• No results found

Garandeert dus waarheidsoverdracht: onmogelijk dat premissen waar zijn en conclusie vals

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Garandeert dus waarheidsoverdracht: onmogelijk dat premissen waar zijn en conclusie vals"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

MENSWETENSCHAPPEN

THEMA I: LOGICA & ARGUMENTATIE 1. Inleiding

Doel wijsgerige logica: methodes en principes ontwikkelen waarmee we correct redeneren van incorrect redeneren kunnen onderscheiden.

 Kwaliteit van het eigen redeneren verbeteren

 Gebreken in het redeneren van anderen identificeren 2 groepen middelen

1. Middelen die te maken hebben met de vorm (structuur) van argumenten en dus behoren tot de formele logica

2. Middelen die behoren tot wat de ‘leer van de drogredenen’ genoemd wordt: verzameling van stereotiepe ondeugdelijke vormen van argumentatie

2. Formele logica

2.1 Deductieve redeneringen

Redenering: geordend koppel van een eindige verzameling premissen en een conclusie

Alle redeneringen hebben een conclusie, premissen van redenering kunnen leeg zijn.

Deductieve redenering: Als alle premissen waar zijn, dan is de conclusie zeker ook waar.

 Garandeert dus waarheidsoverdracht: onmogelijk dat premissen waar zijn en conclusie vals Vb. deductief:

Vb. niet deductief: premissen waar, conclusie onwaar:

Merk op dat de premissen en conclusie ook vals kunnen zijn bij een deductieve redenering.

Om mensen te overtuigen: deductieve redeneringen gebruiken waarvan premissen als waar worden beschouwd.

Verschil tussen deductieve en niet-deductieve redeneringen interessant om 2 redenen 1. Overtuigend argumenteren

2. Argumenten ontkrachten

(2)

2.2 Correcte en foutieve redeneervormen Redeneervormen: schematische letters voor zinnen

Redeneervorm waarvan alle instanties deductief zijn: correcte redeneervormen vb. fout redeneren: als de premisse B is, is de conclusie onwaar

2.3 Eenvoudige correcte redeneervormen

2.4. Eenvoudige foutieve redeneervormen Ontkenning van het antecedent

Antecedent = A in de vorm A -> B

Gelijkaardig aan MP, maar daarbij bevestig je A, wat iets zegt over B

Als je A ontkent, volgt er niets over B, want er kunnen andere mogelijkheden zijn die tot B Bevestiging van het Consequent

Vergelijkbaar met MT, bij MT wordt echter B ontkent, waardoor A ook niet waar kan zijn Hier wordt B bevestigd, waardoor je echter niets kan besluiten over A.

vb.

(3)

Verkeerde omkering

Gelijkaardig met CP, maar volgorde A en B is foutief Aan te tonen met vorige voorbeeld:

2.4 Complexe correcte redeneervormen

Kleine letters a,b,c : specifieke objecten of personen Letters x, y, z: niet-specifieke objecten of personen Universele quantor en existentiële quantor

(4)

2.5 Complexe foutieve redeneervormen Verschil correct en foutief niet altijd heel groot

=> ander voorbeeld in zelfde vorm gieten voor duidelijkheid.

= deze vorm

Ander voorbeeld van maken:

3. Drogredenen

4 soorten

1. Problematische premisse 2. Probleem is met de conclusie

3. Premissen irrelevant voor de conclusie 4. Uitoefenen van een of andere vorm van druk 3.1 Problematische premisse

Vals dilemma

2 keuzemogelijkheden worden als exhaustief voorgesteld, terwijl er in werkelijkheid nog één of meerdere ander opties zijn.

Bv. “Wie niet met mij is, is tegen mij” of “ben je geen deel van de oplossing, ben je deel van het probleem.”

Redenering is deductief, vorm van Disjunctief Syllogisme, maar eerste premisse heeft meer opties dan voorgesteld wordt.

Hellend vlak (Slippery slope)

Argument waarbij in één of meerdere premissen wordt gesteld dat X tot Y zal leiden, terwijl dit eigenlijk helemaal niet zeker is. De redenering is opnieuw deductief. Het is een herhaalde toepassing van een variant van Modus Tollens

Vb. “als we homo’s laten trouwen laten we later zeker dieren ook trouwen?”

3.2 Problemen met de conclusie Stroman-argument (strawman fallacy)

De spreker negeert het echte standpunt van de tegenstander en in plaats daarvan presenteert hij een vertekend beeld van dat standpunt dat hij vervolgens aanvalt. Het aangepaste argument valt natuurlijk altijd makkelijker aan te vallen.

Vb. Groen wil niet dat de grenzen gesloten worden? Ik kan niet geloven dat ze willen dat de Vlaming zijn eigen cultuur verliest.

(5)

3.4 Problemen met de relevantie van de premissen

Premissen aanvaardbaar en onderbouwd, maar niet relevant voor de conclusie (zo wel laten lijken).

Compositie

Eigenschappen van elementen/onderdelen zonder bijkomende verantwoording worden overgedragen naar het geheel. Er moet zeker nog een andere premisse gegeven worden om een overtuigend argument te bekomen.

Vb. “If a runner runs faster, he can win the race. Therefore, if all the runners run faster, they can all win the race.”

Accidens drogreden

Een algemene regel wordt toegepast op een geval waarin de specifieke omstandigheden maken dat de algemene regel niet van toepassing is.

Vb. “Mensen opensnijden met een mes is een misdaad -> chirurgen zijn criminelen”

3.5 Imponeren van de tegenstander

Verschil met de 3 andere categorieën: doel niet misleiden, maar imponeren Argumentum ad verecundiam (misplaatst gezagsargument)

“Argument dat beroep doet of bescheidenheid”. Het idee dat de toehoorder zich niet onbescheiden mag opstellen door de mening van ‘expert” die door de spreker wordt aangehaald in twijfel te trekken. Het probleem is dat de expertise van de aangehaalde “expert” niet betrouwbaar is.

Vb. Iets komt in het nieuws, dus het moet wel waar zijn

of: Charles Michel zegt dat het morgen mooi weer zal zijn, dus moet je dat geloven.

Argumentum ad populum (Populariteitsargument

Er wordt beroep gedaan op de (al dan niet aangetoonde) populariteit van een bepaalde opvatting.

Vb. “Merk X is heel goed, want iedereen zegt het”

Of “God bestaat, want als miljoenen mensen dat zeggen kan dat niet fout zijn.”

Problemen hiermee: Zuiver speculatief en algemene aanvaardingen van een opvatting zijn geen goeie reden om die als waar te aanvaarden. (bv. men dacht vroeger dat de zon rond de aarde draaide)

4. De feilbaarheid van wetenschappelijke kennis logisch verklaard

4.1 Definities

Een waarnemingsuitspraak is een zin waarin bevestigd of ontkend wordt dat een bepaald object een observeerbare eigenschap heeft.

Waarnemingsrapport: conjunctie (opsomming) van een eindig aantal waarnemingsuitspraken

Een waarnemingsrapport verifieert een hypothese H als en alleen als H logisch volgt uit het waarnemingsrapport.

Een waarnemingsrapport falsifieert een hypothese H als en alleen als ⌐H logisch volgt uit het waarnemingsrapport.

(6)

4.2 Verificatie en falsificatie: wat is mogelijk en wat niet?

Verifieerbaarheid van existentieel gegeneraliseerde beweringen Vb. “Er bestaat een zwarte raaf” (∃x)(Rx ᴧ Zx)

Waarnemingsrapport: (I) Ra ᴧ Za => verifieert de bewering

Existentiële beweringen kunnen geverifieerd worden door verificatie.

Dit rapport hoeft maar uit één enkele uitspraak te bestaan

Niet-verifieerbaarheid van universeel gegeneraliseerde beweringen Vb. “Alle raven zijn zwart” (∀x)(Rx -> Zx)

Waarnemingsrapport: (II) Ra ᴧ Za Rb ᴧ Zb Rc ᴧ Zc

Verifieert dit de bewering (∀x)(Rx -> Zx)? -> nee.

