• No results found

Masterscriptie Fiscale Economie Hedge accounting Is het commerciële jaarrekeningenrecht van invloed op de hedge accounting jurisprudentie?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Masterscriptie Fiscale Economie Hedge accounting Is het commerciële jaarrekeningenrecht van invloed op de hedge accounting jurisprudentie?"

Copied!
82
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Masterscriptie Fiscale Economie

Hedge accounting

Is het commerciële jaarrekeningenrecht van invloed op de hedge

accounting jurisprudentie?

Rijksuniversiteit Groningen Master Fiscale Economie

F.J. (Ferdi) van Leusen

S1403532

Scriptiebegeleider: mr. H. Halma

2e begeleider: prof. dr. I.J.J. Burgers

(2)

2

Samenvatting

Zowel de commerciële als fiscale winstberekening is gebaseerd op bedrijfseconomische beginselen. Verschil in het doel, de fiscale jaarrekening is enkel bedoeld voor het bepalen van de belastinglast en de commerciële jaarrekening moet een zo correct mogelijk beeld geven van de vermogenspositie van de onderneming, heeft ertoe geleid dat er in Nederland twee stelsels autonoom naast elkaar bestaan. Het commerciële jaarrekeningenrecht wordt behelst door het Burgerlijk Wetboek, Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving en heeft daarnaast een Europese component krachtens de IAS-verordening. De fiscale jaarrekening is daarentegen gebaseerd op de belastingwetten.

(3)

3

Inhoudsopgave

Lijst met afkortingen 5

1 Inleiding en probleemstelling 6

2 Beginselen van de fiscale en commerciële winstbepaling 11

2.1 Inleiding 11

2.2 Algemene beginselen 13

2.3 Rangorde 17

2.4 Ontwikkelingen in het fiscale realisatiebeginsel 17

2.5 Conclusie 18 3 Risicobeheersinstrumenten 20 3.1 Inleiding 20 3.2 Hedgen 21 3.3 Opties 25 3.4 Swaps 34 3.5 Termijncontracten 35 3.6 Futures 35 3.7 Conclusie 36

4 Toepassing van hedge accounting in de commerciële jaarrekening 37

4.1 Inleiding 37

4.2 Ontwikkelingen in het commerciële jaarrekeningenrecht 37

4.3 IAS 39 en hedge accounting 38

(4)

4

4.5 Conclusie 46

5 Ontwikkeling jurisprudentie aan de hand van de hedge-arresten 47

5.1 Inleiding 47 5.2 Hedge-arrest 47 5.3 Optiearrest 52 5.4 Cacaobonenarrest 57 5.5 Marketmakerprocedure 63 5.6 Conclusie 72

6 Verschillen en overeenkomsten commerciële en fiscale regelgeving 74

6.1Inleiding 74 6.2 Overeenkomsten 74 6.3 Verschillen 75 6.4 Conclusie 75 7 Ter afronding 77 7.1 Inleiding 77 7.2 Conclusie 77

7.3 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek 79

(5)

5

Lijst met afkortingen

AFS Available for sale

BNB Beslissingen in belastingzaken Nederlandse belastingrechtspraak

FASB Financial Accounting Standard Board

IAS International Accounting Standards

IASB International Accounting Standards Board

IB Wet op de inkomstenbelasting 2001

IFRS International Financial Reporting Standards

HFT Held for trading

HR Hoge Raad der Nederlanden

HTM Held to maturity

LaR Loans and receivables

MAB Maandblad voor accountancy en bedrijfseconomie

RJ Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving

TFO Tijdschrift fiscaal ondernemingsrecht

Vpb Wet op de vennootschapsbelasting 1969

WFR Weekblad voor fiscaal recht

(6)

6

1 Inleiding en probleemstelling

1.1 Aanleiding tot het schrijven en de doelstelling van deze scriptie

De invulling van het begrip goed koopmansgebruik, de fiscale leidraad voor het bepalen van de jaarwinst1, is voor een groot gedeelte aan de rechter overgelaten en dus bijna niet vastgelegd in wetsartikelen2. Dit heeft tot gevolg dat er inmiddels veel jurisprudentie beschikbaar is vanaf het begin van de 20e eeuw. Deze grote rol voor de rechter is bewust gekozen door de wetgever. Het stelt de rechter in staat passend te reageren op bedrijfseconomische of maatschappelijke ontwikkelingen die mogelijk kunnen leiden tot aanpassing van de invulling van het goed koopmansgebruik zonder dat de wet daar telkens voor moet worden aangepast. De omvangrijke jurisprudentie uit het verleden heeft ertoe geleid dat het begrip goed koopmansgebruik op veel onderdelen van het belastingrecht min of meer uitgekristalliseerd lijkt te zijn3. Het gebied van samenhangende waardering van financiële activa en passiva (hedge accounting) of zelfs onder bepaalde voorwaarden waardering op reële waarde is echter nog deels onontgonnen.

De aanleiding voor het schrijven van deze scriptie is een artikel van Bavinck4 in het Weekblad voor fiscaal recht (WFR) die aan het denken doet zetten. Hij geeft in dit artikel een aanzet een stap verder te gaan dan samenhangend waarderen en stelt een aanpassing van het goed koopmansgebruik voor. Hij poneert de stelling dat activa wellicht vaker verplicht moet worden gewaardeerd op werkelijke waarde en spitst dit expliciet toe op de waardering van courante beursaandelen en de waardering van vorderingen en schulden in vreemde valuta. Volgens de huidige jurisprudentie mogen effecten op kostprijs of lagere beurswaarde worden gewaardeerd en hoeft winst pas te worden genomen als deze gerealiseerd wordt. Bavinck stelt zijn vraagtekens bij deze voorzichtige benadering. Enerzijds kan de winst met betrekking tot effecten op een bepaald moment immers zonder enige moeite en

1

Art. 3.25 Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) geeft slechts aan dat de jaarwinst volgens goed koopmansgebruik bepaald wordt.

2

Er zijn enkele wetsartikelen te vinden in de Wet IB 2001 die wel betrekking hebben op de bepaling van de jaarwinst, bijvoorbeeld art. 3.29b IB 2001 dat betrekking heeft op onderhanden werk en art. 3.29 IB 2001 dat zich toespitst op de waardering van pensioenen.

3 Dit kan aan de hand van maatschappelijke en economische ontwikkelingen echter snel veranderen. Zie

paragraaf 2.1.1.

(7)

7 onzekerheid worden gerealiseerd5 en anderzijds kunnen financiële instrumenten worden toegepast om de nog niet gerealiseerde koerswinst op effecten en de valutawinst op vorderingen of schulden in vreemde valuta veilig te stellen. Daarnaast komt er meer evenwicht tussen verschillende ondernemers met betrekking tot het moment van winstneming. Tegenargumenten zijn dat een waardering tegen waarde in het economisch verkeer in strijd is met het voorzichtigheidsbeginsel en dat deze waardering mogelijkerwijs kan leiden tot liquiditeitsproblemen. Maar een recente hofuitspraak6 lijkt bij de zienswijze van Bavinck deels aan te sluiten. Volgens het hof leidt een correcte toepassing van goed koopmansgebruik ertoe dat onder bepaalde voorwaarden activa en passiva verplicht gewaardeerd moet worden op actuele waarde.

De Hoge Raad heeft in een aantal arresten7 (hierna: de hedge-arresten) al beslist dat onder bepaalde omstandigheden activa en passiva gezamenlijk moet worden gewaardeerd. De onzekerheid betreffende de waardering lijkt zich met name toe te spitsen op enerzijds de vraag wanneer hedge accounting toegepast moet worden (wanneer moeten financiële activa en passiva in onderliggende samenhang worden gewaardeerd) en anderzijds de vraag onder welke omstandigheden deze vermogensbestanddelen zelfs gewaardeerd moeten worden op reële waarde.

De doelstelling van deze scriptie is allereerst te analyseren in hoeverre de hedge-arresten en daaraan verwante literatuur orde hebben gecreëerd in de problematiek rondom gezamenlijke waardering van financiële activa en passiva. De analyse van de hedge-arresten wordt gebruikt om te bepalen onder welke omstandigheden hedge accounting in de fiscale winstberekening toegepast moet worden. Tevens wordt het gebruikt om te bepalen waar eventuele verschillen te vinden zijn met een recente hofuitspraak8 waarin waardering op actuele waarde van alle activa en passiva voorgeschreven werd. Is deze hofuitspraak mogelijk het begin van een serie arresten waarin beslist zal worden dat er op actuele waarde gewaardeerd moet worden of zijn de omstandigheden in de hofuitspraak dusdanig specifiek dat deze uitspraak waarschijnlijk geen vervolg zal kennen in toekomstige jurisprudentie.

5

Mits er een liquide markt bestaat voor deze effecten.

6 Gerechtshof Amsterdam 19 april 2012, NTFR 2012/1565.

7 HR 23 januari 2004, BNB 2004/214 (hedge-arrest), HR 16 november 2007, BNB 2008/13 (optie-arrest) en HR

10 april 2009, V-N 2009/18.19 (cacaobonenarrest).

