• No results found

Eerst rekenden we zo:

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Eerst rekenden we zo:"

Copied!
47
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

9 789006 632804

(2)
(3)
(4)

44

werkschrift blz. 42 maatschrift blz. 2 en 3 computer

C 1

Hoeveel huizen zijn het?

a Hoeveel zijn dat er ongeveer per jaar?

b Hoeveel zijn dat er precies?

C 2

Hoeveel huizen zijn het?

In 2008 werden per week gemiddeld 546 huurwoningen opgeleverd.

a Hoeveel zijn dat er per jaar?

b Hoeveel zijn dat er per kwartaal?

Eerst rekenden we zo:

5 4 6 5 2 x 1 2 8 0 1 0 0 0 3 0 0 2 0 0 0 2 5 0 0 0 2 8 3 9 2

Nu gaan we het zo doen:

5 4 6 5 2 x 1 0 9 2 2 7 3 0 0 2 8 3 9 2

C 3

Reken uit op de kortste manier.

7 × 264 = 17 × 264 = 57 × 264 = 73 × 492 =

C 4

Hoeveel euro heeft de bloemenwinkel verdiend?

Reken uit op de kortste manier. Schat van tevoren de uitkomst.

Rozen € 4,75 per bos bossen rozen geraniums

maandag 5 6

dinsdag 13 9

woensdag 11 18

donderdag 26 15

Rozen € 4,75 per bos

Geraniums € 2,08 per stuk

blok 5 les 1

(5)

45

werkschrift blz. 42 computer

les 2

C 1

Reken onder elkaar uit.

a

a

7 × 125 = 8 × 134 =

b

16 × € 1,76 = 14 × € 1,81 =

b

c

46 × 243 = 58 × 364 =

C 2

Reken uit.

a

a Linde bezorgt elke week 138 kranten. Hoeveel kranten bezorgt ze in 6 weken?

b Sander rijdt met zijn busje 380 km per week. Hoeveel kilometer is dat per jaar?

b

c Een broek kost € 27,98. De winkelier verkoopt er 34 op 1 dag. Hoeveel geld ontvangt hij daarvoor?

CD 3

Reken uit met verdubbelen en halveren.

a

a Hoeveel kosten 2 paar? b De tweede handdoek voor de halve prijs. Wat kost de tweede handdoek?

b

c De derde doos voor de helft van de prijs. Wat betaal je voor 3 dozen?

CD 4

Hoe groot worden de bedragen?

Neem over en vul in.

De kinderen van basisschool De Vlinder hebben geld ingezameld voor een actie.

De oudervereniging verdubbelt alle bedragen.

a

a b

b

c

groep 3 groep 4 groep 5 groep 6 groep 7 groep 8

bedrag € 75 € 82,50 € 104,33 € 81,44 € 98,57 € 77,77

het dubbele

4,95

4,90

1,45

CD 5

Hoeveel betalen ze per persoon?

Neem over en vul in.

a

a b

b

c

totaal te betalen € 80 € 44 € 38 € 30,40 € 17,60 € 55,40

met z’n tweeën

met z’n vieren

blok 5

(6)

46

werkschrift blz. 43 maatschrift blz. 4 en 5 computer

les 3

C 1

Wat is de oppervlakte?

a b

C 2

Reken met schaal.

a 1 cm is in werkelijkheid … cm = … m.

b Hoe breed is de gang?

c Hoe lang is het lokaal?

d Hoe breed is het lokaal?

e Bereken de oppervlakte van het lokaal.

C 3

Wat is de oppervlakte in werkelijkheid?

schaal werkelijke

lengte werkelijke

breedte opp. in cm2

1 : 1 2 cm 2 cm 4 cm2

1 : 2

4

cm … cm … cm2

1 : 5 … cm … cm … cm2

1 : 10 … cm … cm … cm2

1 : 100 … cm … cm … cm2

C 4

Reken met schaal.

a Welke schaal hoort bij deze plattegrond?

b Bereken de oppervlakte van de kamer. Reken handig.

c Er worden tegels van 25 cm × 25 cm gelegd.

Hoeveel zijn er nodig?

lokaal

raam gang

schaal � : ���

huiskamer � m

Schiphol schaal 1 : 400 000

Sam zegt: ‘Schiphol is wel 16 km2 groot.’

Heeft hij gelijk?

Oostvaardersplassen schaal 1 : 100 000

Hoeveel vierkante kilometer is de oppervlakte ongeveer?

46 blok 5

(7)

47

werkschrift blz. 43 computer

les 4

C 1

Reken met oppervlakte.

a

a Op hoeveel m2 grond staat deze schuur?

a

a Bereken de oppervlakte van lokaal 1.

Bereken de oppervlakte van lokaal 2.

b Hoeveel are zijn deze oppervlaktes?

b

c In elk lokaal zijn 24 kinderen. In welk lokaal hebben de kinderen de meeste ruimte? Leg je antwoord uit.

CD 3

Welk percentage hoort erbij of ligt er het dichtst bij?

a

a

1

4 Kies uit: 4%4%

20%

20%

25%

1

10 Kies uit:Kies uit: 10%10%

1%

1%

50%

b 2

3 Kies uit:

65%

65%

23%

23%

80%

1

6 Kies uit:

6%

6%

60%

60%17%

b

c

1

3 Kies uit: 30%30% 35%35% 40%

1

8 Kies uit:Kies uit: 10%10%

12%

12%

15%

CD 4

Reken om.

a

a

1000 cm3 = … l 500 cm3 = … l 10 dl = … l 100 cl = … l

b

100 cm3 = … l 200 cm3 = … l 3 dl = … l 2,5 dl = … l

c

1000 ml = … l 200 ml = … l 50 ml = … l 150 ml = … l

b

d

735 cl = … l 5 cl = … l 6 cl = … l 15 ml = … l

4 m 7 m

huis

tuin 20 m

6 m

8 m

15 m

C 2

Reken met oppervlakte.