Uit deze 3 raven kunnen we niks besluiten over alle raven, dit kan pas als we elke raaf gecontroleerd hebben.

Afhankelijk van hoe we de bewering interpreteren, is dit principieel onmogelijk ofwel een taak die wel in principe uitvoerbaar is, maar in de praktijk te veel geld en tijd zou kosten.

Existentiële beweringen kunnen niet geverifieerd worden door verificatie.

Mogelijke interpretaties zijn:

1. alle raven die op die moment geleefd hebben, zijn zwart 2. Alle raven die in 2018 geleefd hebben, waren zwart

3. Alle raven die ooit geleefd hebben, nu leven, of ooit zullen leven, zijn zwart

(1) is de zwakste interpretatie, (3) de sterkste. In de eerste 2 gevallen is het in principe verifieerbaar, in praktijk niet. (3) is onmogelijk verifieerbaar, toekomstige gevallen kunnen we niet waarnemen.

Falsifieerbaarheid van universeel gegeneraliseerde beweringen Vb. uitgebreid waarnemingsrapport van (II)

(III) Ra ᴧ Za Rb ᴧ Zb Rc ᴧ Zc Rd ᴧ ⌐Zd

Dit rapport falsifieert (∀x)(Rx -> Zx). Uit Rd ᴧ ⌐Zd volgt logisch dat (∃x)(Rx ᴧ ⌐Zx) en dus ⌐(∀x)(Rx -> Zx).

Een niet zwarte raaf is genoeg om aan te tonen dat de bewering dat alle raven zwart zijn, fout is.

Universele beweringen kunnen dus gefalsifieerd worden door waarnemingsrapporten.

Niet-falsifieerbaarheid van existentieel gegeneraliseerde beweringen

Hierbij zelfde probleem als bij verificatie van universeel gegeneraliseerde beweringen. “Er bestaat een hond met 8 poten” valt niet te falsificeren: men kan niet elke hond op aarde bestuderen. Tellen we alle honden die nu leven, kan het in principe, maar niet in de praktijk. Willen we het weten over verleden, heden en toekomst is het ook principieel onmogelijk.

Existentiële beweringen kunnen niet gefalsifieerd worden door verificatie.

(7)

4.4 Gevolgen voor de feilbaarheid van wetenschap Samengevat

Existentiële beweringen: verifieerbaar, niet falsifieerbaard Universele beweringen: falsifieerbaar, niet verifieerbaar.

Gevolg: heel veel wetenschappelijke kennis feilbaar, waarnemingsgegevens zijn niet genoeg om zeker te zijn of iets waar is. We moeten tevreden zijn met een hoge waarschijnlijkheid.

Heel veel wetenschappelijke kennis, bv. slingerwet uit fysica, zijn sterke claims, die veel informatie bevatten, maar we kunnen niet zeker zijn de wet waar is, omdat we zelf niet zeker kunnen zijn dat de meer specifieke claims (die allemaal waar moeten zijn voor verificatie) waar zijn.

(8)

THEMA II: Economie & wetenschapsfilosofie

Wetenschapsfilosofie = kritische reflectie over wetenschap en wetenschappelijk onderzoek.

1. Het doel van economie als wetenschap

1.1 Milton Friedman

Essays in Positive Economics

The Methodology of Positive economics

 Beschouwd als meest invloedrijke werk over het onderwerp in 20e eeuw Onderscheid tussen positieve en normatieve economie.

Normatieve economie: systematische visie op hoe de wereld zou moeten zien qua economische zaken.

o ‘What ought to be’

o Moet werken met input vanuit de positieve economie

Positieve economie: studie van hoe de economische wereld in elkaar zit o ‘What is’

o Moet systeem van algemene beweringen produceren dat voorspellingen toelaat.

Economie moet zich hiervoor als descriptieve wetenschap met de ‘juiste’ onderwerpen bezighouden, deze veranderen door de jaren.

1.2 Robert Solow

Economie moet als wetenschap ondersteuning bieden aan economisch/maatschappelijk beleid Keuzes van economen worden bepaald door wat er in de maatschappij als belangrijk wordt gezien

 Als de maatschappelijke appreciatie qua economische problemen verandert, veranderen economen deze evolutie

 Gebeurt wel langzaam

1.3 De pragmatische visie op wetenschap

Friedman en Solow: pragmatische visie op wetenschap

Wetenschap moet het product zijn van één of meer menselijke interesses

Succes van wetenschap afmeten door de mate waarin het die interesses beantwoordt

(9)

John Dewey

Er moet een genetisch en functioneel verband bestaan tussen dagdagelijkse problemen en wetenschappelijk onderzoek.

Wetenschap moet ontstaan uit praktische problemen (genetische verband)

Het moet die problemen oplossen (functioneel verband)

 Problemen kunnen sociaal, economisch, technisch, biomedisch,… zijn

o Vb. Biomedische onderzoek vereist dat dan gebruikt wordt door de arts. Het onderzoek ontstaat uit de nood aan behandeling (genetische) en maakt de behandeling efficiënter (functioneel) Samengevat: wetenschap moet doelgericht handelen van mensen bevorderen met het oog op oplossen van praktische problemen in alle domeinen/

Friedman en Solow vinden dit enkel m.b.t. economie

2. Gemeenschappelijk kenmerk van wetenschappelijke argumentatie

2.1 Toegankelijkheid en herhaalbaarheid

1 gemeenschappelijk kenmerk van de vele vormen van wetenschappelijke argumentatie

Wetenschappelijke argumentatie vertrekt van waarnemingen die toegankelijk zijn voor een grote groep mensen (in principe iedereen)

o Al van ontstaan moderne natuurwetenschap gewoonte om getuigen uit te nodigen tijdens het uitvoeren van experimenten

Geen geprivilegieerde toegang

o Als je niet akkoord gaat met het resultaat van een onderzoek, kan je het zelf onderzoeken 2.2 Verschil met religieuze argumentatie

Openbaringen: waarnemingen die principieel slechts voor een beperkt aantal mensen toegankelijk zijn.

Argumentatie die vertrekt van openbaringen = religieuze argumentatie

 Godsdiensten beroepen zich steeds op openbaring

o bv. bewering dat Mozes contact heeft gehad met Jahweh (god)

Moet je aannemen, kan niet je niet zelf proberen bewijzen/falsificeren

Zeker niet enkel bij de grote godsdiensten, ook bv. Jehova

3. Het ontstaan van disciplines binnen de sociale wetenschappen

17e eeuw: natuurwetenschappen splitsen zich af van de filosofie Vanaf 1750: sociale wetenschappen

1750-1850: geen vaste naam voor verschillende vormen en domeinen van onderzoek binnen soc. wet.

1850 tot 1945: geleidelijke: ontstaan van 6 grote disciplines: economie, sociologie, politieke wetenschap, geschiedenis, antropologie en oriëntalistiek.

3.2 Periode 1850-1945 Antropologie

Bestudeerde primitieve volkeren, studie van kleine groepen met laag technologisch niveau (geen schrift voor contact met Westerse beschaving). Beschouwd als tijdloze entiteiten. participerende observatie

(10)

Oriëntalistiek

Bestudeerde landen als China, Indië, Perzië en Arabische Wereld.

Kenden schrift voor contact Westerse beschaving o Onderscheidt ze van de primitieve volkeren

 Beschouwd als verstarde beschavingen o Tradities trachten te achterhalen

Filologie: studie van de teksten die de beschaving voorbracht Dynamische maatschappijen in Europa en de USA

Tegenstelling tot bovenstaande groepen, waren Europa en de USA dynamische, zich voortdurend transformerende maatschappijen. Geschiedenis, economie, sociologie en politieke wetenschap bestudeerden elk deze realiteit.

ESP: Economie, Sociologie en Politieke wetenschappen

 Op zoek naar generieke patronen m.b.t. menselijk gedrag o Enkel mogelijk met accurate kwantitatieve data

Data uit verleden meestal niet accuraat genoeg, dus weinig interesse voor wat historici deden

Geschiedenis: wat hebben bepaalde mensen gedaan en waarom?

