• No results found

Menswaardigheid binnen de gevangenismuren: morele bejegening vanuit een diversiteitsperspectief

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Menswaardigheid binnen de gevangenismuren: morele bejegening vanuit een diversiteitsperspectief"

Copied!
91
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Menswaardigheid binnen de gevangenismuren

Een onderzoek naar morele bejegening vanuit een

diversiteitsperspectief

Dinja de Vries – s4078225 Master Religie en Beleid

Faculteit Filosofie, Theologie en Religiewetenschappen Radboud Universiteit Nijmegen

Begeleider: dr. J.E. Castillo Guerra Tweede lezer: dr. H. Westerink

[26409 woorden, exclusief bibliografie en bijlages, totaal 34657 woorden]

(2)

2

“The mood and temper of the public in regard to

the treatment of crime and criminals is one of

the most unfailing tests of the civilization of any

country.”

(3)

3

i.

Samenvatting

De relatie tussen gevangenispersoneel (piw’ers) en gedetineerden is de belangrijkste factor in het creëren van een goed leefklimaat in het gevangeniswezen. Deze relatie wordt vormgegeven door het concept morele bejegening, ofwel een goede behandeling waarin respect, vertrouwen en maatwerk centraal staat. Hoewel Nederland in de jaren ’90 bekendstond om haar therapeutische en sociale detentieklimaat, staat de bejegening nu onder druk vanwege de focus op preventieve veiligheid en de hoge werkdruk die piw’ers ervaren. Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) is verantwoordelijk voor de uitvoer van detentie en daarmee voor beleid omtrent bejegening en een leefklimaat, maar hierin is geen ruimte voor culturele en religieuze diversiteit. Deze thema’s zijn in Nederland nauwelijks onderzocht terwijl het wetenschappelijk zeer relevant is vanwege de diversiteit van de Nederlandse gevangenispopulatie. Bejegening vanuit een diversiteitsperspectief zou daarom een bijdrage kunnen leveren aan een beter leefklimaat. Een goed leefklimaat heeft veel voordelen en daarom is het ook maatschappelijk relevant om hierin te investeren.

ii.

Verklaring van eigen werk

Hierbij verklaar en verzeker ik, Dinja Anne-Marijn de Vries, dat voorliggend eindwerkstuk getiteld “Menswaardigheid binnen de gevangenismuren: een onderzoek naar morele bejegening vanuit een diversiteitsperspectief”, zelfstandig door mij is opgesteld, dat geen andere bronnen en hulpmiddelen dan die door mij zijn vermeld zijn gebruikt en dat de passages in het werk waarvan de woordelijke inhoud of betekenis uit andere werken – ook elektronische media – is genomen door bronvermelding als ontlening kenbaar gemaakt worden. Nijmegen, juni 2020.

(4)

4

iii.

Voorwoord

Beste lezer,

Voor u ligt het eindproduct van mijn lange carrière als student. Via een bachelor culturele antropologie en ontwikkelingsstudies, een beleidsminor, en vervolgens een bachelor islamstudies ben ik nu op het eindpunt van mijn master Religie en Beleid met een onderzoek naar culturele en religieuze diversiteit in Nederland, meer specifiek in het Nederlandse gevangeniswezen.

Zo lang ik me kan herinneren ben ik gefascineerd door het onderscheid dat mensen maken tussen zichzelf en de ander, gebaseerd op categorieën als uiterlijk of herkomst. Als kind van gemengde afkomst zag ik zelf weinig verschil tussen mijn witte en gekleurde familie, maar andere mensen zagen dat wel en handelden daar ook naar. Inmiddels heb ik veel geleerd over mechanismes zoals vooroordelen en discriminatie, en hoop ik via wetenschappelijke inzichten en beleid bij te dragen aan het blootleggen van deze diepgewortelde maar stelselmatig ontkende problematiek in Nederland.

De weg naar mijn afstuderen was niet makkelijk. Naarmate mijn studie vorderde, kwam ik steeds langzamer vooruit tot ik uiteindelijk tot stilstand kwam door een burnout en psychische problemen. Toen ik vorig jaar een diagnose kreeg en daarmee passende hulp, kon ik eindelijk verder, maar dankzij een pandemie vond ik de rust om het af te maken. Ik wil graag iedereen bedanken die mij in dit proces ondersteund heeft. In de eerste plaats mijn begeleiders, dr. Jorge Castillo Guerra voor mijn scriptie en dr. Ton Bernts voor mijn stage, voor hun kennis, geduld en uitgebreide feedbacksessies. In de tweede plaats mijn familie, omdat ik dankzij hen in staat ben geweest mijn studie af te ronden. En als laatste mijn beste vrienden, die mij in alle omstandigheden en op verschillende manieren bijgestaan hebben de afgelopen jaren. Zonder jullie steun was het nooit gelukt dit af te maken, dankjulliewel.

(5)

5

iv.

Inhoudsopgave

i. Samenvatting ... 3

ii. Verklaring van eigen werk ... 3

iii. Voorwoord ... 4

iv. Inhoudsopgave... 5

v. Lijst met afkortingen ... 7

1. Inleiding ... 8

1.1 Aanleiding ... 9

1.2. Probleem- en doelstelling ... 10

1.3. Vraagstelling ... 12

1.4. Centrale concepten ... 12

1.4.1. Gedetineerden en hun aanpassingsproces ... 12

1.4.2. Leefklimaat en de rol van piw’ers ... 13

1.4.3. Culturele en religieuze diversiteit ... 13

1.5. Onderzoeksstrategie... 14 1.6. Methoden ... 14 1.6.1. Respondenten ... 15 1.6.2. Representativiteit ... 16 1.7. Bronnen ... 17 1.8. Leeswijzer ... 18

2. Beleid en uitvoering van het Nederlandse gevangeniswezen ... 19

2.1. Internationale verdragen ... 19

2.2. De penitentiaire beginselenwet... 20

2.3. Dienst Justitiële Inrichtingen en Dienst Geestelijke Verzorging ... 21

2.4. Uitvoering van beleid van DJI ... 22

2.5. Uitvoering van detentie op microniveau: morele bejegening ... 24

2.5.1. Richtlijnen voor goed bejegenen in Nederlandse PI’s... 24

2.5.2. Beleid voor culturele en religieuze diversiteit in PI’s ... 25

2.5.3. Bejegening en aandacht voor culturele en religieuze diversiteit in de opleiding van piw’ers ... 26

3. Theorieën over een goed leefklimaat en morele bejegening in detentie ... 30

3.1. De definitie van leefklimaat ... 30

3.2. Detentieschade ... 33

3.3. Het meten van leefklimaat in detentie ... 34

(6)

6

4: Maatschappelijke uitdagingen theorie en beleid van culturele en religieuze diversiteit

in penitentiaire inrichtingen ... 37

4.1. Criminalisering van migratie ... 37

4.2. Criminaliteit onder migrantengroepen in Nederland ... 39

4.3. Omgaan met culturele en religieuze diversiteit in penitentiaire inrichtingen ... 39

4.4 De ambiguïteit van diversiteit ... 40

5. Casestudie: de praktijk van culturele en religieuze diversiteit en interculturele competentiesvan piw’ers ... 43

5.1. Diversiteit in penitentiaire inrichtingen ... 43

5.2. Bezoek aan een penitentiaire inrichting ... 44

5.3. Reflecties op het onderzoek ... 45

5.4. Respondenten ... 46

5.5. Interviews ... 48

5.6. Bevindingen ... 48

5.6.1. Bevindingen bejegening ... 50

5.6.2. Bevindingen culturele en religieuze diversiteit ... 51

5.6.3. Bevindingen systeem ... 54

5.6.4. Bevindingen rol van de geestelijke verzorging... 55

5.7. Analyse casestudie: morele bejegening vanuit een diversiteitsperspectief ... 57

6. Discussie ... 60

7. Conclusie ... 62

8. Aanbevelingen ... 68

9. Bibliografie ... 70

vi. Bijlage 1: Lijst met interviews en focusgroepen ... 76

vii. Bijlage 2: Interviewguide Opleidingsinstituut DJI ... 79

viii. Bijlage 3: Interview opleidingsinstituut DJI ... 80

(7)

7

v.

Lijst met afkortingen

BBI Beperkt Beveiligde Inrichting

DJI Dienst Justitiële Inrichtingen

Gv Gv’er

Geestelijke verzorging Geestelijk verzorger

DGV Dienst Geestelijke Verzorging

EPR European Prison Rules

EVRM Europese Verdrag tot Bescherming van de

Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden

ICCPR International Covenant on Civil and Political

Rights IVBPR

LVPI MQPL

Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. Ook wel: ICCPR

Leefklimaat Vragenlijst Penitentiaire Inrichtingen

Measurement of Quality of Prison Life

MvJ Ministerie van Justitie

MvJV Ministerie van Justitie en Veiligheid

PBW Penitentiaire beginselenwet

PI Penitentiaire Inrichting

piw’er Penitentiair Inrichtingswerker

SMRTP Standard Minimum Rules for the Treatment of

Prisoners

VN Verenigde Naties

WODC Wetenschappelijk Onderzoeks- en

Documentatiecentrum

(8)

8

1. Inleiding

Gevangenisstraf is de meest ingrijpende strafrechtelijke sanctie die in Nederland kan worden opgelegd. Dat brengt bedoeld en onbedoeld langdurige negatieve gevolgen met zich mee voor de gedetineerde en zijn1 omgeving, zoals psychische problemen of dakloosheid (Beyens et al. 2014). Om

de schade voor gedetineerden zo veel mogelijk te beperken, is het nodig om beleid te maken die deze langdurige negatieve gevolgen tegen gaat. DJI, Dienst Justitiële Inrichtingen, is de instantie die verantwoordelijk is voor het gevangeniswezen in Nederland en daarmee ook voor het beleid. “[DJI] levert een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving door de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en door de aan onze zorg toevertrouwde personen de kans te bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen”2.DJI wil

vasthouden aan haar kernwaarden, ondanks het feit dat het maatschappelijk klimaat over detentie steeds strenger geworden is.

