze Minister’ in de zin van de Waren- wet verstaan: de minister van VWS of de minister van SZW, een en ander af- hankelijk van de inhoud van het te nemen besluit of het te regelen onderwerp.

Volgens de MvT bij het wetsvoorstel is het de bedoeling dat de – historisch ge- groeide – verantwoordelijkheidsverdeling tussen deze ministers ongewijzigd blijft. De beide ministers dragen onderscheiden beleidsverantwoordelijkheden

(16)

en blijven verantwoordelijk voor de productgroepen waarvoor zij thans ver- antwoordelijk zijn. Voor in de toekomst te reguleren productgroepen geldt dat de minister van SZW verantwoordelijk is voor de veiligheid van technische voortbrengselen die in de professionele sfeer worden gebruikt en het veilig ge- bruik daarvan op de werkplek. Voor technische voortbrengselen die zowel be- roepsmatig als niet-beroepsmatig worden gebruikt, bestaat in beginsel een ge- zamenlijke verantwoordelijkheid, zoals dit ook thans het geval is bij bijvoor- beeld machines en persoonlijke beschermingsmiddelen.

In dit verband constateert de commissie dat in de WGW de omschrijving van

‘Onze Minister’ sinds 1996 ook al niet langer is beperkt tot de minister van SZW. Artikel 1 WGW spreekt van de minister van SZW “of een andere Minister die het aangaat”. Van de zijde van het Ministerie van SZW is meegedeeld dat in de praktijk de afstemming tussen de betrokken ministers in het algemeen zonder problemen plaatsvindt.

De commissie gaat ervan uit dat zij in adviserende zin zal worden betrokken bij alle toekomstige wijzigingen die betrekking hebben op technische voort- brengselen die uitsluitend of mede in de professionele sfeer gebruikt worden, ongeacht de bewindspersoon die voor de desbetreffende voortbrengselen ver- antwoordelijkheid draagt. Voorts stelt de commissie het op prijs tijdig te wor- den geïnformeerd omtrent wijzigingen die het gevolg zijn van (wijziging van) Europese regelgeving, waarbij geen sprake is van enige beleidsruimte voor de nationale overheden.

Verbetering sturings- en toezichtsinstrumentarium ten aanzien van keuringsinstellingen

De commissie begrijpt dat met het wetsvoorstel verder uitvoering wordt ge- geven aan eerder aangekondigde voorstellen van de minister van SZW ter ver- betering van het sturings- en toezichtsinstrumentarium voor ingevolge de WGW aangewezen keuringsinstellingen. Dit betreft (privaatrechtelijke) keu- ringsinstellingen die zelfstandig bestuursorgaan zijn voorzover zij door de aanwijzing als keuringsinstelling een publieke taak en openbaar gezag toe- bedeeld hebben gekregen. Het wetsvoorstel bevat hiertoe in de artikelen 7a t/m 7e en 35 regels die met name betrekking hebben op een (verantwoordings)- informatieplicht, een periodiek verslag van de publieke taakuitoefening en taakverwaarlozing. De commissie onderschrijft deze in het wetsvoorstel ge- dane voorstellen.

Productregels arbowetgeving

Bij haar aanbeveling tot integratie van de SZW- en VWS-productwetgeving had de eerder genoemde MWD-werkgroep tevens productbepalingen op basis van de Arbowet op het oog. De commissie constateert dat het wetsvoorstel, voor-

(17)

Gevolgen SZW-productwetgeving; commentaar van de commissie

zover het gaat om de SWZ-productwetgeving, uitsluitend is gericht op de WGW en de Stoomwet. In de MvT wordt vermeld dat met het wetsvoorstel een betere afstemming wordt gerealiseerd met de productregels uit de arbeidsomstandig- hedenwetgeving.

