• No results found

D E FUNCTIE VAN CITEREN IN VERGADERINGEN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "D E FUNCTIE VAN CITEREN IN VERGADERINGEN"

Copied!
56
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een vergelijkende analyse van citeren in bedrijfsvergaderingen

Gerlinde Kamping

Masterscriptie Studentnummer: 2246600 Rijksuniversiteit Groningen Communicatie- en Informatiewetenschappen Begeleider: Dr. H.J. Mazeland Groningen, 14 augustus 2014

(2)
(3)

“In real life people talk most of all about what others talk about – they transmit, recall, weigh and pass judgement on other people’s words, opinions, assertions, information; people are upset by others’ words, or agree with them, contest them, refer to them and so forth.”

(4)

S

AMENVATTING

Citaten worden in allerlei situaties gebruikt. Hierbij onderscheiden we grofweg twee soorten gesprekken, namelijk de alledaagse gesprekken en de institutionele gesprekken. Alledaagse gesprekken vinden bijvoorbeeld plaats aan de keukentafel, in de kroeg of in de supermarkt. Enkele voorbeelden van institutionele gesprekken zijn het werkoverleg, arts-patiënt-gesprekken, journalistieke verslaglegging tijdens het journaal of politieke debatten. Het type gesprek dat in dit rapport is onderzocht, is een vorm van een institutioneel gesprek. Dit onderzoek richt zich op de werkbespreking, ook wel bedrijfsvergadering genoemd.

Dit onderzoek brengt de gebruiksfuncties van citeren in bedrijfsvergaderingen in kaart. Het is namelijk niet altijd duidelijk wat de functie van het toepassen van een citaat is. Dit rapport doet een vergelijkend onderzoek waarin het type documenterend citeren is vergeleken met het type fictief citeren. Dit rapport heeft dan ook als onderzoeksvraag:

Welke functies vervullen documenterende en fictieve citaten in bedrijfsvergaderingen?

Er zijn twee bedrijfsvergaderingen geanalyseerd op de aanwezigheid van documenterende en fictieve citaten. Aan de hand van een datacollectie, welke afkomstig is uit het door Dr. Mazeland van de Rijksuniversiteit Groningen geleverde corpus, is dit verschijnsel onderzocht. Er zijn in totaal 70 fragmenten verzameld die de datacollectie vormen. In ieder fragment komt het documenterende of fictieve citaat voor. Deze datacollectie is geanalyseerd om inzichtelijk te krijgen wat de gebruiksfunctie van citeren is.

Op basis van de analyses is de data ingedeeld in twee hoofdgroepen met een onderverdeling in subgroepen. Het soort verwijzing dat een spreker toepast bij citeren is bij deze onderverdeling als uitgangspunt genomen. De datacollectie is onderzocht op overeenkomsten en verschillen. In de analyses zijn de volgende invalshoeken als uitgangspunt genomen: vorm, verhouding tot de werkelijkheid en functie. Deze drie invalshoeken worden door Holt en Clift (2007) aangeduid als veelvoorkomende invalshoeken voor onderzoek naar citeren.

(5)

Op basis van de datacollectie zijn dertien fragmenten geselecteerd voor gedetailleerd onderzoek en verdere bespreking in dit rapport. In deze dertien fragmenten worden prototypische citaatvoorbeelden getoond en besproken. De datacollectie van 70 fragmenten bevat 22 fragmenten met een documenterend citaat en 48 fragmenten met een fictief citaat. Het fictieve citaat is dus in verhouding sterk vertegenwoordigd in de twee onderzochte bedrijfsvergaderingen.

Uit de analyses blijkt verder dat een documenterend citaat voornamelijk gebruikt wordt om de gesprekspartners te informeren over een gespreksfragment uit een eerdere conversatie. Met dit type citaat claimt de spreker woorden uit een eerdere conversatie te herhalen en de vorm waarin het gezegd is te behouden. Het citaat wordt in het quotatieve frame ingeleid met een verwijzing naar een uniek en duidelijk identificeerbaar individu. Dit is iemand anders, of de spreker zelf. Daarnaast bevat het quotatieve frame een tijdsaanduiding waaruit blijkt dat de spreker iets uit het verleden aanhaalt.

Uit de analyse blijkt verder dat het fictieve citaat voornamelijk ter illustratie gebruikt wordt om mogelijke procesbenaderingen te illustreren. De spreker concretiseert hiermee de inhoud van zijn spreekbeurt. Met dit type citaat schetst de spreker een denkbeeldige situatie waarmee hij zijn gesprekspartners probeert te overtuigen van een bepaalde benadering. De inhoud van het citaat berust te allen tijde op fictie. In het quotatieve frame wijst de spreker de inhoud van het citaat op drie manieren toe aan een bron: de spreker kan met het citaat generaliserend verwijzen, de spreker wijst het citaat toe aan iemand anders of de spreker wijst het citaat toe aan zichzelf. Daarnaast bevat ook dit type citaat een tijdsaanduiding in het quotatieve frame, deze is meestal toekomstgericht.

Binnen bedrijfsvergaderingen worden citaten dus ingezet zoals men op basis van de literatuur zou mogen verwachten. Met documenterende citaten poogt de spreker de gesprekspartners voornamelijk te informeren waarbij hij claimt inhoud uit eerdere gesprekken aan te halen. Fictieve citaten worden hier voornamelijk ingezet met als doel een denkbeeldige situatie te illustreren. Zodoende probeert de spreker zijn gesprekspartners te overtuigen van een bepaalde benadering.

(6)

V

OORWOORD

Eindelijk is het dan zo ver. Mijn scriptie is klaar. Hij is af en ligt nu voor u. Wat een opluchting en blijdschap!

Ik heb een lange weg afgelegd en mag mijn bul nu bijna ontvangen. Mijn gedrevenheid, doorzettingsvermogen en ambities hebben me de afgelopen jaren gestimuleerd om door te studeren. Elke keer een stapje hoger. Na het afronden van mijn HBO Communicatie had ik voor mijn gevoel nog niet genoeg geleerd. Ik miste in al die jaren school en studie de diepgang. Vandaar het besluit om door te studeren, met als doel een mastertitel te behalen. De master Communicatie- en Informatiewetenschappen heeft me geprikkeld over het hoe en waarom en dat boeide me.

Tijdens het schrijven van mijn scriptie heb ik een fulltime baan aangeboden gekregen. Ik heb het aanbod gegrepen en dacht, die scriptie doe ik er wel even naast. Niet dus. Een scriptie schrijven naast een fulltime baan houdt in dat je veel moet opofferen. Ik heb vele vakantiedagen moeten opnemen om aan mijn scriptie te werken, heb na werktijd in de avonduren in mijn studeerkamer gezeten en ik ben er vele weekenden mee bezig geweest. Vrije tijd heb ik enkele maanden niet gehad. Maar, het is voor een goed doel: afstuderen en mijn mastertitel behalen. Dus ik ben ervoor gegaan. Vele bakjes koffie hebben me wakker gehouden.

Mijn lieve vriend Robert was mijn steun en toeverlaat. Hij heeft me op alle vlakken gesteund. Mentaal als ik er even doorheen zat wist hij me met opbeurende woorden weer te motiveren. Even bespreken hoe ik ervoor stond en wat er op de planning stond en mij er vervolgens aan herinneren om die planning daadwerkelijk aan te houden. Robert, bedankt! Ook mijn familie wil ik bedanken voor hun steun, opbeurende woorden en hun luisterend oor. Pap, mam, Marinka, Astrid en Chris, bedankt! Ook mijn vrienden en schoonfamilie bedank ik hierbij. Tot slot wil ik dhr. Mazeland bedanken voor zijn begeleiding bij deze scriptie. Het is een eer dat ik mijn scriptie met uw begeleiding heb mogen maken, en dat vlak voor uw pensionering. Ik wens u een mooie tijd tegemoet.

Ik wens u veel plezier met het lezen!

(7)

I

NHOUDSOPGAVE

1 Inleiding ...1

1.1 Aanleiding ... 1

1.2 Onderzoeksopzet en vraagstelling ... 2

1.3 Leeswijzer ... 2

2 Theoretisch kader: Citeren ...3

2.1 Theoretische achtergrond ... 3

2.1.1 Vorm ... 4

2.1.2 Authenticiteit: verhouding tot de werkelijkheid ... 7

2.1.3 Functie ... 8

2.2 Institutionele setting: bedrijfsvergadering ... 9

3 Methodologie ... 10 3.1 Data ... 10 3.2 Onderzoeksmethode ... 11 3.2.1 Samplingstrategie ... 12 3.3 Samenstelling datacollectie ... 13 4 Resultaten en analyse ... 15

4.1 Inventarisatie van de resultaten ... 15

4.2 Vorm en relatie tot de werkelijkheid: documenterende citaten ... 17

4.2.1 Duidelijk identificeerbaar individu: iemand anders citeren ... 17

4.2.2 Duidelijk identificeerbaar individu: zichzelf citeren ... 21

4.3 Vorm en relatie tot de werkelijkheid: fictieve citaten ... 26

4.3.1 Generalisering: mogelijk citaat van ander(en) ... 26

4.3.2 Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van ander ... 31

4.3.3 Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van zichzelf ... 34

4.4 De functie van citeren ... 37

4.4.1 Vormgeving, verhouding tot de werkelijkheid en functie ... 37

4.4.2 Overige observaties ... 39

(8)

5.1 Het documenterende en het fictieve citaat ... 42

5.2 Vorm ... 43

5.3 Authenticiteit: verhouding tot de werkelijkheid ... 43

5.4 Functie (van citaten in werkbesprekingen) ... 43

5.5 Discussie en vervolgonderzoek ... 44

(9)

1

1 I

NLEIDING

1.1

A

ANLEIDING

Tijdens een gesprek maken we allemaal regelmatig gebruik van citaten, dit gebeurt vaak onopgemerkt en kan verschillende vormen aannemen. Enkele voorbeelden hiervan zijn (de voorbeelden zijn afkomstig uit de data):

(Afkomstig uit meeting 1: 423)

(Afkomstig uit meeting 2: 3243)

(Afkomstig uit meeting 2: 3001)

We kunnen met een citaat claimen iets letterlijk te herhalen wat in een eerdere interactie ter sprake kwam, we kunnen een (deel van een) uiting van een huidige aanwezige gesprekspartner herhalen en we kunnen ook een fictief citaat toepassen. Er bestaan vele varianten van citeren, maar wat is nou de functie van een citaat? Die vraag staat centraal in dit onderzoek.

