• No results found

De integriteit van het brein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De integriteit van het brein"

Copied!
71
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

S.C.F. van Gelder

Master Rechtsgeleerdheid Tilburg University

ANR: 880835

Begeleider: mr. S.L.T.J. Ligthart

De integriteit van het brein

Over de non-consensuele toediening van psychofarmaca in strafrechtelijke context in het licht van de

psychologische, morele en mentale integriteit

(2)

1

Inhoudsopgave

Lijst van gebruikte afkortingen _______________________________________________________ 3 Inleiding ________________________________________________________________________ 4 1. De toepassing van neuro-interventies in strafrechtelijke context ___________________________ 9 1.1 Inleiding____________________________________________________________________ 9 1.2 Neuro-interventies ____________________________________________________________ 9 1.3 Psychofarmaca ______________________________________________________________ 11 1.4 Strafrechtelijke context _______________________________________________________ 13 1.5 Conclusie __________________________________________________________________ 15 2. Het recht op psychologische, morele en mentale integriteit ______________________________ 16 2.1 Inleiding___________________________________________________________________ 16 2.2 Het recht op privéleven _______________________________________________________ 17 2.3 Het recht op psychologische, morele en mentale integriteit ___________________________ 20 2.3.1 Onderzoeksmethode ______________________________________________________ 20 2.3.2 Bevindingen ____________________________________________________________ 20 2.3.2.1 Algemene bevindingen ________________________________________________ 20 2.3.2.2 Het recht op psychologische integriteit ____________________________________ 22 2.3.2.3 Het recht op morele integriteit ___________________________________________ 25 2.3.2.4 Het recht op mentale integriteit __________________________________________ 26 2.3.3 Literatuur ______________________________________________________________ 27 2.3.4 Conclusie literatuur- en jurisprudentieonderzoek ________________________________ 30 2.4 Rechtvaardiging inbreuk ______________________________________________________ 31 2.5 Conclusie __________________________________________________________________ 33 3. De non-consensuele toediening van psychofarmaca in het licht van de psychologische, morele en mentale integriteit ________________________________________________________________ 35

3.1 Inleiding___________________________________________________________________ 35 3.2 Inbreuk ___________________________________________________________________ 35 3.3 Rechtvaardiging _____________________________________________________________ 37 3.3.1 Bij wet voorzien _________________________________________________________ 37 3.3.2 Legitieme doelstelling ____________________________________________________ 38 3.3.3 Noodzaak in een democratische samenleving __________________________________ 39 3.3.3.1 Margin of appreciation ________________________________________________ 39 3.3.3.2 Dringende maatschappelijke behoefte _____________________________________ 43 3.3.3.3 Proportionaliteit ______________________________________________________ 44 3.3.3.4 Conclusie noodzaak in een democratische samenleving _______________________ 46 3.4 Conclusie __________________________________________________________________ 46 Conclusie _______________________________________________________________________ 48

(3)

2

Lijst van gebruikte literatuur ________________________________________________________ 50 Lijst van gebruikte jurisprudentie ____________________________________________________ 58 Bijlage I Resultaten jurisprudentieonderzoek ___________________________________________ 63

(4)

3

Lijst van gebruikte afkortingen

ADHD Attention Deficit Hyperactivity Disorder

afl. aflevering

diss. dissertatie

e.a. en anderen

EHRM Europees Hof voor de Rechten van de Mens EVRM Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens HUDOC Human Rights Documentation

MvT memorie van toelichting

NJB Nederlands Juristenblad

NTM/NJCM-Bulletin Nederlands Tijdschrift voor de Mensenrechten

p. pagina(‘s)

par. paragraaf

red. redactie

SSRI selectieve serotonineheropnameremmer

vol. volume

WODC Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum

(5)

4

Inleiding

Het straffen van individuen die een strafbaar feit hebben gepleegd dient verschillende doelen.

Hierbij valt te denken aan vergelding, afschrikking en herstel van het aangedane leed. Daarnaast wordt gestreefd de gestrafte te laten rehabiliteren waardoor deze zijn persoonlijke doelen niet langer met delicten zal nastreven. Hiermee wordt getracht het recidiverisico te verminderen.1 Desalniettemin blijkt uit cijfers van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum dat het recidivepercentage in Nederland, vergeleken met bijvoorbeeld Noorwegen en IJsland,2 nog steeds vrij hoog ligt.3 Maar liefst 47% van de vrijgekomen gedetineerden gaat na vrijlating opnieuw de fout in.4 Duidelijk is dat de huidige vorm van bestraffing onvoldoende effectief is om gedetineerden te laten resocialiseren en recidive te voorkomen.5

De opkomst van het zogenaamde neurorecht, en met name de ontwikkeling van neuro- interventies, zou een meer effectieve, aanvullende manier van rehabilitatie beloven.6 Hoewel het verband tussen crimineel gedrag en het functioneren van de hersenen al langer bekend is,7 is neurolaw een relatief nieuw wetenschappelijk veld nu de meeste discussie op dit gebied zich pas afgelopen decennium heeft ontwikkeld.8 Dit wetenschapsgebied onderzoekt de implicaties van de neurowetenschappen voor het (straf)recht. Er zijn namelijk steeds meer neurowetenschappelijke bevindingen die aan het recht lijken te raken.9

Binnen het neurorecht wordt onder andere onderzoek gedaan naar neuro-interventies en de vraag of het mogelijk is om middels deze interventies het gedrag van een individu te beïnvloeden.10 Neuro-interventies zouden kunnen worden toegepast als aanvullende of vervangende manier van bestraffing of als voorwaarde voor voorwaardelijke invrijheidsstelling om zo de rehabilitatie van veroordeelden te verbeteren. Dit vooruitzicht lijkt, gezien de sociale en economische kosten van criminaliteit en de beperkte effectiviteit van traditionele straffen bij het verminderen van recidive, erg aantrekkelijk.11 De doelgroep voor het toepassen van neuro- interventies zou bijvoorbeeld kunnen bestaan uit zeden- en drugsverslaafde delinquenten.

1 Hoekendijk & Kommer, Sancties 2011, p. 212-222.

2 Yukhnenko, Sridhar & Fazel, Welcome Open Research 2019, p. 1-9.

3 WODC 2019.

4 WODC 2019.

5 Koi, Uusitalo & Tuominen, Criminal Law and Philosophy 2018, p. 230.

6 Ryberg 2020, p. 1.

7 Ryberg 2020, p. 1.

8 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 43.

9 De Kogel e.a. 2013, p. 3130.

10 Meynen, UCALL 13 mei 2019.

11 Shaw 2014, p. 1381.

(6)

5

Hoewel hard bewijs voor een effectieve anti-hormonale behandeling van het libido ontbreekt, hebben sommige landen al besloten om bij vonnis zedendelinquenten anti-hormonale therapie op te leggen om zo het risico op recidive te verkleinen.12 Ook zijn drugsverslaafde delinquenten in bepaalde landen verplicht om hun drugsverslaving door middel van het innemen van medicijnen te vervangen. Zo zou deze verslaving de rehabilitatie van de delinquent niet kunnen belemmeren.13 Toch is het gebruik van neuro-interventies om de rehabilitatie te bevorderen tot nu toe gelimiteerd. Desalniettemin zal het gebruik hiervan mogelijk in de toekomst toenemen, nu zich steeds meer neuro-interventies ontwikkelen die de rehabilitatie kunnen vergemakkelijken.14

De vraag of de wet de toepassing van neuro-interventies in strafrechtelijke context zonder toestemming van de betrokkene mogelijk zou moeten maken wordt dan ook van steeds groter belang.15 Dit brengt, naast ethische en medische, ook juridische vraagstukken met zich mee. Terwijl de neurotechnologie zich steeds verder ontwikkelt, ontpopt zich dan ook steeds meer de vraag of ons huidige mensenrechtenkader burgers wel voldoende bescherming biedt tegen deze ontwikkeling. Hoewel het van bijzonder belang is om aandacht te besteden aan de implicaties van de neurowetenschap voor mensenrechten nu deze een kader kunnen vormen voor de ontwikkeling van de toepassing van de neurowetenschap in strafrechtelijke context, is dit in de literatuur nog weinig gedaan.16 Ook Kirchmair benadrukt dat de bescherming van mensenrechten in het kader van de toepassing van neuro-interventies, zeker gelet op de vooruitgang hiervan, steeds belangrijker wordt.17

Een van de mensenrechten waarmee de toepassing van neuro-interventies in het gedrang zou kunnen komen is artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). Artikel 8 EVRM bevat vele verschillende rechten en vrijheden, waaronder de rechten op lichamelijke, psychologische, morele en mentale integriteit. Een integriteitsrecht beschermt burgers tegen verschillende inbreuken op bijvoorbeeld hun lichaam, ongeacht de gevolgen of de beweegredenen van een dergelijke inbreuk.18 De toepassing van bepaalde verplichte neuro- interventies op een burger, zoals een neurochirurgische ingreep, veroorzaakt een inmenging in

12 Fuss e.a., Journal of psychiatry & neuroscience: JPN 2015, p. 429.

13 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 101-102.