 Motieven voor handelingen proberen begrijpen

 Enige betrouwbare bronnen zijn bronnen die niet zijn geschreven om historici te informeren over dergelijke motieven

Verantwoording voor de driedeling (economie, sociologie, politieke wetenschappen)

Markt, staat en civiele maatschappij zijn entiteiten met een eigen logica, en moeten dus afzonderlijk bestudeerd worden

1. Economie: uitganspunt: elke handeling wordt bewust gekozen, resultaat van een deliberatieproces waarin de gevolgen van de mogelijke handelingen worden afgewogen. De gekozen handeling optimaliseert volgens de actor zijn/haar materieel en of sociaal welzijn.

=> Geschikt voor marktfenomenen

2. Sociologie: legt accent op het regelgeleide karakter van handelingen. De regels verbieden of schrijven een bepaalde reactie voor, zonder rekening te houden met de gevolgen. Veronderstelt dat men bewuste keuzes maakt, maar zonder afweging middel-doel

vb. studie van kledijcodes, voedingsgewoonten, wraakregels (vendetta’s, duels), gewoonten m.b.t. wie met wie mag huwen

(Verschil met politieke wetenschappen niet gespecifieerd in cursus)

Ongeveer 95% van al het sociaalwetenschappelijk onderzoek werd verricht in 5 landen: Duitsland, Frankrijk, GB, Italië en de USA

4.3 Grensconflicten en samenwerking

Na 1945: Beeld minder scherp dan vroeger, er is discussie over de grenzen van de sociale wetenschappen

Ontstaan mengvormen zoals de Behavioural economics en economische sociologie.

 Grenzen tussen economie, sociologie en pol. wet. worden in vraag gesteld.

 Economen geven economische verklaringen voor niet-markt-gedrag, zoals crimineel gedrag (Economic imperialism en economics take-over) dit wordt niet altijd geapprecieerd

(11)

4. Gelijkenissen tussen sociaalwetenschappelijke disciplines

4.1 Het diagram van James Coleman

Coleman’s Boat

James Coleman: Foundations of Social Theory

Type 4 connecties: causale verbanden tussen oorzaakvariabele op macroniveau (X) en een effect-variabele op macroniveau (Y)

Type 2 connecties: ‘Formatief’: betrekking op hoe instituties op macroniveau opvattingen en verlangens van individuen in een maatschappij bepalen.

Type 1 connecties: Causale verbanden binnen het handelende individu. Betrekking op hoe opvattingen en verlangens onze handelingen bepalen.

Type 3 connecties: ‘Agressief’, betrekking op hoe fenomenen op macroniveau veroorzaakt worden door het gedrag van individuen.

Voorbeeld politieke wetenschappen: Maurice Duverger over de effecten van kiesstelsels

Zie cursus

Voorbeeld uit economie: Huwelijk, echtscheiding en werk

Zie cursus

Voorbeeld uit economie: institutionele settings van autoverzekeringen

Eric Smith en Randal Wright:

Het verplichten van een autoverzekering (macrovariabele X) doet de prijs ervan dalen (macrovariabele Y)

 Type 4 connectie

Ook: als verzekeringen niet verplicht zijn, kopen arme mensen geen. Als ze een ongeval hebben, betalen ze geen schadevergoeding door gebrek aan vermogen. => verliespost van verzekering. Deze compenseren ze door grotere premies te vragen aan rijkeren die wel verzekerd zijn. Door verzekeringen te verplichten, valt de verliespost weg (idealiter) of verlaagt ze, en kunnen de prijzen zakken.

 Deze beslissing heeft een invloed op wat de actoren (klanten en verzekeraars) denken (type 2), en zo op hun acties (type 1). De handelingen van de verzekeraars bepalen dan uiteindelijk de evenwichtsprijs (type 3)

5. Economische sociologie volgens Richard Swedberg

5.2 Raakvlakken tussen economie en sociologie

Industriële sociologie (1930)

M.b.t. het leven op de werkvloer: het gaat over arbeid in bedrijven

=> raakvlak, maar eerder complementair, de economische zaken werden nog altijd meestal door economen geregeld.

Soort verfijning van de klassieke taakverdeling sociologie en economie

(12)

Organisatiesociologie (1970)

Bedrijven zijn immers een specifieke vorm van economische organisaties

Probleem: organisatiesociologie behandelt bedrijven niet als een specifiek soort organisatie, ze negeert

‘self-interest’

5.3 Economische sociologie: wat en waarom?

Karakterisering economische sociologie

Cruciale kenmerk economische sociologie: propageert tegelijk ‘interest-oriented’ en heeft ook voor sociale relaties

 Betekent dat we relevante categorieën van sociale relaties (bv. ruil, conflict, vertrouwen, onderschikking) hanteren bij de analyse

Tekortkomingen van een zuiver sociologisch perspectief op bedrijven

Belangrijkste probleem: geen aandacht voor de specificiteit van bedrijven. Ze zijn namelijk gericht op winst

Tekortkomingen van een zuiver economisch perspectief op bedrijven

Economische theorieën van bedrijven gaan uit van het idee van de ‘homo economicus’, als geïsoleerd, alwetend en maximaliserende persoon.

 De economische sociologie stelt het idee van geïsoleerde beslissingen in vraag: de assumptie dat economische actoren beslissingen nemen in isolement van elkaar, onafhankelijk van hun onderlinge sociale relaties

= ‘Assumption of “atomised” decisionmaking’

(13)

THEMA III: ECONOMIE EN ETHIEK 1. Inleiding

Vijf normen

Descriptieve ethiek (empirische ethiek)

Doel: beschrijving morele opvattingen die in een bepaalde samenleving/groep bestaan Normatieve ethiek

Ontwikkelen van algemene prescriptieve theorieën over hoe men moreel juist moet handelen Op zijn beurt gebruikt om concrete gedragsregels te verantwoorden

Meta-ethiek

Reflectie over oorsprong, betekenis en aard van ethische concepten

 Vb. ‘verantwoordelijkheid’ en ‘schuld’

Reflectie over de aard van het morele

 Vb. ‘Wat maakt een norm tot een morele norm i.p.v. tot een rechtsnorm of een etiquettenorm Toegepaste ethiek

Normatief-ethische theorieën toepassen in de praktijk Reflectie over types morele kwestie in een specifiek domein

Vb. bedrijfsethiek, medische ethiek, wetenschapsethiek Morele Casuïstiek

Reflectie over casussen (concrete morele vraagstukken in specifieke context)

Gelijkaardig aan toegepaste ethiek, maar gefocust op particuliere gevallen i.p.v. op typische soorten problemen in een bepaald domein

2. Ethisch Handelen

Ethisch handelen is een subcategorie van rationeel handelen

Gekarakteriseerd door actietheorie van John Dewey

2.2 John Dewey: rationeel handelen als resultaat van een deliberatieproces

Handelingen kunnen als rationeel worden bestempeld als ze het resultaat zijn van een deliberatieproces Uitgangspunt: we bevinden ons vaak in onbepaalde situaties

Deliberatieproces

Stap 1: Formuleren van probleemstelling

 Vb. brand: we willen naar buiten, probleem is langs waar, veel richtingen

 Verzamelen van feitelijke informatie leidt tot adequate probleemstelling

(14)

Stap 2: Enkele oplossingen voor het probleem suggereren en uitsluiten:

Vb. brand:

Gegeven de plaats van de uitgangen, mag ik verwachten dat ik levend zal verbranden, als ik gang X inloop. (Wanneer gang X een doodlopende gang is.)

Gegeven de plaats van de uitgangen, zal ik misschien buiten geraken, misschien ook niet, als ik gang Y inloop. (Wanneer Y wel een uitgang heeft, maar misschien al volgepakt is met mensen.)

