• No results found

[Uitzending 976: Hebreeën 12:15 t/m 24]

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "[Uitzending 976: Hebreeën 12:15 t/m 24]"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

[Uitzending 976: Hebreeën 12:15 t/m 24]

De vorige uitzending eindigden we met de woorden van Hebreeën 12 vers 15:

Let erop dat niemand van u de genade van God aan zich voorbij laat gaan. Er mag geen verbittering onder u komen, want als dat gebeurt, zul- len velen erdoor aangestoken worden en zijn de gevolgen niet te over- zien. Terwijl de gelovigen zich inzetten om de vrede met hun medemensen te bewaren en proberen als afgezonderd voor de Here te leven (vs.14) moeten zij op elkaar letten. We lazen dat ook al in Hebreeën 10 vers 24, waar staat:

Laten wij op elkaar letten en elkaar aansporen God en mensen lief te hebben en altijd goed te doen. In de verzen 15 en 16 worden drie zaken ge- noemd waarop gelet moet worden. Het eerste is: Let erop dat niemand van u de genade van God aan zich voorbij laat gaan. Daarbij zullen we aan af- val van het geloof in Christus moeten denken. Het tweede is: Er mag geen verbittering onder u komen. Dat kan beginnen door zonde. In Hebreeën 3 vers 13 lazen we: u mag zich door de betovering van de zonde niet laten verharden, zodat u niet meer naar God luistert. ‘Verbittering‘ kan ook het gevolg zijn van nalatigheid. In Hebr.10:39 wordt het verwoord met ‘mensen die God de rug hebben toegekeerd’, mensen die niet meer op God vertrou- wen.

Ook het terugkeren naar de wetten, vormen en instellingen van het oude ver- bond is een vorm van verbittering, want in het oude verbond is voor Christus geen plaats (Gal.2:21). Het derde waarop de lezers moeten letten, lezen we in het volgende vers, Hebreeën 12 vers 16: Let er ook op dat niemand van u betrokken raakt in seksuele zonden, of het heilige zo minacht als Esau, die als oudste zoon zijn rechten ruilde voor een bord eten. In andere ver- talingen lezen we dat de gelovigen erop moeten toezien ‘dat niemand van hen een hoereerder of onheilige is zoals Esau’. Daarbij is het niet zeker of

‘hoereerder’ en ‘onheilige’ allebei op Ezau betrokken moeten worden of al- leen het laatste. Van Ezau is namelijk niet bekend dat hij betrokken is geraakt bij seksuele zonden of een hoereerder was, wel dat hij met twee Hethitische vrouwen trouwde, waarvan we in Genesis 26 vers 35 lezen: Maar Isaäk en Rebekka keurden zijn daad af en hadden er verdriet van. In Genesis 27

(2)

vers 46 zegt Isaäk tegen Rebekka: Ik heb een hartgrondige afkeer van de Hethitische vrouwen van Esau. Ik sterf nog liever dan dat ik Jakob met één van hen laat trouwen (Gen.28:8,9). Door de Joden werd Esau gezien als een zinnelijk mens, een levensgenieter die gericht was op het bevredigen van zijn aardse genoegens, maar niet gericht op het hemelse vaderland (Hebr.11:

13-16). Van daaruit is ook het verkopen van het eerstgeboorterecht (een dub- bel aandeel in Gods beloften) begrijpelijk (Gen.25:30vv.).

Voor de woorden ‘seksuele zonden’ en ‘het minachten van het heilige’

staan in het Grieks woorden die ‘hoereerder’ en ‘onheilig of goddeloos’ be- tekenen. Of de schrijver bij ‘hoereerder’ (pornos) alleen dacht aan allerlei vormen van buitenechtelijke seksualiteit (Hebr.13:4) of ook aan overspel ten opzichte van de HERE (Ezech.16:15; Matth.12:39; Jak.4:4) is niet zeker. On- der gelovigen met een heidense achtergrond kwam soms de dwaling voor dat zij van mening waren de vrijheid van het geloof te kunnen misbruiken door hoererij te plegen of naar heidense offerfeesten te gaan (Hand.15:20; 1Kor.6:

12; 10: 20; 2 Petr.2:1vv.; Jud.1:4vv.; Openb.2:14,20).