(8)

8 Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre de hedge-arresten inhoudelijk verschillen vertonen met de hedge accountingregels uit het commerciële jaarrekeningenrecht. Zorgen de hedge-arresten ervoor dat de kloof met het commerciële jaarrekeningenrecht wordt verkleind en waar lijken verschillen te blijven bestaan. IAS 39 wordt hiervoor uitgediept om te bepalen wat de voorwaarden zijn om in de commerciële jaarrekening hedge accounting toe te passen.

Deze doelstelling is geconcretiseerd in de volgende probleemstelling:

Welke omstandigheden leiden tot de toepassing van hedge accounting in de fiscale winstberekening en hoe verhoudt dit zich tot de hedge accountingregels in de commerciële winstberekening?

Deze probleemstelling valt uiteen in vijf deelvragen:

i) Wat zijn de beginselen van de fiscale en commerciële winstberekening en hoe

verhouden deze zich tot elkaar?

ii) Wat zijn de instrumenten van risicobeheersing in de fiscale en commerciële

winstbepaling ?

iii) Welke omstandigheden leiden tot de toepassing van hedge accounting in de commerciële winstberekening?

iv) Welke omstandigheden leiden tot de toepassing van hedge accounting in de fiscale winstberekening?

v) Hoe verhoudt zich de toepassing van hedge accounting in de fiscale winstberekening tot de toepassing van hedge accounting in de commerciële winstberekening?

1.2 Opbouw

(9)

9 In het tweede hoofdstuk wordt een inleiding in de beginselen van de fiscale en commerciële winstbepaling gegeven. Allereerst worden deze beginselen benoemd en omschreven. Daarnaast wordt er onderzocht of er eventueel een rangorde in de beginselen valt aan te brengen en wordt de ontwikkeling van het fiscale realisatiebeginsel verder uitgediept. De interactie tussen deze (fiscale) beginselen, en dat name het voorzichtigheidsbeginsel en het realiteitsbeginsel, speelt een grote rol in de discussie over het wel of niet gezamenlijk waarderen van (financiële) vermogensbestanddelen.

Het derde hoofdstuk geeft een inleiding in de instrumenten van risicobeheersing. Allereerst worden hedgevormen en hedgestrategieën behandeld en daarnaast worden de meest voorkomende risicoafdekkingsinstrumenten omschreven. Een goed begrip van de beginselen van risicobeheersing is cruciaal in de analyse van de hedge-arresten, waar vreemde valuta’s, opties, forwards en futures een belangrijke rol vervullen.

In het vierde hoofdstuk wordt allereerst de geschiedenis van het commerciële jaarrekeningenrecht beknopt weergegeven. Daarnaast wordt de International Accounting Standard 39 (hierna: IAS 39) behandeld. Deze richtlijn voor de commerciële winstbepaling bepaalt hoe er om gegaan moet worden met financiële instrumenten in de jaarrekening. De jurisprudentie van de Hoge Raad lijkt zich in met name het cacaobonenarrest aan te sluiten bij deze richtlijn9.

Het vijfde hoofdstuk concentreert zich op de vraag welke omstandigheden leiden tot de toepassing van hedge accounting in de fiscale winstberekening. Allereerst worden de drie hedge-arresten afzonderlijk uitgediept. Eerst volgt er een samenvatting van het arrest met daaropvolgend een overzicht van de artikelen die geschreven zijn door diverse auteurs over dat arrest. Ten slotte volgt er een overzicht, in de vorm van een conclusie, hoe het arrest zich verhoudt tot de andere arresten. Daarnaast wordt in dit hoofdstuk de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam behandelt waarin het hof beslist heeft dat correcte toepassing van goed koopmansgebruik met zich meebrengt dat een marketmaker zijn financiële instrumenten dient te waarderen tegen actuele of beurswaarde. Deze uitspraak wordt afgezet tegen de uitspraak van de Rechtbank die juist tot de conclusie kwam dat gezamenlijke waardering op fondsniveau het gevolg is van een juiste toepassing van goed

(10)

10 koopmansgebruik. Tevens wordt de hofuitspraak vergeleken met de hedge-arresten om te bepalen waar deze eventueel van elkaar verschillen.

Hoe de toepassing van hedge accounting in de fiscale winstberekening zich verhoudt tot de toepassing van hedge accounting in de commerciële winstberekening wordt geanalyseerd in het vijfde hoofdstuk. De jurisprudentie uit de hedge-arresten wordt afgezet tegen de bepalingen in het commerciële jaarrekeningenrecht. Kan op grond van de hedge-arresten worden beweerd dat de afstand met de IFRS/IAS verkleind is of blijven er toch (grote) verschillen bestaan?

(11)

11

2 Beginselen van de fiscale en commerciële winstbepaling

2.1 Inleiding

In arresten van de Hoge Raad die betrekking hebben op de fiscale winstbepaling speelt het goed koopmansgebruik een beslissende rol. In dit hoofdstuk worden de beginselen die ten grondslag liggen aan het goed koopmansgebruik behandeld. Dit dient als basis van de analyse van de hedge-arresten in het vierde hoofdstuk. Daarnaast worden de beginselen van de commerciële winstbepaling omschreven. De nadruk ligt echter op de beginselen van de fiscale winstbepaling.

Alhoewel zowel de fiscale als commerciële jaarrekening gebaseerd zijn op bedrijfseconomische beginselen, dienen zij in beginsel elk een afzonderlijk doel. De commerciële jaarrekening dient zoveel mogelijk informatie te verschaffen over de economische positie van de onderneming aan de stakeholders10, terwijl de fiscale jaarrekening enkel bedoeld is voor een juiste vaststelling van de fiscale winst. Cornelisse verwoordt het verschil in doelstellingen als volgt11:

“…Bij de opstelling van de commerciële (geconsolideerde) jaarrekening gaat het om het verschaffen van een ‘fair and true view’ met betrekking tot de financiële positie en het resultaat (performance) van de desbetreffende groep (of entiteit); kortom het gaat om het verschaffen van inzicht aan een ruime groep van belanghebbenden. Bij de bepaling van de fiscale jaarwinst gaat het echter om de vaststelling, in het kader van een evenwichtige lastenverdeling, van de omvang van de bijdrage van een belastingplichtige aan de collectieve middelen…’’

Deze verschillende doelstellingen leiden ertoe dat in bijvoorbeeld de commerciële jaarrekening vaker op reële waarde wordt gewaardeerd dan in de fiscale jaarrekening.

2.1.1 Fiscaal

Het juridisch kader omtrent de vaststelling van de fiscale jaarwinst wordt bepaald door enerzijds de Wet IB 2001 voor ondernemingen zonder rechtspersoonlijkheid en de Wet op

10 Onder stakeholders worden personen of organisaties verstaan die invloed ondervinden of zelf invloed

uitoefenen op een onderneming. Enkele voorbeelden zijn werknemers, klanten en leveranciers.

(12)

12 de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb 1969) voor met name ondernemingen met rechtspersoonlijkheid12. Deze wetten geven aan dat de jaarwinst wordt bepaald aan de hand van het goed koopmansgebruik. Dit begrip is na de invoering van de Wet Belastingherziening 1950 als centrale norm gaan gelden voor het bepalen van de jaarwinst. Het heeft echter al in het begin van de twintigste eeuw zijn intrede gemaakt in de jurisprudentie van de Hoge Raad13. Het goedkoopmansgebruik schrijft geen methode van winstberekening voor, maar laat de ruimte aan de ondernemer om zelf een stelsel voor de bepaling van de jaarwinst te kiezen14. In een belangrijk arrest15 uit 1957 van de Hoge Raad is dit bevestigd. Daarin is het beginsel geformuleerd dat een stelsel dat de jaarlijkse winst vaststelt, strookt met het goed koopmansgebruik als het gebaseerd is op bedrijfseconomische inzichten, tenzij het stelsel in strijd is met de belastingwet of haar beginselen. Daarnaast is het goed koopmansgebruik geen star begrip. Het wortelt in de maatschappelijke en economische omstandigheden en bij wijziging van die omstandigheden zal ook de inhoud van dit begrip mee evolueren. Dat kan ertoe leiden dat een bepaald winstbepalingsstelsel dat geruime tijd als in overeenstemming met goed koopmansgebruik wordt gezien vanaf een zeker moment dient te worden verworpen16.

2.1.2 Commercieel

In beginsel wordt de commerciële jaarwinst in Nederland bepaald aan de hand van de Nederlandse wettelijke bepalingen17 plus de regels van de Raad van Jaarverslaggeving18. Deze wetgeving is deels gebaseerd op Europese richtlijnen19. Met ingang van 1 januari 2005 zijn beursgenoteerde ondernemingen verplicht gesteld de International Financial Reporting Standards (IFRS) te implementeren in hun geconsolideerde jaarrekening. Deze set van verslaggevingsregels is opgesteld door de International Accounting Standards Board (IASB) en heeft door middel van de IAS-verordening van de Europese Unie wettelijke kracht. In de IFRS speelt waardering op grond van reële waarde een grotere rol dan onder toepassing van

12

De Wet Vpb 1969 kent veel verwijzingen naar de Wet IB 2001. Art. 8 Wet Vpb 1969 verwijst voor winstopvatting en -bepaling bijvoorbeeld naar artikelen in de Wet IB 2001.