Gegeven de plaats van de uitgangen, zal ik misschien buiten geraken, misschien ook niet, als ik gang Z inloop. (Wanneer Z wel een uitgang heeft, maar misschien al volgepakt is met mensen)

Belangrijk: twee laatste beweringen zijn vaag. (wordt weggewerkt in stap 3)

Stap 3: Bijsturen van probleemstelling en aanscherpen van voorgestelde oplossingen Op basis van nieuwe informatie

 Vb. Iedereen loopt naar gang Y, terwijl Z leeg is Hierdoor kan men uitspraken doen in de vorm van:

F Gegeven de plaats van de uitgangen en de bewegingen van de anderen, mag ik verwachten dat ik levend zal verbranden als ik gang Y inloop.

Gegeven de plaats van de uitgangen en de bewegingen van de anderen, mag ik verwachten dat ik buiten zal geraken als ik gang Z inloop.

Eindresultaat: precieze beweringen over de te verwachten gevolgen van bepaalde handelingen onder de geobserveerde intenties

=> Gegeven dat de condities C zijn, mag ik verwachten dat handeling H zal leiden tot resultaat R 2.3 Ethisch handelen als subcategorie van rationeel denken

Rationeel denken = handelingen die geselecteerd zijn na en verantwoord worden door een deliberatieproces waarin de mogelijke gevolgen van de verschillende handelingsopties in rekening worden gebracht.

Al-partijdigheid: visies van alle betrokkenen, maar met name aan het perspectief van alle direct betrokkenen, zoveel mogelijk recht proberen doen.

 Afweging die rekening houdt met gevolgen voor betrokken actoren

 Zit niet vervat in onze karakterisering van rationeel handelen

 Rationeel handelen kan dus ook het resultaat zijn van een eng deliberatieproces, waarbij de beoordelaar enkel zijn/haar eigen belangen in rekening brengt

2.4 Ethisch handelen en economisch mensbeeld

Homo Economicus: “The isolated, all-knowing, and maximising economic agent (Richard Swedberg) Maximising: maximalisering van eigenbelang

 Dus geen sprake van al-partijdigheid

Per definitie handelt homo economicus niet ethisch

(15)

3. Ethisch redeneren

Een ethisch perspectief niet enkel al-partijdig, maar ook sterk argumentatief Van Willingenburg: “Ethiek in praktijk”

Utilistische theorieën uit de normatieve ethiek: Act-utilisme en regel-utilisme

Utilist: vindt dat handelingen moeten gekozen worden naar de waarde van hun gevolgen

=> handeling kiezen die ‘grootste mogelijke overwicht van goede over kwade gevolgen tot stand brengt’

3.2 Act utilisme

Nutsprincipe moet op concrete handelingen direct toegepast worden.

1. In kaart brengen welke handelingsalternatieven er zijn

2. Proberen voorspellen/taxeren welke de gevolgen van die alternatieven zijn

3. Waarde bepalen door bv. vreugde t.o.v. smacht bij betrokkenen te vergelijken of te kijken of betrokkenen lieve de gevolgen zouden beleven

4. Waarde van ieder alternatief vergelijken met de waarde van de gevolgen van de overige alternatieven.

Oordeel vellen op meest intrinsiek waardevolle ervaringen en de grootste vervulling van preferenties van alle betrokkenen

5. Men moet dit alternatief kiezen

Voorbeeld: trolley-probleem: Ofwel laten rijden en 5 mensen doden, ofwel op knop duwen en tram over 1 persoon laten rijden

 Op de knop duwen voelt meer aan alsof je iemand actief vermoord

 Volgens act-utilisme moet je de ene persoon laten overrijden 3.3 Regel-utilisme

Individuele handeling is moreel juist als zij een geval is van het soort handelen dat door een morele regeling voorgeschreven wordt, en verkeerd als ze behoort tot een klasse van handelingen die door een morele regel verboden wordt.

Verschil met act-utilisme: nutsprincipe wordt indirect gebruikt.

Voorbeeld: Jan moet aan piet 50 euro tegen zondag Indirecte argument kan volgende vorm hebben:

 Jan heeft geld voor 4 weken geleend, periode van 4 weken loopt zondag af, leningen moeten terugbetaald worden binnen afgesproken termijn => Jan moet ten laatste zondag 50 euro terugbetalen

Het concrete geval wordt onder een algemene regel gebracht

 Moet verantwoord worden door verwijzen naar de voordelen van het respecteren van deze norm, vergelen met andere (mogelijk laksere) regels.

 Bv. argumentatie dat laksere regels onzekerheid creëren of dat de schuldeiser erdoor in financiële problemen kunnen komen.

(16)

3.4 Verhouding tussen act- en regel-utilisme Act- en regel-utilisme complementair aan elkaar

 Vuistregels voor bepaalde types situaties,

 Morele keuzeproblemen die ‘atypisch’ zijn komen ook voor, geen vuistregels voor.

 Enkel een directe vorm van utilistisch redeneren mogelijk

4. Economische ethiek

Hoe gaan we om met morele kwesties in economische domeinen?

Hoe kan wetenschappelijk onderzoek in de economie een input leveren voor ethisch redeneren?

4.2 Wetenschap, ethiek en beleid Wetenschap & beleid

Evidence-based policy: de doelen zijn bekend, wetenschappelijk onderzoek levert efficiënte middelen om die doelen te bereiken

 bv. in biomedische sfeer: doelen: Preventie van ziekten en genezen van patiënten

o biomedisch onderzoek moet middelen leveren aan overheid om preventiebeleid uit te voeren (bv rookverbod in gebouwen)

Ook het idee achter het concept van normatieve economie bij Friedman

o Bepaalde doelen op economisch vlak, economie als wetenschappelijke discipline moet de middelen leveren

 Ook in criminologie

o Identifying what works (MacKenzie)

o Toward an evidence-based approach to preventing crime (Welsh & Farrington) o Towards rational and evidence-based crime policy (Mears)

Wetenschap & ethiek

Spiegelbeeld van wetenschap & beleid: we staan voor een keuze, waarbij er geen vooraf afgelijnd duidelijk doel is.

Volgens het utilisme is het cruciaal om een correct beeld te krijgen van de mogelijke gevolgen van de verschillende handelingsopties (of mogelijke regels)

4.3 Twee voorbeelden uit de economie Nudging

“The Ethics of Nudging” (Cass Sunstein)

Bepaalde keuzes aanmoedigen en andere afraden door kleine zaken zodanig te manipuleren dat het de consument zijn/haar keuzes beïnvloedt

o Vb. Dingen die men eerst ziet in een winkel, koopt met sneller

 Zorgt voor wringing bij mensen

o Men wil zelf zijn/haar eigen leven en keuzes bepalen.

EAOD (Employee anonymous online dissent)

 D.m.v. online kritiek bedrijven onder vuur plaatsen

 Morele kwestie: is het goed dat bv de New York Times deze mogelijkheid bieden?

(17)

5. Wetenschapsethiek

5.1 Simulaties versus realistische experimenten Realistische experimenten

Belangrijk voor een wetenschappelijk onderzoek: oorzaakvariabele en effectvariabele realistisch

Het experiment gaat om bv. echt geld, bedragen en correctiesystemen zouden echt kunnen geïmplementeerd worden

Gemeten effect is echt Simulaties

Proefpersonen hebben niets te verliezen

Personen uit de doelgroep worden in een grotendeels artificiële onderzoekscontext onderworpen aan bepaalde inputs, waarbij men hun gedrag observeert

Voorzichtig zijn met extrapolatie naar echte wereld!

Penningen: bedrag gegeven aan begin experiment aan proefpersonen, achteraf betaald.

o Om aan te moedigen dat de proefpersonen serieus deelnemen 5.2 Ethische restricties op wetenschappelijk onderzoek

Biomedische wetenschappen Nuremberg Code

Oorspronkelijk leidraad bij berechting van Naziartsen

Bevat belangrijke begrippen en richtlijnen m.b.t. biomedische experimenten

Geïnformeerde instemming

o Proefpersonen moeten instemmen met deelname aan experiment o Vier voorwaarden:

1. Alleen proefpersonen die volgens wet rationele beslissingen kan nemen 2. Instemming moet gebeuren zonder dwang

3. Proefpersoon met weten wat zal gebeuren (duur, doel ,methode ,ongemakken,…) 4. Proefpersoon moet mogelijke gevolgen van deelname kunnen inschatten

Recht op fysieke integriteit

o Geen experimenten die kunnen leiden tot dood, blijvende invaliditeit of blijvende ziekte o Enkel ‘lichte’ lichamelijke ongemakken: tijdelijke vermoeidheid, misselijkheid,….