Voor de gelovigen is Esau ‘die als oudste zoon zijn rechten ruilde voor een bord eten‘ zeker een waarschuwing, omdat een gelovige door betrokken te raken in seksuele zonden en hoererij of door het deelnemen aan een heidens offerfeest - één enkele maaltijd - ‘het heilige minacht’ en daarmee het recht van het kindschap (vs.5) en het recht op de eeuwige erfenis (Hebr.9:15) in ge- vaar kon brengen. Zonde en dwaalleer zijn besmettelijk, daarom moeten de gelovigen waakzaam en oplettend zijn. Laten we nog een keer luisteren naar de aansporingen van de schrijver van Hebreeën in Hebreeën 12 vers 15 en 16: Let erop dat niemand van u de genade van God aan zich voorbij laat gaan. Er mag geen verbittering onder u komen, want als dat gebeurt, zul- len velen erdoor aangestoken worden en zijn de gevolgen niet te over- zien. Let er ook op dat niemand van u betrokken raakt in seksuele zon- den, of het heilige zo minacht als Esau, die als oudste zoon zijn rechten ruilde voor een bord eten.

Hebreeën 12 vers 17: Want u weet het! Toen hij die rechten terug wilde hebben, was het te laat. Het hielp niets dat hij huilde, hij kreeg geen kans

(3)

meer tot inkeer. De woorden ‘want u weet het!’ maken duidelijk dat de schrijver van het Bijbelboek Hebreeën ervan uitgaat dat de geschiedenis van Esau bij zijn Joodse lezers bekend is. Aan de hand van het voorbeeld van Esau maakt hij duidelijk, dat als een gelovige eenmaal de genade van God heeft losgelaten (vs.15), er geen weg terug meer is. In Hebreeën 6 vers 6 la- zen we: Door God de rug toe te keren, kruisigt zo iemand de Zoon van God eigenlijk opnieuw en maakt Hem bespottelijk.

En in Hebreeën 10 vers 26 t/m 31: Wij hebben de waarheid leren kennen en weten dat Jezus Christus voor onze zonden gestorven is. Maar als wij willens en wetens blijven zondigen, is er geen offer meer over om onze zonden weg te doen. Het enige wat ons dan te wachten staat, is een vre- selijk oordeel, want God zal al Zijn tegenstanders in een laaiend vuur verbranden. Vroeger werd iemand die zich niets van de wet van Mozes aantrok, zonder medelijden gedood als twee of drie mensen tegen hem getuigden. Wel, hoeveel zwaarder zal dan de straf zijn voor mensen die de Zoon van God hebben vertrapt. Die voorbijgingen aan de heiligheid van Zijn bloed, waarmee Gods verbond is bezegeld en waardoor zij voor God waren afgezonderd, en die de Heilige Geest die hun genade heeft gegeven, hebben beledigd. Wij weten dat God gezegd heeft: Ik zal wraak nemen, Ik zal het kwaad vergelden. En Hij heeft ook gezegd: Ik zal recht- spreken over Mijn volk. Het is verschrikkelijk om in de handen te vallen van de levende God.

We lazen in Hebreeën 12 vers 17: Want u weet het! Toen hij - Esau - die rechten terug wilde hebben, was het te laat. Het hielp niets dat hij huilde, hij kreeg geen kans meer tot inkeer. Nadat Jakob door bedrog ‘de zegen’

die hoorde bij het eerstgeboorterecht van zijn vader Isaäk had ontvangen, wil- de Esau alsnog ‘die rechten terug hebben’ en de zegen van Jakob ontvan- gen (Gen.27:30vv.). De beschrijving van deze geschiedenis over Jakob en Esau in Genesis 27 maakt duidelijk dat het de HERE Zelf is die Isaäk niet toe- stond nog een vergelijkbare zegen uit te spreken (Gen.27:36,37). Voor Esau was het te laat. Het hielp niets dat hij huilde, hij kreeg geen kans meer tot inkeer.