14 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 102.

15 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 43-50.

16 Ienca & Andorno, Life Sciences, Society and Policy 2017, vol. 13(5).

17 Kirchmair, Criminal Justice Ethics 2019, p. 19-40.

18 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 106.

(7)

6

de lichamelijke processen van een individu,19 waardoor een inbreuk op de lichamelijke integriteit wordt gemaakt.20 Hoewel in de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) en in de literatuur is uitgemaakt wat het recht op lichamelijke integriteit inhoudt,21 is de bescherming van de geest een onderwerp dat nog onvoldoende in de rechtswetenschap of de rechtspraak aan bod is gekomen. Daardoor is onduidelijk welke mentale processen tegen welke inmengingen zijn beschermd.22 Zeker in het kader van neuro-interventies is de mentale integriteit van groot belang, nu de beoogde effecten van deze interventies, zoals het verlagen van het libido van de betrokkene, vooral mentaal zijn.23

De onduidelijkheid over deze integriteitsrechten heeft geleid tot ongenoegen in de literatuur. Zo is volgens Shaw de mentale integriteit in het kader van neuro-interventies net zo belangrijk als of zelfs belangrijker dan de lichamelijke integriteit nu het toedienen van psychofarmaca aan veroordeelden hun geest zou beïnvloeden, maar hebben weinig onderzoekers de reikwijdte en implicaties van dit recht onderzocht.24 De lichamelijke inmenging bij bepaalde neuro-interventies lijkt namelijk in het niet te vallen vergeleken met de mentale inmenging die de interventie met zich meebrengt.25 Hoewel overeenstemming is over het feit dat het recht op mentale integriteit van groot belang is voor adequate bescherming van de menselijke geest, heeft het recht volgens Kirchmair verdere ontwikkeling nodig om concreter te worden en om duidelijk in positief recht te worden vastgelegd.26 Ook Bennet vraagt zich af wat het recht op mentale integriteit inhoudt, nu tot op heden, mede omdat vele factoren iemands geest beïnvloeden, onduidelijk is gebleven wat precies iemands eigen mentale processen zijn.27 Zoals Kirchmair, Bublitz en Merkel stellen is het eerste doel om bepaalde mensenrechten, zoals het recht op de mentale integriteit, fundamenteel vast te leggen.28 Pas daarna kan worden bekeken of bepaalde neurotechnieken in het strafrecht zouden kunnen worden toegepast.

19 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 97.

20 Ryberg 2020, p. 74.

21 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 97.

22 Bublitz 2018, p. 298.

23 Pugh & Douglas 2017, p. 95-111.

24 Shaw, Neuroethics 2019, p. 98.

25 Douglas 2018, p. 209.

26 Kirchmair, Criminal Justice Ethics 2019, p. 32.

27 Bennett 2018, p. 259-260.

28 Kirchmair, Criminal Justice Ethics 2019, p. 32.

(8)

7

De voorgaande onderwerpen en vragen hebben tot de probleemstelling van deze scriptie geleid.

Er wordt daarom onderzocht hoe de non-consensuele toediening van psychofarmaca in strafrechtelijke context zich verhoudt tot de psychologische, morele en mentale integriteit dat valt onder het recht op respect voor het privéleven zoals omschreven in artikel 8 EVRM en zoals dat is geconcretiseerd in de rechtspraak van het EHRM. Om dit goed te kunnen toetsen wordt uitgegaan van de (hypothetische) situatie dat met voldoende waarborgen tegen statelijke willekeur wettelijk is vastgelegd dat de veroordeelde delinquent als aanvullende manier van bestraffing bepaalde psychofarmaca zou moeten nemen. Hoe dit wettelijk precies zou moeten worden geregeld gaat de reikwijdte van deze scriptie te buiten. Het toedienen van psychofarmaca zal naar verwachting voornamelijk raken aan de psychologische, morele dan wel mentale integriteit, terwijl andere neuro-interventies, zoals diepe hersenstimulatie, daarnaast een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit zouden maken.29 Het doel van het toedienen van deze medicijnen is namelijk het veroorzaken van een mentale verandering in de hersenen.30 Zo stelt ook Ryberg dat het toedienen van medicijnen slechts als een minimale inbreuk op de lichamelijke integriteit moet worden beschouwd.31 Juist om het onderscheid tussen de lichamelijke integriteit en de andere integriteitsvormen helder te houden, is gekozen om psychofarmaca als centrale neuro-interventie in deze scriptie te gebruiken. Daarnaast zijn voornamelijk de psychologische, morele en mentale integriteit in dit kader interessant, nu de betekenis van de lichamelijke integriteit al goeddeels is uitgewerkt. Ook is van belang eraan te herinneren dat de toepassing van neuro-interventies in Nederland vooralsnog een hypothetische situatie betreft, nu noch de wetenschap, noch de technologie voldoende geavanceerd zijn om neuro-interventies daadwerkelijk zonder toestemming van de betrokkene toe te passen.32 Het antwoord op de vraag die in deze scriptie wordt beantwoord is dan ook vooral van belang op het moment dat de technieken wel voldoende geavanceerd zijn om daadwerkelijk toepassing in strafrechtelijke context te vinden.

29 Bublitz 2018, p. 299.

30 Pugh & Douglas 2017, p. 95-111.

31 Ryberg 2020, p. 80.

32 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 45.

(9)

8

De opbouw van deze scriptie ziet er als volgt uit. In het eerste hoofdstuk wordt verkend welke neuro-interventies op dit moment bestaan, waarna meer informatie wordt gegeven over psychofarmaca, nu het onderzoek zich hierop toespitst. Daarna wordt beoordeeld wat deze medicijnen in strafrechtelijke context zouden kunnen betekenen. In het tweede hoofdstuk wordt eerst de ontwikkeling van het recht op privéleven van artikel 8 EVRM beschreven waarna jurisprudentieonderzoek naar de inhoud en reikwijdte van het recht op psychologische, morele en mentale integriteit wordt gedaan. Vervolgens wordt, aan de hand van de literatuur, bekeken wat dit recht precies inhoudt. In het derde hoofdstuk wordt beoordeeld of het non-consensueel toedienen van psychofarmaca aan veroordeelde delinquenten een inbreuk op het recht op psychologische, morele dan wel mentale integriteit zou opleveren. Daarna wordt overwogen of deze inbreuk eventueel zou kunnen worden gerechtvaardigd. De scriptie wordt afgesloten met een conclusie.