13 A. Lubbers, Goed koopmansgebruik. Fiscale geschriften 19, hoofdstuk 4. 2005. 14

L. Sillevis en M. van Kempen, Inkomstenbelasting. Cursus Belastingrecht 2010-2011.

15

HR 8 mei 1957, BNB 1957/208.

16 L. Sillevis en M. van Kempen, Inkomstenbelasting. Cursus Belastingrecht 2010-2011, p. 197 17 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

18

Ook bekend als Dutch Generally Accepted Accounting Principles (Dutch-GAAP).

(13)

13 de Nederlandse regelgeving. Dat is het gevolg van het feit dat stakeholders van ondernemingen in toenemende mate vragen om een jaarrekening die de economische realiteit op een betere wijze weergeeft dan dat in het verleden het geval is geweest. Dit kan echter grotere winstfluctuaties tot gevolg hebben in vergelijking tot bijvoorbeeld waardering tegen kostprijs20.

2.2 Algemene beginselen

2.2.1 Fiscaal

Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad vallen enkele beginselen van het goed koopmansgebruik te destilleren. Deze worden hieronder beknopt en in willekeurige volgorde besproken. Of er sprake is van een eventuele rangorde is te vinden in paragraaf 2.3. Brüll, Zwemmer en Cornelisse21 onderscheiden de volgende beginselen.

Het realiteitsbeginsel geeft aan dat de winstbepaling een reëel karakter dient te hebben, zodat baten en lasten aan de juiste jaren worden toegekend. De ondernemer dient zich te baseren op de feitelijke situatie om zijn winst vast te stellen. Het is bijvoorbeeld niet toegestaan voorzieningen op de balans op te nemen voor mogelijke verplichtingen waarvan het waarschijnlijk is dat het niet werkelijk tot een betalingsverplichting zal leiden.

Het realisatiebeginsel geeft aan dat baten aan een jaar moeten worden toegerekend als het in dat jaar gerealiseerd is. Wordt er een voorschot ontvangen voor een opdracht in een volgend boekjaar dan moet deze betaling door middel van een uitstelpost naar het jaar worden overgebracht waarop ze betrekking heeft.

Het matchingbeginsel ziet toe op passiefposten. Kosten behoren zoveel mogelijk ten laste te komen van de periode waarin de baten, waarmee de kosten samenhangen, worden verantwoord. Worden er kosten gemaakt die samenhangen met baten die al wel verantwoord zijn in dat jaar, maar vindt er nog geen betaling plaats aan een crediteur dan wordt er een passiefpost in de balans opgenomen waardoor de kosten verantwoord worden in het jaar dat ze opgeroepen zijn.

20

P. Epe en W. Koetzier, Jaarverslaggeving, 2011, p.68.

(14)

14 Het voorzichtigheidsbeginsel brengt met zich mee dat winsten die nog niet gerealiseerd zijn niet aan de winst van dat jaar hoeven worden toegevoegd. Verliezen mogen daarentegen wel afgetrokken worden ook al zijn ze nog niet geleden. Het realisatiebeginsel begrenst de voorzichtigheid. Zodra er een winst gerealiseerd wordt, moet het verantwoord worden. Afgeleid van dit beginsel zijn de ruilarresten22. Onder bepaalde voorwaarden wordt de boekwinst van een ruil van bedrijfsmiddelen buiten de winst gehouden wat leidt tot winstuitstel. Het belasten van deze boekwinst zou de continuïteit van de onderneming in gevaar kunnen brengen volgens de Hoge Raad. De in de wet opgenomen herinvesteringsreserve van art. 3.54 Wet IB 2001 stoelt op hetzelfde uitgangspunt.

Ten slotte houdt het beginsel van de eenvoud in dat het stelsel van winstbepaling voor de ondernemer hanteerbaar en voor de Belastingdienst controleerbaar moet zijn.

2.2.2 Commercieel

Böhmer, Hoogendoorn en Krens23 onderscheiden allereerst de twee grondbeginselen van de jaarrekening. Het toerekeningsbeginsel zorgt ervoor dat de gevolgen van transacties en andere gebeurtenissen verwerkt worden wanneer ze zich voordoen (en niet wanneer geldmiddelen worden ontvangen of betaald). Een goed voorbeeld hiervan is de investering in materiële vaste activa. Deze investering wordt niet als last verantwoord in de winst- en verliesrekening, maar wordt op grond van het toerekeningsbeginsel, door middel van afschrijvingen, verdeeld over de perioden waarin het materiële vaste actief gebruikt wordt in het productieproces. Daarnaast wordt de jaarrekening opgesteld in de veronderstelling dat de continuïteit van de onderneming gewaarborgd is en dat zij haar bedrijf in de afzienbare toekomst zal voortzetten. Dit wordt het continuïteitsbeginsel, het tweede grondbeginsel van de jaarrekening, genoemd.

Naast de grondbeginselen waar een jaarrekening aan moet voldoen zijn er de kwalitatieve kenmerken van de jaarrekening. Kwalitatieve kenmerken zijn de eigenschappen die de informatie in een jaarrekening nuttig maken voor gebruikers. De belangrijkste kenmerken zijn:

22

HR 4 april 1951, B. 8970.

(15)

15 i) begrijpelijkheid24

De vraag is aan de orde welk kennisniveau moet verondersteld worden bij gebruikers van de jaarrekening. Er mag vanuit worden gegaan dat gebruikers een redelijke kennis bezitten van het bedrijfsleven en van economische activiteiten, alsmede van verslaggeving, en bereid zijn de informatie met een redelijke mate van toewijding te bestuderen.

ii) relevantie25

De informatie die verstrekt wordt moet voor grote reeks van gebruikers nuttig zijn voor het nemen van economische beslissingen. Nauw verwant met dit kwalitatieve kenmerk van relevantie zijn het realisatiebeginsel, het matching-beginsel en het materialiteitsbeginsel. Het realisatiebeginsel stelt dat alleen opbrengsten en winsten mogen worden verantwoord indien deze zijn gerealiseerd. Het realisatiebeginsel heeft als zodanig in de loop der tijden aan betekenis ingeboet. Het is nu immers toegestaan de ‘percentage of completion’-methode te gebruiken ten aanzien van onderhanden werk of een ongerealiseerde waardestijging van effecten te verantwoorden als winst. Het matching-beginsel ziet toe op de toerekening van kosten. Deze worden zoveel mogelijk toegerekend aan de periode waarin de opbrengsten van de producten waarvoor de kosten zijn gemaakt als baten worden verantwoord. Het materialiteitsbeginsel geeft tenslotte aan dat informatie relevant kan zijn afhankelijk van haar aard of relatieve betekenis. In sommige gevallen is uitsluitend de aard van de informatie al voldoende om te concluderen dat zij relevant is. De wet (art. 2:363 lid 3 BW, laatste volzin) noemt bijvoorbeeld een aantal vermeldingen die op grond van de aard al relevant zijn (bezoldiging bestuurders/commissarissen, aantal werknemers gedurende het boekjaar en vermeldingen ter zake van het eigen vermogen). De relatieve betekenis van een balanspost is daarentegen afhankelijk van haar omvang. Het begrip relatieve betekenis verschaft een kritische grens waaraan beoordeeld kan worden of informatie relevant is of niet.

24

Böhmer, Hoogendoorn en Krens, Ernst & Young Handboek Jaarrekening 2009, p. 133.

(16)

16 iii) betrouwbaarheid26

Informatie moet vrij zijn van wezenlijke onjuistheden en vooroordelen. Gebruikers mogen ervan uitgaan dat de informatie getrouw weergeeft hetgeen zijn voorgeeft weer te geven of hetgeen zij in redelijkheid verwacht mag worden weer te geven. Twee belangrijke subkenmerken van het kwalitatieve kenmerk betrouwbaarheid zijn ‘substance over form’ en het voorzichtigheidsbeginsel. ‘Substance over form’ geeft aan dat informatie moet worden weergegeven in overeenstemming met hun wezen en de economische realiteit. Een goed voorbeeld hiervan is financial leasing. Alhoewel de lessor de juridische eigenaar is, loopt de lessee nagenoeg alle economische risico’s ten aanzien van het geleasede actief. Om deze reden dient de lessee het geleasede actief de daarmee samenhangende leaseverplichting op te nemen op de balans. Het voorzichtigheidsbeginsel moet ertoe leiden dat schattingen (denk bijvoorbeeld aan de voorziening dubieuze debiteuren) de basis vormen van resultaat en waardebepaling niet resulteren in een te hoge weergave van baten en activa en een te lage weergaven van lasten en vreemd vermogen.

iv) vergelijkbaarheid27

Gebruikers moeten in staat zijn jaarrekeningen van ondernemingen in de tijd te vergelijken tijdsvergelijking) en van verschillende ondernemingen onderling te vergelijken (bedrijfsvergelijking). Het stelselmatigheidsbeginsel heeft een directe relatie met dit kwalitatieve kenmerk van de jaarrekening. Dit beginsel houdt in dat voor naar aard en gebruik gelijksoortige activa of activiteiten dezelfde grondslagen en regels dienen te worden toegepast en dat een eenmaal gekozen stelsel dient te worden gehandhaafd tenzij de situatie aanleiding geeft tot stelselwijzing.