De interesse voor een onderzoek naar citaten kwam voort uit een fragment uit het boek “Taal is zeg maar echt mijn ding” (Cornelisse, 2009). In dit boek wordt het fenomeen citeren, de directe rede, besproken als een taalkundig verschijnsel welke mensen kunnen gebruiken voor verschillende doeleinden. Wanneer een citaat correct gebruikt wordt kan een vertelling aanzienlijk verbeterd worden, aldus Cornelisse. Zo kan iemand een verhaal opleuken (bijvoorbeeld met verschillende stemmetjes); een verhaal hervertellen en het besprokene deels aanhalen; of benadrukken dat er niets gelogen is. Het is interessant om te onderzoeken hoe mensen citaten nu eigenlijk gebruiken in gesproken taal. Een belangrijke setting waarin citaten veel worden toegepast is de (bedrijfs)vergadering. Deze setting is in het bijzonder interessant omdat hier doorgaans niet alleen informatie wordt uitgewisseld, maar ook kennis wordt gegenereerd en besluiten worden genomen ten einde de gestelde doelen te behalen (Van der Schoot & Mazeland, 2005). Citaten worden in bedrijfsvergaderingen toegepast om gesprekspartners te informeren over een fragment uit een voorliggende conversatie (Golato, 2012). Maar het ligt ook voor de hand om een citaat te gebruiken om een ander te overtuigen of een bepaalde redenering te

dan zal Henk tegeh mij zeggeh van, (0.9) •hh wij kunneh niet- (.) wij kunneh geen- >bevoorbeeld geen lIfe style communicereh< met Product A

>(dan) zeg je jongens, dat komt mij< zeer onlo:gisch voor

(10)

2

illustreren, een voorbeeldsituatie schetsen (Pascual & Janssen, 2004). In hoeverre het gebruik van citaten en hun functies van toepassing is in deze specifieke setting, is de basis van dit onderzoek.

1.2

O

NDERZOEKSOPZET EN VRAAGSTELLING

Dit rapport is uitgevoerd aan de hand van de conversatieanalyse, een type kwalitatief onderzoek. De conversatieanalyse onderzoekt de organisatie van gesprekken en de wijze waarop gespreksdeelnemers in een interactie betekenis geven aan wat ze zeggen en doen (Mazeland, 2003). Het onderzoeksmateriaal berust op twee bedrijfsvergaderingen die afkomstig zijn uit eenzelfde organisatie. Dit onderzoek brengt in kaart in hoeverre mensen tijdens bedrijfsvergaderingen gebruik maken van citaten, wat deze citaten doen voor het gesprek en de gebruiksfunctie van het citaat. Gespreksdeelnemers hebben verschillende mogelijkheden om citaten toe te passen in een interactie, er bestaan vele soorten citaten. Twee mogelijkheden staan centraal in dit onderzoek, namelijk documenterend citeren en fictief citeren. Golato (2012) omschrijft deze als actual reported discouse en hypothetical discourse. Bij actual reported discourse wordt er met een citaat geclaimd dat er een eerdere uiting aangehaald wordt door zinnen, of enkel een woord, te herhalen. In dit onderzoek is dit benoemd als documenterend citeren. Hypothetical discourse is het schetsen van een fictieve situatie door middel van een citaat, het geciteerde is in dit geval niet echt geuit in een eerdere conversatie. Dit onderzoek benoemt dit als fictief citeren. Met dit onderzoek verwacht ik inzicht te krijgen in de gebruikswijze van deze twee typen citaten; wat doet men, waarom en waarmee en in welke mate verschillen beide typen van elkaar?

Dit brengt mij tot de volgende onderzoeksvraag:

Welke functies vervullen documenterende en fictieve citaten in bedrijfsvergaderingen?

1.3

L

EESWIJZER

(11)

3

2 T

HEORETISCH KADER

:

C

ITEREN

Dit hoofdstuk bespreekt theorieën die de basis leggen voor dit onderzoek. Met deze theorieën wordt het verschijnsel van citeren wetenschappelijk toegelicht en onderzocht. Paragraaf 2.1 schetst een theoretische achtergrond over het verschijnsel citeren op basis van de reeds bestaande literatuur. Deze paragraaf zoomt in op de twee citaattypen die in dit onderzoek centraal staan, de documenterende citaten en de fictieve citaten. Vervolgens beschrijft paragraaf 2.2 de setting van de onderzochte conversaties en de plaats die het verschijnsel citeren daarbinnen inneemt.

Dit hoofdstuk vormt een theoretisch raamwerk welke als analytisch instrument wordt ingezet om de bevindingen te toetsen die volgen uit de analyse van de datacollectie.

2.1

T

HEORETISCHE ACHTERGROND

Deze paragraaf dient als analytisch instrument om grip te kunnen krijgen op het verschijnsel citeren. Citeren is een veelgebruikte vorm van aangehaalde rede. In dagelijkse conversaties wordt citeren (al dan niet bewust) veel gebruikt, bijvoorbeeld door mensen die informatie willen overbrengen, mensen die informatie afwegen, zij die een mening hebben of zij die juist een mening willen vormen (Bakhtin, 1981). Met betrekking tot de aangehaalde rede onderscheiden Holt en Clift (2007, p.3) verschillende invalshoeken van onderzoek. Zij benoemen dit als volgt:

“(...) that with forms of reported speech, with its authenticity and with what it does” Zij onderscheiden hier dus de volgende invalshoeken met betrekking tot een citaat:

 Vorm

 Authenticiteit (werkelijkheidswaarde)

 Functie

De komende drie subparagrafen nemen deze verschillende invalshoeken van onderzoek als uitgangspunt. Eerst is er een toelichting over redevoering, dit valt volgens de theorie van Holt en Clift onder een vormkenmerk. Vervolgens wordt er ingezoomd op het begrip citeren en de twee citaattypen die in dit onderzoek centraal staan. Dit gedeelte verdiept zicht in de werkelijkheidswaarde van beide citaattypen. De derde subparagraaf bespreekt mogelijke functies van citaten volgens de bekende literatuur. Het gaat er in deze subparagraaf om wat het verschijnsel kan of doet.

(12)

4 2.1.1 VORM

Deze paragraaf gaat over redevoering. Redevoering is volgens de theorie van Holt en Clift (2007) een vormkenmerk.

Zoals aangegeven onderzoekt dit rapport citaten die voorkomen in gesproken interacties, en in het bijzonder in bedrijfsvergaderingen. Citeren is een vorm van aangehaalde redevoering, Holt en Clift (2007) spreken over reported speech. Zij omschrijven dit als het maken van een reproductie van iets uit een eerder gesprek, wat verwerkt wordt in het huidige gesprek. Mensen zijn voortdurend bezig om met taal verslag te doen van iets uit een eerder gesprek, denk bijvoorbeeld aan een verwijzing naar een leuke opmerking, een eerder gekregen compliment of juist een confrontatie. Jakobson en Clift zeggen het volgende over reported speech:

“(...) a speech within a speech, a message within a message” (Jakobson, 1971, p. 130).

“(...) reporting what someone else said, such as what is reported is in fact hearsay evidence from the position of the speaker” (Clift, 2006, p. 572).

Reported speech (verder aangeduid als aangehaalde rede) staat centraal in dit onderzoek. Mensen maken met een citaat een reproductie van iets dat iemand anders eerder heeft gezegd. De spreker creëert hiermee een gesprek in een gesprek en in beide lagen kan een andere berichtgeving centraal staan. Ter illustratie zouden we dus kunnen stellen dat ik hier (op schriftelijke wijze) rapporteer over de bevindingen van Jakobson, Holt en Clift, welke zij eerder vermeld hebben in hun boeken. Dit voorbeeld betreft echter een schriftelijke verslaglegging van andermans bevindingen, terwijl dit rapport zich richt op aspecten afkomstig uit gesproken interacties.