De kernwaarden die binnen DJI gehanteerd worden, zijn de volgende: veiligheid, zelfredzaamheid, menswaardigheid en werken aan een verantwoorde terugkeer naar de samenleving. Daarbij staat de persoonsgerichte aanpak en de levensloopbenadering centraal. Het idee achter de levensloopbenadering is dat detentie geen geïsoleerde periode is. Er moet tijdens de detentieperiode ook nagedacht worden over de periode na detentie, waar gedetineerden gedurende hun verblijf in de gevangenis aan kunnen werken (Masterplan DJI 2013, 3). Een goed leefklimaat in de gevangenis kan eraan bijdragen dat een (ex)gedetineerde beter re-integreert na detentie (Boone et al. 2016, 17). Volgens de literatuur (Boone et al. 2016, Liebling 2011a en b, 2014) blijkt dat penitentiaire inrichtingswerkers (piw’ers) een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het leefklimaat in detentie, omdat zij veel contact met gedetineerden hebben. Goede bejegening, ofwel gedetineerden menswaardig behandelen, staat daarom centraal in deze scriptie. Culturele en religieuze diversiteit en hoe om te gaan met verschillende culturen, wordt echter niet meegenomen in het beleid van DJI, terwijl penitentiaire inrichtingen (PI’s)3 multiculturele plaatsen zijn waar meer dan 60% van de

gedetineerden een niet-Nederlandse herkomst heeft (Gevangeniswezen 2019). Daarom zal deze

1 In deze scriptie refereer voor het schrijfgemak ik aan gedetineerden als mensen van het mannelijk geslacht,

omdat al het veldwerk heeft plaats gevonden in gevangenissen voor mannen. Daarmee veronderstel ik een gender, maar dat hoeft natuurlijk niet helemaal overeen te komen met de manier waarop zij zich identificeren.

2 In het theoretisch gedeelte zal hier meer over uitgelegd worden, maar de tendens gaat richting strenger

straffen, minder snel verlof en sobere gevangenisprogramma’s. Zie bijvoorbeeld

https://www.parool.nl/nederland/gevangenissen-strenger-met-verlof-gedetineerden~bfae1d61/ of

https://www.rtlz.nl/algemeen/artikel/3900876/vvd-wil-veelpleger-zwaarder-straffen-drie-keer-de-fout-drie-keer-volle, laatst bezocht op 19-06-2019.

3 Penitentiaire inrichtingen en gevangenissen zijn geen synoniemen maar wordt in de volksmond vaak wel zo

gebruikt, omdat een gevangenis de meest voorkomende detentievorm is. Daarom gebruik ik PI en gevangenis ook simultaan. Feitelijk is een gevangenis een onderdeel van een penitentiaire inrichting.

(9)

9

scriptie gaan over hoe een diversiteitsperspectief als onderdeel van goede bejegening van piw’ers, bij kan dragen aan een beter leefklimaat en zo te zorgen voor minder recidive (terugval in criminaliteit) en betere re-integratie (Boone et al. 2016, 17).

1.1 Aanleiding

Om de kernwaarden -veiligheid, zelfredzaamheid, menswaardigheid en een verantwoorde terugkeer- te kunnen waarborgen, gaf DJI opdracht aan het Wetenschappelijk Onderzoeks- en Documentatiecentrum (WODC) onderzoek te doen naar het leefklimaat van het Nederlandse gevangeniswezen en zo meer kennis te verwerven over het insluiten van mensen op een zo zorgvuldig en veilig mogelijke manier (Boone et al. 2016). Het WODC (Boone et al. 2016) bracht in 2016 een rapport uit over het leefklimaat binnen Nederlandse gevangenissen. Het rapport presenteert bevindingen van het onderzoek naar factoren die van invloed kunnen zijn op het leefklimaat in Nederlandse gevangenissen. Belangrijk voor het leefklimaat is om te weten dat de beleving van detentie voor elke gedetineerde anders is (zie hoofdstuk 3.2). De situatie van gedetineerden vóór detentie en de manier waarop zij zich daaraan aanpassen verschilt immers per individu (Boone et al. 2016, 13).

Omdat de Dienst Geestelijke Verzorging (DGV) graag haar bijdrage aan het leefklimaat wilde expliciteren, is het Kaski, onderzoeksinstituut voor religie en samenleving, gevraagd om onderzoek bij DJI te doen naar de bijdrage van geestelijke verzorgers (gv’ers) in Nederlandse inrichtingen. Als stagiaire heb ik meegewerkt aan dit onderzoek, genaamd “de bijdrage van de geestelijke verzorging aan het leefklimaat in justitiële inrichtingen” (Bernts 2019)4. Tijdens gesprekken met gv’ers die bij

justitie werken, kwam culturele en religieuze diversiteit al snel ter tafel. Zij werken net als piw’ers voor de Rijksoverheid bij DJI, maar zijn geen onderdeel van het ‘systeem’ (van Eijk 2013). Zij hebben een andere taakstelling binnen detentie en een andere achtergrond en zien detentie dan ook door een andere bril. Zo komen ook andere onderwerpen ter sprake, zoals culturele en religieuze diversiteit. Naar aanleiding van deze gesprekken, heb ik besloten om mij in mijn scriptie en casestudie te focussen op aandacht voor culturele en religieuze diversiteit als onderdeel van bejegening en interculturele competenties die daarvoor nodig zijn. Waar het Kaski-onderzoek gv en leefklimaat onderzoekt, gaat deze scriptie over piw’ers en culturele en religieuze diversiteit ten behoeve van het leefklimaat.

Dat is een belangrijk thema omdat de gevangenispopulatie zeer cultureel divers is: bijna 63%5

van de gedetineerden heeft een niet-westerse afkomst. Een veelvoud aan culturele achtergronden brengt ook religieuze diversiteit met zich mee. Binnen DJI is er maar beperkt aandacht voor culturele

4 Het onderzoek is in juni 2019 afgerond, maar openbaar gemaakt in maart 2020. 5 Herkomstgroepering gedetineerden via

(10)

10

en religieuze diversiteit in hun basisopleidingen (Opleidingsgids DJI 2018, persoonlijke communicatie coördinator OI 26-09-2018). Op beleidsmatig vlak wil DJI voorzichtig beginnen met het uitrollen van diversiteitsbeleid voor het personeel (DJI 3e Tertaalrapportage 2018, 22), maar van diversiteitsbeleid

voor de gevangenispopulatie is er geen sprake. Daarnaast is er is nauwelijks literatuur over culturele en religieuze diversiteit binnen detentie. Het is wel bekend dat verschillende culturele achtergronden ervoor zorgen dat gedetineerden detentie op verschillende manieren beleven (Kox et al. 2014, 33; Philips 2012). Culturele diversiteit kan bijvoorbeeld zorgen voor communicatieproblemen resulterend in een moeilijke verhouding met piw’ers, beperkte informatieoverdracht of minder resocialisatiemogelijkheden (Kox et al. 2014).

Uit het rapport van het WODC (Boone et al. 2016, 67-73) blijkt dat contact met het personeel (piw’ers) een zeer belangrijke factor is voor het leefklimaat. Wanneer het contact met het personeel goed is, heeft dat invloed op het welzijn van de gevangenen en daarmee op het leefklimaat. Goed contact met personeel houdt in dat piw’ers gevangenen respectvol, waardig en eerlijk behandelen (Liebling 2004). Dit wordt ook wel goede of morele bejegening genoemd. Morele bejegening is de beleidsterm, maar wordt in deze scriptie synoniem gebruikt aan goede bejegening. Het is nodig om te voldoen aan één van de eisen die de Rijksoverheid stelt aan detentie: menswaardigheid. In het Masterplan DJI (2013, 15) wordt menswaardigheid als volgt beschreven: “Menswaardigheid houdt in dat geen onnodig leed wordt toegevoegd aan de vrijheidsstraf, gepoogd wordt de detentieschade te beperken, de gedetineerde correct wordt bejegend, en dat aan de gedetineerde (…) niet meer beperkingen worden opgelegd dan strikt noodzakelijk.”

Bejegening is onderdeel van de basisopleiding voor piw’er (Opleidingsgids DJI 2018) en zou dus in de dagelijkse praktijk goed zichtbaar moeten zijn in de vorm van een respectvolle houding. Een respectvolle houding kan ook betekenen dat je, als piw’er, aandacht hebt voor de culturele en/of religieuze achtergrond van een gedetineerde. Mijn verwachting is dat het juist voor een heterogene populatie van meerwaarde is voor het leefklimaat om culturele en religieuze diversiteit als onderdeel van morele bejegening te zien en dat vorm te geven als interculturele competenties voor piw’ers. Dit omdat contact met piw’ers een van de belangrijkste factoren is tot het verbeteren van het leefklimaat (Boone et al. 2016). Daarom gaat deze scriptie over culturele en religieuze diversiteit als onderdeel van de bejegening van piw’ers richting gedetineerden in het Nederlandse gevangeniswezen. In de casestudie wordt dit onderzocht door te kijken naar hoe piw’ers vorm geven aan morele bejegening en culturele en religieuze diversiteit.