Sociale wetenschappen

Sociaalwetenschappelijke experimenten schenden fysieke integriteit moeilijk.

 Veel experimenten kunnen echter andere negatieve effecten hebben o Vb. statusverlies of inkomensverlies

Verbod experimenten die substantiële (vooral economische en/of sociale) schade veroorzaken o Veel van deze experimenten daarom simulaties

 Kleine schade: kan, maar met geïnformeerde consensus als norm

(18)

THEMA V: ECONOMIE EN SOCIALE FILOSOFIE

Welke sociaal beleid zouden we moeten hebben?

1. Democratie: vormen en verantwoording

Inleiding

Joseph Schumpeter: “Capitalism, socialism and democracy Karakterisering democratie:

And we define: the democratic method is that institutional arrangement for arriving at political decisions in which individuals acquire the power to decide by means of a competitive struggle for the people’s vote.

=> Zuid-Afrika in 1992 per deze definitie democratisch, ook al was het electoraat uitsluitend blank

=> Stalinistisch Rusland was per deze definitie democratisch geweest als de leden van de communistische partij (en niemand anders) had mogen stemmen.

M.a.w. zeer minimalistische definitie: algemeen stemrecht bv geen criterium hier De moderne representatieve democratie

De politieke eigenschappen van een moderne representatieve democratie:

1. Elected officials: de controle over overheidsbeslissingen over beleid is constitutioneel toegewezen aan verkozen ambtenaren. Zo zijn moderne grootschalige democratische overheden representatief

2. Free, fair and frequent elections: Ambtenaren worden in frequente en eerlijk opgestelde verkiezingen verkozen, waarin dwang vrij zelden een rol speelt.

3. Freedom of expression: Burgers hebben het recht om hun eigen mening te uiten over politieke kwesties zonder gevaar op zware straffen. Dit gaat over kritiek op ambtenaren, de overheid, het regime, de socio- economische volgorde, en de heersende ideologie.

4. Acces to alternative sources of information: Burgers hebben het recht om alternatieve en onafhankelijke bronnen van informatie te zoeken bij andere burgers, experts, kranten, magazines, boeken, internet… Deze andere bronnen van informatie moeten ook effectief bestaan, en mogen niet onder de controle van de overheid of enige politieke groep staan, en moeten effectief beschermd worden door de wet.

5. Associational autonomy: Burgers hebben het recht om relatief onafhankelijke verenigingen en organisaties vormen, inclusief onafhankelijke politieke partijen.

6. Inclusive citizenship: geen enkele volwassene, permanent verblijvende in het land en subject van haar wetten, kan de rechten ontnomen worden die hierboven vermeld staan: het recht om te stemmen op ambtenaren in eerlijke, vrije verkiezingen; het recht om zelf op te komen in de politiek, het recht op vrije meningsuiting, het recht om onafhankelijke politieke organisaties op te richten; het recht op onafhankelijke informatiebronnen en alle andere rechten en vrijheden die nodig zijn voor een efficiënte werking van de politieke instellingen van een grootschalige democratie.

Nummer 1: karakteriseert wat een representatieve democratie representatief maakt Nummer 2 en 6: frequentie en aard van de ‘competitive struggle’

Nummer 3 t.e.m. 5: betrekking tot klassieke grondwettelijke vrijheden

(19)

Waarom democratie?

Principiële argumenten

Morele argumenten (al-partijdigheid)

 Belangen van alle inwoners van een staat moeten een gelijke behandeling krijgen

 niet onmiddellijk argument: verlichte despoot kan in principe ook belangen van alle inwoners in een maatschappij respecteren.

 MAAR: het is onmogelijk voor die despoot om te weten wat de belangen zijn

verlicht despotisme is een illusie: machtsmisbruik door despoten moet vermeden worden

 Kan de verschillende eigenschapen verantwoorden Pragmatische argumenten

Het principe van democratische vrede

Idee dat oorlog starten in een democratische staat moeilijker is dan in een autocratisch regime

 Je moet een hele bevolking overtuigen

 Neemt ook meer tijd in beslag => meer tijd voor diplomatieke oplossing

Landen met een democratische overheid neigen welvarender te zijn dan niet-democratische

Blijkt complementair: tevredenheid met levensstandaard en levenssituatie bevordert ook democratische stabiliteit: wederzijdse versterking

Directe democratie

Directe democratie = referendum en burgerinitiatief (bv. in Zwitserland)

Referendum heeft betrekking op een wet die aangenomen is door het bevoegde parlement Burgerinitiatief = een voorstel voor een nieuwe wet of een wetswijziging

Argumenten pro

1. Kiezers hebben grotere betrokkenheid bij het politieke proces (ze zijn er constant mee bezig, niet om de 4 jaar. => beter politiek gevormde burgers

2. Kiezers hebben de mogelijkheid om het parlement direct te controleren Argumenten contra

1. Onbekwaamheidsargument: algemene bevolking niet bekwaam genoeg om beslissingen te nemen

 Tegenargumenten:

i. dit argument kan gebruikt worden tegen democratie in zijn geheel

ii. Er kan geen onbekwaamheid worden vastgesteld in bestaande direct-democratische regimes (bv. Zwitserland)

2. Volksraadplegingen in strijd met het grondidee van representatieve democratie

 Tegenargument: directe democratie kan wetgevingsproces in parlement positief beïnvloeden, omdat er naar een brede basis moet worden gezocht

(20)

2. Vrijheid, tolerantie en liberale democratie

Liberalisme

Ideologie (overkoepelend idee over hoe maatschappij moet worden ingericht)

Institutioneel systeem (bepaalde manier waarop maatschappij in werkelijkheid kan georganiseerd zijn) Liberale democraat: voorstander van een bepaald institutioneel systeem.

Definitie van liberale democratie Andrew Hacker

“Liberal Democracy and Social Control”

 Democratie zoals eerder beschreven is de beste regeervorm

 Er moet een sfeer zijn waarbinnen elk individu moet kunnen doen en laten wat hij/zij wil

 De vrijheden beschreven in de eigenschappen van een representatieve democratie zijn noodzakelijk om ze te laten werken.

Liberalisme: sfeer waarbinnen mensen kunnen handelen moet veel groter zijn dan enkel die minimale vrijheden. (zonder instemming van de meerderheid van andere burgers uit hun maatschappij)

vb. roken in België: niet in veel gebouwen, maar wel in elke openbare ruimte toegestaan

=> Collectief beslist dat men niet mag roken in openbare gebouwen.

=> zelfs bij volledig rookverbod in België: nog steeds democratie

Voorwaarde: tegenstanders moeten de gelegenheid krijgen om die opvatting te uiten en moeten een vereniging mogen vormen die ijvert voor een intrekking van het algemene rookverbod

Meeste democratieën zijn liberale democratieën:

Landen waarin democratisch is beslist dat voor bepaalde categorieën van handelingen geen goedkeuring van de meerderheid van de samenleving nodig is.

 Continue discussies, compromissen en aanpassingen, m.b.t. de domeinen waarop individuen ongehinderd moeten blijven

John Stuart Mill over vrijheid

Voorstander van heel verregaande vorm van liberale democratie.