(10)

9

1. De toepassing van neuro-interventies in strafrechtelijke context

1.1 Inleiding

Neuro-interventies hebben zich de afgelopen jaren steeds verder ontwikkeld.33 Zo worden op dit moment bepaalde neuro-interventies, zoals psychofarmaca of diepe hersenstimulatie, al toegepast in een medische context.34 Verschillende auteurs hebben echter voorgesteld om neuro-interventies ook in te zetten om de geest van individuen te veranderen om zo de moraal te verbeteren.35 Mits deze technieken voldoende veilig en effectief zijn gebleken, zouden deze in de toekomst bij veroordeelden kunnen worden toegepast.36 Ook stellen Chew, Douglas en Faber dat in de toekomst wellicht een breder scala aan neuro-interventies beschikbaar zal zijn om misdaad te voorkomen.37 Het is dan ook van groot belang te bekijken welke neuro- interventies eventueel in strafrechtelijke context toepassing kunnen vinden.

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de huidige stand van zaken omtrent neuro- interventies. Zo wordt eerst bekeken wat neuro-interventies precies zijn en welke technieken op dit moment bestaan. Daarna wordt dieper ingegaan op psychofarmaca, nu in deze scriptie de vraag wordt gesteld of de psychologische, morele en mentale integriteit voldoende worden gewaarborgd indien deze medicijnen zonder toestemming worden toegediend. Vervolgens wordt beoordeeld wat deze psychofarmaca voor de strafrechtsketen zouden kunnen betekenen.

Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

1.2 Neuro-interventies

Neuro-interventies zijn interventies die een fysiek, chemisch of biologisch effect op de hersenen hebben en kunnen mogelijk de kans op bepaald crimineel gedrag verkleinen.38 Neuro- interventies hebben namelijk als doel om iemands geest te veranderen teneinde bepaalde gevoelens of bepaald gedrag te manipuleren.39 Dit kan op verschillende manieren worden gedaan. Er wordt bijvoorbeeld onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte neuro- interventies.

33 Douglas & Birks 2018, p. 2.

34 Müller, Walter & Christen, International Journal of Law and Psychiatry 2014, p. 295.

35 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 88.

36 Ryberg 2020, p. 1.

37 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 11.

38 Douglas & Birks 2018, p. 2.

39 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 88.

(11)

10

Bij indirecte neuro-interventies wordt voornamelijk gebruikgemaakt van minder controversiële manieren om iemands gedachten te veranderen, zoals door middel van een simpel gesprek of door een andere standaard communicatievorm.40 Hierbij wordt getracht het denkpatroon van de betrokkene middels psychologische mechanismen,41 bijvoorbeeld met betrekking tot seksueel geweld of gedrag, te veranderen.42 Indirecte neuro-interventies veranderen de persoonlijkheidsstructuren langzaam en meer holistisch dan directe neuro- interventies.43 Een voorbeeld van een indirecte neuro-interventie is het vergroten van empathie bij individuen die hier een tekort aan lijken te hebben, waardoor dit zou bijdragen aan het verbeteren van het gedrag van de betrokkene.44 Een ander voorbeeld van een indirecte neuro- interventie is cognitieve gedragstherapie.45

Hoewel verschillende studies hebben aangetoond dat psychologische kenmerken op een eenvoudige wijze kunnen worden gemanipuleerd, zijn soms meer ingrijpende maatregelen aangewezen indien de lichtere vormen niet blijken te werken.46 Volgens Levy werken de directe neuro-interventies, zoals psychofarmaca, direct op de neuronen van de hersenen, terwijl indirecte neuro-interventies dit niet doen.47 Zo kan direct op het lichaam of de geest van de betrokkene worden ingegrepen.48 Neuro-interventies kunnen dan op onbewuste processen of op het manipuleren van emoties, gedragingen en voorkeuren gericht zijn.49 Een voorbeeld van een directe neuro-interventie is diepe hersenstimulatie welke techniek wordt toegepast bij aandoeningen die het gevolg zijn van een verstoring in de hersenactiviteit. Hierbij worden elektroden in de hersenen aangebracht welke zijn verbonden met een neurostimulator. De onderliggende aandoening wordt hiermee niet weggenomen, maar ziekteverschijnselen kunnen wel worden verminderd waardoor de kwaliteit van leven wordt verbeterd.50 Zo wordt diepe hersenstimulatie bijvoorbeeld toegepast op patiënten die lijden aan Parkinson51 of Alzheimer.52 Diepe hersenstimulatie zou eventueel ook kunnen worden ingezet als behandeling voor crimineel en ongewenst gedrag dat wordt veroorzaakt door de hersenen, dan wel door een

40 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 44.

41 Pugh & Douglas 2017, p. 95-111.

42 Lippert-Rasmussen 2018, p. 140-141.

43 Bublitz & Merkel, Bioethics 2009, p. 366.

44 Shaw 2014, p. 1382.

45 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2).

46 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 89-90.

47 Levy 2007, p. 71.

48 Lippert-Rasmussen 2018, p. 140.

49 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 88.

50 Kamerstukken II 2018/19, 29689, 1019, p. 1 (Kamerbrief).

51 Müller, Walter & Christen, International Journal of Law and Psychiatry 2014, p. 295.

52 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 44-45.

(12)

11

geestelijke stoornis die daarmee verband houdt.53 Ook zou deze neuro-interventie kunnen worden gebruikt om het libido van een individu te verlagen, nu diepe hersenstimulatie in staat is om de toepassing ervan aan te passen aan de symptomen en bijwerkingen van de betrokkene.54 Een andere belangrijke neuro-interventie is het toedienen van medicijnen.

Medicijngebruik kan namelijk bepaalde verschijnselen of gedrag onder controle houden, omdat de stof van het medicijn het desgewenste hersendeel kan raken.55 Voorbeelden van neuro- interventies middels psychofarmaca zijn medicijnen om het libido te onderdrukken (chemische castratie), om drugsmisbruik of ADHD te behandelen of de serotonineactiviteit te moduleren.56 Daarnaast kunnen directe neuro-interventies bestaan uit het toedienen van voedingssupplementen57 of elektrische of magnetische hersenstimulatie.58

Een voorbeeld dat het verschil tussen indirecte en directe neuro-interventies verduidelijkt betreft het veranderen van het gedrag van een zedendelinquent. Zo zou een indirecte neuro-interventie het seksuele gedrag van de delinquent veranderen terwijl het libido zelf intact blijft. De betrokkene zou dan worden aangemoedigd om alleen consensueel seksueel contact met partners die een aanvaardbare leeftijd hebben aan te gaan. Daarentegen zouden directe neuro-interventies juist zien op het al dan niet permanent verlagen van het libido.59 Desalniettemin is het mogelijk dat indirecte neuro-interventies dezelfde invloed op iemands geest en gedrag als directe neuro-interventies kunnen hebben; het verschil tussen beide is dus niet op effectiviteit gebaseerd.60

In de volgende paragraaf wordt nader ingegaan op het gebruik van psychofarmaca, nu deze neuro-interventie centraal staat in deze scriptie.

1.3 Psychofarmaca

Er bestaan tientallen soorten medicijnen die het gedrag of de gevoelens van individuen zouden kunnen beïnvloeden. Vaak zullen de bijwerkingen van deze medicijnen als ongewenst worden ervaren terwijl bij andere medicijnen, bijvoorbeeld antidepressiva, de veroorzaakte verandering

53 Vincent, Criminal Law and Philosophy 2014, p. 44-45.

54 Fuss e.a., Journal of psychiatry & neuroscience: JPN 2015, p. 430.

55 Van de Beek, NJB 2012/1172, p. 1398.

56 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 11.

57 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 26-27.

58 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 11.

59 Khan e.a., Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, vol. 2, p. 6.

60 Lippert-Rasmussen 2018, p. 141.

(13)

12

door de bijwerking juist beoogd is.61 Toch beïnvloeden selectieve serotonineheropnameremmers (SSRI’s), een bepaalde soort antidepressiva, vaak onbedoeld de morele oordelen en het gedrag van degene die het medicijn inneemt. De studie van Molly Crockett heeft dan ook uitgewezen dat morele oordelen door middel van vrij eenvoudige interventies kunnen worden aangepast. In feite zijn de oordelen van vele depressieve patiënten al aangepast zonder dat dit effect in iemand is opgekomen.62 Daarnaast worden bepaalde antidepressiva al gebruikt om het libido van zedendelinquenten te verlagen, nu dit een bijwerking is van het behandelen van een depressie middels deze medicijnen.63 In het kader van neuro-interventies in strafrechtelijke context is ook een bepaald doel beoogd, namelijk het veranderen van het gedrag van de betrokkene zodat deze geen delicten meer zou plegen.