1.2. Probleem- en doelstelling

De Nederlandse samenleving is divers en wordt nog steeds diverser. Toch is er in de Nederlandse samenleving, en ook in Nederlands beleid, weinig aandacht voor deze diversiteit. Als er al aandacht is

(11)

11

voor culturele en religieuze diversiteit, beperkt dat zich tot de grootste migrantengroepen binnen de landsgrenzen die zich na de Tweede Wereldoorlog vestigden in Nederland. Dat is ondertussen een verouderd beeld van migratie. Bovendien is dit vaak negatieve aandacht (Vertovec 2007). Er zijn veel meer verschillende groepen in de samenleving maar ook binnen groepen zijn er culturele, etnische en religieuze verschillen. Het gebrek aan diversiteitsbeleid is daarom problematisch, omdat het geen recht doet aan de geleefde realiteit. Ondertussen neemt de aandacht voor diversiteit(s)beleid in het bedrijfsleven mondjesmaat toe, maar dat is vooral een manier om zichzelf te profileren (Vertovec 2012, Wynn 2020). Voor DJI als organisatie is aandacht voor culturele en religieuze diversiteit extra relevant, gezien de grote culturele en religieuze diversiteit en het grote aantal gedetineerden met een migratieachtergrond (Gevangeniswezen 2019).

Tot op heden is er echter weinig onderzoek gedaan naar culturele en religieuze diversiteit, interculturele competenties van piw’ers en diversiteitsbeleid in Nederlandse PI’s. Er is wel al het nodige onderzoek verricht naar leefklimaat in detentie in algemene zin en over goede bejegening van piw’ers (zie Boone et al. 2016 en bijvoorbeeld Liebling 2011, 2014), maar dat is nauwelijks samengebracht met theorieën over culturele en religieuze diversiteit en de Nederlandse detentiecontext. Zoals eerder vermeld, voert DJI op het moment van dit schrijven in ieder geval nog geen diversiteitsbeleid (3e

Tertaalrapportage 2018).

Daarom is deze scriptie is een exploratief onderzoek naar culturele en religieuze diversiteit in detentie als aspect van morele bejegening. Met dit onderzoek wil ik in kaart brengen hoe er in het Nederlandse gevangeniswezen wordt omgegaan met culturele en religieuze diversiteit en of aandacht voor culturele en religieuze diversiteit bij zou kunnen dragen aan een beter leefklimaat in gevangenissen in Nederland. Deze aandacht voor culturele en religieuze diversiteit kan vorm krijgen als interculturele competenties voor piw’ers. Dit noem ik het diversiteitsperspectief. Het diversiteitsperspectief kan naadloos aansluiten bij het concept ‘morele bejegening’, dat gaat over goede behandeling en een respectvolle houding ten opzichte van gedetineerden. Het doel van deze scriptie is bijdragen aan de theorievorming over het verbeteren van het leefklimaat in het Nederlandse gevangeniswezen, door het diversiteitsperspectief toe te voegen aan (beleid over) morele bejegening. Piw’ers hebben hier een sleutelrol in, omdat zij in direct contact staan met gedetineerden. Daar is ook een maatschappelijk belang mee gediend, namelijk het terugdringen van detentieschade en recidive (Beyens et al. 2014).

(12)

12

1.3. Vraagstelling

Volgend op de probleem- en doelstelling, heb ik de volgende hoofdvraag geformuleerd:

Hoe kan culturele en religieuze diversiteit als onderdeel van morele bejegening bijdragen aan het leefklimaat van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in Nederland?

Om de hoofdvraag te beantwoorden heb ik de volgende deelvragen geformuleerd:

o Op welke wetgeving en verdragen is het Nederlandse gevangeniswezen gebaseerd en hoe geeft DJI daar uitvoering aan?

o Wat is de definitie van een goed leefklimaat en wat zijn de gevolgen daarvan voor de detentiepopulatie?

o Welke maatschappelijke uitdagingen zijn er voor DJI bij het formuleren van cultureel en religieus diversiteitsbeleid- en theorieën?

o Casestudie: Hoe geven piw’ers vorm aan morele bejegening en culturele en religieuze diversiteit in Nederlandse PI’s?

1.4. Centrale concepten

Over het leefklimaat in gevangenissen is het nodige onderzoek verricht, maar de combinatie culturele en religieuze diversiteit en het leefklimaat is weinig onderzocht. Bovendien is veel literatuur over gevangenissen en leefklimaat gebaseerd op Amerikaans onderzoek. De organisatie van en visie op detentie is in Nederland heel anders: het detentieklimaat in de Verenigde Staten is veel strenger. Aangezien er weinig Nederlandse literatuur is over deze onderwerpen, zal ik in deze scriptie ook Amerikaanse en Britse literatuur behandelen voor het theoretisch kader. Hieronder zullen de centrale concepten kort worden aangestipt, die verder uitgewerkt zullen worden in de theoretische hoofdstukken 2, 3 en 4.

1.4.1. Gedetineerden en hun aanpassingsproces

Er zijn enkele belangrijke criminologische modellen die het aanpassingsproces van gedetineerden in gevangenissen verklaren. Dit zijn de import-, deprivatie- en integratiemodellen van Sykes (1958) en Irwin & Cressey (1962). Binnen de criminologie werden in eerste instantie vooral de import- en deprivatiemodellen aangehangen. Thomas (1977) bewees met zijn onderzoek dat gevangenen gedurende hun proces van aanpassing aan het gevangenisleven (prisonatie) zowel kenmerken van het import- als het deprivatiemodel vertonen. Clemmer (1940) beschreef het proces van prisonization. Deze modellen zijn van belang voor deze scriptie omdat het leefklimaat van gedetineerden pas verbeterd kan worden als men begrijpt hoe gedetineerden zich aanpassen aan het leven in een PI. DJI

(13)

13

kan dan beleid maken voor de juiste ondersteuning, bijvoorbeeld door morele bejegening te benadrukken.

1.4.2. Leefklimaat en de rol van piw’ers

Met betrekking tot het leefklimaat binnen gevangenissen is Allison Liebling (2004, 2011, 2012, 2014) een van de belangrijkste wetenschappelijke auteurs. Zij kan beschouwd worden als grondlegger van langdurig kwalitatief onderzoek naar leefklimaat in detentie in PI’s. Haar onderzoeken zijn gedaan in Britse gevangenissen, die enigszins vergelijkbaar zijn met Nederlandse. Liebling (2004) heeft een instrument ontwikkeld om de kwaliteit van gevangenissen te meten. Ook heeft Liebling onderzoek gedaan naar het belang van contact tussen piw’ers, gevangenen en leefklimaat maar heeft ook aangetoond hoe het leefklimaat kan verschillen van inrichting tot inrichting. De onderzoeken van Liebling zijn het fundament voor dit onderzoek. Met deze scriptie bouw ik voort op haar inzichten over het belang van contact met piw’ers en goede bejegening (een respectvolle houding), die aangevuld kunnen worden met interculturele competenties van piw’ers.

1.4.3. Culturele en religieuze diversiteit

De laatste belangrijke theorieën die relevant zijn voor deze scriptie zijn de theorieën over culturele diversiteit. Steven Vertovec is een antropoloog die gedurende zijn carrière veel heeft geschreven over diversiteit, integratie en multiculturalisme. Belangrijke theorieën van hem rondom deze kwestie zijn

superdiversity, cultural diversity en the social imaginary. Ook crimmigation (Unnever 2019) is een

belangrijk concept. Ik zal de concepten eerst kort toelichten, en daarna uitleggen hoe ze verweven zijn met elkaar en daarom relevant zijn.

Multiculturalisme en the social imaginary zijn concepten over hoe groepen mensen willen leven en hun ideeën daarover (Vertovec 2012). Superdiversiteit wordt ook wel diversiteit binnen diversiteit genoemd: de samenleving wordt steeds diverser door bijvoorbeeld migranten, maar binnen

migrantengroepen zijn ook verschillen. Dit wordt vaak over het hoofd gezien (Vertovec 2007). In het Nederlandse ideaalbeeld over de samenleving is weinig ruimte voor (toename

van) diversiteit, zoals een theorie zoals crimmigation (Unnever 2019) laat zien. Deze theorie verklaart hoe het kan dat migrantengroepen vaker in verband worden gebracht met criminaliteit en hoe dat de beeldvorming over migranten, en daarmee ook culturele en religieuze diversiteit negatief beïnvloedt. Ondanks het ideaalbeeld van een homogene Nederlandse samenleving, zal diversiteit blijven bestaan (Vertovec 2007). Daarom is het nodig om er beleid op te maken waarin er aandacht is voor culturele en religieuze diversiteit, bijvoorbeeld in de vorm van interculturele competenties voor personeel in PI’s. Interculturele competenties hangen nauw samen met culturele en religieuze

(14)

14

diversiteit. Interculturele competenties zijn een vaardigheid die helpen bij het omgaan met mensen met een andere culturele en/of religieuze achtergrond (Shadid 2007).

1.5. Onderzoeksstrategie

Deze scriptie is een kwalitatief onderzoek, grotendeels bestaande uit literatuur en een deel veldwerk om de theorieën over culturele en religieuze diversiteit in het Nederlandse gevangeniswezen te verkennen. Kwalitatief onderzoek is bij uitstek geschikt om een onderzoeksveld te verkennen en goede manier om complexe vraagstukken, zoals culturele en religieuze diversiteit, te onderzoeken omdat het beschrijvend van aard is (Boeije et al. 2009, 253-254).