Het kan voorkomen dat de kwalitatieve kenmerken met elkaar conflicteren. Er zal dan een afweging gemaakt moeten worden welk van de kenmerken de voorkeur krijgt. Daarnaast moet er ook telkens een afweging gemaakt moeten worden tussen allereest het nut van de informatie en kosten die daarmee samenhangen en daarnaast de tijdigheid van informatie en de betrouwbaarheid van de informatie.

26

Böhmer, Hoogendoorn en Krens, Ernst & Young Handboek Jaarrekening 2009, p. 137.

(17)

17 2.3 Rangorde in de beginselen van het goed koopmansgebruik

Diverse auteurs hebben zich afgevraagd of er een rangorde aan te brengen is in de beginselen van het goed koopmansgebruik. Zo maakt Doornebal28 onderscheid tussen primaire en secundaire beginselen. Primaire beginselen, het realisatie-, matching- en voorzichtigheidsbeginsel, zijn rechtstreeks gericht op een juiste toerekening van baten en lasten aan de opeenvolgende jaren, terwijl secundaire beginselen, realiteits- en eenvoudigheidsbeginsel, enkel op indirecte wijze bijdragen aan de jaarwinstbepaling. Er wordt echter geen rangorde aangebracht tussen de drie beginselen die tot de primaire subgroep behoren en de twee beginselen die tot de secundaire subgroep behoren.

Brüll c.s.29 brengen een andere rangorde aan. Volgens hen wordt goed koopmansgebruik juist gekenmerkt door voorzichtigheid, realiteitszin en eenvoud. Deze begrippen stellen grenzen aan elkaar en moeten gezien worden als krachten waarvan goed koopmansgebruik een synthese is. Essers acht het wenselijk dat er allereerst codificatie plaatsvindt van de beginselen van het goed koopmansgebruik en dat er daarnaast een rangorde wordt aangebracht30, maar over hoe deze rangorde eruit moet zien laat hij zich verder niet uit.

Volgens Lutz en Vosse31 bestaat er nog geen vaste rangorde tussen de verschillende beginselen, maar lijkt er in de jurisprudentie steeds meer belang te worden toegekend aan het realiteitsbeginsel.

2.4 Ontwikkelingen in het fiscale realisatiebeginsel

In jurisprudentie van de Hoge Raad32 is beslist dat baten moeten worden verantwoord op het moment dat de vordering op de koper volwaardig is. Dat betekent dat op grond van dit arrest het moment van economische eigendomsoverdracht of het verrichten van een dienst doorslaggevend is. Haaks op deze uitleg van het realisatiebeginsel door de Hoge Raad staat de introductie van het wetsartikel33 dat voorschrijft hoe onderhanden werk moet worden

28 J. Doornebal, Invulling van goed koopmansgebruik. NTFR 2003-469. 29

D. Brüll, J.W. Zwemmer en R.F.C. Cornelisse, goed koopmansgebruik. FED fiscale brochure, vijfde druk, blz.

32. 30

P. Essers, Goed Koopmansgebruik: quo vadis?, TFO 2003/157.

31 L. Lutz en W. Vosse, Het cacaobonen-arrest: nadere regels met betrekking tot (verplichte) samenhangende

waardering, MBB 2010/02.

32

HR 8 mei 1957, BNB 1957/208. HR 17 juni 1959, BNB 1959/304. HR 21 september 1994, BNB 1994/624.

(18)

18 gewaardeerd. Dit artikel bepaalt dat de waardering van onderhanden werk gesteld wordt op het gedeelte van de overeengekomen vergoeding voor het overeengekomen werk, dat is toe te rekenen aan onderhanden werk. Deze wetswijziging zorgt er volgens de wetgever voor dat de fiscale winstbepaling beter aansluit op de commerciële winstbepaling, maar dat argument is door diverse auteurs bekritiseerd34. Ook is er kritiek geweest op het feit dat het wetsartikel inbreuk maakt op het voorzichtigheidsbeginsel van het goed koopmansgebruik. Het is immers lastig op voorhand in te schatten of de voorcalculaties op grond waarvan een meerjarig project is aangenomen inderdaad kloppen en dat het project over de gehele termijn winstgevend zal zijn. Feit is wel dat de wetgever in dit wetsartikel het realisatiebeginsel heeft laten prevaleren boven het voorzichtigheidsbeginsel.

In de jurisprudentie rondom het gezamenlijk waarderen van activa en passiva is het juist de Hoge Raad die het realisatiebegrip lijkt op te rekken door voor te schrijven in het cacaobonenarrest dat voorverkopen, voorinkopen, futures en technische voorraad in samenhang gewaardeerd moeten worden. Dat leidt ertoe dat ongerealiseerde winsten gesaldeerd worden met ongerealiseerde verliezen. Is dit saldo positief dan mag deze restwinst uitgesteld worden op grond van het voorzichtigheidsbeginsel. De Hoge Raad brak hier dusdanig met de bestaande jurisprudentie, omdat in de literatuur altijd werd aangenomen dat in bovenstaande casus het voorzichtigheidsbeginsel voorschreef dat alle ongerealiseerde winsten uitgesteld mochten worden en dat alle ongerealiseerde verliezen direct verantwoord mochten worden.

2.5 Conclusie

De beginselen van de commerciële en fiscale winstberekening zijn beiden gebaseerd op de beginselen van de bedrijfseconomie. Verschillen worden met name veroorzaakt door een andere invulling van het realisatiebeginsel en de verschillende doelstellingen van de fiscale en commerciële winstberekening. De fiscale jaarrekening dient een enkel doel, namelijk het op juiste manier vaststellen van de belastinglast die bij een betreffend jaar hoort. De commerciële jaarrekening dient daarentegen de vermogenspositie van de onderneming zo correct mogelijk weer te geven. Wat betreft het realisatiebeginsel kan gesteld worden dat ongerealiseerde waardevermeerderingen in de commerciële jaarrekening verwerkt dienen

34

(19)
(20)

20

3 Risicobeheersing

3.1 Inleiding

Naast de beginselen van de fiscale en commerciële winstbepaling is het van belang meer te weten hoe een onderneming haar financiële risico’s kan afdekken. Risicobeheersing speelt immers een grote rol in de hedge-arresten en de marketmakerprocedure die besproken worden in het volgende hoofdstuk. Enkel de financiële instrumenten die in deze hedge-arresten en de marketmakerprocedure aan bod komen worden in dit hoofdstuk behandeld.

Een onderneming van gemiddelde grootte heeft al snel te maken met een groot aantal risico’s. Er kan onderscheid gemaakt tussen risico’s die gerelateerd zijn aan afzetmarkten, inkoopmarkten, overheidsmaatregelen, bedrijfsprocessen en prijsbewegingen op financiële markten35. In dit hoofdstuk wordt enkel de laatste categorie behandeld. Door rente-, valuta, en andere koersontwikkelingen ontstaat onzekerheid over het kosten- en opbrengstenverloop (kasstroomrisico), dan wel de waardeontwikkeling van activa en passiva van een onderneming. Er bestaan diverse financiële instrumenten die deze risico’s kunnen verkleinen dan wel in zijn geheel weg nemen. Deze financiële instrumenten bestaan uit primaire instrumenten, zoals vorderingen, schulden en aandelen en afgeleide instrumenten, waaronder opties, futures, termijncontracten en financiële swaps vallen. Deze afgeleide instrumenten worden ook wel derivaten genoemd. Derivaten kunnen dus gebruikt worden om risico’s die uit de bedrijfsvoering voortkomen weg te nemen (hedging), maar ook om juist risico’s te creëren (speculatie). Ook deze derivaten zijn grofweg op te delen in twee categorieën36. Enerzijds is er de hoofdvorm derivaten met een fixerend karakter, waaronder swaps, futures en termijncontracten vallen. Kenmerk van deze categorie is dat in beginsel er aan het eind van de looptijd verplicht geleverd of afgenomen moet worden (voor futures geldt dat ze eventueel tussentijds door een sluitingskoop of –verkoop beëindigd kunnen worden). De tweede hoofdvorm is derivaten met een optiekarakter. Daaronder vallen onder andere opties, caps, floors en swaptions. Deze categorie kenmerkt zich door het feit dat er een keuze bestaat voor de houder, tussentijds of aan het eind van de looptijd, de onderliggende waarde al dan niet te leveren of ontvangen.

35

T. Ammeraal en A.W.W. Heezen, Risicobeheer. Serie financieel management, p. 19, 2006.

(21)

21 3.2 Hedgen

Onder hedging wordt het afdekken van financiële risico’s verstaan37

. Prijs-, valuta-, debiteuren- en renterisico’s kunnen met behulp van financiële instrumenten zoals bijvoorbeeld opties, futures en swaps, tot een minimum worden beperkt. De hogere mate van zekerheid omtrent toekomstige kasstromen of waardeontwikkeling van vermogensbestanddelen die hiermee gepaard gaat maakt de financiële planning voor een onderneming gemakkelijker. Veel ondernemingen zullen risicobeheersinstrumenten enkel gebruiken om risico’s af te dekken, maar de instrumenten zijn ook te gebruiken voor speculatie.

