• No results found

Revindicatoire aanspraken op giraal geld: Enkele beschouwingen over geld, vermogensovergang en verhaalsregulering in de context van het girale betalingsverkeer

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Revindicatoire aanspraken op giraal geld: Enkele beschouwingen over geld, vermogensovergang en verhaalsregulering in de context van het girale betalingsverkeer"

Copied!
209
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Revindicatoire aanspraken op giraal geld

Bierens, B.

Publication date:

2009

Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Bierens, B. (2009). Revindicatoire aanspraken op giraal geld: Enkele beschouwingen over geld,

vermogensovergang en verhaalsregulering in de context van het girale betalingsverkeer. [s.n.].

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal Take down policy

If you believe that this document breaches copyright please contact us providing details, and we will remove access to the work immediately and investigate your claim.

(2)

D .

(3)

Stellingen behorend bij het proefschrift

Revindicatoire aanspraken op giraal geld van B. Bierens

Revindicatoire aanspraken op giraal geld zijn niet wezensvreemd aan de aard van het

girale betalingsverkeer. passen in het vermogensrechtelijke systeem en vormen een

onmisbaar instrument bij het reguleren van verhaal opgiraal geld. Het dientteworden

erkend dat het recht als bedoeld in artikel 6:203 lid 2 BW in girale verhoudingen een

revindicatoire werkingkan toekomen (zie: dit proefschrift).

11

Het recht iseen afspiegeling van de maatschappij waarin het functioneert. De opkomst

van demobieletelefonieheefthet belang van zaakwaarneming (artikel 6:198 BW) doen

afnemen. Deopwekkingvan stroomdoor windmolenszal daarentegen het oudzakelijke

recht vanwindvang weer nieuwleveninblazen.

lli

De regels over transparantie bij de verkoop van financiele producten, behoren tot het

meestondoorzichtige deel van deNederlandsewetgeving. IV

Artikel 5:65 van de Wet financieel toezicht is zodanig onleesbaar (deeerstezin bestaat

uit 249 woorden, ongeveer 17 regels tekst) dat een schending van de daarin

geformuleerde norm nooit verwijtbaar, laatstaanonrechtmatig kan zijn.

V

Niet iedere academicus is zich bewust van het verschil tussen schrijven overboeken en

boekenoverschruven.

V1

Zolang hetovergrote deel vandetreinreizigers stilstaat op deroltrappen van en naar de

perrons en zo detoegevoegde waarde vaneen roltrap goeddeels om zeep helpt, is ieder

geloofinvooruitgangmisplaatst.

ViI

Voor een juiste waardering van de muziek van W.A. Mozart ( 1756- 1791) is het van

belang om toeganke'Ukheid niet te verwarren met eenvoud. Het genie van Mozarts

(4)

Revindicatoire aanspraken opgiraal geld

Enkele beschouwingen over geld, vermogensovergang en verhaalsregulering in

(5)

{

1

(6)

Revindicatoire

aanspraken op

giraal geld

Enkele beschouwingen over geld, vermogensovergang en

verhaalsregulering in de context van het girale betalingsverkeer

Proefschrift

ter verkrijging vandegraad van doctor

aandeUniversiteitvanTilburg,

op gezag van derector magnificus, prof. dr.Ph.Eijlander,

inhet openbaarteverdedigen

ten overstaan van een

door het collegevoorpromotiesaangewezencommissie

in de aula van deUniversiteit

op vrijdag20maart 2009 om 14.15 uur

door

Bart Bierens

geboren op 8 december 1971

(7)

Promotor: Prof. mr.J.B.M.Vranken

Commissie: Prof. dr. E.

Dirix

Prof. mr. C.E. duPerron

Prof. mr.W Snijders

Prof. mr. H.J. Snijders

Mr. dr. R.M.Wibier

© 2009,B.Bierens, Voorburg

Van

dit

proefschrift verschijnt

bij

KluwerDeventereenhandelseditie inde Serie

(8)

Woord

vooraf

'Revindicatoire aanspraken op giraal geld': een

titel die

bij ingevoerde juristen wellicht leidttot gefronste wenkbrauwen. Het girale betalingsverkeer, dat is toch

alleenmaarverbintenisrechtelijk? Enrevindicatiebehoort toch tot hetexclusieve

domein vanhetzakenrecht? Hoe kandat samengaan? Detitelisdaarom meer dan

alleen een aanduiding van de onderwerpen die in dit boek aan de orde zullen

komen. Hetverraadt ook datdepaden van hetpositieve rechtsomsworden

verla-ten. De confrontatie tussen de heersende leer en

mijn

eigen opvattingen levert

nieuwe gezichtspunten op die zowel voor de theorie als de

praktijk

van belang

kunnen zijn. Het onderzoekvoert via hetbegrip 'geld' endegrondslagen van het

vermogensrecht naaroplossingen voordiverse praktische problemen bij het

ver-haalop giraletegoeden.

Door de aard van mijn onderzoek had ik langde overtuiging dathetminder

vat-baar zou zijn voor actuele ontwikkelingen. In de laatste fase van het onderzoek

bleek dateen misrekening. Devoltooiing viel samen metdeturbulente

ontwikke-lingen in de kapitaalmarkt, bekend als de hypotheek-

of

kredietcrisis. Wat de

gevolgen daarvan opde lange

termijn

zullen zijn, valt nu nog niet goed te

over-zien. Wel onderstrependezeontwikkelingen nog eensdenoodzaakom onderzoek

te doen naarhetbeschikbaar

juridisch

instrumentariumter bescherming van

aan-spraken op giraal geld. Deze studie beoogtdaaraan een bijdragete leveren. Het

onderzoek is afgesloten op 1 oktober 2008. De congresbundel The Past and Future of Money (Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2008) verscheen kort na

deze datum. Ik moet daarom volstaan meteenverwijzing naardediverse

lezens-waardige bijdragen.

Het schrijven van deze studie heb

ik

gecombineerd met een baan en een jong gezin. Dat ikdeeindstreep heb gehaald, istedanken aanhet begrip ende inschik-kelijkheidvanvelen. Een paardaarvan wil ik hier inhetbijzondernoemen.

In deeersteplaats dank ik

mijn

promotorJanVranken.

Zijn

begeleiding was een

bewonderenswaardige mix van vriendelijke oppositie, stevige confrontaties,

scherpe analyses, bemoedigende adviezen en heel veel geduld. Daniel Gerdes en

Willem van Boomwarenbereid om indeeindfase detekst doorte nemen en van

eenuitgebreid kritischcommentaartevoorzien.

Zij

hebben op professionelewijze

invullinggegeven aan de 'academischezorgplicht'waarbij depromovendus er op

wordt gewezen dat

zijn

ideeen wellicht niet onmiddellijk door iedereen zullen

(9)

Wl Woord vooraf

Collega's van toen en nu hebben op veel manieren aan het onderzoek bijgedragen.

Bart Joosen trok me overde streep enzorgde ervoor dat

ik

daadwerkelijkbegon.

RabobankNederlandhadwaardering voormijn 'duurzame' priv6-project en

faci-liteerde een ruimhartig studieverlof. Ik dank daarvoor Jan van Veenendaal, Jan

Schuchard, Rob van Esch en PeterBouma. Eenbijzondere

blijk

van waardering

gaat uit naarKeesVersteeg die mij uit de wind hield als datevennodig was.

Het schrijven van een proefschrift kan tot gevolg hebben dat

je

vriendenkring

wordt gedecimeerd.

Ik

prijsmegelukkig dat mijdat bespaard is gebleven. Op het

gevaar

af

anderen te kort te doen, bedank ik in hetbijzonder DelroyBlokland, Jack

Withaar,PaulLandsmeer enFerencWelten voor hunnietaflatende belangstelling.

FonsBierens bezorgde mij een studeerkamer om ookin turbulentetijden te

blij-ven studeren. Na een dag hard werkenenvoorzienvan gerookte zalm, wijn en een

riant uitzicht over deHerengracht, waren onze gesprekken een bron van

inspira-tie.

Herman Bierens enAns Bierens-Westerhofbedank ik voorhun steun als

zorgza-me enmeelevende ouders enlater, nade geboorte vandekinderen,als onmisbare

enbehulpzamegrootouders.

Mijn

broerPeter en

zijn

vrouw NatalieBierens dank

ik voorhunbetrokkenheid bij mijn werk, studieengezin.

Ik begon

mijn

proefschriftalsvrijgezel en zetdelaatste punt alsdeechtgenoot van

Edith endevader van Anne (5 jaar) en Daan (2jaar). Edith,duizendwoorden zijn

te weinig en66nwoord is te veel om uittedrukken wat je voormebetekent.

Ge-woon alles,eigenlijk. 'Wovon mannichtsprechenkann,darOber mussman

schwei-gen', en waar woorden ophoudenbegintde muziek. We gaan er weer vaaksamen

naar luisteren. Anne en Daan:vanaf nu ga ikmet

jullie

weer

el es

tekenen en met

treinen spelen zonder dat

mijn

gedachten afdwalen naaronnavolgbarejuridische

constructies. Jullie hebben nog de levenshouding die veel volwassenen hebben

verlorenenwetenschappers zich slechts met moeite weereigen maken:

je

telkens

verbazenover vanzelfsprekendedingen. Zorg dat je datbehoudt.