REDEVOERING: DIRECTE EN INDIRECTE REDE

Tot nu toe is de aangehaalde rede algemeen besproken. De Algemene Nederlandse Spraakkunst (ANS) deelt redevoering op in verschillende vormen, namelijk:

 Directe rede

 Indirecte rede

 Semi-directe rede

(13)

5

Voorbeelden van directe rede en indirecte rede

1. Ger zei ´je zult je moeten voorbereiden op wat pittige gesprekken (…)´ (1:423) 2. Maar dan kan ik wel zeggen van ‘die vin ik leuk’ (1:3894)

3. Ik heb Dolf daar wel uitvoerig over gesproken dat d'r altijd al historisch gezien d´r ’n verlies is geleden (1:437)

Het gedeelte dat een spreker claimt te citeren is in een directe rede als volgt het te herkennen: dit deel kan in geschreven taal tussen aanhalingstekens geplaatst worden (Clark & Gerrig, 1990). Zie de cursieve teksten in de voorbeelden hierboven. Kenmerkend aan de indirecte rede is dat een niet-vraag ingeleid wordt met ‘dat’ (3) en een vraag ingeleid wordt met ‘of’, aldus ANS. Vandeweghe (2005) sluit hierop aan en zegt dat er in een indirecte rede een voegwoord geplaatst kan worden voor de rede.

Dit onderzoek richt zich enkel op het gebruik van de directe rede, het is een stijlvorm waarmee de spreker citeert. De andere twee varianten, indirecte rede en semi-directe rede, worden daarom buiten beschouwing gelaten. Het gebruik van een directe rede maakt een verhaal levendig. Hierdoor wordt het makkelijker om woorden te interpreteren en we kunnen er vervolgens een denkbeeldige voorstelling van schetsen (Clark & Gerrig 1990 p.793, Pascual & Janssen 2004).

In de directe rede kunnen persoonsaanpassingen voorkomen, zie voorbeeld (1) “Ger zei je zult (…)”. ‘Je’ verwijst hier naar de huidige spreker, niet naar de aangehaalde spreker Ger. In dit voorbeeld is sprake van een persoonsaanduiding/-wisseling. De huidige spreker draagt een citaat voor waarin hij zijn persoon vanuit een andere invalshoek benadert. Diezelfde spreker past de persoonsaanduiding in voorbeeld (3) niet toe, hier verwijst de huidige spreker in het citaat met ‘ik’ naar zichzelf. De persoonsaanduiding wordt meestal uitgevoerd met een persoonlijk voornaamwoord. Het persoonlijk voornaamwoord kan verwijzen naar een persoon, een groep mensen of onzichtbare zaken.

(14)

6 QUOTATIEF FRAME (EN QUOTE)

Wanneer een spreker citeert leidt hij of zij het citaat (quote) meestal in met een quotatief frame. Dit ziet er als volgt uit:

Quotatief Quote

4. ik heb alleen gezegd ‘dit kan dus niet dit moet dus stoppen’

(Afkomstig uit meeting 2: 3226)

Het quotatieve frame is dus onderdeel van de rompzin en de quote is een afhankelijke zin binnen de rompzin. Op basis van het quotatieve frame kan beschreven worden wat er rond een quote gebeurt. Uit dit deel kan opgemaakt worden wie de spreker claimt te citeren: de bron. Een bronverwijzing kan op verschillende manieren verwerkt worden in het quotatieve frame, namelijk met:

 een persoonsnaam (voornaam en/of achternaam)

 een zaaknaam (merk)

 een afgekorte naam (EU)

 een persoonlijk voornaamwoord in enkelvoud (ik, jij, hij)

 een persoonlijk voornaamwoord in meervoud (wij, jullie, zij) (Renkema, 2009, p.267 e.v)

Ook kan uit het quotatieve frame opgemaakt worden wat voor soort verwijzing de spreker maakt. De spreker kan met het citaat verwijzen naar een eerdere conversatie die in de voorgeschiedenis van de huidige conversatie plaats vond. De spreker kan het citaat ook richten op de toekomst, berustend op fictie. Dit komt in de volgende subparagraaf nader aan bod onder tijd.

Voorbeeld (4) toont een fragment waarin de spreker zichzelf claimt te citeren. Golato (2000) heeft onderzoek gedaan naar een soortgelijke citaatvorm, waarbij het quotatief ingeleid wordt met und ich so. Golato stelt dat een spreker met dit type quotatief toewerkt naar een climax van een verhaal. Dit type quotatief komt vaak voor bij het vertellen van een verhaal en markeert wanneer er iets belangrijks verteld wordt en dit is vergelijkbaar met de claim dat iemand zijn of haar eigen woorden citeert (“ik heb alleen gezegd (…)”). Met betrekking tot het quotatieve deel stelt Golato verder dat een spreker met een inleiding zichzelf de mogelijkheid geeft om zijn communicatiestijl te veranderen (verbaal en non-verbaal): gekke stemmetjes, een dialect, handgebaren of bepaalde gezichtsuitdrukkingen zijn allemaal geoorloofd.

(15)

7 2.1.2 AUTHENTICITEIT: VERHOUDING TOT DE WERKELIJKHEID

In de vorige subparagraaf is de redevoering besproken en de verdeling hiervan in verschillende vormen. Redevoering kan ook onderverdeeld worden op basis van de verhouding van een aangehaalde uiting tot de werkelijkheid. Deze verhouding staat centraal in deze paragraaf. Deze subparagraaf bespreekt de twee citaattypen die in dit onderzoek centraal staan, met een specifieke focus op de

werkelijkheidswaarde van beide citaattypen.

DOCUMENTEREND CITEREN EN FICTIEF CITEREN

Volgens Clark & Gerrig (1990, p.802) laat een spreker met een citaat in een directe rede aan de gesprekspartners zien wat er gezegd is door de oorspronkelijke spreker, de geciteerde. Dit is een vorm van documenterend citeren. Met dit type citaat wordt een aspect uit een andere conversatie getoond, maar hiermee zegt de spreker zelf niets (Ensink, 2009). De spreker koppelt zichzelf los van het geciteerde en legt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het citaat bij de oorspronkelijke spreker (Clark & Gerrig, 1990, p.792 en Ensink, 2009). Door documenterend te citeren claimt de spreker woorden letterlijk te herhalen van iemand anders of van de spreker zelf in een andere tijd (Van Mulken, 1999). Met de aangehaalde rede kan een (deel van een) voorliggende uiting gerapporteerd worden, maar we kunnen er ook een fictieve situatie mee aanhalen. Zoals eerder gesteld maakt Golato (2012) een onderscheid tussen hypothetical discourse en reported discourse, maar zij legt in haar onderzoek de focus op hypothetical discourse. Golato stelt dat reported discourse en hypothetical discourse beide gepresenteerd worden als een directe rede. Reported discourse is in dit onderzoek gelijk aan documenterende gesprekken en hypothetical discourse aan fictieve gesprekken.

Volgens Golato (2012) wordt in reported discourse het geciteerde gepresenteerd als waarheid. De spreker speelt als het ware een onderdeel uit een eerdere uiting na en voegt hier een bronvermelding aan toe. Gesprekspartners worden op basis van de inhoud van het citaat vervolgens getuige van de eerdere uiting.

Hypothetical discourse is fictief van aard. Golato (2012) stelt dat het geciteerde nooit echt geuit is in een eerdere interactie. De fictieve lading is te herleiden uit de constructionele kenmerken van het citaat. Zo wordt de verwijzing naar de oorspronkelijke spreker vaak achterwege gelaten of opzettelijk vaag gelaten. Met een fictief dialoog en/of een fictief citaat kan een gefingeerd gesprek nagedaan worden. De inhoud van het geciteerde is dan verzonnen, de spreker probeert zodoende een denkbeeldige situatie in scene te zetten (Pascual & Janssen, 2004, p.14).

TIJD

Documenterende citaten worden altijd in de verleden tijd geplaatst. Op deze manier wordt het citaat in voorgeschiedenis geplaatst van de lopende interactie. De tijdsaanduiding is vaak af te lezen aan de tijd van het communicatiewerkwoord in het quotatieve frame: ´zei´, ´heeft gezegd´ of ´riep´.

(16)

8

2. Maar dan kan ik wel zeggen van ‘die vin ik leuk’ (1:3894)

5. toen ik zei van eh 't is wel leuk dat wij in september 'n campagne wille hebbeh maar de samples dat gaat niet lukke (1:2058)

Soms wordt een fictief citaat ook in de verleden tijd geplaatst, zoals in voorbeeld (5). Hierin lijkt het alsof de spreker documenterend citeert, maar met het gebruik van ‘van’ geeft de spreker aan dat het om een citaat bij benadering gaat (Van Mulken, 1999).

2.1.3 FUNCTIE

De voorgaande twee subparagrafen hebben aandacht besteed aan de vorm van redevoering en de werkelijkheidswaarde van documenterende en fictieve citaten. Deze subparagraaf gaat in op de functie van beide citaattypen.

Wanneer een spreker gebruik maakt van een documenterend citaat koppelt hij zichzelf los van de inhoud en wordt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het citaat naar de oorspronkelijke spreker verschoven (Clark & Gerrig, 1990 en Ensink, 1990). Documenterend citeren poogt dus in feite een derde persoon getuige te maken van de inhoud van het eerdere gesprek met als doel de gesprekspartner(s) te informeren over hetgeen gezegd is en door wie dit gezegd is. Golato (2012) stelt op basis van haar artikel dat er in de Duitse taal drie functies zijn voor hypothetical discourse, twee hiervan zijn relevant voor dit rapport. Zo kan er met een citaat een specifieke voorbeeldsituatie geschetst worden en kan het citaat toegevoegd worden om een standpunt van de spreker te onderbouwen en beargumenteren. Door een fictieve situatie te schetsen kan de spreker pogen zijn of haar spreekbeurt kracht bij te zetten door een situatie te illustreren of met deze woorden anderen proberen te overtuigen.