Meer specifiek is dit onderzoek een casestudie. Dat betekent dat het onderzoek zich richt op één onderzoekseenheid, in dit geval piw’ers. Door één onderzoekseenheid uitgebreid te bestuderen, kunnen er geen algemene uitspraken gedaan worden maar kan er wel een goed beeld geschetst worden van het leefklimaat en culturele en religieuze diversiteit in Nederlandse PI’s (Gerring 2004). Over de combinatie detentie en culturele en religieuze diversiteit is er nauwelijks bestaand onderzoek, maar mensen ervaren wel problemen door culturele en religieuze verschillen. Ze hebben niet geleerd hoe ze met deze verschillen om moeten gaan. Dat geldt ook in een microsetting zoals detentie.

Daarom is het perspectief van mensen van de werkvloer zoals piw’ers, nodig om het veld te verkennen. In de antropologie wordt dit perspectief ook wel emic genoemd (Beuving en de Vries 2016, 15). Hoewel deze scriptie kijkt naar beleid vanuit een religiewetenschappelijk perspectief, neem ik deze antropologische blik op de wereld altijd mee omdat mijn wetenschappelijke fundament in de culturele antropologie ligt. Het holistische perspectief van de antropologie doet naar mijn mening het meeste recht doet aan de beleefde realiteit in het gevangeniswezen, juist omdat dit onderzoeksveld nog niet volledig in beeld is gebracht (Boeije et al. 2009, 259).

1.6. Methoden

Voor mijn scriptie heb ik verschillende methoden gebruikt. De eerste gebruikte methode is het literatuuronderzoek, waarmee een theoretisch kader voor de focusgroepen en interviews is gelegd. Voor literatuur heb ik gezocht naar onderzoeken over leefklimaat, sociaal leefklimaat, detentieschade, detentiebeleving, culturele en religieuze diversiteit en contact tussen piw’ers (bewakers/bewaarders/prison officers) en gedetineerden. Dit zijn de belangrijke thema’s voor deze scriptie en de basis voor het theoretisch kader. Om de link te leggen met de praktijksituatie, zijn er ook rapporten geraadpleegd over verschillende verdragen die bepalend zijn geweest voor wetgeving rondom detentie, de huidige organisatie van detentie, evenals de verdragen en wetgeving zelf. Tevens heb ik gebruik gemaakt van verschillende publicaties van DJI zelf. Zo kan er een vergelijking gemaakt

(15)

15

worden tussen verschillende theorieën en hoe DJI uitvoering geeft aan beleid over eerder genoemde thema’s, zoals leefklimaat.

De tweede methode bestaat uit het semigestructureerde interview en de focusgroep. Interviews en focusgroepen zijn in principe verschillende methoden, maar voor beide is dezelfde topiclijst gebruikt, die als richtlijn diende voor het onderzoek. Er zijn naast interviews focusgroepen georganiseerd, omdat het een efficiënte manier is om veel respondenten te kunnen spreken. De beperkte tijd en middelen maakte het onmogelijk om met alle respondenten individuele interviews af te nemen. Naast de praktische overweging om voor focusgroepen te kiezen, zijn focusgroepen een waardevolle methode omdat focusgroepen een andere dynamiek hebben vergeleken met individuele interviews die ook veel relevante informatie op kan leveren over bijvoorbeeld omgangsnormen en sfeer (Stewart en Shamdasani 2015, 17).

Als stagiaire ben ik aanwezig geweest bij alle interviews en focusgroepen die afgenomen zijn in het kader van het onderzoek van het Kaski. De gebruikte topiclijst is vormgegeven voor dat onderzoek. In deze topiclijst zijn naar aanleiding van mijn casestudie twee punten toegevoegd: één over de algemene bejegening van piw’ers, en één over de culturele professionaliteit van piw’ers. Door de semigestructureerde opzet was er veel ruimte voor extra (door)vragen en een mogelijkheid tot afwijken van de volgorde. De gesprekspunten over bejegening en professionaliteit waren bedoeld om informatie te vergaren over culturele en religieuze diversiteit en interculturele competenties van piw’ers, maar ook de andere gesprekspunten leverden waardevolle informatie op. Het interview met de coördinator van het opleidingsinstituut had een eigen interviewguide. Dit interview had een ander doel, namelijk context schetsen over DJI-beleid. De vragen gingen onder andere over de visie en de missie van DJI en hoe daar via opleidingen vorm aan wordt gegeven. Beide interviewguides zijn te vinden in bijlage 1.

1.6.1. Respondenten

Er zijn voor het onderzoek vijf inrichtingen bezocht in december 2018 en de periode februari-april 2020. De primaire respondenten voor deze scriptie zijn piw’ers. Per inrichting was het streven één of twee focusgroepen met piw’ers af te nemen. Ook is er een aanvullend interview afgenomen met een coördinator van het opleidingsinstituut van DJI. Daarnaast zijn focusgroepen en interviews afgenomen met andere beroepsgroepen binnen PI’s. De andere beroepsgroepen waren zorgverleners (psychologen en casemanagers), portefeuillehouders gv en gv’ers. Ook zijn er gedetineerden geïnterviewd. Om antwoorden te kunnen vergelijken, kregen zij dezelfde vragen voorgelegd. De secundaire respondenten voor mijn casestudie zijn de gv’ers en gedetineerden, de tertiaire respondenten de zorgverleners en portefeuillehouders. Hun input is niet meegenomen in de

(16)

data-16

analyse, maar deze interviews en focusgroepen hebben wel bijgedragen aan het verkrijgen van een completer beeld van de inrichtingen.

De volgende gesprekken hebben plaatsgevonden met niet-primaire respondenten: vijf focusgroepen met gv’ers, vijf focusgroepen met zorgverleners (psychologen en casemanagers), vijf focusgroepen met gedetineerden en vijf interviews met portefeuillehouders gv. Alle veldwerkbezoeken, behalve die naar het opleidingsinstituut, zijn gezamenlijk met de hoofdonderzoeker van het Kaski afgelegd, dr. T. Bernts. Per inrichting was er één contactpersoon, die zorg droeg voor de selectie van de respondenten. Als onderzoeker had ik dus geen invloed op wie er geïnterviewd zou worden. Daarmee is het geen selectieve steekproef. De respondenten waren op de hoogte van het onderwerp van het onderzoek. Achteraf kregen zij samenvattingen van de interviews toegestuurd zodat zij eventueel nog informatie konden aanvullen of verbeteren.

Voor de interviews is een uur de tijd uitgetrokken, en voor de groepsgesprekken anderhalf uur. Van alle interviews en focusgroepen zijn opnames gemaakt, behalve van de focusgroepen van gedetineerden. Daarna zijn alle interviews en focusgroepen samengevat in een verslag. In verband met de vertrouwelijkheid zijn deze niet openbaar. In bijlage 1 is een lijst toegevoegd met de afgenomen interviews en focusgroepen. Het interview met de coördinator van het opleidingsinstituut is wel toegevoegd in de bijlage.

Analyse van een kwalitatief onderzoek is een iteratief proces: het is van belang om te realiseren dat het een tentatief proces is dat zich herhaalt, waarbij de onderzoeker steeds verder inzoomt op de data. Beuving en de Vries (2016, 157) noemen kwalitatief onderzoek terecht “work in

progress”. Eerst probeer je grote lijnen te ontdekken, waar bevindingen uit voortkomen, die

vervolgens weer vergeleken kunnen worden met andere resultaten (Gobo 2010, Boeije et al. 2009). Coderen bestaat uit drie fases. In de eerste fase is het de bedoeling met een open blik naar de data te kijken: open coderen. Voor de analyse zijn de centrale concepten het startpunt, zoals vermeld in 1.4, gebaseerd op literatuur. Omdat de belangrijke concepten zeer breed zijn, heb ik gekozen voor een open codering. De tweede fase heet axiaal coderen: door bevindingen naast elkaar te zetten, is het mogelijk om patronen te ontdekken. In de derde fase, selectieve codering, worden de bevindingen naast de theorie gelegd om te kijken naar overeenkomsten (Gobo 2010, Beuving en de Vries 2016). Zo kan de vraag beantwoord worden hoe piw’ers in hun dagelijkse praktijk vormgeven aan morele bejegening en culturele en religieuze diversiteit.

1.6.2. Representativiteit

Om toegang te krijgen tot inrichtingen en medewerkers, was het Kaski, en daarmee ook ik zelf, afhankelijk van DJI. Er is dus geen sprake van een representatieve steekproef en de bevindingen uit dit onderzoek kunnen daarom niet gegeneraliseerd worden. Voor een verkennende studie zoals deze is

(17)

17

dat echter ook geen haalbaar of noodzakelijk streven omdat de respondenten onderdeel zijn van een theoretisch sample. Dat betekent dat het om het verhaal van de respondenten gaat, en er geen rekening is gehouden met een minimale hoeveelheid respondenten om een generaliseerbare uitspraak te kunnen doen. Daarbij is het ook van belang om te onthouden dat het om de totale setting gaat, waar de respondenten onderdeel van uitmaken (Gobo 2010, 100-103; Baarda et al. 2018). Er was wel sprake van enige spreiding. Voor het onderzoek zijn vijf verschillende inrichtingen bezocht in verschillende delen van Nederland.