(10)

Inhoudsopgave

WOORDVOORAF V

INHOUDSOPGAVE

VII

LIJST VANDEMEESTGEBRUIKTE AFKORTINGEN

XIII

HOOFDSTUK 1 INLEIDING 1

1 Revindicatoireaansprakenop

giraal geld 1

1.1 Een

wonderlijk

verschijnsel 1

1.2 De praktijk is(soms)sterker dan de leer 2

1.3 Probleemstelling 4

2 Opbouw van

het

betoog 5

3 Afbakening 7

4 Terminologie 8

HOOFDSTUK2 ENKELE KANTTEKENINGEN BIJDE HEERSENDE LEER OVER GELD EN BETALINGSVERKEER 11

1 Inleiding 11

2 Geld als munt- en rekeneenheid 11

2.1 Munteenheid 12

2.2 Rekeneenheid 13

2.3 Tussenbalans 14

3 Geld

als

betaalmiddel 14

3.1 De ontwikkeling van vormnaarfunctie 15

3.2 Waarde 18

3.3 Wettigbetaalmiddel 21

3.4 Tussenbalans 23

4 Chartaal

betalingsverkeer 23

4.1 Vermogensrechtelijkekwalificatievanchartaal geld: zaak 23

4.2 Vermogensovergang 24

4.3 Kanttekeningen bij deheersende leer 27

4.4 Tussenbalans 28

5 Giraal

betalingsverkeer 28

5.1 Vermogensrechtelijkekwalificatie: vordering 28

5.2 Vermogensovergang 29

(11)

VIII Inhoudsopgave

5.2.2 Vordering,schulderkenning en verrekening volgens

artikel 6:140 BW 30

5.3 Kanttekeningen bij deheersende leer 33

5.4 Tussenbalans 35

6 Geld

en

dematerialisatie 36

6.1 Dematerialisatie 36

6.2 De reikwijdte van heteigendomsrecht 37

7 Conclusie 39

HOOFDSTUK 3EENALTERNATIEVEOPVATTING: GIRAAL GELD EN VERMOGENSOVERGANG 41

1 Inleiding 41

2 Verkenning van

de

literatuur 41

2.1 Tussen goederenenverbintenissenrecht 41

2.2 Overhet rechtskarakter van geld en hetbetalingsverkeer 42

2.3 Overhet verhaal op(giraal) geld 43

3 Geld als

hetobject vaneengoederenrechtelijkeaanspraak 44

3.1 Geldalsabstractebeschikkingsmacht 45

3.2 Een hoeveelheid 'beschikkingsmacht'alsobject 46

3.3 Een giraaltegoed is geanvordering 48

3.4 Beziten houderschap 50

3.5 Giraal geld en hetfaillissement van de bank 52

3.6 Onstoffelijkeobjecten en het gesloten goederenrechtelijke stelsel 54

4 Giraal geld en

deelementen vandegiro-overeenkomst 56

4.1 Degiro-overeenkomst;bewaring van giraal geld 56

4.2 Eenkredietfaciliteit; verhaalopgiraal geld 58

4.3 Artikel 6:140

BW

leidttotvervlechting 59

4.4 Tussenbalans 62

5 Geldigeenlegitimerende gronden voorvermogensovergang 63

5.1 Eengeldigetitel; doorgaans eenovereenkomst 63

5.2 Eisen van hethandelsverkeer 66

6 Revindicatoireaanspraken op

giraal geld 68

6.1 Eenrevindicatoire aanspraak ismogelijk 68

6.2 Inbedding in het

BW:

artikel 6:203 lid 2 BW 70

6.3 Effectuering vaneenrevindicatoireaanspraak 71

7 Conclusie 71

HOOFDSTUK4VERHAALOP GIRAALGELD GEHOUDEN DOOR DERDEN 73

1 Inleiding 73

2 De jurisprudentie en bijzonderewetgeving 73

2.1 Slis-Stroom (NJ 1984, 752) 74

2.2 Bijzondere wetgeving:artikelen 25 Wn en 19 Gdw 75

(12)

Inhoudsopgave IX

2.4 ProCall (NJ 2004,196; JOR 2003,209) 77

3 Literatuur

enwenselijke

wetgeving 79

4 Enkele

kanttekeningen 80

4.1 Vordering op de bankalsvooronderstelling 80

4.2 Uitzonderingopartikel 3:276 BW 81

4.3 Toepassingsgebied 82

4.4 Verhaalsreguleringenmisbruik 83

5 Kwaliteitsrekeningen

enrevindicatoire

aanspraken 85

5.1 Geenlegitimerende rechtsgrond 86

5.2 Geenlegitimerend verkeersbelang 87

5.3 Revindicatoireaanspraak 88

5.3.1 Toebehoren aansolventofaccipient 88

5.3.2 Vermogensovergangdoorvervullenvoorwaarden 88

5.3.3 Privatievebevoegdheidtussenpersoon 90

6 Aandachtspunten voortoekomstigewetgeving 90

6.1 Transparantieenbepaalbaarheidsvereisten 91

6.1.1 Schriftelijke depot-overeenkomst e.a. 91

6.1.2 Vastleggingvoorwaardenvoorvermogensovergang 92

6.1.3 Hoedanigheid envestigingsplaatsvanpartijen 92

6.2 Flexibiliteitdoorbewijsvermoeden 93

7 Conclusie 94

HOOFDSTUK 5 GIRAAL GELDENVERHAAL NAEENONMISKENBAREVERGISSING 95

1 Inleiding 95

2 Literatuur en jurisprudentie tot 1997 95

3 Jurisprudentievanaf 1997 96

3.1 Ontvanger-Hamm q.q. (NJ 1998,437; JOR 1997, 102) 97

3.2 Komdeurq.q.-NationaleNederlanden (NJ 2002,608; JOR 2002, 14) 99

3.3 VanderWerffq.q.-BLG (NJ 2007,419; JOR 2007,221) 100

4 Literatuur na 1997 102

5 Enkele kanttekeningen 102

5.1 Toepassingsgebied(i): andersoortige fouten 102

5.2 Toepassingsgebied(ii): fouten van debank 103

5.3 Vergissingen encrediteringen v66r ennafaillissement 106

5.4 Obligatoireenrevindicatoireaanspraken 107

6 Revindicatoireaanspraakop onverschuldigd betaald

giraal geld 109

6.1 Geen legitimerende rechtsgrond 109

6.2 Geenlegitimerendverkeersbelang 110

6.3 Revindicatoireaanspraak 111

6.4 Toepassingsgebied(i): betalingenv66rfaillissement 111

6.5 Toepassingsgebied (ii): fouten van debank 112

(13)

X Inhoudsopgave

HOOFDSTUK6 GIRAAL GELDENVERHAAL NAEEN ONTERECHTE INCASSO 115

1 Inleiding 115

2 Werking van

deincasso 116

2.1 Betrokkenpartijen 116

2.2 Toereikende incasso-machtiging 116

2.3 Rechtop ongedaanmaking 117

2.4 Crediteringonder een ontbindende voorwaarde 119

3 Terugbetaling of eenboekhoudkundige debitering? 119

3.1 Terugbetaling

WOR

1999,41) 120

3.2 Boekhoudkundige

debitering(JOR2004,29) 120

4 Mendel q.q.-ABN Amro (NJ 2005,200; JOR 2005, 51) 121

5 Enkele kanttekeningen 123

5.1 Voorwaardelijke

crediteringenbetaling 123

5.2 Altijdeenzuiverboekhoudkundigedebitering? 124

6 Revindicatoireaanspraak op onterecht geincasseerd geld 126

6.1 Aard van de rechtsverhouding 126

6.2 Geen legitimerendverkeersbelang 127

6.3 Revindicatoireaanspraak 128

6.4 Obligatoire verplichting creditbank; verhaal 129

6.5 Obligatoire verplichtingdebetbank 129

7 Conclusie 130

HOOFDSTUK7GIRAAL GELDENVERHAAL DOOR DEBANK 131

1 Inleiding 131

2 Dejurisprudentie 131

2.1 Verrekeningtijdens faillissement: Standaardfilms

(NJ1976,249) 132

2.2 Verrekening v66r faillissement: Loeffen q.q.-BMH I

(AU 1988, 104) e.a. 133

2.3 Verrekening ronddedatumvan faillissement:

Amro-Curatoren THB (NJ 1989, 449)e.a. 134

2.4 Bank alshouder vaneenzekerheidsrecht: Mulder

q.q.-CLBN (NJ 1996, 471)e.a. 135

2.4.1 Mulder q.q.-CLBN (NJ 1996,471) 135

2.4.2 Nadere invulling: VanGorpq.q.-Rabobank Breda

(NJ 2000, 158); ING-Gunning q.q. (NJ 2005, 199);

ING Verdonk q.q. (NJ2007,520) 137

2.5 Resum6 137

3 Enkele kanttekeningen 138

3.1 De uitzonderingspositie van de banken anderefactoren

gewogen 138

(14)

Inhoudsopgave XA

4 (On)bevoegde aflossing doorderekeninghouder 141

4.1 Tijdens faillissement: artikel 23

Fw

141

4.2 Intermezzo: revindicatoire aanspraken en

beschikkings(on)bevoegdheid 144

4.3 V66rfaillissement: artikel 47

Fw

145 4.4 V66rentijdens faillissement:(stil) verpande vorderingen 146

5 Tweegevallen van (onbevoegde)verrekeningbuiten

faillissement 146

5.1 Standard-ING (NJ 2002,118; JOR2001,51) 146

5.2 Staat-Meijer (NJ 1998, 218; JOR 1997, 73) 149

6 Conclusie 157

HOOFDSTUK8CONCLUSIES ENBEANTWOORDING VANDEONDERZOEKSVRAAG 159

1 Conclusies 159

2 Beantwoording van

deonderzoeksvraag 162

SAMENVATTING 163

SUMMARY 171

LIJST VANVERKORTAANGEHAALDE LITERATUUR 179

(15)