Enkel schade aan andere mensen kan reden zijn om individuele vrijheid in te perken: ‘Liberty principle’

 Het feit dat je beter meent te weten dan de betrokkene, is geen voldoende reden voor inperking o Als we oordelen dat iemand zichzelf schade berokkent: geen voldoende reden om dwang of druk

uit te oefenen, wel goede reden om in debat te gaan

John Stuart Mill over godsdienstvrijheid en religieuze tolerantie

Volgt uit liberty principle: enkel verband tussen religieuze opvatting en schade -> verbod

 Tolereren van verscheidenheid aan religies ontstond uit noodzaak o Was enige manier om godsdienstoorlogen te beëindigen

 Staten moeten dus verschillende levensbeschouwingen tolereren om problemen te vermijden

(21)

Euthanasie

In België: euthanasiewetgeving zorgt ervoor dat betrokken arts niet strafrechtelijk kan vervolg worden indien de procedures gevolgd worden.

 Volgt uit onderliggende idee van zelfbeschikking

o Lijden is subjectief -> anderen mogen niet de controle hebben om levenseinde te bepalen

Euthanasie geen recht (dokter mag weigeren -> naar andere dokter gaan), maar er is geen toestemming vereist van andere betrokkenen (bv. Familie)

3. Structuur en functies van de staat

Definitie van de staat (Patrick Dunleavy) Staat

Complex concept waaraan een veelheid van criteria verbonden is

Verzameling van instituten

 Voorwaarden

1. Georganiseerde verzameling met hoge mate van samenhang: Unitair

2. Georganiseerde verzameling moet opereren in bepaalde territorium, bewoond door een substantiële populatie mensen (de maatschappij)

3. Sociaal aanvaarde functie van instituten is vastleggen van collectief bindende beslissingen binnen die maatschappij, en afdwingen van uitvoering van die beslissingen

4. Een monopolie claimen op het legitieme gebruik van geweld

5. Lidmaatschap van de ‘maatschappij’ definiëren en toegang tot grondgebied controleren

6. Belastingen heffen en maatschappelijke activiteiten reguleren d.m.v. juridisch apparaat, en regeringsactiviteiten d.m.v. een grondwet

7. Erkenning als ‘staat’ door andere staten De economische theorie van de staat 3 types ( Geoffrey Brennan)

1. Protective state: beschermende staat (ook: Richard Swegberg)

 Overheid levert de basisinfrastructuur voor marktinteractie- de specificatie van persoonlijke en eigendomsrechten en procedures voor de handhaving van die rechten, en van procedures voor de uitwisseling ervan

Staat moet een goed functionerende economische markt creëren (ook creatie valutasysteem) 2. Productive state: productieve staat

 Overheid bemoeit zich nadrukkelijk met de resultaten die zich voordoen onder marktinteracties om te voldoen aan voorkeuren voor goederen en diensten die de markt in onvoldoende kwantiteit zou bieden

 Eigenschap publieke goederen: niet uitsluitbaar

 Productieve staat nodig om marktfalen tegen te gaan door publieke goederen 3. Distributive state: distributieve staat

 Is welvaart en verdeling ervan een opdracht van de staat? Zoja, m.b.t. individuele welvaart of m.b.t. gemeenschappelijke welvaart?

 Overheid voert overschrijvingen tussen individuen uit om ‘te corrigeren’ voor vermeende tekortkomingen in de distributie die uit de markt naar voren komt

(22)

De functies van de staat in de neomarxistische politieke filosofie

Bij neomarxistische politieke filosofie: staat aantal zelfde functies, aantal verschillende toegeschreven De belangrijkste functies van de staat kunnen als volgt worden onderverdeeld:

1. Het scheppen van die algemene productievoorwaarden, die niet gewaarborgd kunnen worden door de particuliere activiteit van de leden van de heersende klasse.

 Garantie van de algemeen-technische voorwaarden voor het eigenlijke productieproces o Vb. verkeersvoorziening, infrastructuur,…

 Garantie van de algemeen-maatschappelijke voorwaarden

o Vb. in kapitalisme: algemeen aanvaarde veiligheids- en rechtsvoorwaarden,…

 Permanente reproductie van al die vormen van geestelijke arbeid die vereist zijn voor economische reproductie

o Vb. opleidingssysteem aangepast aan behoeften van de economische expansie in het kapitalisme,…

2. De repressieve functie, die de bestaande productiewijze (maatschappelijke orde) moet beschermen tegen de dreiging van de beheerste klassen of afzonderlijke leden van de heersende klassen (leger, politie, justitie).

 In stand houden van gevestigde orde

3. De integratieve functie, die er o.a. voor moet zorgen dat de heersende ideologie van de samenleving ook werkelijk de ideologie van de heersende klasse blijft, d.w.z. dat de beheerste klassen zich in normale gevallen ook zonder directe repressie onderwerpen aan de klassenheerschappij (omdat zij die als onvermijdelijk, als het ‘kleinere kwaad’ of ‘hogere macht’ beschouwen, of niet als zodanig ervaren).

(23)

THEMA V: ECONOMIE EN SOCIALE FILOSOFIE 1. Inleiding

Nadruk op normatieve theorievorming: welk sociaal beleid zouden we moeten hebben?

Tot 1972 (verschijning A Theory of Justice van John Rawls):

Dominantie visie dat een goed sociaal systeem de welvaart van de bevolking maximaliseert Utilistische positie: principe van al-partijdigheid

Veel manieren om deze al-partijdigheid in te vullen

 ontwikkeling theorieën van distributieve rechtvaardigheid

‘wat is een rechtvaardige verdeling van welvaart?’

Welvaart heeft een subjectieve component

 Kan gaan om een mentale toestand

 Kan gaan over de mate waarin de wereld overeenstemt met onze subjectieve voorkeuren -> belangrijk om kritieken te begrijpen die verschillende rechtvaardigheidsstromingen op elkaar geven

2. Distributieve rechtvaardigheid

2.1 Inleiding

Theorieën die zich uitspreken over wat de rechtvaardige verdeling van welvaart (of iets verwant) is 4 verdelingspatronen (Peter Vallentyne)

1. Gelijkheid (equality) 2. Prioriteit (priority)

3. Voldoende hoeveelheid (sufficiency) 4. Verdienste (desert)

2.1 Egalitarisme

Egalitarisme wil naast politieke gelijkheid (stemrecht,… zie vorig hoofdstuk) ook sociale gelijkheid Kan op verschillende manieren

Gelijkheid van hulpbronnen

Gelijkheid van welvaart

Gelijkheid van bekwaamheden

Ze pleiten dus voor gelijkheid van toestand (equality of condition)

 Verschillende ideeën over hoe de belangen van alle betrokkenen in rekening moeten gebracht worden, dus hoe de al-partijdigheid ingevuld moet worden

Gelijkheid van hulpbronnen (resourcist measure of equality)

3 categorieën van bronnen: ten eerste vrije tijd, ten tweede inkomen, als in de mogelijkheid om gelijk welke beschikbare goederen op de markt te kunnen kopen tot het limiet van je betaalmogelijkheden, en ten derde de vrijheid om de goederen die je bezit te kunnen gebruiken hoe je wil, binnen brede limieten

(24)

Kritiek op deze visie als ideaal: het is logischer om te kijken naar wat men kan doen met hun hulpbronnen, en deze mogelijkheden te meten in plaats van op de bronnen zelf.

Vb. Smith en Jones zelfde smaken en talenten: Smith heeft geen benen, Jones wel. Gelijke verdeling van hulpbronnen, maar toch zal Smith al zijn geld moeten geven aan bijv. krukken, terwijl Jones ermee kan doen wat hij wil ---> hier geen gelijkheid door gelijkheid van materiële situatie

-->het lijkt beter om het resultaat (welvaart) gelijk te verdelen dan de hulpbronnen Gelijkheid van welvaart en Gelijkheid van bekwaamheden

Amartya Sen: gelijkheid van hulpbronnen inruilen voor die van welvaart en bekwaamheden

Gelijkheid van bekwaamheden: (equality of capabilities) iets wat tussen hulpbronnen en welvaart ligt:

Aandacht op de toestand van een persoon (bijv. voedingsniveau), die in centrale zin, noch vastgelegd is door zijn hulpbronnen (bijv. voedselvoorraad) noch door zijn welvaart (bijv. het plezier of het plezier dat hij verkrijgt door voedsel te consumeren).