(4)

Luisteraar, Gods genade is groot, maar er komt een moment dat er voor een mens ‘geen kans meer tot inkeer’ is. Deze woorden uit vers 17 hebben uit- leggers tot verschillende interpretaties gebracht. Het beste kunnen we de ver- taling strikt baseren op de gegevens van Gen.27. In de Hebreeuwse tekst van Genesis 27:38 lezen we dan: ‘want Esau vond geen mogelijkheid van ge- dachteverandering (bij Isaäk of bij God) hoewel hij het onder tranen tracht- te te bereiken. De Griekse vertaling van Gen.27:38 (LXX) voegt nog toe dat Isaäk het hiermee erg moeilijk had. ‘Geen kans meer tot inkeer’ heeft de oorspronkelijke betekenis van ‘verandering van gedachten’. Hoewel Esau onder tranen de zegen zocht, werd hij afgewezen. Met andere woorden Esau betreurde alleen het verlies van de zegen, maar kwam niet werkelijk tot inkeer, tot berouw over zijn oppervlakkige levenswandel. Een aantal Bijbelvertalingen geven aan dat Esau geen mogelijkheid vond tot inkeer of bekering, hoewel hij die onder tranen zocht. In dit laatste geval moeten we verwijzen naar Hebr.6:

6. Door zonde en goddeloosheid ontstaat verharding, waardoor bekering niet meer mogelijk is. Deze verharding is niet alleen het gevolg van eigen zonden, maar tegelijk een oordeel van de HERE. Esau wilde de rechten terughebben van het dubbele deel van de erfenis van een eerstgeborene, maar daarvoor was het te laat.

Hebreeën 12 vers 18: U bent niet oog in oog komen te staan met iets ont- zettends – met laaiend vuur, diepe duisternis en gierende wind – zoals de Israëlieten in de tijd van Mozes, toen God op de berg Sinaï zijn wet gaf. In vers 18 trekt de schrijver nog een keer een vergelijking tussen het oude en het nieuwe verbond. Het oude verbond was al groots, wat blijkt uit de

woorden van de apostel Paulus in 2 Korinthiërs 3 vers 7: Toch begon het oude verbond, dat tot de dood leidde, met zo’n stralend licht, dat de Is- raëlieten het niet konden verdragen naar Mozes te kijken. Want terwijl hij hun de wet gaf die zij moesten gehoorzamen, straalde zijn gezicht door de aanwezigheid van God. Maar dat was van voorbijgaande aard. Maar het vervolg in 2 Korinthiërs 3 maakt duidelijk dat het nieuwe verbond een nog veel grotere glans heeft. We lezen in 2 Korinthiërs 3 vers 8: Moeten wij dan niet een veel grotere glans verwachten, nu de Heilige Geest leven geeft?

(5)

Als het verbond dat tot veroordeling leidt al zo’n glans gaf, hoeveel meer moet dan de glans van het verbond zijn dat de mensen bij God brengt?

Sterker nog: de glans die van Mozes’ gezicht afstraalde, was een flauw schijnsel vergeleken bij de schitterende glans van het nieuwe verbond.

Dus, als het oude verbond, dat toch weer zou verdwijnen, al een hemelse glans had, hoeveel sterker moet dan de glans van Gods nieuwe verbond zijn, omdat dat blijvend is? Daarom moeten de lezers van Hebreeën ook absoluut ernst maken met het spreken van God in het nieuwe verbond (vs.25), zoals dat door de Here Jezus Zelf (vs.24; Hebr.1:1; 2:3; 3:7) en door de ver- kondiging van het Evangelie tot hen is gekomen. Daartoe wordt allereerst de verschijning van de HERE op de berg Sinaï beschreven, deze verschijning vond plaats toen het oude verbond werd gesloten (o.a. Ex.19:16-20).