Het meest bekende voorbeeld van neuro-interventies die voor misdaadpreventie worden gebruikt zijn farmacologische middelen die het libido verminderen. De gedachte is dat voornamelijk zedendelinquenten na het innemen van deze middelen minder snel een strafbaar feit zullen plegen.64 Het toedienen van psychofarmaca zonder toestemming van de veroordeelde wordt al sinds een aantal jaar toegepast in sommige Amerikaanse staten. California was in 1996 de eerste staat die criminelen oplegde om deze medicijnen te nemen.65 Het innemen van dit medicijn is dan een voorwaarde voor voorwaardelijke invrijheidsstelling. In Europa geschiedt het toedienen van dergelijke medicijnen aan zedendelinquenten vaker op vrijwillige basis.66 Verschillende auteurs discussiëren echter over de vraag in hoeverre daadwerkelijk sprake is van deze vrijwillige basis. Veroordeelden zullen namelijk verwachten dat het innemen van deze medicijnen een positieve invloed op uiteindelijke vrijlating zal hebben.67

Hoewel zedendelinquenten al langer met psychofarmaca worden behandeld, zijn de soorten en hoeveelheden medicijnen door de jaren heen flink veranderd.68 Er zijn momenteel twee typen medicatie die het libido van een zedendelinquent zouden kunnen verminderen. Zo kan het libido worden verlaagd door middel van medicijnen die het testosteron onderdrukken, zoals progestogenen, anti-androgenen en gonadotropine afgevend hormoon. Ook kan de seksuele drift worden verminderd door middel van andere mechanismen, zoals antipsychotica

61 Pugh & Douglas 2017, p. 95-111.

62 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 90.

63 Forsberg & Douglas, Mecial Law Review 2017, p. 454.

64 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 12.

65 Forsberg 2018, p. 46.

66 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2).

67 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2); Pugh & Douglas 2017, p. 95-111.

68 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2).

(14)

13

of SSRI’s.69 Middels anti-androgenen, zogenaamde chemische castratie,70 zouden naar verwachting dezelfde resultaten als met chirurgische castratie kunnen worden bereikt, maar dan met minder ingrijpende en permanente middelen.71 Chemische castratie zal, gelet op de inbreuk op de lichamelijke integriteit, namelijk minder invasief dan chirurgische castratie zijn.72 Ook zouden deze middelen zorgen voor minder bijwerkingen waardoor ze worden beschreven als de meest belovende behandeling voor zedendelinquenten.73

Daarnaast bestaat een mogelijkheid tot het verminderen van agressief gedrag van de betrokkene door middel van psychofarmaca. Medicijnen kunnen zo worden ingezet om gewelddadige misdadigers aan morele normen en geldende wetten te laten voldoen.74 Recent is gebleken dat bepaalde veelgebruikte antidepressiva agressiviteit verminderen en dat valproïnezuur de impulsiviteit van volwassenen met een explosief karakter kan verminderen.75 Het serotonerge neurotransmittersysteem is namelijk bij agressief en antisociaal gedrag betrokken. Echter, de rol van dit gedrag in dit systeem is nog niet volledig duidelijk. De huidige hypothese is wel dat het niveau van serotonine in de hersenen omgekeerd evenredig is aan het vertonen van agressief gedrag.76 Op termijn zouden dan ook medicijnen kunnen worden ontwikkeld die effectief de impulsen van de veroordeelden verminderen of de controle over deze impulsen vergroten.77

Samenvattend kan worden gesteld dat vooralsnog uit de literatuur valt op te maken dat psychofarmaca mogelijk aan daders van zeden- en geweldsdelicten zouden kunnen worden toegediend. In de volgende paragraaf wordt bekeken wat dit in de praktijk voor de strafrechtsketen zou kunnen betekenen.

1.4 Strafrechtelijke context

Zoals in de inleiding kort aangekaart, zouden neuro-interventies kunnen bijdragen aan het rehabiliteren van de gedetineerde.78 Het EHRM ziet rehabilitatie als de re-integratie in de

69 Khan e.a., Cochrane Database of Systematic Reviews 2015, vol. 2, p. 6.

70 Forsberg & Douglas, Mecial Law Review 2017, p. 453.

71 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2).

72 Harrison, Sexual Offender Treatment 2008, vol. 3(2).

73 Gilbert & Focquaert, International Journal of Law and Psychiatry 2015, p. 56.

74 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 103.

75 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 102.

76 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 23.

77 Shaw 2014, p. 1382.

78 Kirchmair, Criminal Justice Ethics 2019, p. 21-28.

(15)

14

samenleving van een veroordeelde om zo recidive te voorkomen en de bescherming van de samenleving te waarborgen.79 Volgens Kirchmair zou rehabilitatie echter ook zo kunnen worden geïnterpreteerd dat het minder waarschijnlijk is dat de bestrafte persoon zich opnieuw schuldig maakt aan crimineel gedrag.80 Pugh en Douglas stellen dat sommige neuro- interventies, mits deze veilig en effectief blijken, de rehabilitatie van de veroordeelde kunnen bevorderen waardoor recidive mogelijk kan worden voorkomen.81 Genoeg reden om te bekijken of bepaalde neuro-interventies op dit moment veilig en effectief genoeg zijn om in strafrechtelijke context te kunnen worden toegepast.

Hoewel grote meta-analyses hebben aangetoond dat anti-hormonale therapie de recidive van seksuele delinquenten zou kunnen verminderen,82 blijft de effectiviteit van libido- remmende middelen bij het voorkomen van seksuele misdrijven controversieel.83 Er is namelijk een aantal methodologische problemen met de al uitgevoerde onderzoeken naar de toepassing hiervan bij personen die seksuele delicten hebben gepleegd, omdat praktische en ethische problemen bij het uitvoeren van de onderzoeken zijn ontstaan. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan de praktische beperkingen in gevangenissen en onderzochte gedetineerden die naar andere gevangenissen worden overgeplaatst.84 Hoewel onderzoeken hebben aangetoond dat chirurgische castratie erg effectief is in het verminderen van de recidive, laten onderzoeken naar de effecten van chemische castratie meer gemengde resultaten zien.85 Ook Koi benadrukt dat hoewel een interventie erin kan slagen de zelfbeheersing van de betrokkene te verbeteren, geen consistente resultaten bekend zijn waaruit blijkt dat de recidive hierdoor zou worden verminderd.86 Desalniettemin bestaat wel een aantal onderzoeken waaruit is gebleken dat het toedienen van hormonale libido-remmende middelen effectief is in het verminderen van recidive van zedendelinquenten,87 maar dit wel zorgt voor bepaalde bijwerkingen.88 Hierbij kan worden gedacht aan osteoporose, gewichtstoename en opvliegers.89 Belangrijk in acht te nemen is dat de eventuele recidive van een individu niet nauwkeurig kan worden voorspeld. Zeker nu veel neuro-interventies zich pas in de ontwikkelingsfase bevinden, zijn geen betrouwbare

79 EHRM 26 april 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0426JUD001051110 (Murray/Nederland), par. 102.

80 Kirchmair, Criminal Justice Ethics 2019, p. 22.

81 Pugh & Douglas, Criminal Justice Ethics 2016, p. 221-222.

82 Fuss e.a., Journal of psychiatry & neuroscience: JPN 2015, p. 429.

83 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 14.

84 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 14.

85 Lippert-Rasmussen 2018, p. 140.

86 Koi, Uusitalo & Tuominen, Criminal Law and Philosophy 2018, p. 237.

87 Zoals Lösel & Schmucker, Journal of Experimental Criminology 2005, p. 117-146.

88 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 16-17.