--> streven naar gelijkheid met betrekking tot deze tussenliggende schakels (capabilities): gaan over onze capaciteiten tot handelen: bv. onder bepaald niveau -> ondervoeding -> limiteert handelingsmogelijkheden Argument hiervoor twee luiken:

1. Kritiek op gelijkheid hulpbronnen

2. Welvaart te subjectief om als maatstaf te dienen voor rechtvaardigheid 2.3 Prioriteitstheorieën (Rawls)

Niet elke conditie is even belangrijk

Uitgangspunt: kritiek op gelijkheid van welvaart: mensen zijn geen ‘passieve dragers van preferenties’. We kiezen onze eigen preferenties en die kunnen bijgestuurd worden. Mensen met expensive tastes moeten we niet compenseren met een hoger inkomen, maar opmerkzaam maken op hun gebrek aan zelfdiscipline.

--> we moeten prioriteit geven aan primaire goederen (primary goods) zoals melk en brood Deze moeten als eerste in aanmerking worden genomen bij discussie over rechtvaardige verdeling

Verband met Sen: volgens Sen kunnen verlangens van mensen te bescheiden zijn, volgens Rawls kunnen ze te exuberant zijn. Concept van capability is nuttig om te preciseren waarom iets een expensive taste is Vb. exotisch eten heeft niet meer voedingswaarde dan bescheiden dieet

2.4 Sufficiëntie-theorie Harry Frankfurt

Waar het om gaat is niet of iemand meer of minder geld of andere middelen heeft dan andere personen, maar eerder of iemand genoeg heeft, gegeven zijn doelen en ambities.

-> egalitarisme focust op vergelijken met andere, dit vervreemd mensen van hun eigen verlangens Cruciale vraag: wat is een voldoende niveau?

2.5 Verdienste als basis van verdeling

De drie voorgaande theorieën hebben iets gemeenschappelijks: ze geven prioriteit aan mensen die slechter af zijn (onder gemiddelde) Deze prioriteit hangt op geen enkele manier af van hoe waardig de individuen zijn.

--> verdienste als basis: iedereen moet krijgen wat hij/zij verdient

(25)

Andere opkomsten van dit idee:

Karl marx: arbeiders vervreemden van het product van de arbeid, krijgt niet wat hij verdient voor de arbeid John Locke: concept ‘rechtmatig bezit’: iedereen is rechtmatige bezitter van zijn/haar lichaam en dus ook de door dat lichaam geleverde arbeid. Dit trekt hij door naar door de arbeid getransformeerde objecten.

-> veel kritiek gekregen: onze prestaties worden bevoordeeld door positionele voordelen, erfelijke

geschenken en puur geluk, verdien je dit dan nog wel? Big bang kritiek: zo zou je alles moeten verdienen in de wereld, inclusief haar geschiedenis,… alles kan echter herleid worden naar de big bang, dus

verdienen we eigenlijk niks

3. De distributieve staat

3.1 rechtvaardigheidstheorieën als verantwoording van sociaal beleid

Distributieve staat bij 4.3 in politieke filosofie: staat waarin overheid transfers tussen individuen realiseert Voorgaande theorieën over distributieve rechtvaardigheid geven verantwoording voor de distributieve staat -> zonder de gepaste instituties kan er geen rechtvaardigere verdeling zijn.

3.2 Voorbeelden Gewaarborgd inkomen

Basisinkomen

= inkomen dat door een politieke gemeenschap wordt gegeven aan elk individu, zonder vermogenstest en zonder werk gerelateerd criterium

Vanuit egalitaristisch perspectief is gewaarborgd minimuminkomen een kleine maar noodzakelijke stap in de juiste richting.

Voor een sufficiëntietheoreticus is het eveneens noodzakelijk; in dit perspectief is het een substantiëlere stap dan vanuit egalitaristisch perspectief

Sociale huisvesting

In Vlaanderen kan onder bepaalde voorwaarden (meerderjarigheid, inkomensgrens, geen eigenaar van woning) een woning gehuurd worden van een sociale huisvestingmaatschappij.

Vorm van distributie die verantwoord kan worden vanuit verschillende rechtvaardigheidstheorieën.

Historisch gezien was de motivering voor sociale woningbouw in België echter anders

4. Economische democratie

4.1 Inleiding

Economische bedrijven zijn niet democratisch, ze leunen eerder naar despotisme. In democratische landen wordt despotisme echter gezien als onrechtvaardig, maar toch blijkt het de verkozen vorm van beleid in economische ondernemingen.

4.2 Wat is economische democratie?

Cruciaal kenmerk: zelfbestuur door de betrokken werkers

Organisatie van de werkplek, bedrijfsdiscipline, productietechnieken, wat en hoeveel te produceren, wat in rekening te brengen voor wat wordt geproduceerd, en hoe de netto-opbrengsten moeten worden verdeeld, worden allemaal democratisch beslist

(26)

Vorm: voorstel representatieve democratie Verduidelijking:

 Het gaat om bedrijven in markteconomie: voorstanders van economische democratie zijn geen voorstanders van planeconomie zoals vroeger bv. in SU

 In grote bedrijven in huidig systeem: management door raad van bestuur: verkozen door algemene vergadering van aandeelhouders. Link tussen eigendom en beslissingsmacht -> wordt verbroken in systeem van economische democratie

4.3 Argumenten voor economische democratie

Werk speelt een grote rol in ons leven: inkomen, consumptie, spaargeld, status, vriendschappen, vrije tijd, gezondheid, veiligheid, gezinsleven, ouderdom, zelfrespect, gevoel van voldoening en welzijn, persoonlijke vrijheid, zelfbeschikking,…

-> belangrijk dat alles omtrent werk georganiseerd wordt naar onze preferenties 4.4 Argumenten tegen economische democratie

Recht op het besturen moet gekoppeld blijven aan het eigendomsrecht. Enkel eigenaars van het bedrijf hebben recht om het te besturen.

Competentie: niet iedereen in het bedrijf heeft de kwaliteiten om te beslissen over belangrijke zaken Het relevante oordeel is dus of de werknemers van een onderneming even competent zouden zijn in het kiezen van managers, aan wie zij in grotere ondernemingen een groot deel van hun autoriteit zouden delegeren, zoals de aandeelhouders, of, meer realistisch, zoals de managers zelf, die hun gelijken en opvolgers door coöptatie kiezen.

(27)

THEMA VI: WIJSGERIGE ANTROPOLOGIE 1. Inleiding

Wijsgerige antropologie

Wat betekent het om een mens te zijn?

Vergelijking met dieren door Aristoteles

 Zowel planten als dieren hebben capaciteit zich te voeden (metabolisme) en om nieuwe leden van de soort te genereren (voortplanting) -> definiëring‘ levend wezen’

 Dieren onderscheiden zich van planten door capaciteiten zoals hebben van verlangens, zintuigelijke waarnemingen,…

Mens onderscheiden zich van dieren doordat ze rationeel zijn: verwijzing naar 2 capaciteiten:

o Hebben van gedachten die in taal worden uitgedrukt

o Hebben van opvattingen over wat waar is en over wat gedaan moet worden

Wijsgerige antropologen nemen standpunt in over wat belangrijk is en/of specifiek problematisch aan het menszijn.

Ze analyseren ook bepaalde ‘processen die zich in ons afspelen’

 Vb. wat is een (menselijke) emotie? Wat is (menselijke) rationaliteit?

2. Het existentialistische mensbeeld van Jean-Paul Sartre

Jean-Paul Sartre

Stroming van het Existentialisme: m.b.t. het menselijke bestaan 2.1. Existentie versus essentie

Twee zijnsregio’s

1. Het in-zich-zijn (être-en-sol)

Datgene dat geen zelfbewustzijn heeft, m.a.w. niet levende materie, planten en dieren

Bevatten allemaal een essentie

o Niet levende materie voldoet aan fysische en chemische wetmatigheden o Levende materie voldoet aan biologische wetmatigheden (vb. metabolisme) o Gedrag van dieren bovendien bepaald door regels

o Ook technische artefacten hebben een (door de mens bepaalde) essentie: de regels waarvan we beslist hebben dat de artefacten er aan moeten voldoen

2. Het voor-zich-zijn (être-pour-sol) Het menselijke zelfbewustzijn

Intentioneel (gericht op dingen die opgevat worden als onderscheiden van het subject)

Houdt een zelfbesef in

(28)

Typische menselijke manier van bestaan aan duiden met term existentie: mensen existeren, andere dingen in de wereld existeren niet

Ongelimiteerde vrijheid

Bovenop de mogelijkheid om te denken over wat het geval is en erover te spreken, kunnen we dat ook over wat niet het geval is.