Lijst van

de

meest

gebruikte

afkortingen

AA

ArsAequi,Juridisch Studentenblad

AB

AB

RechtspraakBestuursrecht

ABV

AlgemeneBankvoorwaarden

A-G advocaat-generaal

BW

BurgerlijkWetboek van 1992

BW (oud)

Burgerlijk

Wetboek van 1838

ECB

Europese Centrale Bank

EG

EuropeseGemeenschap(pen)

EU

Europese Unie

EUR

Euro (munteenheid)

Fw

Faillissementswet

Gdw

Gerechtsdeurwaarderswet

Gw

Grondwet

HR

Hoge Raad derNederlanden

JOR

JurisprudentieOnderneming

&

Recht

KG

KortGeding(tijdschrift)

m.nt. met noot(onderschrift) van

NJ NederlandseJurisprudentie

NLG

Nederlandse gulden (munteenheid)

PbEG Publicatieblad vandeEuropese Gemeenschappen

p. pagina('s)

PG

ParlementaireGeschiedenisNieuwBurgerlijkWetboek

Prg DePraktijkgids

Rb. Rechtbank

r.o. Rechtsoverweging

Rv Rechtsvordering

RvdW Rechtspraak van de Week

RvS RaadvanState Stb. Staatsblad

Vzr. Voorzieningenrechter

Wge Wetgiraaleffectenverkeer

(16)

1 Inleiding

1

Revindicatoire aanspraken

op

giraal geld

In de periodetussenvrijdag 21 enmaandag 24 december 2007 was het druk in de

Nederlandse

winkels. Uit

eenpersbericht van Equens Nederland, die zorgdraagt

voordeafwikkelingvan girale betalingen,blijkt dat indezeperiodeintotaalbijna

30 miljoen debet- en creditcardtransacties werden verwerkt. Op maandag 24

december was er eenpiektussen 14.00 en 14.30 uur, toen er maar liefst 365

be-talingen

per

seconde werdenverwerkt. Deze cijfersillustreren treffendwat iedere

deelnemer aan het maatschappelijk verkeerdagelijks kan ervaren: het grote

be-lang vanhet girale betalingsverkeer.'

1.I Een wonderlijk verschijnsel

Merkwaardig genoeg heeft de vermogensrechtelijke begripsvorming over geld geen gelijke tred gehouden met de stormachtige

ontwikkelingen die het

be-talingsverkeer inde

praktijk

heeft doorgemaakt. Zostelt Schoordijk vast dat wij

vanhetrechtskarakter van geld nog zoweinigweten.2Zwalveconstateert zelfs dat

onze begripsvorming over geld niet wezenlijk meer is veranderd sinds de

Ro-meinen:

'Het iseenwonderlijk verschijnseldat,alhoewel inhetmodernebetalingsverkeer

geldvorderin-gen van enige betekenis(buitenhetcriminele milieu)nog slechts zelden plegen teworden

vol-daan doordeovergiftenvanchartaal geld, maar door middel vaneengirale betaling, onze

theo-rienog steedswordt beheerst doorhetRomeinserecht datdebetaling van geld opvatte als de

levering (traditio) vaneenbepaaldehoeveelheidzaken, te weten van zakkengemunt geld.,3

1 Persbericht van 27 december 2007 van Equens Nederland. DecijfersvanPIN-transacties laten een stijgende lijnzien. Volgensdegegevens van Currencewerden in 1992 intotaal 33,3miljoentransactiesverwerkt; in

december 2007 werddegrens van1,5miljardtransacties perjaarbereikt. De verwachting is dat deze lijn zich dekomendejarenzalvoortzetten.

2 Schoordijk(1996-2007) p. 347.

3 Zwalve (1996) p.84; diezelfde overweging nogmaalsZwalve (1998) p. 45. Datdebegripsvorming in het

ver-mogensrechtwordt gedomineerddoorchartale geldvormenblijkt onder meer uithetverband tussen en de redactie vandeartikelen 6:112 BW en 6:114 BWWat betreft het verband: heteerstegenoemdeartikelvereist, kort gezegd, datdenakoming vaneengeldschuld plaatsvindtingangbaar geld, waarmeedewetgever bedoelt chartaal geld metdehoedanigheid vanwettigbetaalmiddel en meteengiraal tegoed PG Boek6

(Vaststellings-wet) p. 458. Zou dat ook onder gangbaar geldzijnbegrepen,wasartikel 6:114 lid 1BW, waarin een schulde-naardebevoegdheidwordttoegekendeengeldschuld ook langs girale weg natekomen,eenoverbodige

bepa-ling.Watbetreftderedactie: enerzijds is in artikel 6: 114 lid 1 BW uitdrukkelijkdebevoegdheid opgenomen om langs girale wegeengeldschuld natekomen,terwulanderzijdseendergelijke bevoegdheidontbreekt in artikel 6:112 BW Daaruit volgt,aldus Rank (1996) p. 161, datdewetgever het bestaan vandezebevoegdheid

(17)

2

Inleiding

Dit verschijnsel isnogwonderlijker, als daarin het belang vaneenjuiste

begrips-vorming wordtmeegewogen. Omdathetgiraletegoed indeheersende leerwordt gekwalificeerd alseenvordering

tot

uitbetaling van chartaal geld, is daarmee ook

gegeven dat de uiteenlopende rechtsvragen die voortvloeien uit het girale

be-talingsverkeer slechts met de inzet vanobligatoire rechtsfiguren kunnen worden

opgelost.4 Dat iseen merkwaardige afwijking vanhet vermogensrechtelijke

sys-teem, dat bij hetbepalen vande omvang van het voorverhaal vatbaar vermogen

van een debiteur voorziet in een afgewogen samenspel van revindicatoire

aan-sprakenenvorderingen. Immers,eerstnadatdezaken waaropeeneigendomsrecht

vaneenderde rust uitdemacht van dedebiteur

zijn

gerevindiceerd, blijft het

res-terende actief over voor verhaal, waarbij deparitas creditorum het uitgangspunt

vormt.5 Doorhet obligatoire karakter zijn in girale verhoudingen revindicatoire

aansprakena priori nietmogelijk enwordtdeeerste fase waarindeomvang van

de boedel wordt bepaald, overgeslagen. In de

praktijk leidt dat soms tot als

onrechtvaardig ervarensituaties, inhetbijzonderwanneer eengiraal tegoed zich

in de macht van een derde bevindt en deze derde vervolgens

failliet

wordt

ver-klaard. De betaler(de 'solvent') dan welde uiteindelijkebegunstigde van de

be-taling(de 'accipiant') beschiktinbeginsel slechts overeenobligatoirrecht jegens

de failliet.

1.2 De praktijk is (soms) sterker dan de leer

Datde

praktijk

soms sterker is dan de leer,

blijkt uit

een aantal arresten van de

Hoge Raad waarin, telkens binnen de context van een ander feitencomplex, de

vraag werdbeantwoord ofeen giraal tegoed op

of

geadresseerd aande

betaalre-kening van een

failliet

behoorde tot diens vermogenalsbedoeld inartikel 20 Fw

of dat 66n

of

meerdere schuldeisers,buiten deconcursus om, daaropeen

bijzon-dereaanspraak konden uitoefenen.

Ik

schetshiernaeenaantalcasuswaarbij C

tel-kens de

failliet

is, gevolgd door, inzeerverkorte vorm, het oordeel van de Hoge

Raad en debelangrijksteoverwegingen in het betreffende arrest:

(a) De debiteuren van Bvoldoenhungeldschuld door giralebetaling. C verzorgt

facturerings-enincassodiensten.BheeftCaangewezen alszijnbetaaladres. C

heefteenbetaalrekening geopend ten name van 'C inzake B'. De debiteuren

van B betalen opdezerekening.Cfailleert voordat hij hetgeldafkomstig van

deze debiteuren heeft overgemaakt aan B. De Hoge Raad oordeelt dat het

tegoed op deze kwaliteitsrekening in de boedel valt. B kan daarop geen

bij-zondere aanspraak maken en is slechts concurrent crediteur. De Hoge Raad

overweegt dat het nodigisterughoudendheid te betrachten met inbreuken op

4 Zie buvoorbeeldrecentelijk HR26januan 2007, JOR 2007,79 m.nt. N.E.D Faber('Onwanger-Kerseboom')

r.0.3.3, waarin de HogeRaadoordeelt datdeverhouding tussenpartuen bij het girale betalingsverkeer

ver-bintenisrechtelijk van aard is.

(18)

Hoofdstuk 1 3

het beginsel vanartikel 3:276 BW en dat ook dewetgever terughoudendheid

aan dag heeft gelegd door vooralsnog de kwaliteitsrekening alleen voor te

behouden aan personen die een bijzondervertrouwen genieten van het

pu-bliek.6

(b) A heefteengeldschuld aan B enisbevoegddezelangs girale weg natekomen.