89 Chew, Douglas & Faber 2018, p. 14.

(16)

15

gegevens bekend over de vraag of de interventies daadwerkelijk effectief zijn om recidive te voorkomen.90

1.5 Conclusie

In dit hoofdstuk is onderzoek gedaan naar de vraag wat het toedienen van psychofarmaca aan bepaalde misdadigers in een strafrechtelijke context zou kunnen betekenen. Op basis van de huidige stand van zaken kan worden gesteld dat voornamelijk het verlagen van het libido met behulp van psychofarmaca potentie heeft om, mits voldoende veilig en effectief, in strafrechtelijke context te worden toegepast. Hierbij valt te denken aan anti-androgenen die het testosteronhormoon onderdrukken. Uit verschillende onderzoeken is namelijk gebleken dat libido-remmende middelen de recidive van zedendelinquenten zouden kunnen terugdringen, al hebben deze onderzoeken met bepaalde methodologische beperkingen te maken. Deze middelen hebben dan ook potentie om verder ontwikkeld en onderzocht te worden, zodat de effectiviteit van deze middelen zou kunnen worden bewezen. Hierbij valt op te merken dat chemische castratie, gelet op de inbreuk op de lichamelijke integriteit, minder invasief dan chirurgische castratie zal zijn.Juist om deze reden is het van belang deze medicijnen verder te ontwikkelen. Ook zouden medicijnen kunnen worden ontwikkeld die de agressiviteit van een individu kunnen beperken, nu verschillende onderzoeken zijn gedaan naar de relatie tussen de werking van de hersenen en het vertonen van agressief gedrag. Desalniettemin zou het toedienen van psychofarmaca mogelijk in strijd met bepaalde mensenrechten kunnen komen.

In de volgende hoofdstukken wordt bekeken of dit daadwerkelijk het geval is.

90 Pugh & Douglas, Criminal Justice Ethics 2016, p. 216-217.

(17)

16

2. Het recht op psychologische, morele en mentale integriteit

2.1 Inleiding

Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens bevat allerlei rechten en beginselen, waaronder het recht op eerbiediging van het privéleven zoals is opgenomen in artikel 8 van dit verdrag. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens betrekt artikel 8 EVRM in zaken met uiteenlopende feiten en omstandigheden en maakt daarbij vaak gebruik van een standaardoverweging.91 Het Hof heeft steeds meer rechten onder de noemer van artikel 8 EVRM aan burgers toegekend waardoor de reikwijdte van dit recht de laatste jaren behoorlijk is uitgebreid.92 Zo valt ook het recht op psychologische, morele en mentale integriteit onder dit artikel. Tot op heden is het onduidelijk gebleven wat dit recht betekent,93 terwijl het hoog tijd is dat duidelijk wordt wat de bescherming van de moraal precies inhoudt.94 In dit hoofdstuk wordt dan ook een antwoord gegeven op de vraag wat de inhoud en reikwijdte van het recht op psychologische, morele en mentale integriteit zijn. Het is van belang deze vraag in deze scriptie te beantwoorden nu wordt onderzocht hoe de non-consensuele toediening van psychofarmaca in strafrechtelijke context zich tot deze vormen van integriteit verhoudt. Om de hoofdvraag te beantwoorden, moet dan ook eerst het recht op psychologische, morele en mentale integriteit worden gedefinieerd.

In dit hoofdstuk wordt eerst algemene informatie over artikel 8 EVRM en het recht op privéleven met behulp van literatuuronderzoek gegeven. Vervolgens wordt toegelicht welke jurisprudentie is onderzocht en tot welke bevindingen dit jurisprudentieonderzoek heeft geleid.

Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de psychologische, morele en mentale integriteit en wordt gekeken naar de inhoudelijke overwegingen van het Hof. Daarna wordt ingegaan op de heersende opvatting in de literatuur omtrent dit onderwerp. Vervolgens wordt uiteengezet hoe een inbreuk op artikel 8 lid 1 EVRM eventueel kan worden gerechtvaardigd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een conclusie.

91 EHRM 29 april 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602 (Pretty/Verenigd Koninkrijk), par. 61.

92 Van der Sloot, Utrecht Journal of International and European Law 2015, p. 28.

93 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 97-98.

94 Nowlin, Human Rights Quarterly 2002, p. 265.

(18)

17

2.2 Het recht op privéleven

Volgens artikel 8 EVRM heeft eenieder recht op respect voor zijn privéleven, zijn familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn correspondentie. Dit recht wordt ook wel aangeduid als het recht op privacy en legt de staten een verplichting op om een groot scala aan rechtsbelangen te respecteren.95 Het Hof heeft voor de eerste keer in Tyrer tegen het Verenigd Koninkrijk in 1978 bepaald dat het verdrag een living instrument is.96 Dit houdt in dat het verdrag moet worden geïnterpreteerd in het licht van de hedendaagse ontwikkelingen op bijvoorbeeld sociaal, juridisch en technologisch vlak.97 Dit heeft ervoor gezorgd dat het Hof bepalingen naar modern inzicht heeft geïnterpreteerd en nieuwe rechten, zoals het recht op gegevensbescherming, onder bestaande bepalingen van het EVRM heeft gebracht.98 Dit is niet gelijk aan de intentie van de opstellers van het verdrag,99 nu zij bepaalde vrijheden, zoals het recht op persoonlijke ontwikkeling, juist expliciet van het verdrag hadden uitgesloten.100 De uitspraak EHRM Tyrer tegen het Verenigd Koninkrijk gaf de hele conventie en met name artikel 8 dan ook een nieuwe vorm.101 Middels de jurisprudentie van het EHRM is artikel 8 EVRM, mede vanwege het feit dat de verschillende begrippen uit artikel 8 niet nauwkeurig zijn gedefinieerd,102 een content- rich Convention article geworden. Dit houdt in dat het artikel veel verschillende (sub)rechten omvat.103 Het gevolg hiervan is dat veel zaken juist onder artikel 8 zijn gebracht en dit artikel vaak wordt gebruikt in zaken waarin overduidelijk andere artikelen ook een rol speelden.104 Hoewel de reikwijdte van artikel 8 behoorlijk ruim is, is deze reikwijdte niet oneindig.105 Zo heeft het EHRM meerdere malen overwogen dat niet iedere handeling of maatregel waarvan men zou kunnen zeggen dat deze de lichamelijke, psychologische of morele integriteit van een persoon nadelig beïnvloedt, noodzakelijkerwijs leidt tot een inbreuk op artikel 8 EVRM.106 Indien het EHRM heeft vastgesteld dat een inbreuk op artikel 8 EVRM heeft plaatsgevonden,

95 Harris, O’Boyle & Warbrick 2009, p. 362.

96 EHRM 25 april 1978, ECLI:CE:ECHR:1978:0425JUD000585672 (Tyrer/Verenigd Koninkrijk), par. 31.

97 Brems & Gerards 2014, p. 322; European Court of Human Rights 2019, p. 20.

98 Van der Sloot, Utrecht Journal of International and European Law 2015, p. 39-40.

99 Brems & Gerards 2014, p. 319.

100 Van der Sloot, Utrecht Journal of International and European Law 2015, p. 33-35.

101 Brems & Gerards 2014, p. 319.

102 Harris, O’Boyle & Warbrick 2009, p. 361.

103 Brems & Gerards 2014, p. 315.

104 Van der Sloot, Utrecht Journal of International and European Law 2015, p. 28.

105 European Court of Human Rights 2019, p. 7.

106 EHRM 25 maart 1993, ECLI:CE:ECHR:1993:0325JUD001313487 (Costello-Roberts/Verenigd Koninkrijk), par.

36; EHRM 6 februari 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0206JUD004459998 (Bensaid/Verenigd Koninkrijk), par. 46;

EHRM 25 juni 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:0625JUD004172013 (Nicolae Virgiliu Tănase/Roemenië), par. 128.

(19)

18

kan deze inbreuk bovendien gerechtvaardigd zijn indien wordt voldaan aan de voorwaarden uit lid 2 van dit artikel.