47

Lokaal �

�� m

�� m � m

�� m Lokaal �

b Lisa zegt: ‘De tuin is ongeveer 2 1 2 are groot.’

Heeft ze gelijk?

b

c Bij het huis wordt een garage gebouwd van 3 bij 4 m. Het hoeveelste deel van de totale oppervlakte is dan nog tuin?

blok 5

10 m 10 m

are

(8)

48 les 5 herhalen

C 1

Reken onder elkaar uit.

a

a

7 × 831 = 5 × 906 = 3 × 1547 =

b

40 × 615 = 60 × 192 = 30 × 481 =

c

12 × 705 = 15 × 406 = 18 × 340 =

b

d

31 × 326 = 72 × 451 = 48 × 525 =

C 2

Reken uit.

Welke som hoort erbij?

contributie sportvereniging

A c t i e f

Elke maand € 6

a

a Hoeveel kost de contributie per jaar?

C 3

Bereken de oppervlakte van de 3 zalen.

a

a 1 cm = 3 m b schaal 1 : 500

b

c schaal 1 : 600

C 4

Bereken de oppervlakte van de vloeren.

Gebruik zo nodig je rekenmachine.

goed voor 40 m

2

b Een Donald Duck kost € 1,90 per week. Hoeveel kost dan de Donald Duck per jaar?

b

c Wie een jaarabonnement op de Donald Duck neemt, betaalt

€ 75. Hoeveel procent korting krijg je dan ongeveer? Kies uit:

10%; 25%; 30%; 75%; 100%.

lengte breedte oppervlakte

a

a 7 m 5 m b 8 m 4 1 2 m c 6 1 2 m 6 1 2 m

d 7,50 m 5,25 m

b

e 8,45 m 4,75 m

b

f Bij welke vloeren heb je aan 1 bus vloerlak genoeg?

blok 5

(9)

49

even snel blz. 74 - 77 verder blz. 78 - 81 plus blz. 82 - 85 computer

les 5 oefenen

CD 5

Reken de prijsverlaging uit.

Dit tuinhuis kostte vorig jaar € 1000.

Dit jaar is de prijs verlaagd.

Wat is de nieuwe prijs?

a

a Bij een prijsverlaging van:

10% 5% 20%

b Bij een prijsverlaging van:

15% 25% 1%

b

c Bij een prijsverlaging van:

2,5% 40% 60%

CD 6

Hoe is de verdeling in procenten?

De wijkbewoners stemmen over de uitbreiding van de speeltuin.

CD 7

Reken uit.

a

a

1 + 0,1 = 1 + 0,01 = 0,1 + 0,1 = 0,1 + 0,01 =

b

2 + 0,2 = 2 + 0,02 = 0,2 + 0,2 = 0,2 + 0,02 =

c

2,2 + 0,2 = 2,2 + 2,02 = 0,22 + 0,22 = 0,22 + 2 =

b

d

2,02 + 2,02 = 2,02 + 0,2 = 0,02 + 2,22 = 2,02 + 0,002 =

CD 8

Reken uit.

a

a

1 – 0,1 = 1 – 0,01 = 1 – 0,9 = 1 – 0,99 =

b

5 – 0,5 = 5 – 0,05 = 0,5 – 0,5 = 5,5 – 5 =

c

5,5 – 0,5 = 5,5 – 0,05 = 5,55 – 0,5 = 5,05 – 5 =

b

d

5,05 – 0,5 = 5,05 – 0,05 = 5,55 – 0,05 = 0,05 – 0,005 =

ja nee

geen mening ja

nee

geen mening

Stembrief

a

a 100 mensen hebben gestemd. 50 zijn voor;

25 tegen en 25 hebben geen mening.

Hoe is de verdeling in procenten?

b 200 mensen hebben gestemd. 100 zijn voor;

40 tegen en 60 hebben geen mening.

b

c 250 mensen hebben gestemd. 200 mensen zijn voor, 15 mensen zijn tegen en 35 hebben geen mening.

blok 5

(10)

50

werkschrift blz. 44 maatschrift blz. 8 en 9 computer

C 1

Hoeveel jaar zijn zij geworden?

Vader en opa zijn op dezelfde dag jarig.

Hoe oud zijn ze vandaag geworden?

Schat eerst de leeftijden.

408 : 12 ≈ 400 : 10 = 804 : 12 ≈ 800 : 10 =

Zijn ze dan jonger of ouder dan je schatting?

Reken het precies uit.

Het kan zo:

4 0 8 : 1 2 = 3 4 1 2 0 – 1 0 × 2 8 8

1 2 0 – 1 0 × 1 6 8

1 2 0 – 1 0 × 4 8

4 8 – 4 ×

0

C 2

Hoe kun je schatten?

a

498 : 61 ≈ 359 : 71 ≈ 461 : 49 ≈

b

320 : 39 ≈ 562 : 69 ≈ 718 : 81 ≈

c

729 : 89 ≈ 142 : 19 ≈ 482 : 62 ≈

C 3

Reken zo kort mogelijk uit.

a

560 : 4 =

b

498 : 61 =

c

461 : 49 =

d

718 : 81 =

C 4

Hoe reken jij dit uit?

Er moeten 1250 boeken worden opgeruimd.

Op 1 plank passen gemiddeld 35 boeken.

Hoeveel planken zijn er nodig?

Schat eerst de uitkomsten.

Ik ben vandaag precies 408 maanden

oud.

Grappig, ik ben vandaag precies 804 maanden

oud.

Maar het kan ook zo:

1 × 1 2 = 1 2 1 0 × 1 2 = 1 2 0 2 0 × 1 2 = 2 4 0 3 0 × 1 2 = 3 6 0

Hoe oud is opa nu?

Vader is vandaag dus … jaar geworden.