De toevoeging ‘van’ komt regelmatig voor bij fictieve citaten. Verkuyl schreef in 1976 al over het gebruik van ´van´ en gaf aan dat dit gebruikt wordt als een inleider van een citaat. Het voorzetsel ´van´ is een onderdeel van het quotatieve frame en komt regelmatig voor bij fictieve citaten. Volgens Van Mulken (1999) geeft de spreker hiermee aan dat wat volgt geen letterlijke herhaling is en er dus niet gedocumenteerd wordt. De inhoud van het citaat schetst een illustratie van wat er ongeveer gezegd is (Van Mulken, 1999). Mazeland (2006) stelt dat het gebruik van ‘van’ kenmerkend is voor gesproken interacties. In het quotatief wordt ‘van’ gebruikt als frame om een citaat in te leiden. Mazeland stelt dat er in een dergelijk citaat, die ingeleid wordt met ‘van’, geen unieke speech aangehaald wordt. Dit komt overeen met de theorie van Van Mulken hierboven.

(17)

9

2.2

I

NSTITUTIONELE SETTING

:

BEDRIJFSVERGADERING

Deze paragraaf bespreekt het soort conversatie die onderzocht is. Citaten kunnen, zoals eerder aangegeven, in allerlei situaties worden gebruikt.

Heritage & Clayman (2010) onderscheiden twee soorten gesprekken. Alledaagse gesprekken (aan de keukentafel, in de kroeg of in de supermarkt) en institutionele gesprekken (werkoverleg, arts-patiënt-gesprekken, journalistieke verslaglegging tijdens het journaal of politieke debatten). Het type conversatie dat in dit rapport onderzocht is, is de bedrijfsvergadering of werkbespreking. Deze besprekingen vallen onder het type institutionele gesprekken.

Met betrekking tot gesprekken benoemt Mazeland (1995) verschillende gespreksorganisatorische niveaus, waarbij hij een onderscheid maakt tussen lokale en globale identiteiten. Hij stelt dat er een verband is tussen beide niveaus, wat een gespreksdeelnemer op lokaal niveau doet en het sociale karakter dat daarmee gepaard gaat op globaal niveau. In de onderzochte setting is er op globaal gespreksorganisatorisch niveau sprake van de identiteiten voorzitter (Leo) en medewerkers (de overige gespreksdeelnemers). Op lokaal gespreksorganisatorisch niveau is er sprake van een spreker en recipiënt, deze rollen wisselen continu tijdens de vergadering.

Vanuit de theorie worden er functies verbonden aan werkbesprekingen. Van der Schoot & Mazeland (2005, p.1) benoemen de volgende functies van werkbesprekingen:

“Werkbesprekingen hebben de functie om informatie uit te wisselen, kennis te genereren, problemen op te lossen en besluiten te nemen die in lijn zijn met de nagestreefde doelen”

De bedrijfsvergaderingen die in dit onderzoek centraal staan hebben overeenkomstige functies en zijn in hoofdzaak gericht op het oplossen van problemen en het verbeteren van de bedrijfsprocessen. Boden (1994) stelt dat een bedrijfsvergadering of werkoverleg een vorm is van een groepsinteractie. Op basis van bovenstaande definities (van Van der Schoot & Mazeland en Boden) hanteer ik in dit rapport de volgende omschrijving voor een werkbespreking:

(18)

10

3 M

ETHODOLOGIE

Dit hoofdstuk bespreekt de onderzoeksmethode die voor dit rapport gehanteerd is. Eerst wordt het onderzoeksmateriaal toegelicht. Daarna wordt de onderzoeksmethodiek beschreven vanuit een conversatieanalytische benadering. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een toelichting van de samenstelling en indeling van de datacollectie.

3.1

D

ATA

Het onderzoek is gericht op het analyseren van gesprekken, waarbij specifiek is gekeken naar de gebruikswijze van citaten die toepast worden tijdens bedrijfsvergaderingen. Het analyseren van gesprekken als onderzoekstype is volgens Mazeland (2003, p.247) een vorm van datagestuurde corpusanalyse. Het corpus bestaat uit een verzameling van transcripties en opnames van bedrijfsvergaderingen (twee vergaderingen). Het materiaal is beschikbaar gesteld door dr. H.J. Mazeland, universitair docent aan de Faculteit der Letteren van de Rijksuniversiteit Groningen. De werkbesprekingen zijn opgenomen met videocamera’s. De eerste vergadering duurt 1 uur en 51 minuten en de tweede 1 uur en 39 minuten (deze vergaderingen worden in dit rapport aangeduid als meeting 1 en meeting 2). Per vergadering waren er twee camera’s opgesteld, zodoende werd er vanaf links en rechts gefilmd en waren alle gespreksdeelnemers in beeld. Naast het beeldmateriaal zijn de vergaderingen ook verwerkt in transcripten.

Bij een datagestuurde corpusanalyse bevat het corpus de potentiële data. Uit dit corpus zijn fragmenten geselecteerd waarin citaten voorkomen. Tezamen vormen deze verzamelde fragmenten de datacollectie. De datacollectie is opgenomen in de bijlage, hierin zijn 70 fragmenten opgenomen.

(19)

11

3.2

O

NDERZOEKSMETHODE

Dit rapport onderzoekt de gebruikswijze van citeren aan de hand van de conversatieanalytische onderzoeksmethode. Volgens Mazeland (2003) onderzoekt deze benadering – conversatieanalyse, verder ook aangeduid als CA – de organisatie van gesprekken en de wijze waarop gespreksdeelnemers in een interactie betekenis geven aan wat ze zeggen en doen. Conversatieanalyse beschrijft dus hoe gespreksdeelnemers hun gesprek vormgeven en begrijpelijk maken. CA bestudeert interacties die voorkomen in een natuurlijke setting, het zijn gesprekken die ook zonder het onderzoek op gelijke wijze plaats zouden vinden. Dit type onderzoek vereist kwalitatief onderzoek van de data.

CA kent volgens Mazeland (2003) twee onderzoeksvormen, de single case-studie en de collectiestudie. Een single case-studie onderzoekt één voorval uitvoerig, meestal op basis van een langer fragment. Dit type casestudie verschaft zodoende inzicht in dat ene voorval, meestal een opvallend of spraakmakend aspect uit een gesprek (bijvoorbeeld een felle discussie tijdens een politiek debat). Een single case-studie begint bij de data: eerst wordt geobserveerd wat er daadwerkelijk plaats vindt, vervolgens wordt er ingezoomd op het relevante aspect die de onderzoeksvraag uiteindelijk kan beantwoorden. Theorieën worden gaandeweg gebruikt als analyse-instrument.

Met een collectiestudie wordt een verschijnsel uitvoerig onderzocht (bijvoorbeeld het verschijnsel citeren tijdens een gesprek). Een verschijnsel komt herhaaldelijk voor in het onderzoeksmateriaal en wordt door de onderzoeker verzameld in afzonderlijke fragmenten. Het verschijnsel wordt per fragment onderzocht. De onderzoeker stelt zichzelf continu de vraag hoe het verschijnsel per fragment overeenkomt en verschilt ten opzichte van de andere fragmenten. Op basis van deze afzonderlijke analyses wordt het voor de onderzoeker inzichtelijk wat er tijdens de interactie gebeurt met betrekking tot het verschijnsel. Op basis van deze gegevens kan de onderzoeker uiteindelijk kenmerkende patronen beschrijven. Als samplingcriterium dient de onderzoeker de omvang van de collectiestudie af te laten hangen van het aantal keren dat het verschijnsel voorkomt in het materiaal. De collectie dient dusdanig volledig te zijn, dat er voldoende informatie is om gegronde uitspraken te kunnen doen over het verschijnsel.

In dit rapport berust het onderzoek op een collectiestudie: aan de hand van 70 fragmenten is het verschijnsel citeren onderzocht. Het materiaal is geanalyseerd aan de hand van de methode van Pomerantz en Fehr (1997). Pomerantz en Fehr hebben zich verdiept in de conversatieanalyse waarbij zij een benadering hebben opgesteld voor het bestuderen van sociale interacties. Zij bieden een stappenmodel aan waarmee het materiaal beschreven kan worden. Hiermee wordt inzichtelijk wat er gebeurt in een fragment en hoe de gesprekspartners zich tot elkaar verhouden. De analyses zijn opgebouwd aan de hand van de drie invalshoeken van Holt en Clift (2007) die in het voorgaande hoofdstuk zijn besproken:

 vorm

 werkelijkheidswaarde

(20)

12 3.2.1 SAMPLINGSTRATEGIE

In de twee onderzochte vergaderingen kwam het onderzochte verschijnsel 70 keer voor. Deze 70 citaatvormen zijn verzameld in fragmenten en zijn opgenomen in de datacollectie in de bijlage. In ieder fragment komt telkens één citaatvorm voor. In de 70 fragmenten in de bijlage wordt 22 keer een documenterend citaat getoond en 48 keer een fictief citaat.