3.2.1 Soorten hedge

Financiële risico’s kunnen op meerdere manieren weggenomen worden. Waardemutaties van een vordering en een schuld in dezelfde vreemde valuta kunnen elkaar compenseren, maar dat is slechts één vorm. Volgens Niekel38

bestaan er vier verschillende soorten compenserende prijseffecten met betrekking tot (fiscale) balansposten. Financiële risico’s worden dan weggenomen aan de hand van:

i) Compenserende effecten op het niveau van afzonderlijk activum of passivum

Een vordering in een vreemde valuta stijgt in waarde als gevolg van de waardestijging deze valuta. Wanneer deze vordering voor een deel oninbaar wordt, doordat de debiteur in financiële problemen komt, zal dit verlies voor een deel gecompenseerd worden door de waardestijging.

ii) Compenserende effecten tussen activa of passiva onderling (verticale compensatie)

Een compenserende waardeontwikkeling aan de dezelfde zijde van de balans. Niekel geeft als voorbeeld een kredietverzekering die het risico van oninbaarheid van een vordering afdekt. Het verlies op de vordering wordt gecompenseerd door een claim op de verzekeringsmaatschappij.

37

A.O. Lubbers, Goed koopmansgebruik. Fiscale geschriften 19, hoofdstuk 9. 2005.

(22)

22 iii) Compenserende effecten tussen een activum enerzijds en een passivum anderzijds (horizontale compensatie)

Een tegenover elkaar staande vordering en een schuld in dezelfde valuta zullen valutarisico’s wegnemen, wat een voorbeeld is van horizontale compensatie. Een koerswijziging zal immers leiden tot zowel een mutatie van de vordering en schuld. Zijn beiden gelijk in omvang dan is het valutarisico volledig afgedekt.

iv) Niet-tijdscongruente balansposten

Risicoafdekkingsinstrumenten die op tijdstip x worden aangekocht en ook op dat tijdstip worden opgenomen op de balans die het risico op een positie moeten afdekken die pas op tijdstip x+1 op de balans opgenomen wordt. Bijvoorbeeld graanfutures die door een graanhandelaar worden aangeschaft om zich in te dekken tegen mogelijke toekomstige prijsstijgingen van graan. Deze futures worden meteen opgenomen op de balans, terwijl de voorraad graan pas later opgenomen zal worden.

3.2.2 Hedgestrategieën

Ondernemingen hebben diverse strategieën om hun risico’s te beperken. In bepaalde gevallen wordt ervoor gekozen enkel het risico van een specifiek vermogensbestanddeel te beperken of elimineren, maar bijvoorbeeld grotere ondernemingen kiezen er vaker voor om te hedgen op ondernemingsniveau. In grote lijnen kan er onderscheid gemaakt worden tussen drie hedgestrategieën39. De eerste twee strategieën, specific en global hedge, hebben betrekking op bestaande balansposten en de derde strategie, anticiperende hedge, heeft betrekking op toekomstige transacties. Deze strategieën hebben zowel betrekking op de commerciële als fiscale winstberekening.

i) specific hedge: de risicoafdekking heeft betrekking op een vermogensbestandsdeel zelf (compensatie op het niveau het activum of passivum zelf) of een vermogensbestanddeel en een daaraan te koppelen financieel instrument (horizontale of verticale compensatie).

(23)

23 ii) global hedge: de risicoafdekking heeft geen betrekking op een vermogensbestanddeel, maar heeft een globaal karakter40. Een duidelijke relatie tussen specifieke vermogensbestanddelen ontbreekt, maar op ondernemingsniveau is sprake van risicobeheersing. Prijs-, rente- en/of valutarisico’s worden op ondernemingsniveau afgedekt. Tegengestelde posities in de onderneming worden met elkaar gesaldeerd (deze tegengestelde positie kan dus ook onbewust ontstaan zijn) en het restrisico wordt afgedekt. Risicobeheersinstrumenten die het restrisico afdekken kunnen dus in het algemeen niet expliciet gekoppeld worden aan een vermogensbestanddeel.

iii) anticiperende hedge: transacties waarmee een ondernemer beoogt het prijs- of koersrisico af te dekken van een toekomstige positie. Deze positie heeft zich echter nog niet vertaald in een balanspost. De hedge kan dus (nog) niet gekoppeld worden aan een bestaand vermogensbestanddeel of een bestaande verplichting. Dit kan problemen opleveren als er zich een balansdatum bevindt tussen het moment van aangaan van een anticiperende hedge en de afgedekte toekomstige positie. Daarom is het van belang dat belastingplichtigen vooraf als zodanig in hun administratie aangeven dat zij een bepaalde transactie aangaan met het oog op het afdekken van een toekomstige positie om te voorkomen dat het resultaat van het risicoafdekkingsinstrument in de winst van dat jaar verantwoord moet worden.41 Dat is immers in strijd met het matchingbeginsel.

Er kan dus gehedged worden om het risico op een specifiek vermogensbestanddeel af te dekken, om het netto-risico van de totale onderneming te verkleinen dan wel weg te nemen of om het prijsrisico van een toekomstige positie te compenseren. Er kan echter ook onderscheid gemaakt worden in de mate waarin een hedge effectief is.

- full hedge: de waardeontwikkeling van derivaten neutraliseert exact de waardeontwikkeling van het af te dekken vermogensbestanddeel. Tegenover een schuld in een vreemde valuta staat een vordering in dezelfde valuta van dezelfde omvang, met hetzelfde rentepercentage en is er sprake van een (nagenoeg) perfecte correlatie.

- underhegde: Een af te dekken positie fluctueert vaak en sterk van omvang en de dekking is daarom niet volledig. Het risico wordt bijvoorbeeld over 100 miljoen gelopen, maar slecht

40

L.W. Sillevis en M.L.M. van Kempen, Inkomstenbelasting. Cursus Belastingrecht 2010-2011, p. 238.

(24)

24 het risico op 90 miljoen is afgedekt. De omvang van de af te dekken positie verschilt van de omvang van het risicoafdekkingsinstrument. Bruins Slot42 noemt dit de kwantitatief tekortschietende dekking

- partial hedge: de waardeontwikkeling van derivaten neutraliseert slechts een deel van de waardeontwikkeling van het af te dekken vermogensbestanddeel. De omvang van de af te dekken positie fluctueert niet, maar het risicobeheersinstrument reageert niet identiek op een koersverandering. Dit noemt Bruins Slot de kwalitatief tekortschietende dekking. Wanneer de waarde van honderd aandelen in totaal met 100 toeneemt en de waarde van een call-optieverplichting43 op deze aandelen met 70 toeneemt dan is de omvang van de af te dekken positie gelijk aan het risicoafdekkingsinstrument, maar ze reageren niet identiek.

Voor het hedge-arrest uit 200444 was de heersende leer dat er enkel samenhangend gewaardeerd moet worden als er sprake is van een specifieke full hedge. De hedge moet dus enerzijds betrekking hebben op een specifiek vermogensbestanddeel en risicoafdekkingsinstrument en anderzijds moet de waardeontwikkeling van de derivaten de waardeontwikkeling van het af te dekken vermogensbestanddeel exact neutraliseren. Dit werd ook zo beoordeeld in het onderzoek uit de begin jaren ‘90 door de ‘commissie ter bestudering van fiscale aspecten van nieuwe financiële instrumenten45’:

“…De Commissie is van oordeel, dat indien een financieel instrument haar betekenis ontleent aan de combinatie van elkaar tegengestelde transacties, voor de fiscale winstbepaling dit instrument in haar geheel in aanmerking moet worden genomen zolang de samenhang tussen de samenstellende transacties blijft bestaan. In het algemeen zal dit het geval zijn bij de ‘fully hedged transactions’”… .

Uit de hedge-arresten zal blijken dat deze zienswijze inmiddels (flink) achterhaald is.

3.2.3 Hedge accounting

Baten en lasten die voortvloeien uit risicoafdekkingsinstrumenten en afgedekte posities zullen zonder nadere regels vaak in verschillende periodes in de winst- en verliesrekening

42 W. Bruins Slot, Naar een gezamenlijke waardering voor het realiteitsbeginsel, WFR 2008/213. 43 Een optie heeft betrekking op 100 aandelen.

44

HR 23 januari 2004, BNB 2004/214

(25)

25 verantwoord worden (een goed voorbeeld is de anticiperende hedge). Voor een specifieke of global hedge geldt dit enkel als het riscoafdekkingsinstrument of de afgedekte positie niet op reële waarde gewaardeerd wordt. Speciale accountingregels zijn dan nodig om de economische realiteit op een juiste wijze weer te geven. Het resultaat van het risicoafdekkingsinstrument moet immers op hetzelfde moment in de winst- en verliesrekening worden opgenomen als het resultaat op de afgedekte positie. Of zoals Niekel het verwoordt46:

“…zodat de effectiviteit van de hedge ook als zodanig tot uitdrukking wordt gebracht in de winstbepaling…’’

Hier zijn twee mogelijkheden voor47. Enerzijds kan een bate of een last die voortkomt uit een afgedekte positie versneld in het resultaat vallen en anderzijds kan de verantwoording in de resultatenrekening van een bate of een last die samenhangt met een risicoafdekkingsinstrument uitgesteld worden. Accountingregels die dit bewerkstelligen vallen onder de noemer hedge accounting48.