-> drastische gevolgen volgens Sartre: ongelimiteerde vrijheid

‘We zijn gedoemd vrij te zijn’: er is geen grens aan onze vrijheid, behalve het feit dat we niet kunnen stoppen vrij te zijn voor zolang we leven.

‘Existentie gaat vooraf aan essentie’: we hebben geen essentiële aard, we zijn niet gecreëerd met een bepaald doel, we bestaan gewoon zonder eigen keuze en we moeten zelf kiezen wat we met ons leven doen: we creëren elk onze eigen essentie

=> Sartre vindt ons leven absurd, verwijzend naar de afwezigheid van een intrinsieke betekenis of zin van het menselijk leven. We zijn op onszelf aangewezen

2.2. Angst en kwade trouw Onderscheid angst en vrees

Angst: hebben we voor onszelf (onze eigen vrijheid Vrees: hebben we voor dingen in de wereld

Angst (als bewustzijn van vrijheid) is mentaal belastend en zwaar om te dragen

=> proberen ontsnappen: meestal door kwade trouw: je acties en gedragingen proberen voorstellen als bepaald door je situatie, relaties t.o.v. anderen, sociale rol, … => vorm van zelfbedrog

2.3. Sartre als existentiefilosoof

Mensbeeld 3 kenmerken: (zelfde als andere existentialisten zoals Kierkegaard, Heidegger, Stevenson) 1. Het idee dat een algemene theorie van menselijke natuur laat precies dat weg wat het belangrijkste is:

nl. de uniciteit van elk individu en haar levenssituatie

2. Aandacht voor de betekenis van het leven, eerder dan voor het afbakenen van het menselijk leven t.o.v. andere levensvormen

3. Nadruk op menselijke vrijheid

3. Persoon en vrijheid in het mensbeeld van Harry Frankfurt

3.1. Inleiding

‘Persoon’ synoniem met ‘mens’ als biologisch concept is niet interessant Er zijn interessantere concepties van ‘persoon’

 Criteria persoon niet met als doel “leden van onze soort onderscheiden van andere soorten”

 Eerder ontworpen om die eigenschappen vast te leggen die het onderwerp zijn van onze meest menselijke zorgen voor onszelf en de bron van wat we als het belangrijkste en meest

problematische in ons leven beschouwen

Die eigenschappen zouden even belangrijk zijn bij andere levende wezens dan mensen met diezelfde eigenschappen. (op dit moment zijn het eigenschappen die enkel mensen bezitten)

(29)

3.2. Eerste-orde en tweede-orde verlangens

Personen zijn gekenmerkt door het feit dat ze zowel eerste- als tweede-orde verlangens hebben.

Andere wezens hebben geen verlangens (bv. planten), of enkel eerste-orde verlangens (dieren) Eerste-orde verlangens: verlangens om iets te doen of niet te doen (een verlangen naar alles behalve een verlangen)

Tweede-orde verlangens: verlangens over onze eerste-orde verlangens

Je kan dus bv. een verlangen hebben om een sigaret te roken (eerste-orde), en ook een verlangen om geen verlangen te hebben om een sigaret te roken (tweede-orde)

Wezens die geen tweede-orde verlangens hebben noemt Frankfurt ‘wantons’ (want + person)

Wantons geven niet om hun verlangens

Vb. alle niet-menselijke dieren die verlangens hebben + heel kleine kinderen

=> niet alle leden van menselijke soort zijn ‘personen’ volgens zijn definitie, kinderen zijn uitzonderingen 3.3. Voorbeeld

2 drugsverslaafden, even verslaafd:

Eerste verslaafde: worstelt met de verslaving, wil er vanaf, vecht er tegen, maar zijn verlangen naar de drug is te sterk, dus telkens bezwijkt hij. => onwillige verslaafde:

Tegenstrijdige eerste-orde verlangens 1. Verlangen naar drugs

2. Verlangen naar stoppen met drugs

Tweede-orde verlangen: behouden van eerste-orde verlangen 2, afkomen van verlangen 1.

Tweede verslaafde: geen verlangens over zijn verlangens: hij staat onverschillig t.o.v. zijn verslaving Hij kan wel tegenstrijdige eerste-orde verlangens hebben, maar heeft geen voorkeur tussen de 2 3.4. Verband met Sartre

Beiden leggen de nadruk op de menselijke vrijheid van handelen

Volgens Frankfurt hebben we vrije wil omdat we tweede-orde verlangens hebben

4. Rationaliteit

4.1. Herbert Simon

Ontwikkelde het concept satisficing (Satisfy + suffice) Satisficing: ≠ optimaliseren

Optimaliseren = het beste alternatief kiezen

Satisficing = zoeken door de beschikbare alternatieven totdat een aanvaardbaarheidsdrempel is bereikt.

(30)

4.2. ‘Satisficing’ als vorm van rationeel handelen

Rationeel handelen wordt vaak ingevuld als optimaliseren, met uitsluiting van andere mogelijkheden Veel natuurlijke problemen worden gekenmerkt door een gebrek aan informatie of een zodanige

complexiteit, die beide het gebruik van optimalisatieprocedures uitsluiten. Dan is satisficing de rationeelste optie

Voorbeeld: een taak is om een patch op een jeansbroek te naaien. De beste naald om dit te doen is een 10cm lange naald met een oog van 3 millimeter.

Deze naald is verborgen in een hooiberg samen met 1.000 andere naalden variërend in grootte van 3 cm tot 18 cm.

Satisficing beweert dat de eerste naald die de patch erop kan naaien degene is die moet worden gebruikt.

Tijd besteden aan het zoeken naar die ene specifieke optimale naald in de hooiberg is een verspilling van energie en hulpbronnen.

De aantrekkelijkheid van het satisficing criterium vloeit voort uit deze onafhankelijkheid van zoekkosten door de omvang en complexiteit van de keuzesituatie

Legt het gedrag van besluitvormers uit onder omstandigheden waarin een optimale oplossing niet kan worden bepaald.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

u Bar en Restaurant aan de oever van het meer, Coco Sweet Tent, Minimarket, Camping-Gaz, Barbecue, Zwembad aan het meer, Privé strand met zonnebedden, Douches en wastafels met

Naast de kennelijk geringe belangstelling voor het operationeel definiëren van het begrip gevechtskracht in de militaire praktijk en weten- schap komt de term gevechtskracht zelfs

Datsun, de meest gekochtejapanse auto in Europa, heeft de Nederlandse auto-.. mobilist de laatste jaren erg goed

De volken waren dus bang van hun God die kwam oordelen met vuur; JHWH roept zijn volk juist op om niet te vrezen voor Hem in Jeremia 10:2 Zo zegt JHWH: U mag u de weg van

Dat is niet alleen ongepast, het is ook geenszins de manier om tot een consensus te komen, en evenmin de manier waarop wij behandeld willen worden.’ CD&V-voorzitter Wouter Beke

De Vogelaar krijgt veel bezoek van andere scholen die willen weten hoe het komt dat alle leerlingen van deze school bovenge- middeld scoren.. Hendriks wil

Voor veel bijenonderzoekers is duidelijk dat deze sterfte niet door de nieuwe groep van bestrij- dingsmiddelen werd veroorzaakt, maar door virussen die worden overgebracht

Wie op zoek is naar effectonderzoek, denkt in de eerste plaats aan studies waarin de resultaten van taalgericht vakonderwijs worden vergeleken met de prestaties van leer- lingen