De productregels op basis van de Arbowet zijn terug te vinden in hoofdstuk 7 van het Arbobesluit (“Arbeidsmiddelen en specifieke werkzaamheden”). Door het Ministerie van SZW is nader toegelicht dat het naar huidig inzicht niet zinvol wordt geacht al deze productregels over te hevelen naar de geïntegreer- de wet. In de arbowetgeving zelf bestaat namelijk behoefte aan bepalingen inzake arbeidsmiddelen. Een complicatie bij eventuele overheveling vormt het begrip ‘arbeidsmiddel’. Of sprake is van een arbeidsmiddel, is afhankelijk van de toepassing en/of het gebruik van het desbetreffende product. Dit neemt niet weg dat het wel in de bedoeling ligt nog enkele productregels uit het Arbo- besluit te ‘lichten’ voorzover het gaat om arbeidsmiddelen die duidelijk be- noemd kunnen worden. Mede in aanmerking nemende dat, zoals aangegeven in paragraaf 3, het advies van de commissie inzake de herziening van SZW- keuringsregimes arbeidsmiddelen zal worden betrokken bij de verdere regel- geving ter uitvoering van de nieuwe wet, kan de commissie zich met de na- dere overwegingen van de staatssecretaris verenigen.

Naamgeving

Uit de adviesaanvraag en de daarbij gevoegde stukken blijkt dat ervoor is ge- kozen bij de totstandbrenging van de beperkte productwet de benaming

‘Warenwet’ te handhaven. Als reden wordt hiervoor in de adviesaanvraag aangevoerd dat deze wet “nog in 1988 grondig is gemoderniseerd om imple- mentatie van Europese productrichtlijnen mogelijk te maken en – nog be- langrijker – omdat er, in vergelijking met de WGW, een zeer groot aantal uitvoeringsbesluiten op de Warenwet is gebaseerd. Het zou een aanzienlijk grotere wetgevingsinspanning vergen om een volledig nieuwe wet te creëren en alle Warenwet- en WGW-besluiten daarop aan te passen”.

De commissie heeft geconstateerd dat het aanvankelijke kabinetsvoornemen, blijkend uit de brief van de staatssecretarissen van VWS en SZW van 21 janu- ari 1998, voorzag in de benaming ‘Productwet’ als aanduiding voor de voor- genomen integratie van wetgeving. Aangezien deze integratie gepaard zou gaan met een “redelijk omvangrijke wijziging” van de Warenwet en gegeven de doelstelling de Warenwet om te vormen tot een beperkte productwet, lag, aldus de bewindslieden in de brief, een wijziging van de benaming Warenwet in de rede. Volgens de brief werd naamswijziging ook ingegeven “door de inte-

(18)

handgereedschap tot complexe machines en installaties. De huidige term ‘wa- ren’ is daarvoor geen passende uitdrukking”, aldus de brief.

In aansluiting op deze argumentatie is de commissie van oordeel dat een wij- ziging van de benaming ‘Warenwet’ en van de aanduiding ‘waren’ als onder- werp van de voorgenomen regelgeving in de rede ligt. Zij meent dat met het handhaven van deze begrippen in de voorgenomen wetgeving andere belan- gen, zoals helderheid van en inzichtelijkheid in regelgeving, in het gedrang zouden komen. De in de adviesaanvraag genoemde redenen vóór handhaving overtuigen de commissie dan ook niet, althans acht zij niet opwegen tegen deze belangen. In het licht van het hiervoor overwogene acht de commissie overigens ook de benaming ‘Productwet’ bezwaarlijk; zij meent dan ook dat in de adviesaanvraag terecht het aanvankelijke kabinetsvoornemen dat voor- zag in deze benaming niet is gevolgd.

Voorlichting en informatie

In het eerder genoemde rapport van de MDW-werkgroep Productwetgeving wordt de ontoereikende informatievoorziening als een van de door het be- drijfsleven naar voren gebrachte knelpunten op het gebied van de product- wetgeving genoemd. Volgens bedrijven en brancheorganisaties wordt met name in gevallen waarin sprake is van nieuwe regelgeving of nieuwe normen en tussentijdse wijzigingen in bestaande wetten, te weinig of te laat infor- matie verstrekt. Voorts is naar voren gebracht dat behoefte bestaat aan con- crete informatie, die aansluit bij de taal van het bedrijfsleven. De MDW-werk- groep heeft in haar rapport aanbevelingen gedaan ter verbetering van de informatievoorziening. Onder meer heeft zij daarbij gewezen op het belang van een rol voor brancheorganisaties en keuringsinstanties in de informatie- voorziening en op de wenselijkheid van informatievoorziening via het Inter- net.