In deze scriptie is vooral het recht op respect voor het privéleven van belang, nu het recht op psychologische,107 morele108 en mentale109 integriteit onder het privéleven zijn geschaard. Dit recht op respect voor het privéleven wordt, naast aan vrije burgers, ook aan individuen wiens vrijheid is ontnomen gegarandeerd,110 en kan ook professionele of zakelijke activiteiten omvatten.111 De betekenis van privéleven laat zich echter niet gemakkelijk definiëren, maar werd aanvankelijk gezien als het recht om alleen gelaten te worden.112 Later stelde het Hof herhaaldelijk dat dit recht ook bescherming biedt aan de volwaardigheid en ontwikkeling van de identiteit van een individu.113 Er is dan ook geen formule om vast te stellen of het privéleven wordt geschonden waardoor ieder geval afzonderlijk moet worden beschouwd.114 De grenzen van het recht op privéleven zijn daarom niet exact te beschrijven.115 Dit komt tot uitdrukking in een overweging van het EHRM die in vele verschillende zaken op soortgelijke wijze wordt gebruikt.116 Deze luidt als volgt:

“As the Court has had previous occasion to remark, the concept of “private life” is a broad term not susceptible to exhaustive definition. It covers the physical and psychological integrity of a person […]. It can sometimes embrace aspects of an individual's physical and social identity […]. Elements such as, for example, gender identification, name and sexual orientation and sexual life fall within the personal sphere protected by Article 8 […]. Article 8 also protects a right to personal development, and the right to establish and develop relationships with other human beings and the outside world […]. Although no previous case has established as such any right to self-determination as being contained in Article 8 of the Convention, the

107 EHRM 24 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0224JUD002143993 (Botta/Italië), par. 32.

108 EHRM 26 maart 1985, ECLI:CE:ECHR:1985:0326JUD000897880 (X en Y/Nederland), par. 22.

109 EHRM 12 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1012JUD001317803 (Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga/België), par. 83.

110 EHRM 16 december 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:1216JUD002097292 (Raninen/Finland), par. 63; EHRM 16 mei 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0516JUD003947498 (D.G./Ierland), par. 105; EHRM 24 juli 2014,

ECLI:CE:ECHR:2014:0724JUD000751113 (Husayn (Abu Zubaydah)/Polen), par. 532.

111 EHRM 10 januari 2019, ECLI:CE:ECHR:2019:0110JUD006528613 (Khadija Ismayilova/Azerbeidzjan), par. 139.

112 Brems & Gerards 2014, p. 324.

113 Van der Sloot, International Data Privacy Law 2017, p. 192.

114 Harris, O’Boyle & Warbrick 2009, p. 364.

115 Brems & Gerards 2014, p. 329.

116 EHRM 26 maart 1985, ECLI:CE:ECHR:1985:0326JUD000897880 (X en Y/Nederland), par. 22 en 23; EHRM 7 februari 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0207JUD005317699 (Mikulić/Kroatië), par. 53; EHRM 29 april 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602 (Pretty/Verenigd Koninkrijk), par. 61.

(20)

19

Court considers that the notion of personal autonomy is an important principle underlying the interpretation of its guarantees.”117

Het recht op respect voor de lichamelijke integriteit wordt door het Hof vaak met de psychologische, morele dan wel mentale integriteit in verband gebracht. In veel gevallen, zoals te lezen in de standaardoverweging, worden deze vormen van integriteit door het Hof in één zin genoemd.118 Hoewel inmenging in de lichamelijke integriteit volgens het Hof eerst alleen onder artikel 3 EVRM kon vallen wanneer de inmenging a sufficient level of severity bereikt, maakt dit recht tegenwoordig ook deel uit van het privéleven indien de gevolgen voor de integriteit sufficiently adverse zijn.119 Het recht op lichamelijke integriteit beschermt een individu tegen opzettelijke inmenging in het lichaam an sich120 en is daarmee een van de sterkste rechten in veel grondwetten en mensenrechtenverdragen.121 Het beschermt tegen verschillende soorten van de lichamelijke inmenging, ongeacht welke gevolgen deze inmenging heeft en ongeacht welke motieven mogelijk aan de inmenging ten grondslag liggen.122 Vele lichamelijke processen, zoals de hartslag en het hormoonsysteem, zijn onderbewuste processen.

Inmengingen in deze processen worden ook gezien als onwettige inmengingen in de lichamelijke integriteit.123 Het lichaam van een individu betreft namelijk het meest intieme aspect van het privéleven.124 Volgens Bublitz verschillen de reikwijdte, betekenis en beperkingen van de mentale integriteit wel degelijk van de lichamelijke integriteit.125 Zoals Shaw aangeeft is er weinig werk verricht om de reikwijdte en implicaties van het recht op mentale integriteit te bepalen.126 De psychologische, morele en mentale integriteit blijven daarmee nog steeds ongrijpbare rechten. In de volgende paragrafen worden deze rechten opgehelderd.

117 EHRM 29 april 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602 (Pretty/Verenigd Koninkrijk), par. 61.

118 EHRM 29 april 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602 (Pretty/Verenigd Koninkrijk), par. 61.

119 EHRM 15 september 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:0915JUD001432212 (Milka/Polen), par. 45; EHRM 30 oktober 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1030JUD000175908 (Kaboğlu en Oran/Turkije), par. 50; zie ook Harris, O’Boyle &

Warbrick 2009, p. 365.

120 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 106.

121 Bublitz 2013, p. 238.

122 Douglas, The Journal of Ethics 2014, p. 106.

123 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 97.

124 EHRM 22 juli 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0722JUD002420994 (Y.F./Turkije), par. 33.

125 Bublitz, Journal of Applied Philosophy 2016, p. 97.

126 Shaw, Neuroethics 2019, p. 98.

(21)

20

2.3 Het recht op psychologische, morele en mentale integriteit

2.3.1 Onderzoeksmethode

De inhoud en reikwijdte van het recht op psychologische, morele en mentale integriteit kunnen het best middels een jurisprudentieonderzoek worden vastgesteld, nu het EHRM immers bepaalt wanneer van deze vorm van integriteit kan worden gesproken en wanneer niet. Dat is de reden dat via de HUDOC database in de rechtspraak van het EHRM is gezocht. In deze database is een aantal criteria, namelijk Judgments, English en Article 8, gebruikt om gericht naar relevante zaken waarin artikel 8 EVRM is genoemd te zoeken. Nadat deze criteria zijn toegepast, zijn drie zoekopdrachten uitgevoerd, waarbij in text de zoektermen psychological integrity, moral integrity en mental integrity zijn gebruikt. De lijsten met resultaten zijn op 20 maart 2020 samengevoegd; uitspraken die na deze datum zijn gedaan vallen dan ook niet binnen het jurisprudentieonderzoek. De samengevoegde lijst met resultaten is te vinden in bijlage I. In totaal zijn 215 uitspraken gedaan waarin één of meerdere van deze integriteitsrechten en artikel 8 EVRM werden genoemd. Zoals in de volgende paragraaf wordt benadrukt, worden de integriteitsrechten echter niet in iedere uitspraak inhoudelijk behandeld. Daarnaast valt op te merken dat deze lijst mogelijk niet volledig is, nu een uitspraak waarin bijvoorbeeld wordt gesproken over moral and physical integrity niet in deze zoektermen wordt meegenomen. De bevindingen van dit onderzoek zijn in de volgende paragraaf beschreven.

2.3.2 Bevindingen

2.3.2.1 Algemene bevindingen

Op 26 maart 1985 wees het EHRM de eerste uitspraak waarin het recht op morele integriteit werd erkend, namelijk de zaak van X en Y tegen Nederland.127 Echter, pas sinds 2008 worden zowel het recht op psychologische, morele en mentale integriteit vaker door het Hof benoemd.