De respondenten zijn door een contactpersoon binnen DJI benaderd. Het is daarom waarschijnlijk dat de geïnterviewde piw’ers medewerkers zijn die zich betrokken voelen bij de inrichting en hun werk. Wat de gedetineerden betreft, is het waarschijnlijk dat er gedetineerden benaderd zijn voor het onderzoek die stabiel zijn en goed gedrag vertonen. Daarmee zijn zowel de piw’ers als de gedetineerden niet representatief voor de hele groep. Desondanks ben ik van mening dat de bevindingen wel een goed beeld schetsen van morele bejegening en interculturele competenties van piw’ers, gezien de spreiding van de locaties en het aantal gesprekken dat gevoerd is. Ook zijn de vragen zo open mogelijk gesteld, om sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Wanneer er uit verschillende interviews en focusgroepen dan alsnog dezelfde antwoorden naar voren komen, kun je er als onderzoeker een zekere betrouwbaarheid aan toedichten.

1.7. Bronnen

Voor dit onderzoek heb ik verschillende soorten bronnen gebruikt. Het grootste deel daarvan is literatuur. Het rapport van het WODC (Boone et al. 2016) dat in de inleiding genoemd is, bevat al een zeer uitgebreide literatuurstudie wat betreft het onderwerp leefklimaat. Andere thema’s die ik onderzocht heb zijn gv, menswaardigheid, culturele en religieuze diversiteit en relaties binnen gevangenissen. Officiële organisatiepublicaties zijn ook als bron gebruikt, zoals visierapporten van DJI, de Verenigde Naties, en nota’s van de Rijksoverheid. Verder heb ik toegang gekregen tot een deel van het opleidingsmateriaal van het opleidingsinstituut van DJI. In de opleiding tot piw’er zitten verschillende modules, waar culturele diversiteit (“intercultureel vakmanschap”) er één van is. Door hiernaar te kijken, is het mogelijk een beeld te krijgen van de denkwijze van DJI over culturele en religieuze diversiteit.

Verder heb ik voor deze scriptie toegang gehad tot alle data van het onderzoek van het Kaski naar de bijdrage van gv in Nederlandse PI’s, vanwege mijn stageopdracht daar. Via deze weg kon ik mijn eigen data vergaren, maar ik heb ook toestemming om de data van het hoofdonderzoek voor mijn scriptie te gebruiken, waar nodig. Voor het Kaski-onderzoek zijn verschillende groepen respondenten geïnterviewd: hoofdgeestelijken, gv’ers, gedetineerden, eerstelijns zorgverleners en piw’ers. Dankzij deze brede blik was het mogelijk om mijn ideeën over culturele en religieuze diversiteit in

(18)

18

detentiecontext aan te scherpen. Als laatste bron heb ik eigen data vergaard uit interviews met het een medewerker van het opleidingsinstituut van DJI en verschillende piw’ers. Piw’ers zijn mijn belangrijkste doelgroep in het beantwoorden van mijn hoofdvraag omdat zij een grote rol spelen in het leefklimaat binnen detentie.

1.8. Leeswijzer

In dit eerste hoofdstuk zijn de belangrijke begrippen en de opzet van het onderzoek uitgelegd. Dit kan beschouwd worden als de context van de verdere scriptie. In de volgende hoofdstukken volgt het theoretisch kader. In hoofdstuk 2 wordt de organisatie en de structuur van het Nederlandse gevangeniswezen uitgelegd. Het gaat over de verdragen en de wetten waarop het Nederlandse gevangeniswezen is gebaseerd, maar ook over de uitvoering en het beleid van het Nederlandse gevangeniswezen. De uitvoerende organisatie, DJI, en het uitvoerend personeel, de piw’ers, komen hier ter sprake. Bejegening is een beleidsmatige term die bij de uitvoering hoort. Ook wordt hier kort (het gebrek aan beleid over) culturele en religieuze diversiteit aangestipt.

Omdat goede bejegening een kernelement is voor het leefklimaat, komt in hoofdstuk 3 het leefklimaat aan de orde, naar aanleiding van het leefklimaatrapport van Boone et al. (2016). In dit hoofdstuk zal toegelicht worden waarom het leefklimaat in PI’s van belang is en welke instrumenten er bestaan om het leefklimaat in gevangenissen in kaart te brengen. In de literatuur is er een duidelijk beeld over een goed leefklimaat en hoe dat vorm gegeven kan worden in beleid. De praktijk strookt echter niet met deze theoretische inzichten. Daarom zal er een sprong gemaakt worden naar de maatschappelijke context in hoofdstuk 4, waarin verklaard wordt waarom bepaald beleid niet of anders gevoerd wordt. Begrippen zoals crimmigation verklaren hoe culturele diversiteit en criminaliteit aan elkaar verbonden zijn. Interculturele competenties, de vaardigheid om om te gaan met verschillende culturen, worden hier verder toegelicht.

Hoofdstuk 5 is een casestudie waarin een vergelijking worden gemaakt tussen de theorieën uit de voorgaande hoofdstukken en de praktijk, zoals geobserveerd tijdens het veldwerk. Hoe spelen deze onderwerpen in de dagelijkse realiteit van piw’ers in Nederlandse PI’s?Vervolgens zal er in de conclusie een antwoord gegeven worden op de hoofdvraag: “In welke mate kan culturele en religieuze diversiteit als onderdeel van morele bejegening een bijdrage leveren aan het leefklimaat van gedetineerden in penitentiaire inrichtingen in Nederland?” Het blijkt dat aandacht voor culturele en religieuze diversiteit een bijdrage zouden kunnen leveren, maar er grote obstakels zijn om dit te kunnen realiseren. Er is een groot kennishiaat over deze thematiek en de obstakels. Daarom doe ik in hoofdstuk 8 concrete aanbevelingen die bij kunnen dragen aan het verbeteren van het leefklimaat van gedetineerden in Nederland.

(19)

19

2. Beleid en uitvoering van het Nederlandse gevangeniswezen

De organisatie van PI’s in Nederland is gestoeld op beleid dat het gevolg is van de wettelijke kaders die daarvoor bestaan. Deze wetten zijn veelal gebaseerd op internationale verdragen die niet allemaal bindend zijn, maar veel invloed hebben gehad op de Nederlandse penitentiaire beginselenwet (PBW). In deze paragraaf zullen de wettelijke kaders van detentie en de internationale verdragen die daaraan ten grondslag liggen toegelicht worden, om het Nederlandse gevangeniswezen van context te voorzien en zo antwoord te kunnen geven op de eerste deelvraag: Op welke wetten en verdragen zijn het Nederlandse gevangeniswezen gebaseerd en hoe geeft DJI, verantwoordelijk voor het beleid en de organisatie, daar uitvoering aan?

2.1. Internationale verdragen

De PBW is bepalend voor de uitvoering van het Nederlandse gevangeniswezen. Om te begrijpen hoe de PBW tot stand is gekomen, is het goed om te kijken naar de verdragen die daaraan ten grondslag liggen. Een van de eerste verdragen die is opgesteld met betrekking tot het gevangeniswezen is de Standard Minimum Rules for the Treatment of Prisoners (SMRTP, hierna: Standard Minimum Rules 1955). Deze regels worden gezien als het belangrijkste internationale raamwerk voor de behandeling van gedetineerden. De minimumstandaard is al in 1955 aangenomen door de Verenigde Naties. De nieuwste editie is aangenomen in 2015 (Standard Minimum Rules 2015).

De SMRTP zijn niet bedoeld als model voor het penitentiair systeem in individuele landen maar als goede basisprincipes die gedragen zouden moeten worden door de landen die onderdeel uitmaken van de Verenigde Naties. Het verdrag begint met de basisprincipes: “Rule 1: All prisoners shall be

treated with the respect due to their inherent dignity and value as human beings” (Standard Minimum

Rules 2015, 8). De schade van detentie moet zo beperkt mogelijk gehouden worden door alles te doen wat binnen de mogelijkheden ligt om een gedetineerde te stimuleren en voor te bereiden op het leven na detentie. Ook aan het personeel worden eisen gesteld, bijvoorbeeld dat personeelsleden zich bewust zijn van het feit dat ze sociaal werk doen en een voorbeeldrol hebben voor gedetineerden (Standard Minimum Rules 1955). Door dit verdrag te ondertekenen, heeft Nederland deze principes onderschreven en DJI wordt daarom geacht deze regels mee te nemen in de uitvoering. Als een land zich niet aan de SMRTP houdt, kan het daar niet op aangesproken worden. De SMRTP hebben geen bindende rechtskracht.

Een verdrag met bindende rechtskracht is het International Convenant on Civil and Political Rights (afgekort IVBPR of ICCPR). De IVBPR is opgesteld in 1966 en door bijna alle landen ondertekend en geratificeerd. In Nederland werd het verdrag van kracht in 1978. Artikelen die direct betrekking hebben op detentie zijn artikel 7 (foltering), 9 (recht op vrijheid en veiligheid van de persoon), 10

(20)

20

(menselijke en waardige behandeling van gevangenen), 14 (garanties voor verdachten), 15 (geen straf dan door een wet), en 25 (recht op openbaar leven, bijvoorbeeld het deelnemen aan verkiezingen). Voor de handhaving van dit verdrag is er een VN-comité in het leven geroepen. Landen die deelnemen aan het convenant moeten na ondertekening een verslag uitbrengen met betrekking tot de situatie rondom de mensenrechten in hun land, en daarna telkens als het comité daarom vraagt. Wanneer de rechten van de mens, dus ook de rechten van gedetineerden, niet gerespecteerd worden, volgt er een proces van rapportage waarin een land verbeteringen moet laten zien (art. 41-43 IVPR 1966).