In Hebr.12:18 is de beschrijving van de verschijning van de HERE ontleend aan Deutr.4:11 en 5:22. In ‘het vuur’ openbaart zich de heiligheid van de HE- RE (Ex.3:2; Gen.15:17), maar aan de andere kant is Hij door ‘zwarte wolken en diepe duisternis’ voor het menselijk oog verborgen (2Sam.22:12; 1Kon.8:

12). De ‘gierende wind of stormwind’ is een teken van Zijn majesteit en macht (2Sam.22:11; Job 38:1;40:1; Ps.50:3; zie ook Hebr.1:7, waar winden en het vlammende vuur de verschijningsvormen zijn van de engelen).

Hebreeën 12 vers 19: U hebt ook geen luid trompetgeschal gehoord of de donderende stem van God. De Israëlieten werden daar zo bang van dat zij God vroegen niets meer tegen hen te zeggen. Behalve met zichtbare verschijnselen (vs.18) ging de openbaring van de HERE op de Sinaï ook ge- paard met geluiden. De schrijver van Hebreeën noemt in vers 19 geen don- derslagen (Ex.20:18), maar wel ‘luid trompetgeschal of bazuingeschal’

(Ex.19:16,19; 20:18) en ‘de donderende stem van God’. Het geluid van woorden (Deutr.4:12) dat met donderslagen ging gepaard (Ex.19:19).

Het ‘luid trompetgeschal’ duidt op de aanwezigheid van engelen en op een grote heilshistorische gebeurtenis, ook de wederkomst van de Here Jezus zal vergezeld gaan met ‘trompetgeschal’. Onder andere in 1 Thessalonicenzen 4 vers 16 lezen we: Want als het signaal klinkt, als één van de voornaamste

(6)

engelen zijn stem laat horen en de trompet van God schalt, zal de Here Zelf uit de hemel neerdalen. (Matth.24:31; 1Kor.15:52; Openb.8:6vv.).

In Deuteronomium 4 vers 12 lezen we: De HERE sprak tegen u vanuit het vuur, u hoorde Zijn stem, maar zag Hem niet. Het spreken van de HERE was de climax van de openbaring van de HERE op de Sinaï: De HERE sprak tegen u. De reactie van het volk was, dat zij God vroegen niets meer tegen hen te zeggen (Ex.20:19vv.;Deutr.5:23-27), zij durfden de stem van de HERE niet langer aan te horen. Het Griekse woord voor ‘vragen of vroegen’ bete- kent ‘dringend verzoeken van iets verschoond te blijven’. Het kan ook met

‘afwijzen’, ‘weigeren’ of ‘verwerpen’ worden vertaald (1Tim.4:7; 5:11; 2Tim.

2:23; Tit.3:10). Uit Hebr.12:25 blijkt dat de schrijver van Hebreeën het verzoek van de Israëlieten om niet langer de stem van God te hoeven horen, uitlegt als een weigering om naar de HERE te luisteren. Het staat op één lijn met het de HERE de rug toekeren.

Hebreeën 12 vers 20: Zij trilden van angst, omdat God had gezegd: Zelfs een dier dat de berg aanraakt, zal worden gestenigd. De reden waarom de Israëlieten ‘God vroegen niets meer tegen hen te zeggen’ was dat ‘zij tril- den van angst’. Nu was de openbaring van de HERE ook ontzagwekkend en omgeven door voorschriften, waardoor de HERE Zijn absolute heiligheid dui- delijk maakte. Al in Exodus 3:5 zegt de HERE tegen Mozes: ‘Kom niet dich- terbij. Trek uw sandalen uit, want u staat op heilige grond.’ De heilige God is voor een zondig mens niet te benaderen, dat bleek ook uit het gebod, dat het volk een bepaalde afstand van de berg verwijderd moest blijven (Ex.19:

12). Dat dit gebod een ernstige zaak betrof, bleek wel uit de toevoeging dat

‘zowel mens als dier’ buiten het heilige gebied moesten blijven (Ex.19:13).

Iedere poging om tot de HERE door te dringen (Ex.19:21,24) zou door de HERE met de dood worden gestraft. In werkelijkheid ging het ook om een niet willen luisteren (vs.19,25). De HERE bepaalde de straf voor de overtreders:

mens en dier moesten gestenigd worden. In Exodus 19 vers 13 lezen we: Als iemand de berg aanraakt, zal hij worden gestenigd of met pijlen worden doodgeschoten, zowel mens als dier. De uitvoerders van het bevel mochten zelf niet in het heilige gebied komen.