4 0 8 : 1 2 = 3 4 3 6 0 – 3 0 ×

4 8

4 8 – 4 ×

0

blok 5 les 6

(11)

51

werkschrift blz. 44 computer

les 7

C 1

Reken uit.

a

a

936 : 6 = 592 : 4 = 1072 : 8 = 1089 : 9 =

b

754 : 31 = 621 : 27 = 970 : 34 = 624 : 26 =

b

c

1636 : 36 = 2249 : 44 = 1024 : 26 = 4269 : 57 =

C 2

Reken uit.

a

a Sharon verzamelt 328 stickers in een album. Ze plakt er 8 op een pagina.

Hoeveel pagina’s heeft zij hiervoor nodig?

b De muziekvereniging heeft € 2450 in kas. Zij kopen hiervoor nieuwe uniformen.

Deze kosten € 75 per stuk. Hoeveel uniformen kunnen zij betalen?

Hoeveel geld houden zij over?

b

c Een stuk grond van 6720 m2 wordt voor het bouwen van huizen in 16 gelijke delen verdeeld.

Hoe groot is elk stuk?

CD 3

Hoeveel moet je betalen?

CD 4

Hoe laat is het?

a

a Dit klokje loopt precies 1 minuut voor.

Wat is de juiste tijd?

b Dit klokje loopt een halve minuut achter.

Wat is de juiste tijd?

b

c Dit klokje staat nog op wintertijd. Even veranderen.

Wat is de juiste tijd?

CD 5

Reken uit.

a

a

10% van 400 = 10% van 550 = 20% van 300 = 25% van 320 =

b

50% van = 100 20% van = 50 20% van = 30 1% van = 5,5

b

c

10% van 136 = 10% van 42,5 = 5% van 300 = 100% van 112 =

a

a

3 1 2 kg kost …

b

3 2 3 kg kost …

c

7 1 2 kg kost …

b

d

6 3 4 kg kost …

€ 4,00 per kg € 3,00 per kg € 2,16 per kg € 4,32 per kg

… …

… …

blok 5

(12)

52

werkschrift blz. 45 maatschrift blz. 10 en 11 computer

les 8

C 1

Bekijk de grafiek.

C 2

Lees de grafiek af.

Inwoners jonger dan 15 jaar in een aantal landen a In welk land bestaat het grootste deel van de bevolking uit jongeren?

b In welk land bestaat het kleinste deel van de bevolking uit jongeren?

c In welk land is meer dan de helft van de bevolking jonger dan 15 jaar?

d In welk land is ongeveer een derde van de bevolking jonger dan 15 jaar?

C 3

Reken en teken.

Veel mensen zijn lid van een sportvereniging. Dit is de top 10.

1. voetbal 2. tennis 3. gymnastiek 4. schaatsen 5. paardensport

1 024 529 710 088 296 603 186 944 150 269

6. zwemmen 7. skiën 8. hockey 9. golf 10. volleybal

149 744 142 912 137 118 156 269 135 611

��

��

��

��

��� %

ouder dan �� jaar tussen �� en �� jaar jonger dan �� jaar

����

����

��

��

��

��

��� % Nederland Duitsland België Turkije Marokko Kenia

volleybal hockeygolf

skiën zwemmen paardensport schaatsen

gymnastiek tennis

voetbal

�� �� �� �� �� �� �� �� �� ���

a Hoeveel sporters zijn het in totaal? Schat eerst.

b Teken de verdeling in een staafgrafiek.

Bevolking van Nederland

blok 5

(13)

53

werkschrift blz. 45 computer

les 9

C 1

Wat is de dagindeling van Jelle (11 jaar)?

a

a b

b

c

activiteit deel van

de dag

aantal uur kleur in het cirkeldiagram

percentage

school 1 4 deel

eten, afwassen, helpen 1 8 deel sporten en buiten spelen 1 6 deel tv-kijken, lezen 1 8 deel

slapen 1 3 deel

C 2

Lees de grafiek af.

land België Denemarken Duitsland Finland Frankrijk Griekenland Ierland Italië Luxemburg Nederland Oostenrijk Portugal Spanje Engeland Zweden

% 18,2 17 16,4 19,2 19,9 17,7 25,9 15,5 17,9 18,3 17,6 18,9 18,1 19,4 18,5 Neem de tabel over en vul in.

Inwoners jonger dan 15 jaar in een aantal Europese landen.

a

a In welk land bestaat het grootste deel van de bevolking uit jongeren?

In welk land bestaat het kleinste deel van de bevolking uit jongeren?

b Zet de percentages op volgorde: van groot naar klein.

b

c Zet ernaast welk percentage 15 jaar of ouder is.

CD 3

Reken uit.

Elke dag leggen de Nederlanders gemiddeld 35 km af.

a

a Hoeveel kilometer leggen we lopend af?

a

b Hoeveel kilometer fietsen we?

c Welk deel van 35 km gaan we met het openbaar vervoer?

b

d Welk deel gaan we met de auto?

Welk percentage hoort daar ongeveer bij?

0 1 4 9 35

��

��

��

��

��

BelgiëDenemarkenDuitslandFinlandFrankrijkGriekenlandIerlandItalië LuxemburgNederlandOostenrijkPortugalSpanjeEngelandZweden

% van de totale bevolking

… … …

… … …

… … …

… … …

… … …

blok 5

(14)

54 les 10 herhalen

C 1

Reken uit.

a

a 360 pakken wasmiddel worden verdeeld

over 24 schappen. Hoeveel pakken komen er op elk schap?

b In een doos passen 28 pakjes margarine.

Hoeveel dozen heb je nodig voor 700 pakjes?

c Er passen 12 kleurpotloden in een kleurdoos. Hoeveel kleurdozen kun je vullen met 1000 kleurpotloden?

Hoeveel potloden houd je over?

b

d Groep 7 gaat een dag op excursie. Ieder betaalt € 16. De excursie kost voor de hele groep € 352.

Groep 8 gaat kamperen. Ieder betaalt hiervoor € 21. Het schoolkamp kost voor de hele groep € 357.