Desalniettemin wordt niet in al deze zaken het recht op de psychologische, morele dan wel mentale integriteit inhoudelijk behandeld. Zo kan het zijn dat slechts de verzoeker in zijn klacht naar deze vorm van integriteit verwijst zoals in de zaak van Cemalettin Canli tegen Turkije waarna het Hof verder niet op deze klacht in gaat.128 Ook komt het regelmatig voor dat deze vorm van integriteit slechts in een nationale wet van een bepaald land wordt genoemd waarna

127 EHRM 26 maart 1985, ECLI:CE:ECHR:1985:0326JUD000897880 (X en Y/Nederland), par. 22.

128 EHRM 18 november 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1118JUD002242704 (Cemalettin Canli/Turkije).

(22)

21

het Hof dit recht niet inhoudelijk behandelt, zoals het geval was in de zaak van Vukota-Bojić tegen Zwitserland.129

Wat betreft het verschil tussen oudere en nieuwere uitspraken waarin het recht op psychologische, morele of mentale integriteit wordt genoemd, valt nog een opmerking te maken. Zo stelt het Hof in oudere uitspraken, zoals in Raninen tegen Finland uit 1997, dat het recht op privéleven onder omstandigheden de lichamelijke en morele integriteit van een persoon kan omvatten.130 Daarentegen lijkt het Hof in nieuwere uitspraken, zoals in de zaak van Vincent del Campo tegen Spanje uit 2018, ervan uit te gaan dat privéleven per definitie de lichamelijke en psychologische integriteit van een persoon omvat.131

Een andere algemene bevinding is dat het Hof de termen morele en psychologische integriteit door elkaar lijkt te gebruiken. Voorbeelden van zaken waarin dit duidelijk naar voor komt zijn Van Kück tegen Duitsland132 en Y.F. tegen Turkije.133 Het Hof verwijst in deze uitspraken namelijk naar X en Y tegen Nederland134 waarin wordt gesproken over de morele integriteit maar spreekt vervolgens zelf over de psychologische integriteit. Ook in de zaak van Sandra Janković tegen Kroatië stelt het Hof eerst dat het concept privéleven mede de lichamelijke en psychologische integriteit van een persoon omvat.135 Vervolgens overweegt het Hof dat staten onder artikel 8 EVRM een plicht hebben om de lichamelijke en morele integriteit van een individu tegen andere personen te beschermen. De morele en psychologische integriteit lijken dan ook inwisselbare termen te zijn.136 De mentale integriteit speelt in dit kader een minder grote rol. Alleen in de zaak Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga tegen België gebruikt het Hof de term mentale integriteit op vergelijkbare wijze als de psychologische en morele integriteit.137

Hoewel het recht op psychologische, morele en mentale integriteit voornamelijk wordt gebracht onder het recht op privéleven als onderdeel van artikel 8 EVRM, worden de morele en mentale integriteit in een aantal gevallen ook gezien als een onderdeel van het recht op respect voor de woning. In de zaak van Kryvitska en Kryvitskyy tegen Oekraïne stelt het Hof

129 EHRM 18 oktober 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1018JUD006183810 (Vukota-Bojić/Zwitserland).

130 EHRM 16 december 1997, ECLI:CE:ECHR:1997:1216JUD002097292 (Raninen/Finland), par. 63.

131 EHRM 6 november 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:1106JUD002552713 (Vincent del Campo/Spanje), par. 36.

132 EHRM 12 juni 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0612JUD003596897 (Van Kück/Duitsland), par. 69.

133 EHRM 22 juli 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0722JUD002420994 (Y.F./Turkije), par. 33.

134 EHRM 26 maart 1985, ECLI:CE:ECHR:1985:0326JUD000897880 (X en Y/Nederland), par. 22.

135 EHRM 5 maart 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0305JUD003847805 (Sandra Janković/Kroatië), par. 45.

136 De Vries 2018, p. 690.

137 EHRM 12 oktober 2006, ECLI:CE:ECHR:2006:1012JUD001317803 (Mubilanzila Mayeka en Kaniki Mitunga/België), par. 83.

(23)

22

dat het recht op lichamelijke en morele integriteit ook onder het begrip ‘recht op respect voor de woning’ valt. Het concept woning speelt namelijk een centrale rol in iemands identiteit, zelfbeschikking, lichamelijke en morele integriteit, alsmede in iemands onderhoud van relaties met anderen en het vormen van een vaste en veilige plek in de gemeenschap.138 Een soortgelijke overweging is te vinden in Vinniychuk tegen Oekraïne, alleen spreekt het Hof in deze zaak over mentale integriteit.139 Ook in de zaak van Irina Smirnova tegen Oekraïne herhaalt het Hof dat de garanties die door artikel 8 EVRM worden geboden, en met name het recht op respect voor de woning, onder andere van centraal belang zijn voor de lichamelijke en morele integriteit.140

In de volgende paragrafen zullen de psychologische, morele en mentale integriteit apart worden besproken zodat de verschillen tussen deze integriteitsvormen worden verduidelijkt.

2.3.2.2 Het recht op psychologische integriteit

In de onderzochte jurisprudentie wordt de psychologische integriteit het vaakst, namelijk 132 keer, in de uitspraken genoemd. De eerste keer dat het EHRM de psychologische integriteit inhoudelijk behandelde was in de zaak Botta tegen Italië. Hierin stelde het Hof dat het privéleven mede de lichamelijke en psychologische integriteit omvat. Dit is een garantie die door artikel 8 EVRM wordt geboden, en in de eerste plaats is bedoeld om zonder inmenging van buitenaf, te zorgen voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid van elk individu in zijn relaties met andere mensen.141 Er is daarom een zone waarin een individu in interactie met anderen die, zelfs in publieke context, binnen het bereik van het privéleven kan vallen.142 Het Hof heeft vervolgens vaak gebruikgemaakt van de hiervoor genoemde standaardoverweging.143

Er is een aantal soort zaken waarin het Hof meerdere malen heeft aangegeven dat de feiten en omstandigheden raken aan de psychologische integriteit. Een hiervan betreft zaken gerelateerd aan de eer en reputatie van de verzoeker. Zo stelde het Hof in de zaak Pfeifer tegen Oostenrijk dat de reputatie van een individu, zelfs wanneer deze persoon in het publieke debat is bekritiseerd, onderdeel van zijn of haar persoonlijke identiteit en psychologische integriteit

138 EHRM 2 december 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:1202JUD003085603 (Kryvitska en Kryvitskyy/Oekraïne), par. 44.

139 EHRM 20 oktober 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1020JUD003400007 (Vinniychuk/Oekraïne), par. 47.

140 EHRM 13 oktober 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:1013JUD000187005 (Irina Smirnova/Oekraïne), par. 93.

141 EHRM 24 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0224JUD002143993 (Botta/Italië), par. 32; zie ook EHRM 2 augustus 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0802JUD003711997 (N.F./Italië), par. 39 en EHRM 7 februari 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0207JUD005317699 (Mikulić/Kroatië), par. 53.

142 EHRM 24 juni 2004, ECLI:CE:ECHR:2004:0624JUD005932000 (Von Hannover/Duitsland), par. 50.

143 EHRM 29 april 2002, ECLI:CE:ECHR:2002:0429JUD000234602 (Pretty/Verenigd Koninkrijk), par. 61; EHRM 12 juni 2003, ECLI:CE:ECHR:2003:0612JUD003596897 (Van Kück/Duitsland), par. 69; EHRM 24 juni 2004,

ECLI:CE:ECHR:2004:0624JUD005932000 (Von Hannover/Duitsland), par. 50.

(24)

23

vormt en daarom binnen de reikwijdte van het privéleven van artikel 8 EVRM valt.144 In de zaak Bremner tegen Turkije heeft het Hof bepaald dat ook iemands imago raakt aan de psychologische integriteit. Het gaat hierbij om persoonlijke informatie waarvan individuen gerechtvaardigd kunnen verwachten dat het niet wordt gepubliceerd zonder hun toestemming.