(7)

Hebreeën 12 vers 21: Mozes was zo ontzet door wat hij zag en hoorde, dat hij zei: Ik ben zo bang, dat ik sta te trillen op mijn benen. Niet alleen het gewone volk, maar zelfs Mozes, die toch door de HERE was geroepen om het volk te leiden, was zo ontzet door wat hij zag en hoorde, dat hij zei: Ik ben zo bang, dat ik sta te trillen op mijn benen. De verschijning van de HERE op de Sinaï was angstwekkend, maar wekte tegelijk ook ontzag op voor Zijn majesteit en luister. De uitspraak van Mozes ‘Ik ben zo bang, dat ik sta te trillen op mijn benen’ vinden we niet in het OT. Wel lezen in Exodus 3:6 en Handelingen 7:32 over ‘beven van schrik’ door Mozes, bij de brandende braamstruik. In Deuteronomium 9 vers 19 lezen we wel dat Mozes bevreesd was voor de toorn van God die over het volk zou komen. De uitdrukking ‘be- ven van schrik’ herinnert o.a. aan Ps.2:11. De HERE verscheen, of beter ge- zegd, Hij verborg Zich in de geweldige verschijnselen op de Sinaï. Daarmee heeft de schrijver van Hebreeën de verhouding gekenmerkt, tussen de mens en God in het OT, onder het oude verbond. De mens van wie de zonden niet echt worden verzoend (Hebr.10:1-4,11), kan niet naderen tot de heilige God en blijft bang en angstig. Hoe anders is dit binnen het nieuwe verbond.

Hebreeën 12 vers 22: Nee, u staat voor de berg Sion en voor de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem, waar tienduizenden engelen wonen. Tegenover het oude verbond staat het nieuwe, wat tot stand is geko- men door het bloed van de Here Jezus Christus. Voor de lezers geldt dat zij zijn betrokken bij dit nieuwe verbond en de daarbij behorende heerlijkheid.

Tegenover de ontzagwekkende verschijning van de HERE in het OT en de HERE die door zondige mensen niet te benaderen is staan nu Zijn nabijheid en Zijn heerlijkheid. Tegenover de aardse berg Sinaï staat nu ‘de berg Sion…

de stad van de levende God, het hemelse Jeruzalem’. De drie benamingen zijn synoniem. Het gaat in vers 22 niet om de aardse berg Sion, waarop de tempel was gebouwd, maar om een hemelse stad (Gal.4:24-26; Openb.21:2), waarvan ‘de vaste fundering’ door God Zelf is gelegd (Hebr.11:10), de ‘toe- komstige stad’ waar de gelovigen naar uitkijken (Hebr.13:14), het hemelse oord waar de HERE woont. Al in het OT worden Jeruzalem en de berg Sion genoemd als Gods woonplaats (Ps.74:2; Jes.8:18; Joël 3:17,21; Matth.5:35).

Het aardse Jeruzalem kan niet aan deze heerlijkheid beantwoorden, daarom

(8)

is zij niet meer dan een beeld van het hemelse. Tegenover de onbenader- baarheid van de berg Sinaï (vs.20) is het hemelse Sion de woonplaats van

‘tienduizenden engelen’ (Deutr.33:2) en mensen.

Hebreeën 12 vers 23: U bent gekomen naar een feestelijke samenkomst van Gods oudste kinderen, die in het bevolkingsregister van de hemel staan. U staat voor God, die de rechter van alle mensen is en voor de geesten van de mensen die volmaakt geworden zijn. Zoals we bij vers 22 al aangaven wordt de stad van God niet alleen bewoond door engelen, maar ook door mensen. De ‘feestelijke samenkomst van Gods oudste kinderen’

moet betrekking hebben op de gemeente van Christus, de gelovigen (Hebr.1:5 en 6; Hebr.2:10; Jak.1:18). Al in het OT waren de ‘oudste kinderen’ of ‘eerst- geborenen’ van Israël op een bijzondere manier het eigendom van de HERE (Ex.13:1; Num.3:13). Op de achtergrond speelt de gedachte mee van het eerstgeboorterecht (vs.16), het recht op de toekomstige erfenis. In Christus hebben de gelovigen nu al toegang tot de troon van de HERE God (Hebr.10:

19). In Christus hebben zij al een plaats in de hemelen (Ef.1:3,11;2:6;Fil.3:20).