Om bovenstaande internationale verdragen kracht bij te zetten zijn er nog afzonderlijke Europese verdragen, zoals het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM of ECHR 1950)6. Ook is er het Europees Verdrag ter Voorkoming van

Foltering en Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing (CPT 2002)7. In deze Europese

verdragen worden veel dezelfde zaken onderschreven als in de universele verklaring, zoals respectvolle behandeling, het recht op vrijheid en veiligheid en vrijheid van godsdienst. Deze verdragen zijn bindend, wat betekent dat landen aangeklaagd kunnen worden bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens wanneer landen zich niet aan het verdrag houden. Dat kan pas als alle nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput.

Voor het ontwerp van het Nederlands juridisch kader zijn ook nog de European Prison Rules (EPR 1973)8 geraadpleegd. Waar de EVRM als abstracte aanbevelingen gezien kunnen worden, zijn de

EPR een concretisering daarvan. In de EPR zijn vooral rechten van gedetineerden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van gevangenisstraf vastgelegd. In de herziene versie is er meer aandacht voor welzijn van de gevangene. Ook wordt goede bejegening explicieter genoemd (de Jonge 2006, 344-345). De Nederlandse wet over het gevangeniswezen, de penitentiaire beginselenwet (PBW), is gebaseerd op deze internationale verdragen.

2.2. De penitentiaire beginselenwet

De Nederlandse wetgeving over detentie heet de penitentiaire beginselenwet (PBW, 1998). De uitvoering van het gevangeniswezen door DJI is hierop gestoeld. Het resocialisatiebeginsel en het beginsel van minimale beperkingen liggen aan de basis van de wet (Boone et al. 2016, 17). De concrete doelstellingen van de PBW zijn: een zo humaan mogelijke tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf; het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de schadelijke gevolgen en effecten van detentie en voorbereiding voor terugkeer naar de samenleving. Bovendien moet detentie veilig, menswaardig en

6 Laatste herziene versie van het Europese Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de

Fundamentele Vrijheden is uit 2010.

7 European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment,

afgekort Convention for the Prevention of Torture (CPT). Eerste editie uit 1987.

(21)

21

doelmatig zijn. Beveiliging heeft een meer prominente plek gekregen in vergelijking met de voorgaande wet, zo worden dwangmiddelen en ordemaatregelen explicieter genoemd.

Door het ondertekenen en ratificeren van internationale verdragen, heeft Nederland aangegeven de normen en waarden daarvan te willen volgen. Bovendien kan Nederland erop aangesproken worden wanneer ze deze rechten niet respecteert, dankzij bindende verdragen zoals IVBPR en EVRM. Belangrijke rechten die in deze verdragen naar voren komen zijn een respectvolle behandeling van gedetineerden, en recht op veiligheid. Deze rechten zijn terug te vinden in de PBW.

Echter, PBW wijkt op sommige onderdelen ook af. Zo staat er in EPR dat gedetineerden in beginsel recht hebben op een eigen cel, terwijl het aantal meerpersoonscellen in Nederland toeneemt. Ook vervalt het recht op sociale zekerheid van gedetineerden in Nederland, terwijl EPR voorschrijft dat gedetineerden zo veel mogelijk in het standaard systeem voor sociale zekerheden opgenomen moeten blijven (Commissie van Toezicht Gevangeniswezen 2006). Omdat de European Prison Rules niet juridisch afdwingbaar zijn, heeft het geen consequenties dat Nederland zich er niet aan houdt (ibid.). Daarnaast is het recht op gv is vastgelegd in de PBW. In artikel 41 (PBW, 1998) staat vermeld dat een gedetineerde recht heeft op het belijden van zijn godsdienst of levensovertuiging, individueel of in gemeenschap met anderen. Een gedetineerde mag persoonlijk contact onderhouden met een gv’er van zijn keuze en godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten van zijn keuze bijwonen. Bovendien moet de inrichting ervoor zorgen dat er bij het verstrekken van voedsel zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de godsdienst of levensovertuiging. Dit recht op gv komt voort uit de grondwettelijke vrijheid van godsdienst (van Zessen 2013, 29-30).

2.3. Dienst Justitiële Inrichtingen en Dienst Geestelijke Verzorging

DJI valt onder het Ministerie van Justitie en Veiligheid en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de PBW: “[DJI] levert een bijdrage aan de veiligheid van de samenleving door de tenuitvoerlegging van vrijheidsstraffen en vrijheidsbenemende maatregelen en door de aan onze zorg toevertrouwde personen de kans te bieden een maatschappelijk aanvaardbaar bestaan op te bouwen”9. Dagelijks

draagt zij zorg voor ruim 8000 gedetineerden op verschillende locaties verspreid door Nederland (Dit is DJI 2019). De kernwaarden van DJI voor detentie zijn de volgende: veiligheid, zelfredzaamheid, menswaardigheid en werken aan een verantwoorde terugkeer naar de samenleving. Verder wil DJI werken met een persoonsgerichte aanpak en de levensloopbenadering. Het idee achter de levensloopbenadering is dat detentie geen geïsoleerde periode is, daarom moet er tijdens de detentieperiode ook nagedacht worden over de periode daarna (Masterplan DJI 2013, 3). Dat sluit

9 DJI Missie, toegang verkregen via

(22)

22

aan bij de PBW en de internationale verdragen, waarin menswaardigheid en terugkeer van gedetineerden centraal staan.

DJI is een grote organisatie: zo zijn er ongeveer 30 locaties, waarvan 22 PI’s10, met een

capaciteit van 10.000 gevangenen. De capaciteit wordt nu niet volledig gebruikt: in 2017 zaten er 8000 mensen vast in Nederland, waarvan 93% mannelijk. 27% van de straffen is korter dan twee weken, 47% is tussen de twee weken en drie maanden en 26% van de straffen langer dan drie maanden. Dat betekent dat slechts een kwart van de gedetineerden als lang gestraft kan worden beschouwd. Daarnaast heeft meer dan de helft van de gedetineerden een psychische stoornis of een verslaving: de hoeveelheid gedetineerden met complexe problematiek is de afgelopen jaren toegenomen (DJI in Verbinding 2017). Het percentage ex-gedetineerden dat recidiveert, oftewel opnieuw met justitie in aanraking komt, is dan ook hoog. 45% komt opnieuw in aanraking met justitie en 37% komt opnieuw in een PI terecht (DJI Gevangeniswezen 2019).

2.4. Uitvoering van beleid van DJI

De opdracht van DJI is onderhevig aan politieke en maatschappelijke opinies over detentie. De invloed van de politiek en de maatschappij is op twee vlakken duidelijk te merken: de nadruk op veiligheid en bezuinigingen. Allereerst zal ik ingaan op het veiligheidsaspect. In Nederland heerst er een gevoel van onveiligheid onder burgers, ondanks dat cijfers laten zien dat de criminaliteit gedaald is in de afgelopen jaren (Veiligheidsmonitor 2017). Media spelen een belangrijke rol in deze ervaren gevoelens van onveiligheid (Veiligheidsmonitor 2017; Visie op strafrechtelijke toepassing 2016, 9). Na de aanslagen op de Twin Towers op 11 september 2001 en de moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh is veiligheid hoger op de politieke agenda gekomen (Pakes 2004, 289). Een manier om de ervaren onveiligheid tegen te gaan is het implementeren van strengere veiligheidsmaatregelen, vooral gericht op preventie van criminaliteit en risicovermijding. Het benadrukken van veiligheidsmaatregelen, bijvoorbeeld door deze expliciet te vermelden in de PBW, bevestigt echter juist de ervaren gevoelens van onveiligheid. Ook bij DJI is deze nadruk op preventieve veiligheid te merken, bijvoorbeeld de permanente strenge controles, ook voor medewerkers die er al jaren werken.

Het tweede aspect is financiering. Om gedetineerden te laten slagen in de maatschappij in hun periode na detentie, moet er in ze geïnvesteerd worden. In het masterplan DJI 2013-2018 is echter te lezen dat er flink bezuinigd moest worden in vijf jaar tijd, als gevolg van de rijksbrede bezuinigingen. Daarom zijn er in de afgelopen jaren verschillende locaties gesloten. Als gevolg van de gereduceerde capaciteit, moesten meer gedetineerden hun cel delen en is het systeem van verschillende beveiligingsniveaus gereduceerd, ook wel detentiefasering genoemd (Masterplan DJI 2013, 17).

(23)

23

Voorheen waren er verschillende regimes, waarbij gedetineerden al naar gelang van goed gedrag en richting het eind van hun detentie naar (zeer) beperkt beveiligde inrichtingen ((Z)BBI’s) konden worden verplaatst. In deze fase konden gedetineerden buiten de inrichting werken of in het weekend terugkeren naar zijn of haar eigen omgeving (Inspectierapport ZBBI’s 2009). Zo hadden gedetineerden de tijd en de ruimte om te wennen aan het leven buiten de muren. De (Z)BBI’s zijn intussen afgeschaft. Gedetineerden die nu mogen faseren, komen thuis met elektronische detentie of mogen vanuit een gesloten inrichting hun werk extramuraal doen (Masterplan DJI 2013, 17). In plaats van de (Z)BBI’s bestaat er nu een basisregime en een plusregime. Alle gedetineerden beginnen in het basisprogramma. Dat houdt in dat ze recht hebben op 6 uur activiteiten per dag, maar ook arbeidsuren, zorg en re-integratie vallen hieronder. Er is geen avond- en/of weekendprogramma. (DJI Strategisch plan 2018). Deze manier van organiseren is financieel voordeliger, maar een gedetineerde leert minder gefaseerd omgaan met extra vrijheden. Eenmaal buiten, kan het zo zijn dat een gedetineerde moeilijk kan wennen aan een leven zonder het gevangenisregime.