Hoeveel kinderen uit groep 7 gingen op excursie?

Hoeveel kinderen uit groep 8 gingen op kamp?

C 2

Welke schatting kies je?

Reken de schatting en de echte som uit.

a

a 345 : 23 = 300 : 20 =

340 : 20 =

b 428 : 17 = 400 : 20 =

450 : 15 =

a

c 689 : 68 = 700 : 70 =

660 : 60 =

C 3

Welk staafdiagram en welk cirkeldiagram horen bij elkaar?

A B C D

1 2 3 4

C 4

Bekijk de grafi ek.

a

a Hoeveel toeschouwers waren er bij de eerste en de vierde wedstrijd?

b Klopt het wat de voorzitter zegt?

c Er kunnen 50 000 mensen in het stadion.

Welk percentage stoelen is bij de eerste wedstrijd bezet?

b

d Is het stadion bij de tweede wedstrijd meer of minder dan halfvol?

��

��

��

��

�e

�e

�e

�e

wedstrijd

x ���� toeschouwers

Het aantal bezoekers is met meer dan 10% gedaald.

blok 5

(15)

55

even snel blz. 74 - 77 verder blz. 78 - 81 plus blz. 82 - 85 computer

les 10 oefenen

CD 5

Tel handig op.

a

a b

b

c

CD 6

Hoeveel kosten de artikelen ongeveer per stuk?

a

a

2 voor 99 c 2 voor 49 c 2 voor € 1,98 4 voor 99 c

b

2 voor € 2,99 2 voor € 4,49 2 voor € 1,49 6 voor € 1,79

b

c

6 voor 99 c 2 voor € 4,99 3 voor € 4,49 3 voor € 1,54

CD 7

Hoeveel kost een deel van de taart?

a

a

Hoeveel kost:

een halve taart een kwart taart driekwart taart

b

Hoeveel kost:

1 6 taart

1 8 taart

1 5 taart

b

c

Hoeveel kost:

5 6 taart

7 8 taart

7 10 taart

CD 8

Welke tijden horen bij elkaar?

Het is bijna drie uur.

Het is even over vieren.

Het is even over half elf.

Het is precies kwart over negen.

Het is bijna half zeven.

Het is precies tien over twee.

Het is precies tien voor half acht.

Het is bijna kwart voor twaalf.

TOTAAL:

mayosaus �,��

limonade �,��

pastasaus �,��

satésaus �,��

TOTAAL:

wijn �,��

appels �,��

eieren �,��

sla �,��

eieren �,��

chocomix �,��

TOTAAL:

nasi goreng �,��

brie �,��

geraspte kaas � �,��

wasverzachter � �,��

koffiepads �,��

ontbijtkoek �,��

knakworst �,��

kwark �,��

tandpasta �,��

slagroomtaart

€ 12

Kies uit deze tijden:

blok 5

(16)

56

werkschrift blz. 46 maatschrift blz. 14 en 15 computer

C 1

Bereken de inhoud.

a Hoe gaat het verder?

b Hoeveel blokjes van 1 cm3 passen in deze dozen?

C 2

Ken je deze inhoudsmaten?

1 ml = 1 cm3

100 ml = 100 cm3 = 1 dl = 0,1 l 500 ml = 500 cm3 = 5 dl = 0,5 l 1000 ml = 1000 cm3 = 1 dm3 = 10 dl = 1 l

C 3

Reken om.

a

1000 cm3 = … l 500 cm3 = … l 100 cm3 = … l 1 cm3 = … l

b

10 dl = … l 12 dl = … l 3 dl = … l 2,5 dl = … l

c

100 cl = … l 735 cl = … l 35 cl = … l 6 cl = … l

d

1000 ml = … l 200 ml = … l 50 ml = … l 15 ml = … l

C 4

Hoeveel water is het?

28% van ons water wordt gebruikt bij het doorspoelen van het toilet.

In een stortbak gaat gemiddeld 10 liter water.

0,5 l 1 l

0,1 l 500 ml 1000 ml

100 ml

��� ml

100 ml

Vitamine D druppels

30 ml 5 ml

ZALF

75 ml

1 ml is ongeveer 20 druppels

Oog- druppels

10 ml

10 cm 8 cm

12 cm

12 cm 12 cm

5 cm 6 cm

5 cm 6 cm

1 cm3 … cm3 … cm3 … cm3

blok 5 les 11

(17)

57

werkschrift blz. 46 computer

les 12

C 1

Wat is de inhoud in cm3?

a

a b c

b

d

C 2

Reken uit.

a

a Inhoud 100 cm3

Hoe hoog is deze doos?

b Inhoud 180 cm3 Hoe lang en hoe breed kan deze doos zijn?

c Inhoud 480 cm3

Wat kunnen de afmetingen van deze doos zijn?

b

d Inhoud 22 1 2 cm3

Wat kunnen de afmetingen van dit doosje zijn?

CD 3

Welke schepen kunnen de haven invaren?

Er willen 3 schepen de haven invaren.

Toka Maru, diepgang 12,05 m Karekiet, diepgang 1,25 m Freedom, diepgang 15,20 m

CD 4

Welk getal ligt er precies tussenin?

a

a

tussen 1 en 3 tussen 1 en 2 tussen 0,1 en 0,3

b

tussen 2 en 2,6 tussen 4 en 4,8 tussen 6 en 6,2

b

c

tussen 1 en 1,1 tussen 4,2 en 4,3 tussen 6,9 en 7

�� m

�� m Kade

diepgang

kiel kiel 5 cm

15 cm 5 cm

12 cm

5 1 2 cm

7 1 2 cm 2 cm

4 cm

4 cm 7 cm

4 cm 8 cm

5 1 2 cm

4 cm

a

a De diepte van de haven is 12 meter en … centimeter.

b Welke schepen kunnen de haven in?

c De Toka Maru heeft nog … centimeter water onder de kiel.

b

d Hoeveel meter en centimeter moet de haven ten minste worden uitgebaggerd, zodat ook het grootste schip kan binnenvaren?