De datacollectie is als volgt gesampled. Het corpus is onderzocht op het voorkomen van de directe rede (de directe rede is besproken in §2.1.1). Dit onderzoek beperkt zich enkel tot dit type redevoering. Het is een specifieke vorm van redevoering waarmee een spreker er bewust voor kiest om te citeren, en juist citaten staan centraal in dit onderzoek. Met een directe rede claimt een spreker de woorden van iemand anders aan te halen, ook claimt de spreker de vorm van de oorspronkelijke mededeling te behouden. Dit is een vormkenmerk, een manier van presenteren. Van iedere directe rede is vastgesteld of er sprake was van een documenterende of fictieve citaatvorm, deze zijn verzameld in de datacollectie. Deze tweedeling vormt de basis voor het onderzoek, vanuit deze invalshoek is de collectie verder afgebakend.

Om het citaattype (documenterend of fictief) vast te kunnen stellen is de werkelijkheidswaarde van het geciteerde gedeelte bestudeerd. De werkelijkheidswaarde is bestudeerd op basis van de informatie in het quotatieve frame. In eerste instantie is er gekeken naar de verwijzing in het quotatieve frame, waarbij de vraag is of het citaat wordt toegewezen aan een duidelijk identificeerbare individuele spreker of dat er sprake is van generaliserend citeren. Ook de tijd geeft inzicht in de werkelijkheidswaarde van het citaat; het quotatieve frame verwijst naar het verleden of de toekomst.

De tijdsaanduiding van de persoonsvorm en/of een communicatiewerkwoord maakt vaak inzichtelijk of een quote in de tegenwoordige tijd of in de verleden tijd gepresenteerd staat. Uiteindelijk hebben deze twee kenmerken (verwijzing en tijd) veel inzicht gegeven in de aard van ieder citaat. Schematisch ziet deze samplingstrategie er als volgt uit:

Afbeelding 1: samplingstrategie

Directe rede VORM

- Presentatie

Documenterend citaat Fictief citaat VERHOUDING TOT DE WERKELIJKHEID

(21)

13

In fragmenten met een documenterend citaat is er qua verwijzing gelet op het quotatieve frame; de inhoud van het citaat wordt te allen tijde toegewezen aan een duidelijk identificeerbare individuele spreker. Qua tijdsaanduiding worden documenterende citaten ingeleid met een verwijzing naar het verleden. Fragmenten met fictieve citaten hebben in het quotatieve frame ook een verwijzing. In tegenstelling tot hierboven kan er met fictieve citaten op verschillende manier verwezen worden. De spreker kan een mogelijk citaat aan zichzelf toewijzen, de spreker kan een mogelijk citaat aan een ander identificeerbaar individu toewijzen of de spreker kan met een citaat generaliserend verwijzen. Qua tijd wordt het citaat bij fictie vaak in de toekomstige tijd geplaatst.

3.3

S

AMENSTELLING DATACOLLECTIE

Op basis van bovenstaande samplingstrategie zijn de documenterende citaten samengevoegd in een groep en zijn de fictieve citaten samengevoegd in een groep. Vervolgens zijn de fragmenten onderzocht op patronen en kenmerken die beide groepen uniek maken. De informatie uit het quotatieve frame speelt hierbij een cruciale rol. Naast de reeds genoemde verwijzing en tijdsaanduiding is er ook gelet op het voorkomen van een communicatiewerkwoord. Een communicatiewerkwoord geeft een manier van communiceren aan, bijvoorbeeld ‘zeggen’, ‘vertellen’ of ‘roepen’ (Vandeweghe & Colleman, 2011). Citaten zonder communicatiewerkwoord zijn buiten beschouwing gelaten omdat deze citaten de wijze van communiceren en de tijdsaanduiding niet aangegeven. Toedeling tot de documenterende of fictieve groep is dan lastig. Ook citaten die vanuit de ‘ik denk’-benadering voorgedragen worden zijn buiten beschouwing gelaten. Er is namelijk een verschil tussen reported speech en reported thoughts (Holt & Clift, 2007). Volgens Holt en Clift worden reported thoughts gebruikt om voorzichtig kritiek te leveren op reported speech. Met ‘ik denk’ wordt een gedachte voorgedragen. Ook komt er geen communicatiewerkwoord voor in deze uitingen.

De datacollectie is ontstaan op basis van deze selecties. De verzamelde fragmenten zijn onderzocht en met elkaar vergeleken op overeenkomsten, verschillen en patronen. Op basis van deze patronen zijn de fragmenten binnen de twee groepen opnieuw onderverdeeld in subgroepen. De documenterende groep is opgedeeld in twee subgroepen en de fictieve groep is opgedeeld in drie subgroepen (zie tabel 1 hieronder). In beide groepen is de verwijzing naar de bron als uitgangspunt genomen.

De groep documenterend citeren is onderverdeeld in:

(22)

14

De groep fictief citeren bevat citaten waarmee een mogelijke conversatie of uiting aangehaald wordt. Deze citaten zijn toekomstgericht en berusten niet op werkelijkheid. Deze groep is onderverdeeld in:

1. Citaten waarmee een spreker mogelijke woorden van een andere partij voordraagt, deze andere partij wordt als groep aangehaald (een organisatie of een team). De bron wordt in deze gevallen gegeneraliseerd;

2. Citaten waarmee een spreker mogelijke woorden van iemand anders voordraagt, de geciteerde is een duidelijk identificeerbaar individu;

3. Citaten waarmee de spreker claimt zichzelf aan te halen.

Tabel 1: Samenstelling datacollectie

DOCUMENTEREND CITEREN

1. Duidelijk identificeerbaar individu: iemand anders citeren 2. Duidelijk identificeerbaar individu: zichzelf citeren

FICTIEF CITEREN

1. Generalisering: mogelijk citaat van ander(en)

2. Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van ander 3. Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van zichzelf

(23)

15

4 R

ESULTATEN EN ANALYSE

Dit hoofdstuk presenteert de resultaten van het onderzoek. Eerst worden de algemene bevindingen samenvattend uiteengezet. Paragrafen 4.2 en 4.3 bespreken vervolgens de resultaten van de analyses aan de hand de eerder benoemde drie criteria: vorm, relatie tot de werkelijkheid en de functie. Hierbij staat ook weer het algemene patroon en de functie van beide citaattypen centraal. De eerste twee criteria zijn daarom samengetrokken en zijn als uitgangpunt genomen voor de bespreking, want de vorm van beide citaattypen hangt samen met de werkelijkheidswaarde. Zoals in hoofdstuk 2 en 3 besproken is, heeft de vorm betrekking op de presentatie van de redevoering en de werkelijkheidswaarde op het type redevoering. Paragraaf 4.2 bespreekt documenterend citeren en paragraaf 4.3 bespreekt fictief citeren.

In beide paragrafen zijn de prototypische fragmenten voorzien van analyses die zijn beredeneerd vanuit conversatieanalytisch perspectief. Hierin staat beschreven hoe het verschijnsel vorm krijgt en welke gebruiksfunctie het heeft. Tegelijkertijd wordt ook continu bekeken of en hoe het verschijnsel overeenkomt en verschilt ten opzichte van de andere fragmenten. In paragraaf 4.4 wordt kort teruggeblikt op de getoonde fragmenten.

4.1

I

NVENTARISATIE VAN DE RESULTATEN

Uit het onderzoek blijken er aanzienlijk meer fictieve citaten in de twee vergaderingen voor te komen dan documenterende citaten. De datacollectie, bestaande uit 70 fragmenten, bevat 22 fragmenten waarin een documenterend citaat voorkomt en 48 fragmenten waarin een fictief citaat voorkomt. Deze gegevens zijn verwerkt in tabel 2.

Tabel 2: totaal aantal citaten

DOCUMENTEREND CITEREN

22

Duidelijk identificeerbaar individu: iemand anders citeren 11

Duidelijk identificeerbaar individu: zichzelf citeren 11

FICTIEF CITEREN

48

Generalisering: mogelijk citaat van ander(en) 34

Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van ander 6 Duidelijk identificeerbaar individu: mogelijk citaat van zichzelf 8

(24)

16

Zoals in paragraaf 3.3 is toegelicht, is de datacollectie opgedeeld in een groep fragmenten met documenterende citaten en in een groep met fictieve citaten. Deze twee groepen zijn vervolgens onderverdeeld op basis van patronen, waarbij de verwijzing naar de geciteerde (de bron) als uitgangspunt genomen is. Deze subverdeling is ook opgenomen in bovenstaand tabel. De twee citaatvormen met een documenterend karakter blijken in gelijke mate voor te komen. Beide kwamen elf keer voor in de data. Van de fictieve citaten kwam het type generaliserend citeren beduidend vaker voor in de data: 34 keer. De andere twee vormen kwamen respectievelijk zes en acht keer voor.

De komende paragrafen tonen van iedere subgroep enkele fragmenten. Dit zijn prototypische voorbeelden per groep. In alle fragmenten komt een citaat voor die gepresenteerd is in de directe rede, zoals besproken is in hoofdstuk 3. Hieronder wordt eerst toegelicht hoe de fragmenten zijn besproken, daarna volgt de analysebespreking.