3.3 Opties

3.3.1 Algemeen

Een optie betrekking kan hebben op diverse onderliggende zaken. In het optie-arrest49 staat echter de relatie tussen optie en onderliggende aandelen centraal. Deze paragraaf spitst daarom de aandacht specifiek op aandelenopties toe50.

Aan het houden van aandelen is een neerwaarts financiële risico verbonden. Dit risico kan weggenomen worden door een specifiek financieel instrument: de optie tot koop (call-optie) of verkoop (put-(call-optie) van een aandeel tegen een vastgestelde prijs. Een optie die op de beurs verhandeld wordt51 heeft doorgaans betrekking op 100 aandelen.

46

S. Niekel, Fiscale hedge accounting in het IFRS-tijdperk, TFO 2005/115.

47

P. Hofsté, Toepassing van hedge accounting onder IAS, MAB 2002/167

48 Zie paragraaf 3.7.2 voor de uitwerking van hedge accounting onder IAS 39. 49

HR 16 november 2007, BNB 2008/13

50

Het mechanisme tussen optie en onderliggende zaken anders dan aandelen is hetzelfde als het verband optie en onderliggend aandeel.

51 De zogenoemde over-the-counter-market is een belangrijk alternatief voor beurshandel in opties. In deze

(26)

26 Een schrijver van een call-optie geeft de houder van deze optie het recht aandelen tegen de uitoefenprijs te kopen voor of op een vooraf gespecificeerde datum52 en krijgt zelf de plicht de aandelen te leveren als de optiehouder zijn recht uitoefent. Een schrijver van een put-optie geeft daarentegen de houder het recht aandelen te verkopen tegen uitoefenprijs in een bepaalde periode of op een gespecifieerde datum en krijgt zelf de plicht de aandelen te kopen als de optiehouder zijn recht uitoefent. Zie tabel 1.

De koper van de optie heeft: De verkoper van de optie heeft: Call-optie Het recht om het aandeel te kopen De plicht het aandeel te verkopen Put-optie Het recht om het aandeel te verkopen De plicht het aandeel te kopen

Tabel 1: rechten en plichten optiehouders

Een onderneming kan zodoende de volatiliteit van de koers van een aandeel hedgen door middel van het kopen van opties. Het prijsrisico dat samenhangt met het houden van aandelen kan immers (deels) worden weggenomen. De aandelen en opties worden gewaardeerd tegen kostprijs of lagere marktwaarde. Stijgen aandelen in waarde dan wordt op grond van het voorzichtigheidsbeginsel deze waardestijging in de fiscale winstberekening buiten de winst gehouden. Deze waardestijging leidt er echter toe dat de gehouden put-opties (met dat aandeel als onderliggende zaak) in waarde dalen en er een afwaardering plaatsvindt als er gekozen wordt deze opties te waarderen tegen lagere marktwaarde. Zo ontstaat de situatie dat de vermogenspositie van de onderneming per saldo niet wordt verminderd, maar er fiscaal wel een verlies wordt geleden. In het hierna te bespreken hedge-arrest53 wordt deze situatie door de Hoge Raad begrensd door het feit dat er onder bepaalde voorwaarden samenhangend gewaardeerd moet worden.

3.3.2 Waardebepaling van een optie

De waarde van een optie is opgebouwd uit twee componenten: de intrinsieke waarde en de verwachtingswaarde.

52 Er zijn twee optiestijlen: de European style-optie kan enkel op expiratiedatum uitgeoefend worden en de

American style-optie kan daarentegen de gehele looptijd uitgeoefend worden.

(27)

27 3.3.2.1 Intrinsieke waarde

De intrinsieke waarde van een call-optie is nihil voor zover de waarde van een aandeel beneden de uitoefenprijs ligt (de optie is dan ‘out of the money’). Stijgt de aandelenprijs tot boven de uitoefenprijs (de optie is dan ‘in the money’) dan stijgt de intrinsieke waarde van de call-optie recht evenredig mee met de stijging van de aandelenkoers. Er bestaat dus een perfectie prijscorrelatie tussen de intrinsieke waarde van een optie en de waarde van de onderliggende aandelen. Nadert de looptijd van een optie de expiratiedatum dan zal de optiewaarde tenderen naar de intrinsieke waarde (omdat de tijdwaarde tendeert naar nihil naar mate de expiratiedatum dichterbij komt). In formulevorm geldt voor een call-optie:

∆ = 1

En voor een putoptie:

∆ = −1

3.3.2.2 Verwachtingswaarde

Gedurende de looptijd van een optie zal de feitelijke waarde echter afwijken van de intrinsieke waarde. Dit verschil wordt veroorzaakt de door de tweede component van de optieprijs: de verwachtings- of tijdswaarde. De prijscorrelatie tussen de marktwaarde van een optie (bestaande uit beide componenten) en de onderliggende aandelen zal kleiner dan 1 zijn. Er zijn twee redenen waarom marktpartijen bereid zijn om, zolang er nog resterende looptijd is, te betalen voor tijdwaarde. Enerzijds is dat rentevoordeel en anderzijds de volatiliteit van het aandeel.

De verwachtingswaarde van een optie54 wordt beïnvloed door een zestal determinanten55 die hieronder in tabel 2 worden weergegeven. In deze tabel wordt de invloed van een toename van deze variabele op de waarde van een call- en putoptie weergegeven.

54

Het gaat hier om zowel European style-opties als American Style-opties.

(28)

28

Toename Waarde call-optie Waarde putoptie

Onderliggende aandelenprijs toename afname

Uitoefenprijs afname toename

Marktrente toename toename

Resterende looptijd toename toename

Volatiliteit onderliggend aandeel toename toename

Dividend afname toename

Tabel 2: de invloed van een variabele op de waarde van een optie Aandelenprijs

Stijgt een aandeel in waarde dan zal ook de waarde van een call-optie toenemen. Een hogere prijs leidt immers tot een hogere kans dat waarde van het aandeel hoger zal zijn dan de uitoefenprijs op expiratiedatum. Voor een putoptie geldt het tegenovergestelde: een hogere aandelenprijs leidt tot een lagere waarde van de optie omdat het verschil tussen de uitoefenprijs en de werkelijke waarde in dat geval groter wordt. De mate waarin de optieprijs reageert op een verandering van de aandelenkoers wordt weergegeven door de Griekse letter delta. Deze delta is geen absoluut gegeven, maar een verwachting56. De delta van een call-optie is positief en de delta van een putoptie is negatief. Is een optie ‘deep out of the money’ dan zal de delta rond nihil liggen. Is een optie echter ‘deep in the money’ dan zal de delta naar 1 tenderen.

Uitoefenprijs

Een toename van de uitoefenprijs zal, ceteris paribus, leiden tot een groter verschil tussen de uitoefenprijs van de call-optie en de werkelijke waarde van het aandeel. De kans dat de waarde van het aandeel boven de uitoefenprijs op expiratiedatum uitstijgt neemt af en daarmee neemt ook de waarde van de call-optie af. Voor een putoptie geldt het tegenovergestelde. Het verschil tussen de uitoefenprijs en werkelijke waarde wordt kleiner als de uitoefenprijs hoger ligt, wat leidt tot een prijsstijging van de optie.

(29)

29

Marktrente

Een call-optiecontract geeft de mogelijkheid min of meer dezelfde positie in te nemen als ware de onderliggende aandelen zelf waren gekocht. Het voordeel van het call-optiecontract is dat het bedrag gemoeid met deze aanschaf slechts een klein deel bedraagt van de aanschaf van de aandelen zelf. Het optiebezit leidt dus tot een rentevoordeel ten opzichte van het aandelenbezit. Voor dit rentevoordeel zal een optiehouder moeten betalen. Een hogere rentevoet leidt tot een hogere call-optieprijs.

Resterende looptijd

Een langere resterende looptijd zorgt er voor dat een optiebezitter langer een rentevoordeel heeft ten opzichte van een aandelenbezitter. Daarnaast geldt dat naar mate de resterende looptijd langer is, de kans groter wordt dat, gegeven de volatiliteit van het onderliggende aandeel, er zich een gunstige ontwikkeling voordoet. Hull verwoordt dit als volgt:

“…The owner of the long-life option has all the exercise opportunities open to the owner of the short-life option – and more. The longlife option must therefore always be worth at least as much as the short-life option..’’

Een langere resterende looptijd heeft dus zowel een positieve invloed op de waarde van een call-optie van een putoptie. Voor een European style-optie hoeft dit echter niet altijd te gelden57. Neem bijvoorbeeld een call-optie op een aandeel met een expiratiedatum over een maand en een call-optie op datzelfde aandeel met een expiratiedatum over twee maanden. Wordt er een grote dividenduitkering verwacht over 6 weken dan kan de call-optie met de kortere resterende looptijd meer waard zijn dan de call-optie met de langere resterende looptijd.

Volatiliteit van het aandeel

Er wordt verondersteld dat de koersbewegingen van een aandeel de normale verdeling volgen58. De kans op een negatieve koersbeweging is dus even groot als de kans op een positieve koersbeweging. Toch heeft een relatief hoge volatiliteit van het onderliggende aandeel een positieve invloed op de prijs van een optie. Dat is een gevolg van het feit dat de

57

John C. Hull, Options, Futures and other derivatives, 2009, p. 202.