5 cm

blok 5

(18)

58

werkschrift blz. 47 maatschrift blz. 16 en 17 computer

les 13

C 1

Wat geven we cadeau en hoeveel kost dat?

C 2

Welk percentage en welke breuk zijn ongeveer even groot?

a b

24%

51%

12%

30%

1

3 1

8

1 2

1 4

15% 44,5%

4,1 %

39% 30%

1 25 1

7

9 20

3

10 2

5

C 3

Welke groenten vinden de kinderen het lekkerst?

Maak zelf zo’n plaatje van je eigen groep.

1 op de 6 Nederlanders geeft het liefst bloemen als

cadeau. Klopt dat?

Samen geen 100%.

Geven de anderen dan geen cadeaus?

De Nederlander geeft zo gemiddeld elke maand

een cadeau.

Hoe kan dat nou?

Samen meer dan 100%!

Meer dan tweederde van de kinderen vindt tomaten

en broccoli erg lekker.

1 op de 10 kinderen lust geen enkele

groente.

Naomi Jesse

Britt

Bloemen 17%

Contant geld 13%

Speelgoed 9%

Cadeaubon 6%

Boeken 6%

Top 5 meest gegeven cadeaus

Nederlanders hebben vorig jaar gemiddeld ruim 227 euro aan cadeaus weggegeven.

De gemiddelde prijs voor een cadeau was 18 euro. De gulle gevers kiezen het meest voor bloemen.

Tomaten 68%

Broccoli 67%

Sperziebonen 32%

Bloemkool 25%

Spinazie 25%

Worteltjes 18%

Paprika 12%

Geen enkele groente 11%

blok 5

(19)

59

werkschrift blz. 47 computer

les 14

C 1

Bekijk de grafi eken.

Percentages mensen die Chinees, Engels of Nederlands als moedertaal hebben.

C 2

Welke breuk ligt het dichtst bij het percentage?

CD 3

Welke voertuigen kunnen door de tunnel?

Er willen 3 voertuigen door de tunnel rijden.

Een personenauto, hoogte 1,72 m.

Een kampeerauto, hoogte 3,18 m.

Een dubbeldekker touringcar, hoogte 3,96 m.

a

a De maximale hoogte is 2 meter en … centimeter.

b Welke voertuigen kunnen door de tunnel?

c Hoeveel centimeter is de kampeerauto te hoog?

b

d Hoeveel meter en centimeter is de dubbeldekker te hoog?

CD 4

Reken uit.

a

a

€ 3,00 + € 1,25 =

€ 5,50 + € 1,50 =

€ 1,40 + € 3,10 =

€ 6,99 + € 3,01 =

b

2,1 m + 0,40 m = m 1,2 m + 0,35 m = m 6,45 m + 1,5 m = m 0,65 m + 0,35 m = m

b

c

45 cm + 0,05 m = m 1,05 m + 5 cm = m 8 cm + 1,8 m = m 5 dm + 5 cm = m

a

a 20% Kies uit:

1 20

1 5

2 5

a

b 2% Kies uit:

1 2

1 50

2 10

c 9% Kies uit:

1

9 1

4 1 10

d 19% Kies uit:

1

5 1

20

1 4

e 74% Kies uit:

4 3

3

5 1

2

f 49% Kies uit:

1

4 1

5 1 2

b

g 88% Kies uit:

108

9

10 9

100

b

h 14,1% Kies uit:

1 6

1 7

1 14

,� m

Nederlands

�,�%

Engels

�%

Chinees

��%

200 op de 1000 mensen hebben Chinees als moedertaal.

a

a Hoeveel op de 1000 hebben Engels als moedertaal?

b Hoeveel op de 1000 hebben Nederlands als moedertaal?

b

c Er zijn op de wereld 6 miljard mensen. Hoeveel daarvan spreken Chinees?

Hoeveel Nederlands?

Maximale doorrijhoogte 2,2 m.

blok 5

(20)

60 les 15 herhalen

C 1

Hoeveel fl esjes kun je helemaal vullen met 1 liter?

Neem de tabel over en vul in.

C 2

Hoeveel fl essen kun je vullen?

Neem de tabel over en vul in.

inhoud vat 30 l 15 l 45 l 6 l 18 l 25,5 l

aantal fl esjes

C 3

Welk percentage en welke breuk zijn ongeveer even groot?

C 4

Hoeveel procent?

a

a Anouk maakt limonade met 1 5 deel siroop en 4 5 deel water. Hoeveel procent siroop gebruikt zij? Hoeveel procent water?

b Van een groep van 40 kinderen gaan er 30 kamperen. Hoeveel procent is dat?

c In een chocoladefabriek maakt men 1 5 deel hazelnootrepen en 40% melkchocoladerepen. De rest is pure chocoladerepen. Hoeveel procent pure chocoladerepen maakt de fabriek?

b

d 1 op de 8 Nederlanders heeft nog nooit met een computer gewerkt. Hoeveel procent is dat?

1 2

49%

1 4

26%

1

19% 5 1 10

11%

5 1

18%

1

3 34%

1

8 13%

1 20

6%

1

14% 7

1 6 16%

1

11% 9 3 5

58%

1 liter

In een fl esje gaat 0,3 l.

fl esinhoud 100 ml 50 ml 125 ml 40 ml

aantal fl essen

a

a b

b

c

blok 5

�� ml

��� ml ��� ml

�� ml

(21)

61

even snel blz. 74 - 77 verder blz. 78 - 81 plus blz. 82 - 85 computer

les 15 oefenen

CD 5

Hoeveel kosten de telefoongesprekken?

a

a

14 c per minuut.

Hoeveel kosten deze gesprekken?

van 13 minuten van 19 minuten van 23 minuten

b

c

24 c per minuut.

Hoeveel kosten deze gesprekken?

van 6 min. 30 sec.

van 13 min. 20 sec.

van 28 min. 10 sec.

b

23 c per minuut.