De bezuinigingen hebben daarnaast ook hun weerslag op huisvesting en personeel11. Door de

daling van de capaciteit en de toename van meerpersoonscellen, is het aantal personeelsleden gedaald. Het invoeren van het basis- en plusregime, het verminderen van het aantal personeelsleden en het vermeerderen van meerpersoonscellen, heeft consequenties voor gedetineerden: per gedetineerde is er minder begeleiding beschikbaar. Er is minder aandacht voor resocialisatie en rehabilitatie (Molleman en Van Ginneken 2015).

In het nieuwe strategisch plan staat verder dat er meer oog komt voor persoonlijke behandelplannen, waarbij er meer aandacht is voor re-integratie: DJI wil in de komende jaren beter samenwerken met gemeentes. Gedetineerden vallen na hun detentieperiode onder de verantwoordelijkheid van gemeentes. Door beter samen te werken kan de re-integratie van gedetineerden mogelijk verbeterd worden (DJI Strategisch plan 2018). Onder re-integratie worden nu slechts basisvoorzieningen geschaard: het hebben van een geldig identificatiebewijs, een huis, een uitkering of werk, een zorgverzekering en eventueel schuldsanering12. Hoewel er bij DJI dus steeds

meer oog komt voor maatwerk en de complexe situatie van gedetineerden, vindt er tevens een versobering plaats door bezuinigingen. De beperkte uitfasering en minder begeleiding zijn niet in het belang van de gedetineerde.

Beleidsmatig is er dus vooral aandacht voor preventie waarbij risico’s zo veel mogelijk uitgesloten worden en daarmee vrijheden voor gedetineerden ingeperkt worden (Visie op

11 Verslag algemeen overleg Justitiële Inrichtingen, 24 587 (679), vergaderjaar 2016-2017. 12 Infographic DJI ‘Gevangeniswezen’, april 2019. Toegang verkregen via

https://www.dji.nl/binaries/120687_03_dji_infosheet_gevangeniswezen_april_2019_V4_tcm41-352270.pdf Laatst bezocht op 02-07-2019.

(24)

24

strafrechtelijke toepassing 2016, 13). Dit valt ook wel te duiden als securitisering van de maatschappij: het proces waarbij steeds meer beleidsmaatregelen in het domein van nationale veiligheid worden getrokken en veiligheidsmaatregelen op steeds bredere schaal worden toegepast (De Graaf en Eijkman 2011). Dit heeft ook zijn weerslag op het leefklimaat binnen de gevangenismuren: niet de mens achter de gedetineerde staat centraal, maar het risico dat ze op kunnen zijn voor de maatschappij (Liebling 2014, 263). Als DJI meer in zou zetten op goede bejegening, worden gedetineerden niet alleen maar gereduceerd tot risico of crimineel, maar komt menswaardigheid meer centraal te staan.

2.5. Uitvoering van detentie op microniveau: morele bejegening

Het personeel in de inrichting, en dan meer specifiek de piw’ers, hebben richtlijnen over hoe ze om dienen te gaan met gedetineerden. Dit wordt ook wel ‘morele bejegening’, ‘goed bejegenen’ of ‘bejegenen’ genoemd. Volgens Boone et al. (2016, 74) zijn personeelsleden, zoals piw’ers, de belangrijkste factor tot het verbeteren van het leefklimaat. Piw’ers zijn degenen met wie gedetineerden veel contact hebben en ze begeleiden hen door hun detentieperiode. Uiteraard zijn er ook andere professionals werkzaam in de inrichting die daarvoor zorgen, zoals psychologen en casemanagers, maar zij begeleiden gedetineerden niet bij het ‘dagelijks leven’ in een inrichting. De vraag over het belang van goede behandeling van gedetineerden zal in het volgende hoofdstuk aan bod komen, maar in de volgende paragrafen zal eerst uitgelegd worden hoe DJI beleid vorm geeft aan beleid omtrent morele bejegening.

2.5.1. Richtlijnen voor goed bejegenen in Nederlandse PI’s

In de vorige paragraaf is kort uiteengezet wat de kern van morele bejegening zou moeten zijn: respect, autoriteit en een goede relatie (Liebling 2011a en b). In de volgende paragrafen zal toegelicht worden hoe goed bejegenen in beleid vorm krijgt. De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RVSJ) heeft in 2012 een rapport uitgebracht waarin de richtlijnen van bejegening voor piw’ers worden uitgelegd. Het is de taak van de Raad om op onafhankelijk wijze erop toe te zien dat overheid sancties correct en volgens de beginselen van goede bejegening uitvoert. Goede bejegening is volgens de Raad niet alleen maar handelen volgens de regels, maar ook “fatsoenlijk, met oog voor het individu en gericht op maatschappelijke re-integratie” (RVSJ 2012, 3). De beginselen van bejegening zoals opgesteld door de RVSJ zijn als volgt:

- Het grondbeginsel: bejegening moet goed zijn

- Het beginsel van fatsoenlijke omgang: kwaliteit van de dagelijkse bejegening - Het begin van perspectief, resocialisatie en nazorg

(25)

25

- Het beginsel van legitieme of wettelijke tenuitvoerlegging - Het beginsel van een zinvol programma

- Het beginsel van veiligheid - Het beginsel van individualisering - Het beginsel van minimale beperkingen - Het beginsel van rechtsburgerschap

In deze richtlijnen wordt er niet gesproken over culturele en religieuze diversiteit. Dat zou echter geschaard kunnen worden onder het beginsel van individualisering, juist omdat het RVSJ maatwerk belangrijk vindt. Goede bejegening vereist maatwerk, waarbij de Rijksoverheid rekening houdt met de belangen, noden en omstandigheden van elke afzonderlijke ingeslotene (RVSJ 2012, 25). Tevens wordt het recht op gelijke behandeling genoemd. Dat leidt, volgens de Raad, tot de verplichting om zo veel mogelijk tegemoet te komen aan de verscheidenheid onder ingeslotenen (RVSJ 2012, 29). Vrijheid van godsdienst is ook een van de rechten die onder dit beginsel valt. Dit raakt aan culturele en religieuze diversiteit, omdat gedetineerden op basis van dit recht gebruik kunnen maken van gv en volgens eigen voedselvoorschriften kunnen eten of op een andere manier invulling kunnen geven aan hun achtergrond. In deze richtlijnen over goed bejegenen zijn er dus mogelijkheden om deze verder te specificeren vanuit een diversiteitsperspectief, passend bij de diverse gevangenispopulatie die Nederland heeft.

2.5.2. Beleid voor culturele en religieuze diversiteit in PI’s

In deze scriptie staat niet alleen morele bejegening centraal, maar ook culturele en religieuze diversiteit en hoe dat als perspectief in het beleid over morele bejegening toegepast zou kunnen worden. Daarom heb ik op de website van DJI en in de jaarverslagen gezocht naar diversiteitsbeleid. Op de website van DJI zijn er slechts enkele hits wanneer er gezocht wordt op diversiteit, waaronder DGV, een tentoonstelling over Anne Frank - geïnitieerd door onder andere DGV - met als doel gedetineerden na te laten denken over etniciteit en verschillende religies, de terroristenafdeling en de plaatsvervangende directeur van DJI die in een interview vertelt hoe humaan beleid van belang is voor de veiligheid en dat DGV hier een belangrijke rol in speelt vanwege hun kennis van diversiteit. De adjunct directeur bespreekt voornamelijk de rol van islamitische gv, als hulpmiddel om radicalisering tegen te gaan.

Het enige officiële document waar DJI diversiteitsbeleid beschrijft is het jaarverslag van 2018 (3e Tertaalrapportage DJI 2018, 22): “vooralsnog zijn er geen ambitieuze acties en plannen om

diversiteit te promoten en of expliciet beleid ter zake uit te rollen. Desalniettemin zijn er wel instructies naar personeelsdiensten en directeuren om de veelkleurigheid van onze samenleving niet uit het oog

(26)

26

te verliezen bij de samenstelling van het personeelsbestand”. De woorden die DJI aan diversiteit besteedt gaan dus alleen over het personeelsbestand en niet over de gevangenispopulatie, ook al wordt er opgeroepen niet de veelkleurigheid van onze samenleving uit het oog te verliezen.

DGV wordt wel expliciet in verband gebracht met de culturele en religieuze diversiteit binnen DJI. DGV vertegenwoordigt in ieder geval een zeer divers spectrum van religies of levensbeschouwingen. De dienst bestaat uit zeven denominaties, ook wel de zendende instanties genoemd, die aangestuurd worden door een hoofdgeestelijke. De zeven denominaties zijn: rooms-katholiek, protestants, humanistisch, islamitisch, joods, hindoeïstisch en boeddhistisch. Gv is ontstaan uit de christelijke traditie(s), maar intussen is islamitische gv is de grootste denominatie. De voorkeur van gedetineerden wordt uitgevraagd in een voorkeurspeiling, waarvan de meest recente uitkomsten zijn: rooms-katholiek 25,96%, protestants-christelijk 15,26%, joods 2,33%, humanistisch 12,56%, islamitisch 36,25%, hindoeïstisch 1,88%, boeddhistisch 2,27%, orthodox 3,49% en 4% anders. Onder ‘anders’ valt bijvoorbeeld de pinkstergemeente of Jehova (Rapportage Enquêteren voorkeurspeiling DJI 2017, 12). Het aantal uren per denominatie wordt gebaseerd op deze peiling. In een PI krijgt een gedetineerde een intake waarbij ze aan kunnen geven of ze behoefte hebben aan gv, en zo ja, welke van de zeven denominaties. De optie om iets anders aan te vinken is er niet (van Zessen 2013).