Dooreenvergissing van

A

wordt echter aanCbetaald, die op het moment van

de bijschrijving in staat van faillissement verkeert. Met een verwijzing naar

hetgeen in het maatschappelijk verkeer als betamelijk wordt gezien en het

bepaaldein artikel 6:212 BW oordeelt de Hoge Raad datdecurator het aldus

ontvangen bedrag moet restitueren zonderdeafwikkeling vandeboedel af te

wachten, met voorbijgaan van aanspraken van andere boedelcrediteuren en

zondereenbijdrage in dealgemene faillissementskosten te verlangen. Later

herhaalt de Hoge Raad deze regel, nu echter met een verwijzing naar het

begrip'zonder rechtsgrond' in artikel 6:203 BW.7

(c) C('incassant') maakt inhetkader vanzijndebiteurenbeheer gebruik van

auto-matischemachtigingtot incasso. Cheeft daartoeeenincassocontract gesloten

met zijn bank.Deze bedingt ten behoeve vandedebiteuren van C en hun

ban-kenhetrecht om binnen 30kalenderdagen nadedatum waaropdeincasso in

opdracht van C isverwerkt,deze tel-ug te laten boeken.C failleert. Na de

da-tum van het faillissementbrengt de bank vanC terugboekingen ten laste van

zijn rekening. Decurator stelt dat de bank van C nietbevoegdwas

stornerin-gen van nadefaillissementsdatum tenlaste tebrengen vanderekening van C.

De Hoge Raad verwerpt deze stelling.

Uit

hoofde van het incassocontract

vindtdecrediteringplaats ondereenontbindende voorwaarde, namelijk dat de

debiteurofdiensbankbinnendegesteldetermijngeengebruik maakt van zijn

bevoegdheid de incasso te laten terugboeken. De vervulling van de

ontbin-dendevoorwaardeleidt niet toteenverplichtingtot terugbetaling maar tot een

boekhoudkundigedebitering vanderekening.8

6 HR 13 juni 2003, NJ 2004,196 m.nt. HJS en JOR 2003, 209 m.nt.S.C.J.J.Kortmann en A.Steneker

('Pro-Call'). De Hoge Raadlijktdaarmee een pas opdeplaatstemaken op de wegingezet in HR3februari 1984,

NJ 1984. 752 m.nt. WMK ('Slis-Stroom') en HR 12januari 2001, NJ 2002, 371 m.nt. HJS en JOR 2001, 50

m.nt.S.C.J.J.Kortmann enA.Steneker('Korenq.q.-Teksta q.q.'). Zie hierna hoofdstuk 4.

7 HR 5 september 1997, NJ 1998, 437 m.nt. PvS en JOR 1997, 112 m.nt. E.W.J.H. de Liagre BBhl en N.E.D.

Faber('Ontvanger-Hamm q.q.'), HR 7 juni 2002, NJ 2002, 608 m.nt. JBMV en JOR 2002, 14 m.nt. G.A.J.

Boekraad('Komdeur q.q.-Nationale Nederlanden'); HR 8 juni 2007, N./ 2007, 419 m.nt. PvS en JOR 2007.

221 m.nt.A. Steneker ('Van derWerff-BLG').In vergelijkbarezinreedsKtr. Tilburg 12 september 1985, Prg 1985, 2377 en NJ 1986. 272 ( 'Neve-Filletq.q.') Nieskens-Isphording (1998) plaatst Ontvanger-Hamm q.q. op

66n lijn meteen aantal mijlpaten van dezeeeuw, zoalsLindenbaum-Cohen, Quint-tePoel, Saladin-HBU HaviltexenPlas-Valburg (p. 5) enconcludeertdat de Hoge Raadeenverbintenisrechtelijkependant van de goe-derenrechtelijkerevindicatieheeft geintroduceerd (p. 19). Zie hierna hoofdstuk 5.

(19)

4 Inteiding

(d) C houdteenbetaalrekening aan bij zijn bank A. Naverloop van

tijd

failleert

C.

Zijn

betaalrekeningvertoont opdat momenteen debetpositie. Reeds voor

het uitspreken vanhetfaillissement was A opdehoogte van het naderend

fail-lissement van C. Gedurendedeperiode dat A wist vanhet aanstaande

faillis-sement enook tijdens hetfaillissement, schrijft B geld over naar derekening

van C. Mag Azijnschuld aan C

uit

hoofde van debijschrijvingenverrekenen

met zijn vordering

uit

hoofde van de debetstand op de betaalrekening? Het

antwoordluidt ontkennend. Ineenreeks vanarresten heeft de Hoge Raad de

regel geformuleerddatbanken zich niet opverrekeningkunnen beroepen

ter-zake van een opeenrekening van hundebiteurgedanegiralebetaling, als deze

betalingisontvangen opeentijdstipwaarop de bank wist dat hetfaillissement

van dedebiteur waste verwachten, dan welnadiensfaillietverklaring. Het is

niet te rijmen met het uitgangspunt van de paritas creditorum dat een bank,

door haar bijzonderepositie inhet betalingsverkeer, zichdoormiddel van

ver-rekening zou kunnen verhalenophetgeenzij schuldigwordt aande

betreffen-de rekeninghoubetreffen-der.9

De vraag ofeengiraal tegoed opderekening vaneen

failliet

buitendiens voor

ver-haal vatbaar vermogen

blijft,

wordt door de Hoge Raad op uiteenlopende wijzen

beantwoord en verschillend gemotiveerd. In de hierboven onder (a) bedoelde

gevallen ligt het accentop artikel 3:276 BW; inde gevallen onder(b)

rechtvaar-digen onder meerartikel 6:212 BW en 6:203 BW echter weleeninbreuk op

arti-kel 3:276BW,

terwijl

hetgeval onder (c)zelfsgeheel buitenhetvermogensrecht

lijkt

te worden geplaatst door te spreken van een 'boekhoudkundige debitering'

vanderekening. Inde gevallen onder (d) wordt, doorhetuitsluitenvan

verreke-ning, de mogelijkheid van de bankbeperkt om verhaal te nemen op

binnenko-mendebetalingen. Het isnietoverdreven omteconcluderen dat het reguleren van

verhaal op girale tegoeden in transituproblematisch is.

1.3 Probleemstelling

De verschillen zijn niet uitsluitendte verklaren doorde uiteenlopende feiten die

aandearresten ten grondslagliggen. Er lijkt meer aan de hand. Naar

mijn

mening

ligt

deoorzaak van het probleem besloten in de vooronderstellingdat

rechtsver-houdingen in hetgiralebetalingsverkeeruitsluitend verbintenisrechtelijk van aard

zijn.Het vraagt eensomsnauwelijksnavolgbareinventiviteitom arresten waar het

in essentie gaat omdegoederenrechtel(/ke vraag aan wie een

vermogensbestand-deel toebehoort en wiedaarop verhaal mag nemen, tevoorzien van eensluitende

verbintenisrechtelijke motivering.

(20)

Hoofdstuk 1 5

Indeze studie zal

ik

daarom onderzoeken of een meer goederenrechtelijke

bena-dering vanhetgiralebetalingsverkeer tot passendeoplossingen kan leiden. Hier, in deze inleiding, volsta ik met eenstelling: revindicatoire aanspraken op giraal

geld zijnniet wezensvreemd aan de aard van het girale betalingsverkeer, passen in

het vermogensrechtelijk systeem en vormen een onmisbaar instrument bij het

reguleren van verhaal opgiraal geld. Deze stelling,diehaaks staat opde

heersen-de leer,wordt in devolgende hoofdstukken beargumenteerd.

2 Opbouw van het

betoog

Voordezeargumentatie ishetnoodzakelijk omterug te gaan totdebasis van het

betalingsverkeer,namelijk hetverschijnsel geld.

Ik

begin daarom meteen

onder-zoek naar wattegenwoordig tothet wezenskenmerk van geld moet worden

gere-kend. Ikneem daarbij de dagelijksepraktijk vanhet betalingsverkeerals

vertrek-punt en niet

het Burgerlijk Wetboek. Daaraan liggen twee overwegingen ten

grondslag. Ten eerste

heeft 'geld'

geen eenduidige betekenis in het

BW

zodat

daaruit dusgeenalgemeentoepasbaarinzichttedestillerenvalt.10Tentweede is in

de literatuur eerder getracht aan de hand van bepalingen uit het

verbintenissen-recht het wezenskenmerk van geld te doorgronden. Geld wordt daarbij, kort

gezegi

gedefinieerd als datgene waarmee een geldschuld kan worden

nageko-men. Hetresultaat is eencirkelredenering: de essentie van geld wordtverklaard

door middel vaneengeldschuld,

terwijl

eengeldschuldhet bestaan van geld

voor-onderstelt. 11

De keuze om het girale betalingsverkeer als raamwerktenemen van deze

stu-die en niet, bijvoorbeeld,eenspecifiekerechtsfiguur, heefttotgevolg dat in deze

studie detoepasselijke rechtsregels slechts worden besprokenvoorzover die van

belang zijn voor de gang van het betoog. Ik heb ervan afgezieniedererechtsfiguur

of

ieder leerstuk volledig te beschrijven en verwijs daarvoor naar de bekende

handboeken. Dat voorkomt nietalleendoubluresenhinderlijkeonderbrekingen in

de gang van het betoog, maar maakt ookeenvoudiger kenbaar welke inzichten

dezestudie toevoegt aanhet reeds bestaande corpus van wetenschappelijke

ken-nis. Terwijl

dit

strevennaar beknoptheid medeis ingegeven doormijn ervaring in

10 Hetwoord geW komt inmeerdere betekenissen voor in hetBurgerlijkWetboek.Afhankelijk vandecontext waarin het woordvoorkomt,wordenbedoeid muntenenbankbiljetten,defunctievan betaalmiddel, geld als munteenheidofuitsluitendgiraletegoeden.Zowordt inartikel 5:9 BWalleen chartaal geld bedoeld: deze zakenrechtelijke regel kan uitsluitend betrekking hebben opstoffelijkegeldvormen.Eenvoorbeeld van geld in de betekenis van betaalmiddel kan worden gevondeninartikel 7:1 BW.Zouhethierworden begrepen als

stof-felijkgeldvoorwerp inplaats van algemeen betaalmiddel, dan zou iedere koop tegen chartale betalingtevens een ruil zijn in de zinvan artikel 7:49 BWInartikel 6: 1 1 2BW wordthet zelfs inMee uiteenlopende beteke-nissen gebruikt: eenmaalalsbetaalmiddel en eenmaal als eenheid vanwaarde; Rank (1996) p. 158. In artikel

7:51, onder d.BW wordtonder gelduitsluitendeengiraaltegoed verstaan.