Hoeveel kosten deze gesprekken?

van 12 minuten van 26 minuten van 33 minuten

CD 6

Reken met geld.

a

a Kim krijgt € 2,50 zakgeld per week. Ze spaart voor een dvd. Deze kost € 16,99.

Hoeveel weken moet ze sparen voordat ze deze dvd kan kopen?

b Janine krijgt € 1,50 zakgeld per week. Zij spaart voor een armband die € 23,50 kost. Na hoeveel weken kan ze die kopen?

b

c Bram krijgt € 1,75 zakgeld per week. Hij spaart voor een spelcomputer die € 149 kost. Moet hij korter of langer dan een jaar sparen? Na hoeveel weken kan hij die spelcomputer kopen?

CD 7

Hoeveel hele euro’s krijg je ongeveer terug?

a

a

CD 8

Reken met breuken.

a

a Julian maakt een fi etstocht van 48 km. Op 2 3 van de route rust hij even. Hoeveel kilometer moet hij daarna nog fi etsen?

b Amel maakt een fi etstocht van 36 km. Hij pauzeert 2 keer:

na 24 km en na 30 km. Welk deel van de tocht heeft hij na elke pauze gefi etst?

b

c Ilse fi etst 21 km en pauzeert daarna. Ze heeft dan al 7 8 deel van de tocht gefi etst. Hoe lang is de hele fi etstocht?

� �,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,���,��

� ��,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,��

� �,���,��

�,��

b

Je betaalt met een briefje van

€ 20.

b

c

Je betaalt met een briefje van

€ 10.

Je betaalt met een briefje van

€ 50.

blok 5

(22)

62

€ 6,75

werkschrift blz. 48 maatschrift blz. 20 en 21 computer

C 1

Hoe reken je het uit?

De familie Van Marle gaat uit eten.

Ze zijn met z’n twaalven.

a Ze kunnen kiezen uit 4 verschillende soorten pizza. Ieder neemt van elk soort een kwart pizza.

C 2

Vergelijk en reken. 4 × 3 1 2 = 1 4 3 1 2

4 × 3 = 1 2 4 × 1 2 = 2

4 × 3 1 2 = 2 × 7 = 1 4

4 × 3 , 5 0 =

3 0 , 5 0

4 × 3 , 5 0 = 2 × 7 = 1 4

C 3

Reken uit op je eigen manier.

a

14 × 2 1 2 = 8 × 2 1 4 = 15 × 1 1 2 = 16 × 1 8 =

b

6 × 2 1 6 = 3 × 1 2 3 = 9 × 3 1 6 = 2 × 4 2 3 =

c 2 × 3 2 5 = 5 × 1 2 5 = 5 × 2 3 10 = 5 × 1 7 10 =

C 4

Hoe reken je het uit?

a b

€ 6,75

€ 6,75

8 1 3

2

1 4

l 2

1 4

l 2

1 4

l 2

1 4

l

2,25

4 m 1 1 2 m

24 m

6 m

1 2 m 6 1 2 m

� m

� m

� m

� m

m

� m

b 4 salades.

c Het tafelkleed.

d Het restaurant.

blok 5 les 16

(23)

63

werkschrift blz. 48 computer

les 17

C 1

Hoeveel pizza’s?

Schrijf de som op.

a

a 12 stukken van

1 2 pizza

b 16 stukken van

1 4 pizza

c 5 stukken van

1

3 pizza

b

d 7 stukken van

3 4 pizza

C 2

Hoe lang is elke kabel in totaal?

a

a

|–––––––– 1 2 m –––––––––| 6 stukken

b

|–––––––––––––– 1 1 2 m ––––––––| 4 stukken

c

|––––––––––––– 1 1 3 m ––––––––––––––––| 10 stukken

b

d

|––––––––––––– 2 3 5 m ––––––––––––––––| 5 stukken

CD 3

Reken uit.

a

a

€ 5,00 – € 2,25 =

€ 6,75 – € 1,75 =

€ 7,90 – € 0,09 =

€ 5,05 – € 0,50 =

b

3,50 m – 0,30 m = … m 6,4 m – 0,35 m = … m 3,85 m – 1,4 m = … m 1 m – 0,34 m = … m

b

c

0,30 m – 5 cm = … m 2,05 m – 40 cm = … m 7 m – 89 cm = … m 8 dm – 4 cm = … m

CD 4

Hoeveel centimeter meer?

a

a

3 m en 2,50 m 3,01 m en 3 m 3,10 m en 3 m 1,80 m en 1,75 m

b

3,2 m en 3,02 m 1,6 m en 1,06 m 5 m en 5,5 m 5 m en 5,05 m

b

c

0,80 m en 0,81 m 0,80 m en 0,18 m 1,8 m en 19 dm 4 dm en 0,38 m

CD 5

Reken met inhoud.

a

a Hoeveel cm³ gaat er in elke doos?

b Hoeveel liter is dat?

c Meneer Van der Ven heeft 70 liter nodig. Welke doos kiest hij?

b

d Meneer Smit heeft 350 liter nodig. Wat kan hij het beste nemen?

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

�� cm

1 2 3

blok 5

(24)

64

Je krijgt nu 3 per maand en na elke verjaardag verdubbelen we je zakgeld. Dus als je 12 bent, krijgt je € 6 per

maand, als je 13 bent € 12 per maand, enzovoort.

werkschrift blz. 49 maatschrift blz. 22 en 23 computer

les 18

C 1

Reken met geld.

Lars heeft al € 41,15 en nu spaart hij elke week € 3,25.

a

a Kan hij in 10 weken het bedrag van € 89,90 bij elkaar sparen?

b Na hoeveel weken heeft hij € 50 gespaard?

b

c Hoe lang moet Lars nog sparen totdat hij deze radio kan kopen?

Gebruik je rekenmachine.