De commissie vindt het noodzakelijk dat de thans voorgenomen wetgevings- operatie gepaard gaat met tijdige en adequate voorlichting aan alle betrok- kenen, onder meer door middel van brochures en via het Internet.

Den Haag, 20 april 2000

H. Franken voorzitter

E.V. Knopper secretaris

(19)

Bijlagen bij advies Herstructurering productwetgeving

(20)

(21)

Bijlage 2 Commissie Arbeidsomstandigheden (ARBO)

leden plaatsvervangende leden

Onafhankelijke leden

prof.mr. H. Franken (voorzitter) prof.dr. J.T. Allegro

prof.dr. J.M.G. Leune C. St. Nicolaas

Ondernemersleden

ing. A. Hekman (LTO-Nederland) K.A.G. Punt (VNO-NCW) M.P. Hendriks (VNO-NCW) ir. H.W. Veenenbos J.J.H. Koning (VNO-NCW) mevrouw mr. F. Lamaker mr.drs. H. Kroezen (VNO-NCW) vacature

mr. W.M.J.M. van Mierlo (MKB-Nederland) P.A. Schoormans (VNO-NCW) vacature (MKB-Nederland) mevrouw T.J. van der Blom

(VNO-NCW)

Werknemersleden

mevrouw drs. H.L. Bastiaan-Schonewille W.W. Muller

J. Brüning (CNV) mr. H. van Steenbergen (FNV)

mevrouw drs. C.E. Roozemond (FNV) dr. P. Ulenbelt

mevrouw E. Snoey (FNV) mr. J.C.M.G. Bloemarts drs. M.M.W. Wilders (FNV) T.J.M. van Haaster drs. A. Woltmeijer (CNV) J.M. Warning (FNV)

Adviserende leden

mevrouw mr. N. van der Wekken (VSO) mr. L.A.C.M. van Wayenburg mevrouw mr. E.S.M. van Zadelhoff-

Thoolen (VSO) mr. A.H. Gooszen

(22)

Ministeriële vertegenwoordigers drs. S. Baljé (EZ)

mr. R.D. Blinker (BZK)

mevrouw T.C.L. de Jong-Sesink (Def) mevrouw mr.drs. J.C. Kliest (V&W) mr.ing. M.G. Nieuwstad (Just) mr. S. Paul (VWS)

drs. G. Wagemaker (SZW) mr. L.C.J. Wijnheijmer (SZW)

vacature (VROM) drs. W.W. Jansen

Secretariaat mr. E.V. Knopper

(23)

Publicatieoverzicht

Advies Herstructurering productwetgeving 2000, 25 pp., ISBN 90-6587-748-7,

bestelnr. 00/04 ƒ 12,50

Kansen geven, kansen nemen

Advies bevordering arbeidsdeelname etnische minderheden

2000, 202 pp., ISBN 90-6587-745-2,

bestelnr. 00/03 ƒ 22,50

Advies Voorstel tot wijziging Arbobesluit i.v.m. de afstemming van het Arbo- en Bouwbesluit 2000, 50 pp., ISBN 90-6587-737-1,

bestelnr. 00/02 ƒ 12,50

Advies Sociaal-economische beleidscoördinatie in de EU

2000, 64 pp., ISBN 90-6587-736-3,

bestelnr. 00/01 ƒ 12,50

Advies Bevordering arbeidsdeelname ouderen 1999, 212 pp., ISBN 90-6587-731-2,

bestelnr. 99/18 ƒ 25,00

Advies Commentaar op de Nota Ruimtelijk Economisch Beleid

1999, 58 pp., ISBN 90-6587-730-4,

bestelnr. 99/17 ƒ 12,50

Advies Uitbreiding van de EU met Midden- en Oost-Europese landen

1999, 20 pp., ISBN 90-6587-728-2,

bestelnr. 99/16 ƒ 10,00

Advies Wijziging vakantiewetgeving (aanvullend advies)