11 Dit iseenbelangrijkbezwaar tegendedefinitievanHoutappel (1996) p. 99. Geldiszijnsinzienseen

(21)

6 Inleiding

depraktijk waarin snel tot de kernmoet worden gekomen'2, heb

ik

anderzijds de

vrije rol

van wetenschapper ten volle

willen

benutten. 13 Ik heb niet geschroomd

een theorie neerte zetten die op onderdelen ververwijderd is van wat nog als de

heersende meningkan worden beschouwd. Een dergelijke

vrije

omgang met het

recht kan echter niet uitmonden in een improvisatie zondertoonsoort of

maat-streep. Ik hebhetbetoog daarom alsvolgtvormgegeven.

Hoofdstuk2bestaat uiteenbeschrijvendonderzoek naar het fenomeen geld en

de begripsvorming dietengrondslag ligt aandeheersende leer over geld en

beta-ling. Nadat ikde belangrijkste kenmerken van het hedendaagse geld in kaart heb

gebracht, zal ikonderzoeken hoe dezekenmerkenzichverhouden totde

vooron-derstellingen die aandehuidigevermogensrechtelijkebegripsvormingovergiraal

geld ten grondslag liggen. Deze vooronderstellingen gaan nogsteedsgebukt onder

de last van het verleden, toenchartaal geld werd beschouwd als het enige echte

geld. Debegripsvorming over geld

blijkt,

zoals

Pitlo in

meeralgemene zin met

betrekking tot het BW(oud) vaststelde, nog 'gevangen in de klem van het mate-rialistischdenken'.14

In hoofdstuk3 verlaat ik het pad vandeheersende leerenformuleer, opbasis

van de bevindingen in hoofdstuk 2, een alternatieve opvatting. Een leidende

gedachte daarbij is dat aan een handelstransactie zowel een goederenstroom als

een geldstroomten grondslag ligt. Deze geld- engoederenstromen

zijn

tegenge-steld aan elkaar, maar hebben gemeen dat het gaat omeenverschuivingtussen de

vermogens van twee rechtssubjecten. Hoewel het vermogensrecht zich doorgaans

richt opdegoederenstroom, mag niet uit het oog worden verloren datde

tegen-overgestelde vermogensovergang van geldevenzeer aan debeginselen van het

ver-mogensrechtisonderworpen.

Ik kwalificeer

giraal geld als het object van een

goe-derenrechtelijkeaanspraak. In lijn methet stelsel van de wet, gaat het pas uit het

vermogen vande solvent over naarhetvermogen van de accipient als voor deze

vermogensovergang een rechtvaardiging is aan te

wijzen. Ik

zal ingaan op de

vraag wat als eenrechtvaardigingsgrond kan dienen, ookgezien het belang van

een ongestoorde geldomloop. In de gevallen waarin een rechtvaardiging

ont-breekt, zal de feitelijke creditering van de betaalrekening van de accipiBnt geen

vermogensovergang tot gevolg hebben. De solventbeschikt in datgeval over een

revindicatoireaanspraak die hij ooktijdens hetfaillissement vandeaccipiEnt kan

uitoefenen.

The proof of the pudding is in the eating; daarom pas ik mijn bevindingen toe

op dehiervoorgeschetstepraktijksituaties.Achtereenvolgenszullenderevue pas-seren:het verhaal op giraal geld gehoudendoorderden(hoofdstuk 4),hetverhaal

na een onmiskenbare vergissing (hoofdstuk 5), het verhaal na een onterechte

incasso(hoofdstuk 6) en het verhaal door de bankopgiraalgeld(hoofdstuk 7). De

12 Tentijde vanhetvoltooien vandezestudie wasikwerkzaamalsjurist bijeencentrale coBperatieve bank te Utrecht. Er heeftgeenvoorafgaand inhoudelijkoverleg plaatsgevonden metmijnwerkgever overde onder-zoeksresultaten. Deze studie is oppersoonlijketitel geschreven.

13 Over de taak vanderechtswetenschap en. onder meer,debetekenis vankritisch-opimerende literatuur Asser-Vranken ( 1995 ) p. 115enAsser-Vranken (2005)p. 116-112en142-154.

(22)

Hoofdstuk 1 7

opzet vandeze'praktijk'-hoofdstukken istelkens in grotelijnen vergelijkbaar. Na

een bespreking van dejurisprudentie eneventueel relevante wetgeving,plaats ik

enkele kanttekeningen bij deheersende leer en werk ikvervolgens uit hoe met de

erkenning van een revindicatoire aanspraak op giraal geld een passend en een

meer uniform gemotiveerd rechtsgevolg zou kunnen worden bereikt. De

hoofd-stukken 4,5,6 en

7 staan dus in het teken vandeconfrontatie van de heersende

leer met het door mij gebodenalternatief. In hoofdstuk 8 zet ik deconclusies op

een rij enbeantwoordde onderzoeksvraag.

De toekomst zal moeten

uitwijzen of mijn

zienswijze navolging vindt en er

daarmee, om met Nieuwenhuistespreken, sprake is vanconfrontatiedn

compro-mis.

Ik

realiseer me dat eendergelijk compromis waarschijnlijk niet snel zal

wor-den gevonden. Opvattingen die Cop onderdelen) haaks staan op de heersende

opvatting, roepen nu eenmaal snel weerstand op en

zijn

vatbaar voor kritiek.

Echter, eentegengeluid heeft nietdepretentieeenslotakkoord te zijn. Ik hoop dat

deze studie,juist doorderegels over geld en het betalingsverkeer vanuit een

ande-re invalshoek tebelichten,eenbijdrage levert aandediscussie over endeverdere

ontwikkeling van de vermogensrechtelijke theorievorming over geld, het girale

betalingsverkeer en de nogweinig belichtesamenhang metderegulering van

ver-haal tijdens het faillissement vaneenrekeninghouder. Want dat er op dat gebied

nog veel onderzoek moet wordenverricht, zullende meestenwel beamen.

3 Afbakening

Het onderzoeksgebied vandeze studie is begrensd tot revindicatoire aanspraken

op giraal geld. Het onderzoek naardemogelijke toepassingen indepraktijk, heb

ik beperkt tot vier typen rechtsvragen zoals die zich hebben aangediend in de

Nederlandsejurisprudentie en die, als gezegd,problematisch

zijn

gebleken.15 Het

is echter nietuitgesloten dat inde

praktijk

zichandere situaties kunnen voordoen

waarbijdeerkenning vaneenrevindicatoireaanspraakuitkomst biedt bij het

regu-leren van verhaal op giraal geld. De algemene uiteenzetting en devier

'praktijk'-hoofdstukken bieden tezamen voldoende houvast bij het bepalen van de

moge-lijkheden daartoe endegrenzen die daarbij moeten worden gesteld.

Voorwatbetreft wettelijkebepalingen, beperkt dezestudie zich inhoofdzaak

tot het BWenenkelebepalingen uitdeFaillissementswet. Het thema 'geld en

be-talingsverkeer' raakt echter aan veelmeer,overwegendpubliekrechtelijke, wet- en

regelgeving. Inhetbijzonder wijs

ik

daarbij opde

Richtlijn

Betaaldiensten, die tot

stand is gekomen als complementair

juridisch

kader van de Single European

Payment Area ('SEPA').16 Deze

richtlijn

dient op 1 november 2009 te zijn

omge-15 Hoofdstuk 1, par. 1.2 endeuitwerking indeHoofdstukken 4,5,6 en 7.

16 Richtlijn2007/64/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13november 2007 betreffende

betalings-diensten in de interne markt tot wijziging van de Richtlijnen 97/7/EG. 2002/65/EG, 2005/60/EG en

2006/48/EG, en totintrekkingvanRichtlijn 97/5/EG (PbEU L 319). Over deprivaatrechtelijke aspecten van Europeseregelgeving over het girale en elektronischebetalingsverkeer: Van Esch (2004) p. 17-37, over de

(23)

8 Inleiding

zet indeNederlandse wetgevingenverschaft onder meervoorschriften over

voor-waarden, informatievereisten en risicoverdeling tussen een bank en haar cliant.

Hoe ingrijpend de SEPA en de

Richtlijn

Betaaldiensten ook zullen zijn ten

aan-zien van betaalproductenen -diensten, zij betreffen niet primair de hier

voorlig-gende vraag, namelijk de vermogensrechtel(/ke theorievorming over geld en het

girale betalingsverkeer.