(30)

30 voordelen van een positieve koersontwikkeling groter zijn dan de nadelen van een negatieve koersontwikkeling. Dit wordt duidelijk aan de hand van figuur 1 waarin het verband tussen de koers van een aandeel met een relatief lage volatiliteit en de intrinsieke waarde van een call-optie die ‘in the money’ is weergegeven.

Figuur 1: lage volatiliteit en call-optie

K is de huidige koers van het aandeel en de pijl geeft de volatiliteit van het aandeel aan. De kans op een koersdaling is even groot als de kans op een koersstijging als er aangenomen wordt dat koersbewegingen normaal verdeeld zijn. Figuur 2 geeft juist een call-optie met een onderliggend aandeel met een hoge volatiliteit weer.

Figuur 2: hoge volatiliteit en call-optie

(31)

31 In beide figuren reageert de waarde van de call-optie positief op een koersstijging van het onderliggende aandeel. Het mogelijke voordeel voor de call-optie in figuur 2 is aanmerkelijk groter dan het voordeel van die in figuur 1. Het mogelijk verlies is echter in beide figuren hetzelfde. Er bestaat dus asymmetrie in de voor- en nadelen van een koerswijziging. In verband hiermee kan geconcludeerd worden dat de verwachtingswaarde in de optiepremie in de optie van figuur 2 het grootst is. Is een call-optie ‘deep in the money’ of ‘deep out of the money’ dan worden de voordelen min of meer symmetrisch wat zal leiden tot een lagere waardering voor een hogere volatiliteit.

Dividend

Een dividenduitkering verlaagt de waarde van een aandeel. Dit heeft een negatieve invloed op de waarde van een call-optie en een positieve invloed op de waarde van een putoptie.

De ‘Grieken’

Bovenstaande determinanten van de waarde van een optie worden in de professionele optiehandel ook wel aangeduid met een Griekse letter59. De vijf ‘Grieken’ die het meest van belang zijn in de waardebepaling worden hieronder gedefinieerd.

i) Delta: de mate waarin de waarde van een optie zal muteren bij een waardemutatie van het onderliggende aandeel;

ii) Gamma: de mate waarin de delta wijzigt bij een waardemutatie van het onderliggende aandeel;

iii) Theta: de invloed van de looptijd van de optie op de waarde van de optie.

iv) Vega: de invloed van een wijziging van de volatiliteit van een onderliggend aandeel op de waarde van de optie.

v) Rho: de invloed van een wijziging in de marktrente op de waarde van de optie.

(32)

32 3.3.3 Deltaneutraal hedgen

Deltaneutraal hedgen is een specifieke hedgestrategie die gebruikt wordt door professionele marktpartijen. In deze paragraaf wordt kort omschreven wat het begrip inhoudt en wordt het uitgelegd aan de hand van een voorbeeld.

Een deltaneutrale optiepositie kan bereikt worden door een tegenovergestelde positie in onderliggende aandelen te nemen. Een waardemutatie van de onderliggende aandelen heeft dan per saldo geen invloed op de waarde van de totale positie, omdat dit gecompenseerd wordt door een tegengestelde waardemutatie van de optiepositie.

De delta van een call-optie varieert van 0 tot 1 en bij een putoptie is het bereik 0 tot -160. Deze delta verandert echter als een reactie op een waardemutatie van de onderliggende aandelen. Dit leidt ertoe dat aandelen verkocht of aangekocht moeten worden als de waarde ervan verandert om een deltaneutrale positie te behouden.

Voorbeeld deltaneutraal hedgen

Onderneming X heeft een positie in aandelen. Er wordt een call-optie geschreven op deze aandelen met een uitoefenprijs van 10.De call-optie heeft betrekking op 100 aandelen. De afzonderlijke waarde van de aandelen bedraagt ook 1061. De delta van de optie is 0,5. Dat betekent dat er 50 aandelen in portefeuille gehouden moeten worden om het prijsrisico dat samenhangt met deze optieverplichting volledig af te dekken. Daalt de waarde van het aandeel met 1, dan daalt de call-optie ook 50 in waarde. Voor de schrijver van een call-optie betekent dit dat de optieverplichting met 50 afneemt. De waarde van de totale positie is dan:

= ∆ + ∆ = 100 0,50 + (−)1 50 = 0

Waardestijging aandelen

De prijs per aandeel stijgt van 10 naar 12. De delta van de optieverplichting stijgt mee van 0,5 naar 0,7. Aangezien er al 50 in portefeuille zijn moeten er nu 20 aandelen bijgekocht worden om de deltaneutrale positie te behouden. Een delta van 0,7 heeft immers tot gevolg

60 De relatieve waardemutatie van de aandelen is dus altijd groter of gelijk aan de waardemutatie van de

optiepositie.

(33)

33 dat er 70 aandelen het prijsrisico van de optieverplichting weg moeten nemen (0,7 x 100 = 70 aandelen). De kostprijs van de aandelenpositie bedraagt:

50 10 + 20 12 = 740

terwijl de waarde in het economische verkeer van het totale pakket 840 is.

70 12 = 840

Er is dus een (ongerealiseerde) winst van 100. Stel dat de waarde van de optieverplichting 300 is. De optiewaarde zal met 100 toenemen als gevolg van de waardemutatie van de aandelen.

100 2 ( ) 0,5( ) = 100

De waarde van de optieverplichting neemt met 100 toe. Dat leidt ertoe dat de waardestijging van de aandelen exact gecompenseerd wordt door waardestijging van de optieverplichting. Per saldo is er geen vermogensmutatie voor onderneming X.

Waardedaling aandelen

De prijs per aandeel daalt van 10 naar 8. De delta van de optieverplichting daalt mee van 0,5 naar 0,3. Er moeten 30 aandelen aangehouden worden wat ertoe leidt dat 20 aandelen verkocht moeten worden. Er wordt een verlies van 40 gerealiseerd met deze verkoop.

20 (10 − 8) = 40

De aandelen de aangehouden worden hebben een kostprijs van 300. De waarde in het economisch verkeer van dit pakket aandelen bedraagt 240. Er is dus sprake van een ongerealiseerd verlies van 60.

30 (10 − 8) = 60

De som van het gerealiseerde en ongerealiseerde verlies is 100. Opnieuw is de waarde van optieverplichting 300. De optiewaarde zal nu met 100 afnemen als gevolg van de waardemutatie van de aandelen.

(34)

34 De waarde van de optieverplichting neemt dus met 100 af. Dat leidt ertoe dat de waardedaling van de aandelen exact gecompenseerd wordt door waardedaling van de optieverplichting. Per saldo is er geen vermogensmutatie voor onderneming X.

Deltraneutraal hedgen wordt met name toegepast door professionele marktpartijen, zoals marketmakers. Market makers onderhouden de handel in een vermogensbestanddeel, bijvoorbeeld opties. Het is hun taak ervoor te zorgen dat de optiemarkt voldoende volume heeft door de mogelijkheid te bieden opties te kopen en te verkopen. In theorie is het de bedoeling dat er enkel verdient wordt aan het verschil tussen de koop- en verkoopprijzen, de zogenaamde bid-ask spread.

3.4 Swaps

Een swap is te omschrijven als de ruil van de ene toekomstige reeks kasstromen tegen een andere62. Er wordt geen geld in- of uitgeleend, maar er worden slechts geldbedragen geruild. Naast risicobeperking kunnen swaps ook dienen als middel om de kosten te minimaliseren.

Valutaswap

Onbekendheid op een buitenlandse valutamarkt kan er toe leiden dat een onderneming een relatief hoge rentevoet moet betalen. Een valutaswap kan dan de rentekosten beperken. Het houdt in dat partijen een bepaald bedrag in verschillende valuta’s ruilen. Tijdens de looptijd van de swap worden de renteverplichtingen geruild en op het eind van de looptijd worden de hoofdsommen weer uitgewisseld. Elke partij leent dus geld in haar eigen valuta en ruilt dit met de tegenpartij die ook geld heeft geleend in haar eigen valuta. Het voordeel is dat de renteverplichtingen voor beide partijen zullen dalen63.

Renteswap

Bij een renteswap worden de renteverplichtingen over een bepaald bedrag gedurende een bepaalde periode geruild. De hoofdsommen worden niet uitgewisseld, enkel de verplichtingen in de vorm van een vaste respectievelijk een variabele rente te berekenen over een bepaalde hoofdsom. Een renteswap kan dus voordelig voor een partij zijn als er bijvoorbeeld een rentedaling verwacht wordt en er is een vaste rentevoet overeengekomen

62

J.A.G. van der Geld, Fiscale aspecten van financiële instrumenten, 1993/169.

(35)

35 met betrekking tot het vreemde vermogen en vervroegde aflossing van dit vreemd vermogen is onwenselijk in verband met een boeteclausule. Deze vaste rentevoet kan dan geruild worden voor een variabele rentevoet (gebaseerd op het Euribor-tarief) bij een bank.64

3.5 Termijncontracten (forwards)

Een termijncontract is een financieel contract tussen partijen die zich verbinden om op een bepaald tijdstip een bepaalde hoeveelheid van een product of een financieel instrument te verhandelen tegen een vooraf bepaalde prijs. Het transactierisico65 op korte termijn kan zo op een relatief eenvoudige manier afgedekt worden.