C 2

Reken uit met je rekenmachine.

a

a Dit betalen ze met z’n zessen. Hoeveel betaalt ieder?

Voetbalvereniging

Actief

CONTRIBUTIE PER JAAR € 43,20

b Hoeveel is de contributie per maand?

b

c Een jaarabonnement op een tijdschrift kost € 90,40.

Het tijdschrift verschijnt om de week. Hoeveel kost 1 nummer?

C 3

Reken de prijzen uit.

Neem de tabel over en vul in. Gebruik je rekenmachine.

Handappels: € 1,79 per kilo.

aantal kilo’s 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10

prijs in €

C 4

Neem steeds het dubbele.

Gebruik je rekenmachine.

0,125 × 2 = ... × 2 = ... × 2 = ... Ga door totdat je uitkomst groter dan 2000 is.

0,375 × 2 = ... × 2 = ... × 2 = ... Ga door totdat je uitkomst groter dan 10 000 is.

Doe dit ook met 0,15 en met 1,05. Ga door totdat je uitkomst groter is dan 200.

C 5

Wat zou jij kiezen?

Julia is 11 jaar geworden en krijgt zakgeld. Gebruik een rekentabel.

Je krijgt elke maand € 6 en na elke verjaardag € 6 per maand meer. Dus als je 12 bent € 12 per maand, als je 13 bent

€ 18, enzovoort.

koffie �,��

thee �,��

appeltaart �,��

� eieren �,��

macaroni �,��

noten �,��

TOTAAL:

SUPERMARKT Witjes

��,��

89,90

Je krijgt elke maand € 6 en na elke verjaardag € 6 per maand meer. Dus als je 12 bent € 12 per maand, als je 13 bent

Je krijgt nu

na elke verjaardag verdubbelen we je zakgeld. Dus als je 12 bent, krijgt je € 6 per

maand, als je 13 bent € 12 per

90,40

… … … …

blok 5

(25)

65

werkschrift blz. 49 computer

les 19

C 1

Reken uit met je rekenmachine.

a

a

35 : 5 = 701 : 2 = 555 : 4 = 100 : 16 =

b

163 : 8 = 555 : 37 = 0,861 : 7 = 700 : 3 =

c

0,125 × 2 = 0,125 × 4 = 0,125 × 8 = 0,125 × 16 =

b

d

1 : 7 = 3 : 7 = 2 : 7 = 6 : 7 = Rond de getallen af op 2 cijfers achter de komma.

C 2

Reken uit.

Controleer de antwoorden met je rekenmachine. Rond de getallen af op 2 cijfers achter de komma.

a

a

35,12 + 0,17 = 7,2 + 13,7 = 7,3 + 13,7 = 204,13 + 23,26 =

b

3,50 – 1,25 = 10,7 – 3,4 = 8,12 – 1,05 = 0,71 – 0,25 =

c

16,25 + 8,125 = 12,34 + 1,234 = 0,56 + 0,05 = 0,56 + 0,50 =

CD 3

Reken uit.

Het kinderzwembad is 1,2 m diep.

a

a Hoeveel centimeter is dat?

b Een kind met een lengte van 1,15 m staat op de bodem. Steekt dat kind met zijn hoofd boven water uit?

c Hoe lang is een kind dat 25 cm boven het water uitsteekt?

b

d De vorm van het bad is vierkant. Er gaat 120 000 liter water in. Hoe lang en hoe breed is het bad?

CD 4

Reken uit.

a

a

€ 150 + € 15 =

€ 15 + € 1,50 =

€ 1,50 + € 1,50 =

€ 150 + € 1,50 =

b

150 + 15 = 15 + 1,5 = 1,5 + 1,5 = 150 + 1,5 =

c

€ 90,00 – € 45,00 =

€ 90,00 – € 4,50 =

€ 9,00 – € 4,50 =

€ 9,00 – € 0,45 =

b

d

90 – 45 = 90 – 4,5 = 9 – 4,5 = 9 – 0,45 =

CD 5

Reken de bezoekersaantallen van het pretpark uit.

a

a Hoeveel bezoekers van 11 tot en met 20 jaar kwamen er?

b Hoeveel bezoekers van 0 tot en met10 jaar?

c Hoeveel procent is ouder dan 50 jaar?

b

d Bereken het aantal bezoekers ouder dan 20 jaar.

b

d

3,5 – 1,25 = 100 – 10,1 = 8,43 – 5,4 = 8,43 – 3,04 =

De ��� ��� bereikt!

Verdeling van de bezoekers naar leeftijd:

� - �� jaar ��%

�� - �� jaar ��%

�� - �� jaar ��%

�� - �� jaar �%

�� - �� jaar �%

blok 5

(26)

66 les 20 herhalen

C 1

Bereken de oppervlakte.

a

a

C 2

Reken uit.

a

a

3 × 1 3 = 2 × 2 1 2 = 4 × 1 1 4 =

b

6 × 1 1 3 = 12 × 2 2 4 = 5 × 4 1 5 =

c

12 × 1 2 6 = 10 × 3 4 5 = 16 × 2 2 8 =

b

d

24 × 0,25 = 6 × 0,125 = 25 × 0,25 =

C 3

Reken deze tafels van vermenigvuldiging uit.

1 × 12 = 2 × 12 = ... 10 × 12 = 1 × 1,2 = 2 × 1,2 = ... 10 × 1,2 = Met de rekenmachine:

12 + 12 = 24 + 12 = ... + 12 = ... enz.

1,2 + 1,2 = 2,4 + 1,2 = ... + 1,2 = ... enz.

Doe net zo: De tafels van 0,9 en 2,5 en 1,75.

C 4

Reken deze tafels achterstevoren uit.

10 × 18 = 9 × 18 = ... 1 × 18 = 10 × 1,8 = 9 × 1,8 = ... 1 × 1,8 = Met de rekenmachine:

180 – 18 = 162 – 18 = ... – 18 = ... enz.