Toezichts-enmonetaire wetgeving worden, openkele uitzonderingen na,

evenminbesproken.17 Ook hetprocesrecht, dat vaakeengroteinvloedheeft op de

uitkomst vaneenarrest,

blijft

buiten beschouwing. Wel zal ik somswijzen op de

invloed diedeprocesgang heeft gehad opeenrechterlijkoordeel.Het beslagrecht

komt eenenkele maal aan de orde bijdebespreking vandesamenloop van

rech-ten, maar zal nietafzonderlijkalsleerstuk worden besproken.18Verder heb ik mij

op onderdelen laten inspireren door literatuur uitons omringende rechtsstelsels,

echter zonder dat van rechtsvergelijking kan worden gesproken. De daarvoor

noodzakelijke beschrijving van een groot aantal en uiteenlopende buitenlandse

rechtsfiguren, zoals bijvoorbeeld het gebruik van de constructive trust in het

Anglo-Amerikaanserecht, valtbuitendereikwijdte vandeze studie.

4 Terminologie

Ten slotte enkele terminologische opmerkingen.

Omwille van

de leesbaarheid

bleek het niet

altijd

mogelijk geheel zuiver te verwijzen naarhet weinig fraaie

begrip'goederenrechtelijk recht'. Ineenaantal gevallen spreek

ik

daarom van een

'goederenrechtelijke aanspraak' om dewerkingdaarvan, in hetbijzonder tijdens

een faillissement, afte zetten tegen de aarden werking vaneen vorderingsrecht.

Dat laat onverlet dat ookeenvordering in goederenrechtelijke zin toteen

vermo-gen behoort. Het leekmij verderbinnendecontext vandeze studie niet

juist om

terugtegrijpen opdeterminologie van het BW (oud) en vaneenzakelijkrecht te

spreken. Het huidige BWreserveert

dit

begrip voorrechtenop stoffelijke

objec-ten enhet girale betalingsverkeer is naar zijn aard

juist

onstoffelijk. Daarom zal ik meestal spreken overeen revindicatoireaanspraak op giraal geld.

17 Ik volsta meteenkorteopsomming: overdeuitgiftevanchartaal geld:deMuntwet 2002 (Stb. 2001, 631) en de Bankwet 1998 (Stb. 1999,507). Over het aanbiedenenverrichtenvanginlebetaaldiensten: de Wet op het

financieel toezicht (Stb. 2006,475). de Wet grensoverschrijdende betaaldiensten (Stb. 1998,686), de Wet inza-ke de geldtransactie-kantoren (Stb. 2002,380) endeSanctiewet 1977 (Stb. 1980,93).Overcontrole- en rap-portageverplichtingen: de Wetfinancielebetrekkingen buitenland 1994 (Stb. 1994,258) en de Wet ter voorko-ming van witwassenenfinancieren van terrorisme (Stb. 2008.303). Overdeaantastbaarheid van girale

be-talingen:de'Finaliteitswet'neergelegd in TitelLAfdelingllA Fw (Stb. 1998,714).Bijverstoringen van de markt:deNoodwet financieel verkeer (Stb. 1978,348).

18 Indecontext van hetgiralebetalingsverkeer gaat het meestalomderdenbeslag Cartikel 475 Rv), waarover

uit-voerigBroekveldt (2003).Derechtsvragen die zich bijderdenbeslag aandienenlijken minderproblematisch

(24)

Hoofdstuk 1 9

Verder zijn er bij eengirale betalingten minste twee rekeninghouders en 66n

bankbetrokken. Zoals

ik

hiervoorreedsaangaf, zal ikdebetalendepartij

aandui-den alsde'solvent' endebegunstigde vandebetaling als de'accipiant'. Die

laat-stezal meestal ookdecrediteur zijn, maarnoodzakelijk is dat niet. Als een

beta-lingom enige reden op een verkeerde rekening belandt, wordt met de accipi8nt

alleen de

feitelijk

begunstigde bedoeld. De concrete betekenis

volgt dus uit de

context.In hoofdstuk 6 heb ik,zoals daartoegelicht, gekozen vooreenenigszins

afwijkende tenninologie. De rechtsverhouding tussen de solvent ende accipiEnt

die ten grondslag ligt aan de girale

betaling duid ik,

in navolging van andere

schrijvers, aan alsde 'valutaverbintenis'.19

19 Du Perron (2006) p. 70.De rechtsverhouding tussendesolvent en zijnbankwordt ookwel aangeduid als de dekkingsverhouding enderechtsverhouding tussen de accipient en zijn bankde incassoverhouding. Deze rechtsverhoudingen. evenals interbancaire verhoudingen, komen hierna aan de orde, maar behoeven geen

(25)

2

Enkele kanttekeningen bij

de

heersende

leer over geld

en

betalingsverkeer

1 Inleiding

In dit hoofdstuk zal

ik

toelichten dat aan de heersende vermogensrechtelijke leer

over gelden betaling eenbegripsvorming tengrondslag ligt die geen steun meer

vindt in dehuidigesamenleving. Inhetbijzonderbeoog ikteverklaren waarom in

de heersende leer het girale betalingsverkeeralsobligatoir wordt gekwalificeerd

en, alskeerzijde van dezelfde medaille,revindicatoireaansprakendaaraan geheel

vreemd zijn. Ik

ga helemaal terug naar de basis en zal onderzoeken wat het wezenskenmerk van geld is. Daartoe komen de functies van munteenheid en

rekenmiddel aan de orde (paragraaf 2), gevolgd dooreenbespreking van geld als

betaalmiddel (paragraaf3).Daarna onderzoek ik opwelke wijzenbetaalmiddelen

wordengekwalificeerd inhetvermogensrecht enderechtsregels dievantoepassing

zijn op deoverdracht van geld. Ikmaak daarbij eenonderscheid tussen het char-tale (paragraaf 4) en het girale betalingsverkeer (paragraaf 5).1 De gevolgen van

deze

kwalificatie

vindenhun weerslag inderechtsregels die het betalingsverkeer

beheersen(paragraaf 6).

Ik

besluit dit hoofdstuk meteenconclusie (paragraaf 7).

2 Geld als munt-

en

rekeneenheid

Achterhet woordgeld schuilen uiteenlopende functies.

Mijn

verkenning van het

fenomeen geldbegint meteenbespreking vandefunctievan munteenheid

(para-graaf 2.1) en die van rekeneenheid (paragraaf 2.2). Deze hebben gemeen dat zij

naar hun aard geen object kunnen zijn van een vermogensrecht. Daarom zal ik

deze functies aanduiden als geld inabstracto.2Lange tijdis verondersteld dat een

munteenheid en rekenmiddel onlosmakelijkverbonden waren met de intrinsieke

waarde van geldstukken. Dat heeft diepe sporen nagelaten in debegripsvorming

(paragraaf 2.3).

1 De keuze om mij hiertebeperken tot de rechtsregels die vaninvloed zijn opdevermogensovergang van geld,

brengt met zich meedatTitel 11 Boek 6 BWslechts op onderdelenwordtbesproken, zie hierover Mijnssen (1984) p. 57-83; Rank (1996) p. 99e.v..Asser-Hartkamp (2004)p.465-489.ZieMijnssen (1984) p. 35-41 over

de verkrijgingvan chartaal geld door toe-eigening(artikel 5:4 BW), bij wijzevanvinden(artikelen 5:5 jo. 5:9 BW),schatvinding (artikel 5:13BW).natrekking (artikel 5: 14 BW)enverjaring(artikel 3:99 BW). Over het

weinigeenduidige begripbetaling in het BWonder meer Schoordijk ( 1970) p. 55 enVanDunn6 (1971) p. 32.

2 Hetonderscheid tussen geld in abstracto en geld in concretowordt doordiverse auteursgemaakt, al is het

onderscheidendcriteriumdaarbij nietaltijd gelijk:Munch (1990) p. 71; Mann (1992) p. 7 en 24, Davies (1994)

(26)

12 Enkele kanttekeningen bij de heersende leer over geld en betalingsverkeer

2.1 Munteenheid

Vanafde oudheid tot aan de 19c eeuwwerd zowel indetheorie als indepraktijk

verondersteld datdewaarde vaneengeldstukafhankelijk was van dewaarde van

goud

of

zilver. In de loop vande geschiedenis is het verband tussen geld en

edel-metaal op tweewijzen tot stand gebracht.3 Indevroegste perioden werden

mun-ten geslagen die eenzekere hoeveelheid edelmetaal bevatten. De naam van deze

munt was tebeschouwen als een aanwijzing voordehoeveelheid edelmetaal die

dit muntstuktenminste diende tebevatten. Zoalsde metereen standaardeenheid

van de lengte is, was de gulden ooit de standaardeenheid voor een hoeveelheid edelmetaal.

In latere perioden bevatte het merendeel vandecirculerende muntstukken geen

of vrijwelgeenedelmetaal meer.Inplaats daarvan bepaaldendewetten

betreffen-dehetmuntstelsel datdewaarde van66neenheid vandenationalemunt gelijk was

aan een bepaaldehoeveelheid goud(ingeval vaneengouden standaard)

of

zilver

(in geval vaneenzilveren standaard) vaneenbepaalde samenstelling.4 Onder het

systeem vanBretton Woods wasdewaarde vandeNederlandseguldenverbonden

met die vandeAmerikaansedollar die, opzijnbeurt, gelijk was aandewaarde van

eenzekerehoeveelheid goud. Toen in augustus 1971 demogelijkheid verviel om

een dollarte converteren in goud, kwam daarmee ook voorde guldeneen einde

aanhetverband met edelmetaal.