Hoewel de gelovigen nog op aarde leven, staan zij al ‘in het bevolkingsregis- ter van de hemel’ (Luc.10:20;Fil.4:3; Openb.3:5; 21:27). De gelovigen zijn ook genaderd tot ‘God, die de rechter van alle mensen is’ (1Petr.2:23).

‘De geesten van de mensen die volmaakt geworden zijn’, zijn de gestorven rechtvaardigen (Hebr.11:7) uit vroeger tijd bedoeld en ook de al gestorven ge- lovigen van het nieuwe verbond (Openb.6:9). Hoewel deze noch bij hun leven (Hebr.11:39), noch bij hun sterven (Hebr.11:40) het volmaakte bereikt hadden, hebben zij allen door de dood van Jezus Christus volkomen verzoening met God ontvangen (Hebr.9:15). In dat opzicht zijn zij door Christus tot volmaakt- heid gekomen (Hebr.10:14). Er wordt alleen gesproken over ‘de geesten van de mensen die volmaakt geworden zijn’, omdat hun gestorven lichamen pas bij de wederkomst van de Here Jezus Christus in een verheerlijkte staat zullen worden opgewekt (1Kor.15:52; 1Thess.4:14-16).

Hebreeën 12 vers 24: U bent naar Jezus gekomen, die ervoor gezorgd heeft dat er een nieuw verbond tussen God en de mensen kwam. Hij

(9)

heeft daarvoor zijn bloed gegeven en zijn bloed roept om vergeving in plaats van om wraak, zoals dat van Abel. De gelovigen zijn ook genaderd tot de Here Jezus, die aan de rechterzijde van God de Vader zit (Hebr.1:3). Hij is de Middelaar van ‘een nieuw verbond’. Het ‘bloed’ van Jezus spreekt van betere dingen dan het bloed van Abel. Het bloed van Abel roept om wraak, maar het bloed van Jezus roept om verzoening en vergeving. Het nieuwe ver- bond in het bloed van Jezus is in alle opzichten ‘beter’ (Hebr.7:19,22;8:6;9:23)

Luisteraar, bent u, ben jij gereinigd door het bloed van Christus?

In de volgende uitzending lezen verder, vanaf Hebreeën 12:25.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

Maar het is de genadige beschikking van God de Vader, want we lezen in vers 10: Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Je- zus heeft

Hebreeën 10 vers 12: Maar nadat Christus Zichzelf voor onze zonden aan God had gegeven als een offer voor alle tijden, ging Hij aan Gods rech- terhand zitten.. Na de

Ik denk niet dat ik daarin al geslaagd ben, broeders en zusters, maar één ding weet ik zeker – en daarbij vergeet ik wat achter mij ligt en strek ik mij uit naar wat voor mij ligt

Als we nadenken over wat de Here Jezus voor ons heeft gedaan lazen we in Hebreeën 2 vers 10: Het was juist en goed dat God, die alles ter wille van Zichzelf heeft gemaakt, Jezus

Daarom leek het ons goed twee mannen uit te kiezen en naar u toe te sturen, samen met onze vrienden Barnabas en Paulus, die hun leven voor de naam van onze Here Jezus Christus op

Deze conclusie lijkt duidelijk vanuit Paulus' oproep aan hen om het geloof dat ze belijden niet op te geven: 'Nu wij een hooggeplaatste hogepriester hebben die de hemelsferen

We lezen in Hebreeën 10 vers 10: Door te doen wat God van Hem vroeg en eens en voor altijd voor ons te sterven, heeft Christus onze zonden vergeven en ons gereinigd.. Hoe de