18 – 1,8 = 16,2 – 1,8 = ... – 1,8 = ... enz.

Doe net zo: de tafels van 0,9 en 1,5 en 1,25. Begin bij 10 keer en ga terug tot 1 keer.

C 5

Hoeveel contributie hebben ze samen opgehaald?

Gebruik je rekenmachine.

Anouk heeft al bij 19 adressen geld opgehaald voor de sportclub. Mourad bij 15 adressen.

Ze hebben allebei per adres € 3,50 opgehaald.

3 m

2,75 m

6 m

2 3 2 m

5 m 2 8 2 m

4 m 2 m

1 2 m

b c

b

d

blok 5

(27)

67

even snel blz. 74 - 77 verder blz. 78 - 81 plus blz. 82 - 85 computer

les 20 oefenen

CD 6

Zet de getallen van klein naar groot.

a

a 7183 7381 3718 8713 3187 8173

b 15 089 18 059 58 019 19 058 59 081 95 108 80 591

b

c 102 347 703 241 273 401 302 174 123 047 417 203

CD 8

Schrijf de uitkomst als kommagetal.

a

a

5 + 3 10 = 7 + 7 10 = 3 + 26 100 = 4 + 3 100 =

b

1 10 + 4 100 = 2 10 + 7 100 = 2 + 3 10 + 9 100 = 6 + 5 10 + 6 100 =

b

c

10 + 1 100 = 10 + 1 1000 = 10 + 1 10 + 1 1000 = 10 + 1 100 + 1 1000 =

CD 9

Tel de kommagetallen op.

Schat eerst de uitkomst. Reken de sommen daarna onder elkaar uit.

a

a

16,9 + 12,8 = 24,5 + 13,9 = 53,4 + 26,8 = 57,4 + 33,9 =

b

34,15 + 33,76 = 54,23 + 27,86 = 75,63 + 13,54 = 62,17 + 33,76 =

b

c

21,457 + 66,121 = 45,395 + 21,908 = 21,405 + 43,044 = 40,683 + 55,005 =

CD 7

Schrijf de tijden digitaal.

a

a

7 uur ’s morgens 7 uur ’s avonds half 4 ’s middags half 11 ’s morgens

b

kwart voor 3 ’s nachts kwart over 5 ’s middags 10 minuten over 2 ’s middags 5 minuten over 8 ’s avonds c

10 voor 7 ’s morgens 10 over half 7 ’s avonds 5 over 6 ’s morgens 5 over half 6 ’s middags

b

d

2 minuten over 9 ’s avonds 3 minuten voor half 6 ’s middags 9 minuten over 10 ’s avonds 7 minuten voor half 12 ’s avonds

blok 5

(28)

68

werkschrift blz. 50 maatschrift blz. 26 en 27 computer

C 1

Hoeveel moet je betalen?

a Hoeveel moet je betalen voor 100 gram, 200 gram, 250 gram, 400 gram, 500 gram, 150 gram, 750 gram?

b Hoeveel gram kaas hoort ongeveer bij deze bon?

C 2

Ken je de waarde van de cijfers?

c Wat is de waarde van het cijfer 6 in deze gewichten?

65 kg … kg 2673 kg … kg 0,615 kg … kg 3,06 kg … kg 0,196 kg … kg

d Schrijf in cijfers:

1 kg en 600 g … kg 12 kg en 715 g … kg 387 g … kg 1 kg en 45 g … kg 3 kg en 7 g … kg

C 3

Hoeveel moet je ongeveer betalen?

gewicht in kg 5 1 2 2,5 4 3 7 0,5 12 7,5

prijs

C 4

Wat is het zwaarst?

a

1,4 kg of 1,04 kg 1,4 kg of 1,40 kg 1,4 kg of 1,35 kg 1,4 kg of 1,53 kg

b

500 g of 0,5 kg 500 g of 5,00 kg 500 g of 0,05 kg 500 g of 1 5 kg

c

2 kg of 201 g 2 kg of 2001 g 2 kg of 1999 g 2 kg of 2000 g aardappe5 kg € 3,2len 5

totaalprijs €

verkoopdatum:

gewicht kg prijs €/kg

€ 11,50 € 6,91

789993 630393

Versmarkt Amersfoort

Kaas

11-03-2010

… … … … … … … … … …

a Wat is de waarde van de cijfers in dit gewicht?

3,125 kg

3: gram 1: gram 2: gram 5: gram

b Wat is de waarde van de cijfers in dit gewicht?

15,378 kg

1: kg 5: kg 3: kg 7: kg 8: kg

… … … … … … … … …

Neem de tabel over en vul in.

blok 5 les 21

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De uitbreiding van de euthanasiewet uit 2002 is er intussen al tweeënhalf jaar. Sinds die goedkeuring is er felle

2 Kinderen jonger dan 2 ½ jaar mogen nog niet tot het speciaal onderwijs worden toegelaten, ook niet door middel van een ontheffing.. 3 Bij de aanvraag moet duidelijk worden

In het volledige combinatiemodel is de externe dagopvang of opvoeding voor kinderen jonger dan drie jaar een belangrijke, positieve pedagogische bron voor de ontwikkeling van het

Een mediane koopkrachtontwikkeling van 1,3% voor alle huis- houdens betekent dat de helft van de huishoudens een koopkrachtontwikkeling van 1,3% of lager heeft, en de andere helft

Wegens de systemische vasoconstrictorische activiteit mag Nuso-San menthol 1 mg/ml neusspray, oplossing niet gebruikt worden tijdens de

Als een kind 16 jaar of ouder is, is geen toestemming van ouders nodig voor de behandeling.. Dan kan het kind ook zelf een handtekening zetten onder

Ik kan de emoties van een ander niet voelen omdat die zich in het innerlijk van die ander afspelen en niet iets gemeen schappelijks zijn.. Het uiten van emoties

Maar het schijnt toch niet de bedoeling te zijn dit snoeppapier bewust te gaan opeten.. Toch maar blijven