DE FRAGMENTEN

De komende paragrafen bespreken de fragmenten afzonderlijk van elkaar. Dit is op de volgende wijze uitgevoerd. Ieder fragment is ondersteund met een analyse waarin beschreven staat hoe het verschijnsel citeren vorm krijgt in het betreffende fragment. Het geheel (fragment en analyse) biedt inzicht in wat iemand doet met een citaat en waarom en hoe het toegepast wordt. Deze informatie maakt inzichtelijk wat er in een fragment gebeurt. Eerst wordt het fragment getoond, welke voorzien is van een identificatienummer. In ieder fragment staat een quotatief frame + citaat centraal, de locatie van dit verschijnsel staat in de kantlijn aangeduid met pijlen (→). Het quotatieve frame is onderdeel van de rompzin en het citaat behoort tot de afhankelijke zin. Enkele zinnen of beurten voorafgaand aan, en volgend op, het citaat worden in ieder fragment getoond om het citaat een context te geven. De fragmenten zijn voorzien van regelnummering conform de originele transcripten en de sprekers staan in de kantlijn aangegeven. Onder ieder fragment volgt een analyse waarin in gespreksanalytische termen beschreven staat hoe het citaat gebruikt wordt. Tegelijkertijd wordt er continu bekeken of, en hoe, het verschijnsel overeenkomt en verschilt ten opzichte van de andere fragmenten.

(25)

17

4.2

V

ORM EN RELATIE TOT DE WERKELIJKHEID

:

DOCUMENTERENDE CITATEN

Vanuit de data blijkt men met documenterende citaten naar twee verschillende soorten bronnen te kunnen verwijzen:

 Duidelijk identificeerbaar individu: iemand anders citeren;

 Duidelijk identificeerbaar individu: zichzelf citeren.

Deze twee citaattypen worden in de komende subparagrafen besproken aan de hand van prototypische voorbeeldfragmenten afkomstig uit de data.

4.2.1 DUIDELIJK IDENTIFICEERBAAR INDIVIDU: IEMAND ANDERS CITEREN

Het eerste voorbeeldfragment (1) toont hoe een spreker documenterend kan citeren. Uit het quotatieve frame blijkt dat de spreker een duidelijk identificeerbaar individu claimt te citeren. De inhoud van het geciteerde ligt ergens in het verleden. Er worden tastbare handvaten aangeboden waarmee de claim en de werkelijkheidswaarde van het geciteerde bekrachtigd wordt. Met dit citaat maakt de spreker zichzelf niet verantwoordelijk voor de inhoud van het citaat, deze verantwoordelijk wordt toegewezen aan de geciteerde.

Fragment 1 (Meeting 1, 372-376)

Leo: •hh (.) nog eve- (0.4) daarover 't volgende. (de) laatste

360

ontwikkelinge ten aanzien van eh van contracteh en eh

361

en 't overleg over eh de hoogte van de bedrageh,

362 (1.2) 363 eh::(m) ngrhmng:((schraapt)) 364 (0.5) 365 er is vorige week °'n eh *è-* i- is 'r 'n:° 366

heeft 'r 'n diner (tijdig) plaatsgevonden,

367

(0.8)

368

•hh >waarbij aanwezig *waren.*< eh: Jeroen ehm: (0.6)

369

ºmt Jeroen eh: eh mt[hº Karel

370

[((knipt met de vingers))

371

en:(d) Ger, hhh eh ik had Ger s:traks

372

aan de telef- (0.4) zonet nog aan tele↑foon

373

→ en die zei >nou< 't is eh: 't is-

374

't ºis ehºº >op 't oor na ge(fill:d),< *eh* (0.6) behalve

375

de verenigde stateh,

376

(0.3)

377

•hhH- de verenigde stateh staan in dat voorstel

378

eh(m:) (0.5) in- inge- ingepencild voor eh

379

drie >punt< zeuve, (0.9) als ik me goed

380

[>herinner<, mil(°joe-°) miljoen dollar,

(26)

18

Voorzitter Leo informeert het team over recente ontwikkelingen in de contractonderhandelingen met een ander bureau, hij geeft het team een update. Hij introduceert de context van het eerder gevoerde gesprek; tijdens een diner is over contracten gesproken en naar aanleiding van dat diner hebben Leo en Ger elkaar telefonisch gesproken. Na deze context volgt het citaat (“ 't is eh 't is 't is eh op 't oor na gefilld eh behalve de verenigde stateh” r.374 e.v.) welke wordt ingeleid met het quotatieve frame (“en die zei nou” r.374).

Leo geeft met zijn verwoording in het quotatieve frame aan dat hetgeen dat volgt andermans woorden zijn. Kijkend naar de woordkeuzes verwijst hij op twee manieren naar Ger, met naam en met ‘die’ (r.372 en 374). Het woord ‘zei’ is een indicatie dat de inhoud van de quote betrekking heeft op iets dat in het verleden ligt; het telefoongesprek tussen Leo en Ger (“ik had Ger aan de tel- zonet nog aan de telefoon”, r.372). Het communicatiewerkwoord ´zeggen´ geeft de handeling van Ger aan, die in het verleden iets gezegd heeft dat relevant is voor deze vergadering.

Dit patroon is kenmerkend voor het inleiden van een documenterend citaat: spreker Leo claimt dat hij iemand gaat citeren en geeft zijn gesprekspartners concrete details over de oorspronkelijke spreker en de aard van de mededeling (Ger zei (…) ). Het quotatief geeft aan dat er enkele woorden van een collega aangehaald worden die in het verleden zijn uitgesproken in een werkelijke conversatie, namelijk het telefoongesprek waarnaar verwezen wordt. Tenminste, we kunnen alleen vaststellen dat Leo claimt dat het geciteerde berust op werkelijkheid. De toevoeging ‘nou’ geeft in deze context aan hoe het citaat dat volgt past binnen de spreekbeurt, er volgt een contrasterend deel ten opzichte van het voorgaande. Tijdens het telefoongesprek heeft Ger Leo verteld over het diner en heeft hij hem geïnformeerd over de inhoud van dat gesprek. Op inhoudelijk niveau verschaft het citaat de gesprekspartners informatie over de vorderingen omtrent de contracten; het is bijna rond, op de Verenigde Staten na. Vervolgens geeft Leo een eigen toevoeging, dit presenteert hij in de vertelsituatie. Hij biedt zijn gesprekspartners nadere informatie aan over de eerder aangehaalde bedragen (r.362).

Dit eerste type documenterend citaat (waarin iemand anders geciteerd wordt) blijkt als volgt te functioneren. Leo informeert zijn gesprekspartners over de inhoud en vorm van een eerdere uitspraak, die vooraf ging aan deze vergadering. Leo maakt een reproductie van iets uit een eerder gesprek wat hij verwerkt in het huidige gesprek. Het citaat, gepresenteerd in de directe rede, zorgt ervoor dat Leo zichzelf loskoppelt van de inhoud van het citaat. Leo claimt dat hij de oorspronkelijke vorm aanhoudt. Zodoende verschuift de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het citaat naar de oorspronkelijke spreker. De geciteerde wordt in het quotatieve frame geïntroduceerd als een uniek identificeerbaar persoon (“Ger”). Na het citaat vervolgt Leo zijn spreekbeurt en geeft hij nadere informatie over het lopende topic.

(27)

19 Fragment 2 (Meeting 1, 423-425)

Leo: e::h (.) we weteh ↑niet of *eh* of eh Bedrijf B

416

dat acceptee:rt,

417

(0.6)

418

tusseh drie komma zeuve en drie zit nog 'n

419

behoorlijk verschil,

420

(1.2)

421

•hh e:h >ik weet niet wat daar 't gevolg van is.

422

→ we hebbe:h (0.5) •h Ger zei, º*je-*º=je zult:

423

>je moeteh voorbereideh op wat pittige gesprekken met

424

Bedrijf B,

425

(0.6)

426

Leo: •hhh nou. >(okay.) dat zulleh we

427

dan wel doen:.< ºehmº

428

(1.5)

429

(ºmt) ik weet ook niet hoe- ik kan niet beoordele of d´r eh-

430

of of >zeg maar 't voorstel van< van Bedrijf G,

431

re[(ëe ) ] reëel is,

432

Voorafgaand aan bovenstaande spreekbeurt benoemt Leo dat er nog geen akkoord is over het uitgebrachte bod. Daar wordt op gereageerd zoals zichtbaar is vanaf regel 416: het is de vraag of Bedrijf B dat zal accepteren. Vervolgens verwijst Leo weer naar het telefoongesprek met Ger (“Ger zei”). Met dit quotatief geeft Leo aan dat er woorden van een andere spreker aangehaald worden. Lettend op zijn taalgebruik verwijst Leo met een persoonsnaam naar de oorspronkelijke spreker: Ger. Het woord ‘zei’ geeft aan dat er iets uit het verleden aangehaald wordt, een deel uit het telefoongesprek tussen Leo en Ger (zie fragment 1, r.372). Dit communicatiewerkwoord (´zeggen´) geeft de handeling van Ger aan. Ger heeft in het verleden iets gezegd dat relevant is voor deze vergadering. Vanaf regel 423 wordt het citaat geïntroduceerd: “je je zult je moeteh voorbereideh op wat pittige gesprekken met Bedrijf B”. Leo claimt hiermee de woorden van Ger te herhalen. Vervolgens reageert Leo in de vertelsituatie. Vanaf r.427 reageert hij kort en bondig op de inhoud van het citaat: “nou oke dat zullen we dan maar doen”.