Een anderereden omeenmunteenheid in verbandtebrengen meteen

tastba-re verschijningsvorm, is

wellicht

gelegen in het feit dat demunteenheid van een

land doorgaans dezelfde naam draagt alsdenoemer die tezamen metdeteller (5,

10 of bijvoorbeeld 20euro) staat vermeld op concrete betaalmiddelen. De

func-ties vanbetaalmiddelenmunteenheid

zijn

daarom somsmet elkaar vereenzelvigd.

Tenonrechte, omdat het vooreenmunteenheidniet noodzakelijk is dat deze zich

concretiseert in munten

of

bankbiljetten. Degefaseerdeinvoering van de euro had

tot gevolg dat van 1 januari 1999 tot en met31 december 2001 de euro als

munt-eenheidreedsbestondzonder datdenoemer euro stondvermeldop munten en

bil-jetten. De nationale munteenheden van de deelnemende lidstaten, waaronder de

gulden, werden tijdens deze periode beschouwd als onderdelen van de euro en

waren door vaste omrekenkoersen aan de euro verbonden. Concrete betalingen

kondenechter gewoon wordenverricht metdebetaalmiddelen van v66rde

invoe-ring van de euro endie derhalve uitgedrukt waren in de (oude) nationale

munt-eenheid. Pas op 1 januari

2002 kwamen daadwerkelijk euromuntstukken in

omloopenwarendenationale munteenheid endemunteenheidalsvermeld op het

eurogeldstuk weergelijk in naam.

Wat momenteel moet worden beschouwd als het wezenskenmerk van een

munteenheid, is niet eenvoudig tebepalenenvolgens sommige auteurszelfs niet

3 Overdehistorie van gelduitvoerigDavies (1994).

(27)

Hoofdstuk 2 13

te definieren.5 Voor zover ik kan beoordelen, is demunteenheid een onmisbaar

onderdeel van een muntstelsel. Ze vervult, direct

of

indirect, een functie bij het

bepalen vande waarde vaneen concreet geldstuk. Ook maakt eenmunteenheid

het mogelijk om in

het internationale betalingsverkeer geldsoorten en

geldhoe-veelheden van elkaarteonderscheiden. De munt meteenconstante waarde is meer

geliefdals spaar- enbetaalmiddel dan een munt die sterkaanfluctuaties en

waar-deverliesonderhevig is. Indewoorden van Mann:

'The unitofaccount,beingthe essentialcharacteristic ofamonetary system, notonlyserves to

distinguish it fromits predecessors and successors, but alsoidentifies it in relation to monetary

systems.'6

Hier beperk ik mij totdeconstatering dat erweinig

twijfel

overbestaat dat, anders

danin vroeger tijdwerd betoogd,demunteenheideenfunctie is die voor het ver-vullen van haar taak nietbelichaamdbehoeft te zijn ineenstoffelijke vorm.

2.2 Rekeneenheid

De tweedefunctie van geld is die vanrekeneenheid. Deze is van eminent belang

voorhet handelsverkeer. Objecten die opgeenenkeleanderewijze vergelijkbaar

zijn, kunnen doormiddel vaneengeldwaardetoch vergelijkbaarworden gemaakt:

'Perhapsnothing provides amoreenlightening snapshot oftheessenceofmoney thanthe

abili-ty it gives usto compare ataglance therelative values of any ofthehundredsofthousands of

goods and servicesin which weasindividuals, families or larger groups maybe interested, and

to do soatminimalcosts.,1

Inoudere literatuuris geopperd dateenprijsvergelijkingzou bestaan uit een

ver-gelijking tussen enerzijds het te waarderen object en anderzijds het geldstuk.

Daaruitwerd vervolgens afgeleid dat geldnoodzakelijkerwijze zelfeenintrinsieke

waarde moet hebben om zijn functie als waardemeter te kunnen vervullen. De

waarde vaneen product zou nietkunnen worden afgeleid uiteen object dat zelf

waardeloos is. Het komt mij voor dat ook deze theorie heeft bijgedragen aan de

opvatting dat geldeen intrinsieke waarde moethebben. Echter, dezetheorie

mis-kent dat geldeenvergelijkingtussenproductenmogelijkmaakt engeendirecte

ver-gelijking

inhoudttussen eenproduct endeintrinsiekewaarde vaneen geldstuk. 8

5 Mann (1992) p. 49.

6 Mann (1992) p. 52. Over geld indefunctie van munteenheid Nussbaum (1950) p. 13 en115;Olivecrona (1957)

p. 80 e.v, Mann (1992) p. 43 e.v, Rank (1996) p. 15 en 21. 7 Davies (1994) p. 16.

8 Simmel(1907-1990) p. 133: 'Letusassumeasgiven thatan object aisknown to beaquarter of m, and an

object bisknown to besomequantitive part of n. Ifarelationexists between a and b, corresponding to the relation m and n,it follows thatbequalsaquarter of n. in spite ofaquantitative difference and the

impossi-bility ofanydirectcomparison between a and b, it is nevertheless possible to determine the quantity of one by

the quantity ofthe other. (...) If one can nowinterpretthe measurementofobjects by money in this fashion, then the ideaoftheir direct comparabilityand consequently thelogicalrequirement that moneyitselfshould

(28)

14 Enkele kanttekeningen bij de heersende leer over geld en betalingsverkeer

De wijze waaropeen prijsvergelijking danwel geschiedt, is gecompliceerder

dan het ophet eerstegezicht

lijkt

enbestaat uiteenobjectief eneen

subjectiefele-ment. Ten eerste hetobjectieve element. De nominale waarde vaneenproduct, de

prijs, correspondeert met de gezamenlijke nominale waarde van de concrete

betaalmiddelen in

ruil

waarvoordatproductkan worden verworven. De

nomina-le waarde vanproducten maakt het mogelijk ze met elkaarte vergelijken en op

basisdaarvante bepalen welk van de vergeleken producten hetmeest goedkoop is. Dezevergelijkingisobjectief, omdat uitsluitend vaneenrekenkundige

verge-lijking

sprake is. Ten tweede het subjectieve element, waarbij een persoon de

nominale waarde van een product vergelijkt met zijn eigen bekendheid met het

algemeneprijspeil. Als bijvoorbeelddeprijs van de ene fles wijn op enig moment

gelijk is aan 100 geldeenheden en die vandeandere fies wijn 120 geldeenheden,

is enerzijds op basis van een rekenkundige vergelijking bekend dat de laatst

genoemde fles het duurstis. Anderzijds is het nietaanstonds

duidelijk of dat, in

algemene zin, duur

of

goedkoop is.

Als

echter 120geldeenhedengelijk is aan een

gemiddeld maandsalaris, is het duidelijk dat het twee zeerkostbare fiessen wijn

betreft. Uit dealgemene bekendheid met prijzen vloeit voort datde waarde van

een gemiddelde fles doorgaansniet gelijk is aaneenmaandsalaris.Eenexacte

ver-gelijking als hiervoor bedoeld is dit echter niet en de uitkomst leidt slechts tot

algemene kwalificaties als redelijk duur

of

goedkoop. Deze prijsvergelijking is

gestoeld opdealgemeneervaring en hetprijsbewustzijnenwordtdaarom ook wel

psychologisch genoemd. Zowel derekenkundige alsdepsychologische vorm van

prijsvergelijking is abstract van aard: het is niet noodzakelijk om over concreet

geldte beschikken omprijzen te vergelijken ofte bepalen. Ook voor het

vervul-len van dezefunctie ishetdaarom nietnoodzakelijk datgeld belichaamd is in een

stoffelijke vorm metintrinsiekewaarde.

2.3 Tussenbalans

De functiesvan munteenheid en rekenmiddel zijn twee aspecten van geld. Deze

beide functies hebben bijgedragen aan, wat ik in hoofdstuk 1 heb genoernd, de

'klem van het materialistisch denken', waarin de huidige vermogensrechtelijke

opvatting over geld nog steedsgevangen is.9 Het isvanbelang voor ogen te

hou-dendat heden ten dage nochdefunctievan munteenheid, noch die van

rekeneen-heideenstoffelijke vormvereist.

3 Geld

als

betaalmiddel

De derde hiertebespreken functie is dievanbetaalmiddel. Eenbetaalmiddel kan

deel uitmaken vaneen individueel vermogen (geld in concreto) enonderscheidt

9 IndewoordenvanFrijda (1914) p. 4: 'Het feit. dat inde geldordeningen der meeste landen inhetverleden zoowel inhetheden een zoo nauw verband bestaat tusschen geld en edel metaal. heeft totdemeening gevoerd,

(29)

Hoofdswk 2 15

zich daarmee van de functies van munteenheid enrekenmiddel die hiervoor aan

deordekwamen. Indezeparagraafpasserenenkeleaspectenvanbetaalmiddelen

de revue, voor zover die voor een juiste vermogensrechtelijke

kwalificatie van

belang zijn. Ikbegin met diverse verschijningsvormen endeontwikkeling die zij

hebben doorgemaakt (paragraaf 3.1). Vervolgens bespreek

ik

enkelefactoren die

van invloed zijn opdewaarde van geld en hetinzichtdatmunten,bankbiljetten en giraletegoedennevengeschikte, aanelkaargelijkwaardige geldvormen zijn (para-graaf3.2). Daarna komt aan de orde welke betekenis moet worden toegekend aan

de hoedanigheidvan wettigbetaalmiddel (paragraaf 3.3).

Ik

besluit met een

tus-senbalans(paragraaf 3.4).