1999, 64 pp., ISBN 90-6587-727-4,

bestelnr. 99/15 ƒ 12,50

Advies Uitvoeringsnota klimaatbeleid, deel 1 1999, 60 pp., ISBN 90-6587-726-6,

bestelnr. 99/14 ƒ 12,50

Advies Investeren in verkeersveiligheid 1999, 74 pp., ISBN 90-6587-725-8,

bestelnr. 99/13 ƒ 12,50

Advies Markt en overheid 1999, 98 pp., ISBN 90-6587-707-X,

bestelnr. 99/12 ƒ 12,50

Advies Bijzondere aanpassing minimumloon 1999, 96 pp., ISBN 90-6587-721-5,

CSED-rapport Gezondheidszorg in het licht van de toekomstige vergrijzing

1999, 198 pp., ISBN 90-6587-720-7, ƒ 25,00

Advies Flexibiliteit in leerwegen 1999, 152 pp., ISBN 90-6587-718-5,

bestelnr. 99/08 ƒ 17,50

Advies Wijziging Wet Bpf 1999, 92 pp., ISBN 90-6587-717-7

bestelnr. 99/07 ƒ 12,50

Advies Startnota ruimtelijke ordening en Perspectievennota verkeer en vervoer 1999, 84 pp., ISBN 90-6587-701-0,

bestelnr. 99/06 ƒ 12,50

Advies Structuur uitvoering werk en inkomen 1999, 124 pp., ISBN 90-6587-687-1,

bestelnr. 99/05 ƒ 15,00

Advies Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan 2000 1999, 97 pp., ISBN 90-6587-716-9,

bestelnr. 99/04 ƒ 15,00

Advies Fiscale oudedagsparaplu 1999, 110 pp., ISBN 90-6587-713-4,

bestelnr. 99/03 ƒ 17,50

Advies Onverzekerbare risico’s 1999, 124 pp., ISBN 90-6587-712-6,

bestelnr. 99/02 ƒ 17,50

ALGEMEEN

SER-adviezen

Een jaarabonnement op adviezen die de SER uitbrengt ƒ 200,00 SER-bulletin

Maandelijkse uitgave met nieuws en informatie over de SER en de Stichting van de Arbeid

Abonnement per kalenderjaar ƒ 55,00

De Sociaal-Economische Raad belicht

(folder) gratis

Knipselkrant

Achtergrondartikelen en commentaren op sociaal-eco nomisch gebied uit de dag- en weekbladen (dagelijks).

Jaarabonnement ƒ 200,00

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Op grond van artikel 40b Wmg worden regels gesteld over de financiële verantwoording (de inhoud en inrichting daarvan), bij de financiële verantwoording te voegen informatie, de te

Huurders die naar een andere woning (geen wisselwoning) zijn verhuisd, maar toch graag terug willen verhuizen naar de nieuwbouw in het projectgebied, kunnen gebruik maken van

Voor een meer uitgebreide beschrijving, zie: Sociaal-Economische Raad, Een institutioneel onderzoek naar de taken en handelingen van de SER

Ook maximering van het aantal gratis testen per persoon vindt de Denktank onwenselijk omdat er mensen zijn, die onder andere vanwege een medische aandoening, of fundamentele

In zitting van 12 december 2020 gaf de raad van bestuur de opdracht om een interne wervingsprocedure op te starten voor de invulling van de functie van voltijds Coördinator

Gelet op het ministerieel besluit van 1 oktober 2010 tot vaststelling van de modellen en de nadere voorschriften van de beleidsrapporten en de toelichting ervan, en van

De eigenaar verklaart zich via ondertekening van dit formulier akkoord met deze aanvraag en de waterpreventieve maatregelen zoals in de voorafgaande studie zijn beschreven... Datum

1 Er wordt akte genomen van de beslissing van het College van burgemeester en schepenen in zitting van 09/11/2020 tot gunning voor Zorg Izegem van perceel 2 (gebouwen Zorg Izegem –