Hierbij kan het gaan om bijvoorbeeld publicatie van een foto of een video-opname.145 Om te kunnen spreken van een inbreuk op artikel 8 EVRM moet de inbreuk op de persoonlijke reputatie een zekere ernst bereiken en moet deze zijn uitgevoerd op een manier die het persoonlijk genot van het recht op eerbiediging van het privéleven schaadt.146 Het Hof maakte gebruik van eenzelfde overweging in een zaak waarbij de psychologische integriteit, en daarom ook artikel 8 EVRM, was geschonden nu een foto van verzoeker op een bord met gezochte personen in verschillende politiebureaus werd opgehangen omdat hij van een moord werd verdacht, terwijl later bleek dat hij niet formeel verdachte was.147 In de zaak van Someşan en Butiuc tegen Roemenië achtte het Hof zowel de eer als reputatie geschonden nu een nieuwsartikel over de vermeende buitenechtelijke relatie van Someşan was gepubliceerd, welke schadelijk was voor de psychologische integriteit.148 Volgens het EHRM moeten de gevolgen van een bepaalde publicatie wel in perspectief worden geplaatst.149 Desalniettemin kan niet op grond van artikel 8 EVRM worden geklaagd over reputatieverlies dat het voorzienbare gevolg is van eigen handelen, zoals het plegen van een strafbaar feit150 of ander wangedrag dat voor wettelijke aansprakelijkheid met voorzienbare negatieve gevolgen voor het privéleven zorgt.151

Eveneens zou de psychologische integriteit onder bepaalde omstandigheden kunnen worden geschonden indien een individu wordt ontslagen waardoor de reputatie van dit individu wordt geschonden. Zo heeft het Hof in Hrdalo tegen Kroatië bepaald dat een administratief ontslag onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld in situaties waarin verzoeker niet voor strafbare feiten is veroordeeld terwijl hij wel is ontslagen omdat hij verdachte was, een inbreuk kan vormen op artikel 8, wanneer het afbreuk doet aan het genot van het privéleven, doordat de psychologische integriteit en reputatie zijn geschonden.152 In de zaak Milojević en anderen

144 EHRM 15 november 2007, ECLI:CE:ECHR:2007:1115JUD001255603 (Pfeifer/Oostenrijk), par. 35; zie ook De Vries 2018, p. 678.

145 EHRM 13 oktober 2015, ECLI:CE:ECHR:2015:1013JUD003742806 (Bremner/Turkije), par. 62.

146 EHRM 20 juni 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0620JUD001381209 (Bogomolova/Rusland), par. 51.

147 EHRM 13 januari 2009, ECLI:CE:ECHR:2009:0113JUD003704804 (Giorgi Nikolaishvili/Georgië), par. 122;

EHRM 28 oktober 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1028JUD002053106 (Ion Cârstea/Roemenië), par. 38.

148 EHRM 19 november 2013, ECLI:CE:ECHR:2013:1119JUD004554304 (Someşan en Butiuc/Roemenië), par. 29.

149 EHRM 31 januari 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0123JUD002048713 (Faludy-Kovács/Hongarije), par. 35.

150 EHRM 27 juni 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:0627JUD001722411 (Medžlis Islamske Zajednice Brčko en anderen/Bosnië en Herzegovina), par. 76.

151 EHRM 25 september 2018, ECLI:CE:ECHR:2018:0925JUD007663911 (Denisov/Oekraïne), par. 98.

152 EHRM 27 september 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0927JUD002327207 (Hrdalo/Kroatië), par. 69.

(25)

24

tegen Servië waren de verzoekers werkzaam als politieagent maar werden verdacht van het plegen van strafbare feiten, waardoor zij werden ontslagen. Nadat zij werden vrijgesproken, bleven hun ontslagen bij de politie in stand. Ook in dit geval oordeelde het Hof dat artikel 8 van toepassing was nu het ging om de bescherming van hun morele en psychologische integriteit en hun reputatie.153

Daarnaast bestaat een aantal zaken waarin de psychologische integriteit is geschonden omdat de verzoeker een medische behandeling is ondergaan. Zo bepaalde het Hof in Solomakhin tegen Oekraïne dat verplichte vaccinatie, als onvrijwillige medische behandeling, zorgt voor een aantasting van het recht op eerbiediging van het privéleven, dat mede de lichamelijke en psychologische integriteit omvat.154 Ook stelt het Hof dat de lichamelijke en psychologische integriteit van individuen en hun betrokkenheid bij de keuze van de aan hen verstrekte medische zorg en hun toestemming in dit verband, alsmede hun toegang tot informatie die hen in staat stelt de gezondheidsrisico’s waaraan zij worden blootgesteld te beoordelen, binnen de werkingssfeer van artikel 8 EVRM vallen.155 Daarnaast heeft het Hof bepaald dat een bevalling de psychologische integriteit raakt. Beslissingen over de omstandigheden van de bevalling, waaronder de keuze van de plaats waar de bevalling plaatsvindt, vallen daarom binnen de werkingssfeer van artikel 8 EVRM.156

Ook acht het Hof kwesties met betrekking tot de burgerlijke staat of het staatsburgerschap van een burger van belang voor de psychologische integriteit. Zo overwoog het Hof in de zaak Dadouch tegen Malta dat het geen enkele reden heeft gevonden waarom de erkenning van de burgerlijke staat van een individu, of het nu gaat om een gehuwde, alleenstaande, gescheiden, weduwe of weduwnaar, geen deel zou mogen uitmaken van zijn of haar persoonlijke en sociale identiteit en zelfs niet van de door artikel 8 beschermde psychologische integriteit.157 Daarom valt de registratie van een huwelijk, als erkenning van de wettelijke burgerlijke staat van een individu, die zowel het privéleven als het gezinsleven betreft, binnen de werkingssfeer van artikel 8 EVRM.158 In de zaak Genovese tegen Malta overwoog het Hof dat artikel 8 EVRM niet het recht op een bepaalde nationaliteit of staatsburgerschap garandeert. Toch kan niet worden uitgesloten dat een willekeurige weigering van het staatsburgerschap onder bepaalde omstandigheden een probleem op grond van artikel

153 EHRM 12 januari 2016, ECLI:CE:ECHR:2016:0112JUD004351907 (Milojević en anderen/Servië), par. 40.

154 EHRM 15 maart 2012, ECLI:CE:ECHR:2012:0315JUD002442903 (Solomakhin/Oekraïne), par. 33.

155 EHRM 23 september 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:0923JUD002445304 (S.B./Roemenië), par. 65.

156 EHRM 11 december 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1211JUD002885911 (Dubská en Krejzová/Tsjechië), par. 71.

157 EHRM 20 juli 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:0720JUD003881607 (Dadouch/Malta), par. 48.

158 EHRM 14 december 2017, ECLI:CE:ECHR:2017:1214JUD002643112 (Orlandi en anderen/Italië), par. 144.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

werkgever moet zijn belang bij ontslag afwegen tegen het belang van de werknemer bij baanbehoud, bijvoorbeeld door de werknemer compensatie aan te bieden voor de nadelige gevolgen

Door meer betrokken te zijn in het leerproces van hun kinderen verbeteren ouders hun eigen basisvaardigheden en ontwikkelen ze het vertrouwen en de kennis die ze nodig hebben

Er zijn tijdens de survey 2 mosselstrata (M1 & M2) en 3 kokkelstrata (K1 t/m K3) onderscheiden met ieder een andere verwachting voor het aantreffen van de mosselen en

As to the enforcement of the judgment of 13 April 2005, the Court observes that the expropriation compensation, the decision for which became enforceable on 4 July 2005, was

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen

Een verdere analyse van oude pachtboeken – die voor de Heirnisse reeds beschikbaar zijn vanaf 1417 – kan aantonen of het landgebruik tijdens het Ancien régime steeds weiland is

Vooral hoogproductieve koeien zijn veelal niet in staat om voldoende extra ruwvoer op te nemen om de conditie op peil te houden.. Wellicht door het jaarrond ver- strekken van

• Richt de meter verticaal omhoog op de lampen en houdt de meter waterpas (zoveel mogelijk) • Eventueel kan de lichtmeter op een plukkar gemonteerd zijn (let op waterpas