3.1 De ontwikkeling van vorm naar functie

Ruilhandel is de uitwisseling van zakendie strekken totreale bevrediging van de

eigen behoefte. Aan een directe

ruil

kleeft het bezwaar van het dubbele toeval:

beide partijen dienen te beschikken overeen productwaaraan dewederpartij

be-hoefte heeft en dezebeide producten dienen ook nog eensinwaardeaanelkaar te

beantwoorden.

Dit

vormt eenbelemmering voorhet ruilverkeer. Daarom heeft de

directe

ruil

plaatsgemaakt voordeindirecte ruil. Een zaak die zich door haar

alge-mene geliefdheid van andere zaken onderscheidde, heeft zich tot een algemeen aanvaardruilmiddel ontwikkeld.

Dit

algemeen aanvaardruilmiddel wordt

aange-duid als geld.Dezeverklaring voordeontwikkelingvanconcrete geldvormenwordt

sinds eeuwen geleerd'o, ook alis inmiddelsbekend datdeze verklaring

uit

histo-risch oogpuntwaarschijnlijk niet geheel

juist is."

Binnenhetbestek van mijn

be-toog isvanbelang dat ruileenuitwisselinginhoudt,eengeven ennemen, van twee

vermogensbestanddelen.Alleeneenconcretegeldvormdie onderdeel uitmaakt van

eenindividueelvermogen, kan daaromdefunctie vaneenalgemeen aanvaard

ruil-goed vervullen. In de loop der

tijd

hebben de meest uiteenlopende zaken dienst gedaan alsruilmiddel. Hier beperk ik mij totdemeestbekende en tot op de dag van

vandaaggebruikte geldvormen: gemunt geld,bankbiljettenengirale tegoeden.12

De eerste munten werden inde zesde eeuw voor Christus geYntroduceerd in Lydie, gelegen in het huidige Turkije. 13 De constante die oude en hedendaagse

10 Zie bijvoorbeeld reeds AristotelesEthica.1133a - 1133b5.

11 Geld is niet uitsluitend het resultaat van debehoeften van het handelsverkeer.Servet ( 1988) p. 49 e.v.spreekt zelfs van het fabeltje vanderuilhandel. De eerste concrete geldvormen hebbenwaarschunluk ook een religi-euzebetekenisgehad,Davis (1994) p. 23-26. De etymologie van het woord geldwijst ook indierichting:

vol-gens Van Date is deoorspronkelijkebetekenis vanhetoud-Noorsewoord g/alddebijdrage aan het gemeen-schappelijke offer enderituele maaltud.

12 Elektronisch geld blijfthier buiten beschouwing.Eenbelangrijk verschilmetchartaleengiralegeldvormen betreftdedekking.Bijelektronische tegoeden is het totaal uitstaande bedrag gedekt dooreengiraal tegoed. Dit

wordt feitelijk bewerkstelligd door gelijktijdig metdeuitgifte vanhet elektronisch geld ook de betaalrekening

vandeontvanger van het elektronisch tegoed vooreenovereenkomstig bedragtedebiteren.Dit giraletegoed

wordtvervolgens gecrediteerd opeentussenrekening, de./7oat, diewordtaangehouden door deinstellingen betrokken bijdeafwikkeling vanhetelektronische betalingsverkeer.Dezefloatwordt weer gedebiteerd

wan-neer hetelektronisch geld bijeenbetrokken bank terinningwordt aangeboden. Daarom is. naarmijnmening, elektronisch geldeengeldsurrogaat: het iseenafgeleide vaneengiraal tegoed. Overdegelijke behandeling van elektronisch geld met waardepapieren: Van Esch (2001 a).

(30)

16 Enkele kantlekeningen bij de heersende leer over geld en betalingsverkeer

muntenmetelkaar verbindt, ishetprerogatief vandestaat tothetvervaardigen, de

uitgifteenwettelijkeerkenning daarvan. De term 'chartaalgeld'herinnert nog aan

de tijd dat munten op grond van een daartoe verleend recht, eenchana,werden

geslagen.14 Hetrecht om muntente slaan wasvooroverhedeneen lucratieve

aan-gelegenheid. Niet alleen waren aan de Munt kosten verschuldigd voor het

aan-muntenvanaangeboden edelmetaal, maar ook doorhetverlagen vande

intrinsie-ke hoeveelheid goud zonder de nominale waarde overeenkomstig te wijzigen

('depreciatie'), kon met eenzelfde hoeveelheid edelmetaal een groter nominaal bedrag aanstaatsschuldworden afbetaald. Deze maatregelen hadden overigens op

korte termijnsucces, maar opde lange termijneendesastreuseffect op het

geld-stelsel. Depreciatie werkt inflatie in de hand en het geld meteen lagere

intrinsie-kewaarde verdrong het geld meteenhogereintrinsiekewaarde uitdecirculatie.15

Doordelokale bevoegdheid tothet slaanvanmunten endedoorlopende

wijziging

vanhun waarde, washetmuntstelsel lange

tijd

chaotisch. 16

Indeze historischeschetsmogendewissel enchequenietonvermeldblijven:

deze order-entoonderpapieren waren een vorm van girale betalingavant la lettre.

Het kenmerkende van dezewaardepapieren is dat

zij

strekkentotbewijs van een

door de schuldenaar jegenseen vervangbare schuldeiseraangegane verbintenis.

Zij kunnen de vormhebben vaneen schuldbekentenis

of

betalingsopdracht. Een

voorbeeld is de wisselbrief, waarvan de geschiedenis teruggaat tot 12e en 13e

eeuwse wisselcontracten.17 Het is een overeenkomst waarbij de 'gever' een som

geld verschaft aande 'nemer', terugtebetalen optermijn, opeen andereplaats en

ineenandere geldsoort.18Het waardepapier kon meerdere kerenvaneigenaar

wis-selen alvorens het daadwerkelijkteruitbetaling werdaangeboden. De ontvanger

van een wissel was bereideen dergelijkwaardepapierals betalingte aanvaarden

omdat hij er op vertrouwdelatergemunt geldtezullen krijgen of dateenderde het

waardepapieralsbetaling zou accepteren.

De volgendeverschijningsvorm van geld ishetbankbiljet.Afgezien van

enke-le koloniale voorlopers ten tijde van de VOC werden de eerste bankbiljetten in

1814 in Nederland geintroduceerd. 19 Tot indeeerstehelft vandetwintigste eeuw

14 De bevoegdheid tot deuitgiftevanmuntenisthans gestoeld opartikel106,tweedelid(voorheen:artikel 105A)

vanhet EG-Verdragenartikel 11 van de Verordening (EG)nr.974/98 van de Raad vandeEuropese Unie van 3 mei 1998 overdeinvoering van de euro (PbEG L 139). In Nederland isdezebevoegdheid uitgewerkt in de

Muntwet 2002. Voor wat betreftdedenominatie en technischespecificatievaneuromunten ziedeVerordening (EG) nr. 975/98 van de Raad vandeEuropese Unie van 3 mei 1998 over de denominaties en technische

speci-ficaties vanvoorcirculatiebestemde euromuntstukken (PbEG L 139), zoalsgewijzigdbijVerordening nr. 423/99 van de Raad vandeEuropese Unie van 22februari 1999 (PbEG L 52).

15 Deeconomische wetmatigheid dat het goede geld het slechteverdringtwordt ook wei aangeduid als de wet van Gresham (1519-1579).

16 Illustratief zondeervaringen vanLeopold Mozart(1719-1787), die met zijnzoon Wolfgang AmadeusMozart (1756-1791)enanderefamilieledenoptournee wasdoorEuropa. 1nzijn brief van17oktober 1763beklaagt

hu zich: ' ( . . . ) InAkenkregen wetemaken metdeAkense stuber, de busch en de mark en, watdegrotere mun-ten betreft.derijksdaaldersenpatakons enook schillingen etc. In Luik kwam daar nog eens de sous bij. En

hier [Brussel] gelden die muntenhelemaal niet meer, maar moet je weermet andere sous,deescalins. de Brabantse guldens en plaquettes-munten waarvan er 66n 3 '6escalinwaard is etc.-leren

rekenen. ( . . . ) Het

gevolg is dat ik nu soms niet weet hoe ikmijnuitgaven moet noteren.'

17 WaaroveruitvoerigWallert ( 1996). 18 Wallert ( 1996) p. 24.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De scenario’s van de ANTAT (Blomert et al., 1995) blijken op die manier, als test voor de functionele communicatie bij patiënten met cognitieve communicatiestoornissen, van

Motivated by the conflict in whether sports results can have a significant effect on national stock market returns, this paper collect the national stock returns from January

29 Tegen deze achtergrond moet ook het subjectieve element van de onrechtmatigheid worden be- zien: hij die weet dat hij andermans belangen aan onver- antwoorde risico’s blootstelt

This dissertation serves as a report of a qualitative exploration of the experience of adolescents with physical disabilities during therapeutic horse- riding. The aim of the study

Zwaap T +31 (0)20 797 88 08 Datum 15 november 2016 Onze referentie ACP 63-1 ACP 63. Openbare vergadering

Een goede infrastructuur voor zorgvuldige informatie is een belangrijke prioriteit niet alleen voor de vaccins voor volwassenen die nu al beschikbaar zijn, maar ook voor de

Deze trend lijkt te zijn ingegeven door de gedachte dat dit artikel slechts ziet op uitbesteding van contractuele werkzaamheden en dus per definitie niet op pre-