Voorafgaand aan het citaat heeft Leo gezegd dat hij niet wist wat de gevolgen zouden zijn. Het citaat schetst een contrast. Ger schetst een interpretatie van de consequenties (pittige gesprekken) en hij waarschuwt Leo hiervoor. Na het citaat keert Leo weer terug naar de vertelsituatie en geeft hij aan het af te wachten en eventueel pittige gesprekken te zullen voeren indien dat nodig is. De toevoeging ‘nou’ benadrukt dat er in deze spreekbeurt een contrast is tussen het verwachtingspatroon van Leo (die niet weet wat hij kan verwachten) en Ger (die wel een idee heeft van de gevolgen).

(28)

20

wel op te hoogte door het tijdens het werkoverleg te zeggen. In deze spreekbeurt benadrukt Leo met het citaat het contrast tussen het verwachtingspatroon van zichzelf tegenover dat van zijn collega: niet weet wat te verwachten tegenover een wel concreet mogelijk gevolg.

Fragment (3) toont wederom een documenterend citaat, waarin de spreker claimt een ander uniek en duidelijk identificeerbaar persoon te citeren. In het quotatieve frame wordt verwezen naar de geciteerde, ook wordt het citaat hier gekoppeld aan een conversatie die in de voorgeschiedenis heeft plaatsgevonden.

Fragment 3 (Meeting 2, 1553-1555)

Leo: •hhh ze hebben (ze-) Marco heeft zelfs 'n

1541

presenta:tie gege:↑ve, (0.4)

1542

Max: fshh! ((snuivend in))

1543

Leo: daar was Bram niet bij aanwe:zig,

1544

(0.5)

1545

eh vóór 'n aantal: (°eh°)management e:h eh °>dus dus° zeg maar<

1546

de business unit direc[teuren, Ger en ondergetekenende,

1547

San? [(°ja.)

1548

Leo: •hh en ik begree:p [niet wat d'r aan de hand was,

1549

San: [(°ja.)

1550

Leo: en toen zei (Ger-) eh heeft Ger dat gewoon geka:pt!

1551

(0.4)

1552

→ >die heeft op 'n gegeemoment (gezegd,)< nou na 'n uur ik

1553

heb 't nou wel gezien:, we kunnen niet met jullie in zee:,

1554

want we hebben (w-we ga-) we gaan andere commitments aan.

1555

(0.6)

1556

Voorafgaand aan het hierboven getoonde gespreksfragment benadrukt Leo dat de bedrijfsvoering en de processen erg belangrijk zijn en dat er grondig gewerkt moet worden. Doen ze dit niet, dan zal dit grote gevolgen hebben. Dit concretiseert Leo met een voorbeeldconversatie die plaats vond in het verleden en waarbij het verkeerd afliep. Het quotatief luidt als volgt: “die heeft op ’n gegeemoment gezegd nou”. Hierna volgt een korte context (“nou na ‘n uur”), gevolgd door het citaat: “ik heb 't nou wel gezien we kunnen niet met jullie in zee want we hebben w-we ga- we gaan andere commitments aan”. Leo claimt met het citaat de vorm van wat destijds gezegd is te behouden. Uit het quotatieve frame kan opgemaakt worden dat Leo de inhoud van het citaat toewijst aan een unieke spreker (Ger). Het communicatiewerkwoord (´zeggen´) geeft de handeling van Ger aan. De woorden ‘zei’ en ‘gezegd’ duiden erop dat Leo claimt dat er iets uit het verleden aangehaald wordt, een gespreksfragment dat plaats vond tijdens de presentatie.

(29)

21

wenselijk voor hun eigen organisatie, een dergelijke situatie wil Leo voorkomen. Deze eis van Leo wordt benadrukt in regel 1539 tot en met 1554 met krachtige woorden als ”dus/ retegoeie suggestie/ in ’t gelid tremmen/ godverdomme de beste mensen neerzetten/ kwaliteit neerzetten/ niet in ons hemd staan”. Dit derde prototypische voorbeeld toont wederom een fragment waarin Leo zijn gesprekspartners informeert over een eerdere conversatie. Op het moment dat de inhoud van het eerdere gesprek delicaat wordt, zet Leo het citaat in. Hij koppelt zichzelf zodoende los van de inhoud van het citaat. Tegelijkertijd schetst hij een situatie die niet wenselijk is voor hun organisatie. De verantwoordelijkheid voor de inhoud van het citaat ligt volgens de claim van Leo en de gekozen redevoering (directe rede) bij de oorspronkelijke spreker. Dit is een uniek en identificeerbare persoon (“Ger”). Na het citaat vervolgt Leo zijn spreekbeurt en bekrachtigt zijn verwachtingspatroon ten opzichte van het team. Fragment (3) functioneert zodoende op dezelfde manier als de twee voorgaande fragmenten, (1 en 2).

CONCLUSIE MET BETREKKING TOT DE FUNCTIE

Zoals bovenstaande fragmenten tonen worden documenterende citaten toegepast om gesprekspartners te informeren over de inhoud van een conversatie die in het verleden plaats vond op een uniek moment. De spreker maakt een reproductie van iets uit een eerder gesprek en claimt de oorspronkelijke vorm te behouden. Dit verwerkt de spreker in het huidige gesprek. Dit komt overeen met de theorie over reported speech zoals Holt & Clift die beschreven. Doordat de spreker er bewust voor kiest om deze informatie in een directe rede te presenteren en claimt de oorspronkelijke vorm te behouden, koppelt hij zichzelf los van de inhoud van het geciteerde. Met dit type documenterend citeren zegt de spreker met het citaat wat er eerder besproken is, maar de verantwoordelijkheid voor de inhoud wordt bij de oorspronkelijke spreker gelegd.

Deze oorspronkelijke spreker is iedere keer een duidelijk identificeerbaar individu. We kunnen enkel stellen dat de spreker claimt iets uit het verleden te citeren, dit is niet met zekerheid vast te stellen maar de vorm en de verwoording duiden er wel op. Het gebruik en de tijdsaanduiding van een communicatiewerkwoord (‘zeggen’: ‘zei/ heeft gezegd’) geeft een indicatie dat er naar het verleden verwezen wordt.

Opvallend bleek de toevoeging van het woord ‘nou’. In de elf fragmenten kwam dit vier keer voor. Deze toevoeging leidt een problematisch gevolg in, of een contrasterend deel ten opzichte van het voorgaande.

4.2.2 DUIDELIJK IDENTIFICEERBAAR INDIVIDU: ZICHZELF CITEREN

(30)

22 Fragment 4 (Meeting 2, 3200-3201)

Leo: waarbij zij >eh zeggeh< JA:↓:h °*huh*° ja?h, dat-

3193

dat loopteam (°*met e:h*° Alex.) nou! (goed maar nou)

3194

hangt 'n behoorlijk prIJskaartje,

3195

(0.6)

3196

•hhh want [jUllie hadden mij dat al gezegd.

3197

[((ReAr van achter Ho naar ri San wijzend))

3198

0.3

3199

→ >en toen heb ik gezegd< lUIster is, (0.3)

3200

die groep wordt mis[brUI↑:kt,=

3201 [((knocks)) 3202 Max: =j:ah! 3203 (.) 3204

(°al [te zien.°)

3205

Leo: [(>hè<) [dOor: (.) [door (>en-<-) (.) >en [jullie

3206

[((knocks)) [((kn)) [((kn))

3207

hebben te weinig [MARKETINGKENNIS. >en toen zegt

3208

[((knocks))

3209

Cor, Leo heeft helemaal gelijk.

3210

(0.2)

3211

't is zo.=

3212

Bovenstaand fragment is een onderdeel uit een discussie die het team heeft over de invulling van de positionering. Er is een onenigheid tussen Max, Sanne en Leo. Max en Sanne kaarten de discussie aan, Leo weerlegt dit in bovenstaand fragment door aan te geven dat hij dit hogerop al aangekaart heeft. Voorzitter Leo informeert het team eerst over de recente ontwikkelingen, hij geeft het team een update. Hij introduceert de context van het eerdere gesprek; tijdens een eerdere discussie is dit onderwerp reeds besproken (r.3186/8). Na deze context volgt het zelfcitaat, ingeleid met een quotatief: “en toen heb ik gezegd” gevolgd door “luister is die groep wordt misbruikt”. Leo geeft met zijn verwoording aan dat hetgeen dat volgt zijn eigen woorden zijn (‘ik’). Met de verwoording “toen heb ik gezegd” claimt Leo dat het citaat dat volgt berust op een werkelijke conversatie, ´toen´ verwijst naar de discussie die hogerop is gevoerd. Het communicatiewerkwoord ´zeggen´ geeft de handeling van Leo aan, hij heeft in het verleden iets gezegd dat relevant is voor deze vergadering.

(31)

23

Dit eerste type documenterend zelfcitaat blijkt als volgt te functioneren: Leo informeert zijn gesprekspartners over de inhoud van een eerdere conversatie die vooraf ging aan deze vergadering. Op het moment dat de inhoud van het eerder gevoerde gesprek delicaat wordt, gaat Leo over op het citaat. Het citaat staat gepresenteerd in de directe rede. De spreker introduceert zichzelf in het quotatieve frame als een uniek en identificeerbaar persoon (“ik”). Hij doet dit om zijn eigen voorliggende woorden te onderbouwen. Het citaat dient in dit fragment een informatief doel. Leo claimt met zijn presentatie de oorspronkelijke vorm van zijn mededeling te behouden en herhalen. Na het citaat vervolgt Leo zijn spreekbeurt en biedt hij ander bewijsmateriaal aan om zijn standpunt nader te onderbouwen, ook deze toevoeging is informatief voor de gesprekpartners.