Gv’ers hebben een bijzondere plek in de inrichting. DGV valt onder DJI, en daarmee ook onder het ministerie. Daarmee zijn gv’ers net als piw’ers ambtenaren. Gv’ers hoeven echter geen verantwoording af te leggen aan DJI, maar aan hun zendende instantie. Zij verlenen het mandaat waarmee een gv’er mag werken in detentie (van Eijk 2013, van Zessen 2013). Lokale PI’s hebben geen invloed op welke gv’ers er in hun inrichting komt werken. Medemenselijkheid en de menselijke kant van een gedetineerde naar voren laten komen en het ambtsgeheim staan centraal in het werk van een gv’er. Tevens hebben zij een signalerende functie en mogen ze gevraagd en ongevraagd advies geven aan het personeel en aan de directie van de inrichting (van Eijk 2013, van Zessen 2013). Zo houden zij ook in de gaten hoe piw’ers gedetineerden bejegenen.

2.5.3. Bejegening en aandacht voor culturele en religieuze diversiteit in de opleiding van piw’ers

In de vorige paragraaf zijn de richtlijnen voor bejegening en gv uiteengezet. De basisopleiding voor piw’ers is het beginpunt waarin deze richtlijnen over bejegening en culturele en religieuze diversiteit terug zouden moeten komen, omdat piw’ers degenen zijn die dergelijk beleid over bejegening uit moeten voeren in hun dagelijks werk. Begeleiding is een van die kerntaken van piw’ers13: zij begeleiden

gedetineerden op de leefafdeling en zijn ook mentor van een groep gedetineerden.

13 Kwalificatiedossier senior en midior PIW’er, uitgebreide taakomschrijving. Intern DJI – OI document,

(27)

27

DJI heeft een eigen opleidingsinstituut dat zorgt voor de educatie van haar personeelsleden. Voor piw’ers is er een eigen basisopleiding. Deze opleiding duurt in totaal 6,5 weken. Om voor de basisopleiding in aanmerking te komen, hebben mensen een mbo4-diploma nodig in de richting zorg en welzijn. Deze basisopleiding bestaat uit twee delen. In de eerst module staat veiligheid centraal, zorg en begeleiding in de tweede. In deze tweede module gaat het over gedrag(srapportage), het detentie- en re-integratieproces, bijzonder gedrag, motiverende gespreksvoering en intercultureel werken (Opleidingsgids DJI 2018). De module over intercultureel werken is één dagdeel van het totale programma (mondelinge communicatie coördinator OI, 26-09-2018).

Naast de basisopleiding zijn er aanvullende cursussen en trainingen te volgen, die aangevraagd kunnen worden bij het opleidingsinstituut als personeelsleden daar behoefte daaraan hebben. Niet alle modules zijn relevant voor piw’ers: het opleidingsinstituut verzorgt opleidingen voor medewerkers op alle niveaus. Er zijn echter alsnog tientallen opties voor piw’ers om hun kennis uit te breiden. Zo zijn er modules over celinspectie, fouilleren, gijzelingsbeleid, omgaan met agressie en geweldsituaties, herkennen van drugssoorten en bijzonder gedrag. Ook zijn er modules voor persoonlijke ontwikkeling, zoals samenwerking, timemanagement en recht. Twee modules gaan over motiverende gespreksvoering, een belangrijk onderdeel van morele bejegening (Opleidingsgids DJI 2018).

Er zijn verschillende aanvullende modules over culturele en religieuze diversiteit en interculturele competenties voor piw’ers. Voor deze scriptie heb ik toegang gekregen tot cursusmateriaal en trainershandleidingen van de cursussen, om te kijken hoe DJI en haar opleidingsinstituut vormgeeft aan het werken met culturele diversiteit maar dit materiaal is echter niet openbaar om commercieel gebruik ervan te voorkomen. De modules over culturele diversiteit zijn:

- Omgaan met culturele en etnische diversiteit (e-learning) - Intercultureel vakmanschap (basis- en verdiepingstraining) - Ziektebeleving en cultuur (basis- en verdiepingstraining)

De module “omgaan met culturele en etnische diversiteit” is een e-module waarin ingegaan wordt op cultuurverschillen in het uiten van emoties en in communicatie, tips voor het werken met een tolk, effectief omgaan met de verschillen tussen de eigen cultuur en die van iemand anders en theorieën over de diverse migrantengroepen in Nederland sinds 1945 en de grote wereldreligies (Opleidingsgids DJI 2018). Het is een online aanvulling op de klassikale module “intercultureel vakmanschap”. In deze training wordt aan de hand van praktijkvoorbeelden geoefend met culturele sensitiviteit en interculturele communicatie. Het is de bedoeling dat piw’ers hun eigen cases meenemen, zodat het ook echt herkenbaar is (Basistraining Intercultureel Vakmanschap 2018). De module over ziektebeleving en cultuur is vooral bedoeld voor zorgverleners, maar er zitten ook elementen in die leerzaam kunnen zijn voor piw’ers. De module gaat over verschillende percepties van ziekte en hoe

(28)

28

dat de hulpverlenersrelatie kan beïnvloeden, aan de hand van casuïstiek. In de verdiepingstraining wordt extra aandacht besteed aan interculturele communicatie.

Naast modules over culturele diversiteit, zijn er modules gericht op het tegengaan van radicalisering. Dat raakt aan interculturele competenties, omdat er meer culturele en religieuze sensitiviteit voor nodig is om radicaal gedachtegoed te kunnen onderscheiden van ‘normaal’ religieus gedachtengoed. Zo gaat de training over het tegengaan van radicalisering over jihadisme en hoe dit afwijkt van de normale islamitische geloofsbeleving, de grenzen van orthodoxie, extremisme en terrorisme. Piw’ers kunnen hier leren hoe ze dat kunnen herkennen, wat de invloed van hun eigen houding is en bij wie ze dergelijke informatie moeten melden (Opleidingsgids DJI 2018). Tegelijkertijd laat het zien dat er beleidsmatig weinig aandacht is voor ‘normaal’ religieus gedachtegoed en hoe religie van belang kan zijn voor een gedetineerde, maar dat er gefocust wordt op de negatieve kanten van religie, namelijk de radicale aspecten. Religie wordt op deze manier ook als een risico geframed en dat is zeer problematisch. Daarnaast dragen dergelijke modules ook bij aan de nadruk op preventieve veiligheid en risicovermijding. Het is belangrijk dat DJI bij deze modules kritisch kijkt naar de gebruikte terminologie.

Niet alle modules zijn expliciet voor piw’ers bedoeld, maar zij mogen ze wel aanvragen (mondelinge communicatie coördinator OI, 26-09-2018). De modules die bijdragen aan interculturele competenties (behalve het deel in de basisopleiding) zijn facultatief. Om piw’ers te enthousiasmeren om te leren, is er een leervorm nodig die bij hen past. Piw’ers hebben er veel taken bij gekregen waarvoor ze op cursus worden gestuurd. Daarbij wordt er voorbij gegaan aan het feit dat veel piw’ers over het algemeen mensen zijn die liever uit de praktijk dan uit boeken leren en veel werkdruk ervaren. Bovendien zijn zaken als interculturele competenties en morele bejegening vaardigheden die bijgehouden moeten worden. Dat vereist regelmatig onderhoud (mondelinge communicatie coördinator OI, 26-09-2018).

In de verdiepingstrainingen wordt voortgebouwd op deze thema’s en werken deelnemers met de ‘intercultural readiness check’ (IRC). Volgens IRC zijn er vier pijlers die belangrijk zijn voor goed intercultureel contact: sensitiviteit, communicatie, toewijding, en goed omgaan met onzekerheid. Door deze check in te vullen leren deelnemers wat hun niveau is qua interculturele competenties, verdeeld over de vier pijlers (Verdiepingstraining Intercultureel Vakmanschap 2018; basis- en verdiepingstraining Ziektebeleving en Cultuur 2018). Dat kan dan het nieuwe vertrekpunt zijn van waaruit piw’ers aan verbeterde interculturele competenties kunnen werken. Uit het bestuderen van de trainingsmogelijkheden, blijkt dat DJI via haar opleidingsinstituut concrete mogelijkheden heeft om te onderwijzen over morele bejegening en culturele en religieuze diversiteit. De koppeling met het leefklimaat en culturele en religieuze diversiteit wordt echter niet gemaakt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

654 C ENTRUM VOOR G ELIJKHEID VAN K ANSEN EN VOOR R ACISMEBESTRIJDING , Parallel rapport van het centrum voor gelijkheid van kansen en voor racismebestrijding bij het

Behoudens uitdrukkelijk bij wet bepaalde uitzonderingen mag niets uit deze uitgave worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt,

Zo kunnen aansprekende politici met een migratieachtergrond op verkiesbare (aanbod) of invloedrijke posities (doorstroom) zorgen voor meer politieke participatie onder kiezers met

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

2) Enkele grondwetsbepalingen staan delegatie niet toe; dan is dus experimenteren bij lager voorschrift niet toegestaan. 3) Is delegatie in concreto mogelijk, dan is, als niet aan

[r]

'Elke gevangenis heeft welomschreven procedures rond het thema zelfmoord, maar niet zo gestructureerd, niet zo multifactorieel en multidisciplinair benaderd zoals dat in Gent