3.6 Futures

Een futurescontract is een gestandaardiseerd termijncontract dat op de openbare markt wordt verhandeld. Daarnaast verschilt een futurescontract van een termijncontract in de timing van de geldstromen. Bij eerstgenoemde moet een bedrag op een zogenaamde margerekening worden gestort. Op deze rekening worden periodiek bedragen bij- of afgeschreven wanneer de futurekoers respectievelijk stijgt of daalt. Een futurescontract is door middel van een sluitingskoop of –verkoop tussentijds te beëindigen en dat leidt ertoe dat een futurescontract nagenoeg nooit een daadwerkelijke levering van het onderliggende vermogensbestanddeel tot gevolg heeft. Een sluitingskoop of –verkoop wordt in contanten afgehandeld.

Voorbeeld verschil tussen termijncontract en futurescontract met margerekening66

Onderneming X, gevestigd in Nederland, heeft over drie maand $20.000 nodig. Dit risico valt af te dekken met een termijncontract of een future. De termijnkoers bedraagt €0,95 per dollar.

64 T. Ammeraal en A.W.W. Heezen, Risicobeheer. Serie financieel management, p. 83, 2006.

65 Het risico dat ontstaat ten gevolge van het kopen of verkopen van goederen of diensten waarbij de

factureringsmunt een andere is dan de eigen valuta.

(36)

36

Termijncontract

Onderneming X koopt over drie maand $20.000 aan voor een bedrag van 0,95 x 20.000 = € 19.000 ongeacht wat de feitelijke eurodollarkoers op dat moment is.

Futurescontract met margerekening

Onderneming X koopt een futurescontract voor de aankoop van $20.000 over drie maand en moet hiervoor een bedrag storten op een margerekening, bijvoorbeeld €2.000. Deze margerekening wordt gedebiteerd of gecrediteerd volgens de volgende formule:

Resultaat margerekening = ( − ) 20.000 = ( − 0,95) 20.000

waarbij de futureskoers is ten tijde van het aangaan van het contract en de futureskoers is na n dagen. Is de feitelijke eurodollarkoers na 3 maanden € 1 dan betaalt onderneming X €20.000 voor $20.000. Er wordt echter winst gemaakt op de margerekening:

Resultaat margerekening = (1 − 0.95) 20.000 = €1000

Per saldo zijn de aankoopkosten van $20.000 gelijk €20.000 - €1000 = €19.000. Is de eurodollarkoers echter €0,90 dan wordt er €18.000 betaald voor $20.000. Er wordt echter verlies geleden op de margerekening:

Resultaat margerekening = (0,90 − 0.95) 20.000 = −€1000

Per saldo zijn de aankoopkosten van $20.000 gelijk €18.000 + €1000 = €19.000. Dus is de eurodollarkoers hoger of lager dan de futureskoers ten tijde van het aangaan van het contract dan worden de hogere of lagere aankoopkosten van de vreemde valuta gecompenseerd door het resultaat op de margerekening.

3.7 Conclusie

(37)

37

4 Toepassing van hedge accounting in het commerciële jaarrekeningenrecht

4.1 inleiding

Hoofdstuk 4 en 5 vormen de basis van de analyse in hoeverre de commerciële hedge accountingregels afwijken van de fiscale. In dit hoofdstuk wordt het commerciële jaarrekeningenrecht behandeld.

Onder welke voorwaarden hedge accounting toegestaan is in de commerciële jaarrekening is dan ook de vraag die in dit hoofdstuk centraal staat. Eerst worden de ontwikkelingen in het commerciële jaarrekeningenrecht beknopt weergegeven. Daarna wordt in paragraaf 4.3 IAS 39 besproken, de Europese richtlijn voor de verwerking van financiële instrumenten in de commerciële jaarrekening. Tenslotte wordt kernachtig de ‘Exposure Draft’ van IFRS 9 weergegeven die in 2015 IAS 39 moet vervangen.

4.2 Ontwikkelingen in het commerciële jaarrekeningenrecht

Hoogendoorn67 stelt dat in de laatste 30 jaar de regelgeving in het commerciële jaarrekeningenrecht in een hoog tempo geformaliseerd is. Het in 1993 afgeschafte wetboek van Koophandel bevatte bijvoorbeeld geen inhoudelijke voorschriften met betrekking tot de jaarrekening. Hier kwam verandering in toen de Wet op de Jaarrekening van Ondernemingen (WJO) in 1971 werd ingevoerd. Deze wet stelde dat de waardering van activa en passiva en de methode van winstbepaling moet voldoen aan de normen die in het maatschappelijk verkeer als aanvaardbaar worden beschouwd. De normen werden bepaald door gekwalificeerde accountants die deze normen weer ontleenden aan bedrijfseconomische inzichten. Daarnaast zorgde de implementatie van de Vierde (verplicht naamloze vennootschappen tot het opstellen van een jaarrekening (1978)) en Zevende EG-richtlijn (heeft betrekking op de geconsolideerde jaarrekening (1983)) ervoor dat er een begin werd gemaakt met het vastleggen van regels voor de jaarrekening, zowel in formeel opzicht (opstelling van de posten) als in inhoudelijk opzicht (waarderingsmaatstaven). Ook zorgde deze richtlijn ervoor dat expliciet in het Burgerlijk Wetboek werd opgenomen dat het inzicht in de vermogenspositie van een onderneming voorop staat (art. 2:362 BW). Er mag op grond van dit artikel onder voorwaarden van het Nederlandse recht worden afgeweken

(38)

38 als dit het inzicht ten goede komt. Hoogendoorn staat verder stil bij het feit dat de IFRS verplicht is voor de geconsolideerde jaarrekening. Volgens hem is dat het gevolg dat in bepaalde EU-lidstaten (bijvoorbeeld Frankrijk, Duitsland en België) de commerciële jaarrekening tevens wordt gebruikt voor de fiscale winstbepaling. Verplichte toepassing van IFRS op de enkelvoudige jaarrekening leidt er dan toe dat die landen weinig meer te zeggen hebben over de fiscale winstbepaling, omdat deze indirect bepaald wordt door IFRS. Bruijsten68 geeft aan dat de verschillen tussen de Richtlijnen voor de Jaarverslaggeving (RJ) en de IFRS steeds kleiner worden, omdat de RJ convergeren naar de regels van de IFRS. Dat betekent een tendens naar toepassing van de fair-valuewaardering in het Nederlandse jaarrekeningrecht. De ontwikkelingen in de toepassing van hedge accounting worden beschreven in paragraaf 4.3 en 4.4.

4.3 Gebruikte waarderingsgrondslagen inIAS 39 en voorwaarden voor de toepassing van Hedge accounting

4.3.1 Algemeen

In deze paragraaf worden de waarderingsgrondslagen en de toepassing van hedge accounting behandeld aan de hand van de International Accounting Standard 39 (IAS 39) die Europees leidend zijn. Daarnaast wordt in een specifiek onderdeel69 verwezen naar de Richtlijn van de Raad van de Jaarverslaggeving. Centraal in deze paragraaf staat de vraag wanneer hedge accounting mag worden toegepast onder IAS 39. Deze analyse dient mede als basis (naast de analyse van de hedge-arresten in het vierde hoofdstuk) voor hoofdstuk vijf waarin de voorwaarden voor het toepassen van samenhangende waardering van financiële instrumenten die gelden voor het fiscale recht worden vergeleken met de regels die gelden onder IAS 39.

4.3.2 Classificatie en waardering van financiële instrumenten

De doelstelling van IAS 39 is om een raamwerk te scheppen waar binnen vastgesteld kan worden wanneer financiële activa en passiva op de balans moeten worden opgenomen (recognition) en dat tevens een waarderingsvoorschrift voor deze activa en passiva geeft als

68

C. Bruijsten, De toekomst van het fiscale jaarwinstbegrip, WFR 2009/823.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Contractual trust: Er is wederzijds vertrouwen dat een ieder binnen de relatie de over- eengekomen afspraken nakomt (afspraken via contracten of juist mondelinge afspra- ken). -

Het laatste criterium van cash flow hedges wordt beschreven in paragraaf 7.24 B volgens deze paragraaf moet de onderneming aangeven wat het ineffectieve deel van de cash flow

Shank & Govindarajan (1988, p. 28) geven aan dat er een MA– en SMA-perspectief is en stellen onder andere dat SMA het perspectief van MA dient aan te vullen en

Oosterhoff (2006) pleit voor het invoeren van een gestructureerd fiscaal risicoframework waarmee bepaald kan worden welke risico’s de onderneming wel of niet moet accepteren.

Door af te stappen van het bandbreedte-criterium, wordt naar mijn mening ook meer recht gedaan aan het realiteitsbeginsel van goed koopmansgebruik, omdat voor zover een

Dan zou het karakter van hetgeen partijen zijn overeengekomen worden aangetast.” “Indien met inachtneming van het hiervoor in 3.3.2 overwogene geen rente kan worden bepaald

Van een onzakelijke lening is volgens de Hoge Raad sprake indien er bij een lening tussen gelieerde partijen geen ‘at arm’s length’ vergoeding is overeengekomen en de rente

Ook dit rapport, inclusief de daarin opgenomen conceptaccountingstandaard, stelt voor om alle financiële instrumenten tegen reële waarde te waarderen, onder verantwoording van