Fragment (5) toont een soortgelijk citaat, waarin de spreker zichzelf citeert. Ook in dit fragment is Leo degene die het citaat formuleert.

Fragment 5 (Meeting 2, 3226-3230)

Max: =>jah! maar ondertusseh heeft ie 'n

3213

drie[(delig 'n) drie[jarig [communicatie]plan.

3214

Leo: [nEE:h, [JA:H! [JAh goed! ]

3215

Max: jah! [°e:h deh deh°] s

3216

Leo: [nEe:h, ]

3217

(0.6)

3218

maar ik ko- *°e-°* >ik b'doel< ik kan: ik kan: ik kan dus

3219

niet iemand (verb-) ik kan,

3220

(0.3)

3221

San: nee[:h,

3222

Leo: [Cor [ ] niet verbie:deh=

3223

Max: [°nee: (goed.)°]

3224

=[(°hij heeft dit alleen gezien.°)]

3225

Leo: → [ik heb alleen gezegd, ]

3226

(.)

3227

<dit kAn dus niet,

3228

(0.4)

3229

dit moet dus stOPPE,>

3230

(0.5)

3231

eh:: (0.3) eh::↓: (.) e:h >en en< (0.2) iedereen

3232

was 't daar: over EEns.>

3233

(32)

24

(´zeggen´) geeft de handeling van Leo aan. De woorden ‘heb gezegd’ duiden erop dat Leo claimt dat er iets uit het verleden aangehaald wordt, een gespreksfragment uit de eerdere discussie.

In dit fragment claimt Leo dat hij zichzelf citeert en geeft hij zijn gesprekspartners concrete details over de oorspronkelijke spreker en de aard van de mededeling (ik heb alleen gezegd (…)). Het quotatieve frame geeft aan dat er sprake is van een zelfcitaat en verwijst naar een voorliggende conversatie. Leo geeft eerst vanaf r.3219 aan dat hij een bepaalde werkwijze niet af kan dwingen. Daarna volgt het citaat. Met het citaat zet Leo zijn eigen woorden kracht bij, hij levert extra informatie dat dient ter onderbouwing van zijn standpunt. Leo claimt dat hij niets kan afdwingen, maar dat hij in de bewuste conversatie aangegeven heeft dat het moet stoppen. Daarna vervolgt Leo zijn spreekbeurt in de vertelsituatie en stelt hij dat iedereen het met hem eens was. Hiermee probeert hij zijn standpunt nogmaals te onderbouwen en zijn gesprekspartners te informeren over de reacties van ‘de rest' (de overige gesprekspartners uit de eerdere conversatie).

De functie van dit type citaat dekt dezelfde lading als in het voorgaande fragment (4). Leo informeert zijn gesprekspartners over de inhoud van een eerdere conversatie die vooraf ging aan deze vergadering. Hij zet zijn woorden kracht bij met een citaat, gepresenteerd in de directe rede. De spreker introduceert zichzelf in het quotatieve frame als een uniek identificeerbaar persoon (“ik”). Met het citaat maakt Leo zijn gesprekspartners als het ware getuige van de eerdere conversatie. Zodoende zijn zij getuige van de mededeling van Leo dat het moet stoppen. Daarnaast lijkt het er op dat het citaat wordt toegevoegd om zijn eigen voorliggende woorden te onderbouwen. Het citaat dient in dit fragment een informatief doel. Na het citaat vervolgt Leo zijn spreekbeurt in vertelvorm en biedt hij extra informatie aan; men was het met hem eens.

Tenslotte staat er in onderstaand fragment (6) nog een voorbeeld van een zelfcitaat, wederom uitgevoerd door Leo.

Fragment 6 (Meeting 2, 3373-3377)

er is in (Afdeling A-) er is besloten: (0.7) •hh eh: (d-)

3365

kijk. >we hebbeh toch die discussie gehad

3366

van dat Ow:nership hè?<

3367 (.) 3368 Max? [(°ja[h,.) 3369 Pet: [((knikt)) 3370

Leo: [wie- wie- wie heeft nou 't ownership van Marcom.

3371

(0.5)

3372

•hh e:h >toen heb ik op 'n gegeveh moment gezegd,<

3373

(0.5)

3374

(*°want 'r (.) spelen nu nog andere processeh [ook,*°)

3375

San: [((knikt))

3376

Leo: → •h >toen heb ik gezegd< dat is Marcom.

3377

(0.8)

3378

staat ook in 't blauwe boek.

3379

(0.8)

(33)

25

In bovenstaand fragment informeert Leo zijn gesprekspartners over een eerder gevoerde conversatie met een andere afdeling. In de vertelsituatie herhaalt Leo de kern uit dat gesprek. Vanaf r.3377 introduceert hij het quotatief en de quote: “toen heb ik gezegd dat is Marcom”. Het quotatief wordt in r.3373 ook al geopperd, maar Leo wijkt daarna even af. Uit het quotatief kan worden afgeleid dat Leo naar zichzelf verwijst. Hij claimt een mededeling uit een eerder gesprek te citeren. Dat hij verwijst naar iets uit het verleden, blijkt uit de woordkeuzes “toen heb ik gezegd”. ‘Toen’ verwijst naar de eerder gevoerde discussie en met ‘heb ik gezegd’ claimt Leo documenterend te citeren. Vervolgens een korte herhalen, het geciteerde: “dat is Marcom”.

Net als in de voorgaande twee voorbeeldfragmenten claimt Leo dat hij zichzelf citeert en geeft hij zijn gesprekspartners concrete details over de oorspronkelijke spreker: ‘ik’. Het quotatieve frame geeft aan dat er sprake is van een zelfcitaat en hierin verwijst Leo naar een voorliggende conversatie (‘toen’). In deze spreekbeurt informeert Leo zijn gesprekspartners over gemaakte afspraken.

De functie van dit citaat is informeren. Leo claimt dat de inhoud van het citaat berust op waarheid, hij verwijst naar een uniek en identificeerbaar persoon die geciteerd wordt: zichzelf. Met het citaat maakt Leo zijn gesprekspartners als het ware getuige van de eerdere interactie, want Leo claimt de oorspronkelijke vorm van zijn eerdere uiting te behouden en herhalen. Zodoende zijn zij getuige van de conversatie waarin besproken is dat afdeling Marcom het ownership heeft.

CONCLUSIE MET BETREKKING TOT DE FUNCTIE

Zoals bovenstaande fragmenten tonen worden documenterende citaten toegepast om gesprekspartners te informeren over de inhoud van een conversatie die in het verleden plaats vond op een uniek moment. In sommige gevallen diende het citaat ook als onderbouwing van het eigen standpunt. De spreker presenteert het citaat als een directe rede en koppelt de inhoud van het citaat aan zichzelf. Zodoende claimt de spreker iets aan te halen dat in een voorliggende conversatie gezegd is. De spreker neemt de verantwoordelijkheid voor de inhoud van het geciteerde op zich. Dit is tegenstrijdig met de voorgaande subgroep, waarin de spreker zichzelf juist loskoppelde en de verantwoordelijk voor het geciteerde bij de oorspronkelijke spreker legde.

Op basis van bovenstaande fragmenten kunnen we enkel stellen dat de spreker claimt iets uit het verleden te citeren. Dit is niet met zekerheid vast te stellen maar de woordkeuzes duiden er wel op. Het gebruik en de tijdsaanduiding van een communicatiewerkwoord (‘zeggen’: ‘heb gezegd’) geeft een indicatie dat er naar het verleden verwezen wordt. Dit komt overeen met de vorige subgroep.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De meeste ondertoezichtstellingen werden beëindigd volgens plan en dat aandeel nam ook toe in 2019 (figuur 1.5.1). Deze reden gold voor 8 005 beëindigde maatregelen, wat overeenkomt

Voor sommige instrumenten zijn voldoende alternatieven – zo hoeft een beperkt aantal mondelinge vragen in de meeste gevallen niet te betekenen dat raadsleden niet aan hun

Op basis van de antwoorden kunnen we niet alleen de vraag beantwoorden welke eigenschappen goede lokaal bestuurders in het algemeen bezitten, maar ook de vraag welke

Indien in het door het Haagse hof gehanteerde stramien vaststaat dat het handelen van de verdachte in een causaal verband staat met diens stoornis ten tijde van het delict, kan

Vorenstaande bespiegeling over de functie van de rijksaccountant brengt met zich mee, dat op hem de volgende verantwoordelijkheid rust: de rijks­ accountant moet

In het referaat heeft Limperg duidelijk gesteld, dat de accountantsver­ klaring geen zelfstandig document is, waarvan de betekenis alleen door de inhoud wordt

Naast het bestaande pedagogisch spreekuur van Kind en Gezin en het huidige aanbod van de opvoedingswinkel zouden medewerkers van het spel- en ontmoetingsinitiatief (en/of

In tegenstelling tot de andere pilootprojecten, kunnen alle hulpverleners werkzaam in de eerste lijn mensen bij de ELP aanmelden (i.e., huisartsen, medewerkers van het