Advies over een inrichtingsvisie
voor opgespoten terreinen in
Landegem (Nevele)
Adviesnummer: INBO.A.3391
Datum advisering: 4 maart 2016
Auteur(s): Suzanna Lettens
Contact: Bart Vandevoorde (bart.vandevoorde@inbo.be)
Kenmerk aanvraag: e-mail op datum van 28 mei 2015
Geadresseerden: Waterwegen en Zeekanaal NV Afdeling Bovenschelde
T.a.v. Nathalie Devaere
Guldensporenpark 105
9820 Merelbeke
Nathalie.Devaere@wenz.be
Cc: Waterwegen en Zeekanaal NV
Aanleiding
Langs het Afleidingskanaal van de Leie in Landegem (Nevele) bevinden zich een aantal opgespoten terreinen in eigendom van Waterwegen en Zeekanaal NV (W&Z). Natuurpunt vzw maakte binnen het projectgebied ‘Oude kale’ een visieschets op voor de W&Z percelen. Dit plan voorziet in het behoud van biodiversiteit en in recreatieve ontsluiting. Daarnaast zal de Vlaamse Milieumaatschappij de waterloop ‘Oude Kale’ laten hermeanderen doorheen het gebied.
Vraag
1. Welke W&Z terreinen op het grondgebied van Nevele zijn opgenomen in de Dredgis-databank?
2. Maak een risicoanalyse van de percelen die opgenomen zijn in de visieschets van Natuurpunt vzw.
3. Maak een risicoanalyse voor de hermeandering van de Oude Kale.
Toelichting
1
Situering
2
Staalname
2.1
Bodem
Tijdens een inventarisatie van baggergronden (eind jaren 1990 – begin 2000) voerde het INBO op elke potentiële baggergrond één of meerdere boringen uit. Het bodemprofiel werd onderverdeeld in een aantal relevante lagen op basis van kleur en textuur van de lagen. De lagen die visuele kenmerken van baggergronden vertoonden, werden bemonsterd en geanalyseerd in het labo. In de percelen van de visieschets voerde het INBO boringen uit op de locaties MZM101, SWL101 en SWL102 (Figuur 4). Op de locatie SWL102 analyseerden we een bodemstaal uit de 0-45 cm laag.
In 2002 verzamelden we bodemstalen op de baggergronden ’AKL6’ en ’AKL7’ (Figuur 4). In AKL6 werd op 15 locaties geboord tot 200 cm diep, in AKL7 op 7 locaties tot dieptes variërend tussen 80 en 170 cm. We voerden labo-analyses uit op minstens de A-horizont en de laag eronder.
In 2006 werden bodemstalen genomen in drie blokken op baggergrond AKL7 (Figuur 4). Dat gebeurde in het kader van het FWO onderzoeksproject ’Negatieve effecten van zware metaalverontreiniging op invertebraten in terrestrische ecosystemen op sedimentgronden’. In elk blok bemonsterden we op 5 locaties (het centrum en de vier hoekpunten) de bovenste 10 cm van de bodem.
Voor het uitvoeren van een ecologische risico-evaluatie nam het INBO in september 2015 bodemstalen op 13 bijkomende locaties, telkens op een vaste diepte van 0-15 cm en 40-55 cm (Figuur 5).
2.2
Blad
In 2003 verzamelden we bladstalen van Salix alba op dezelfde 15 locaties in de blokkenproef in AKL7 waar in 2006 een bodemstaal genomen werd (Figuur 4). We hebben deze resultaten mee opgenomen in dit advies. Daarbij hebben we de gemiddelde waarde van de 5 observaties per proefblok gebruikt. In september 2015 heeft het INBO op 15 locaties bladstalen van wilg (Salix alba) verzameld (Figuur 5). Op al deze locaties zijn ook bodemstalen geanalyseerd.
2.3
Strooisel
In 2002 werden op 18 van de bodemstaalnamepunten op de baggergronden AKL6 en AKL7 stalen van strooisel verzameld en geanalyseerd.
2.4
Invertebraten
In het FWO onderzoeksproject werden de accumulatiepatronen van metalen in slakken onderzocht in vijf vervuilde (A3, A6, EK, BV en LD) en vier niet vervuilde (AK, PS, RM en TP) gebieden (Boshoff et al., 2013) (Figuur 6). Het terrein aangeduid als ’AK’ is de blokkenproef in zone AKL7 (Figuur 4). In april-mei 2006 werden exemplaren van de slakkensoorten
Cepaea nemoralis en Succinea putris verzameld in de drie proefblokken van AKL7.
Vervolgens werden de concentraties Cd, Zn, Pb en Mn bepaald.
In dezelfde proefvlakken analyseerde de UGent in 2008 de in situ biobeschikbaarheid van metalen voor verschillende soorten pissebedden (Oniscus asellus, Porcellio scaber, Philoscia
muscorum, Armadillidium vulgare, Trachelipus rathkei en Ligidium hypnorum) (Van de
Figuur 4. Bodemstaalname door het INBO in de percelen van de visieschets van Natuurpunt vzw.
#
DredGis meetlocaties!
(
Blokkenproef AKL7!
(
Staalname AKL6 & AKL7Visieschets Natuurpunt vzw Natuur - ontoegankelijk Natuur - toegankelijk Speelbos Speelzone DredGis terreinen baggergrond waarschijnlijk baggergrond waarschijnlijk geen baggergrond bebouwd
nog niet gecontroleerd materiaal nieuwe uitgraving zandwinning
Figuur 5. Ligging van de staalnamelocaties in 2015 in de percelen van de visieschets van Natuurpunt vzw. Er werden zowel bodem- als bladstalen genomen.
#
DredGis meetlocaties!
(
Blokkenproef AKL7!
(
Staalname AKL6 & AKL7Figuur 6. Ligging van de proefpercelen waar invertebraten verzameld werden binnen het FWO project. Enkel ‘AK’ ligt binnen het projectgebied Oude Kale.
3
Resultaten
3.1
Bodem
De bodem van het gebied is op één locatie verontreinigd, namelijk LAND013. Dit punt is gelegen in de brandnetelruigte ten noorden van de huidige speelweide en in de toekomstige speelzone van de visieschets (Figuur 5 en Figuur 8). Op beide dieptes wordt de Vlarebo bodemsaneringsnorm type I en II1 overschreden voor Pb en Cr. In de 40-55 cm laag is dat
ook het geval voor Zn en Cd (Figuur 7).
Tabel 1. Chemische en fysische parameters gemeten op de bodemstalen afkomstig van 36 locaties (meerdere vaste dieptes) in Landegem (N = 72).
Figuur 7. Overschrijdingen van de Vlarebo streefwaarde (SW), richtwaarde (RW) en bodemsaneringsnorm (BSN) type I, II en IV in de staalnamepunten in de percelen van de visieschets
Figuur 8. Brandnetelruigte ter hoogte van de verontreinigde locatie LAND013.
3.2
Blad en strooisel
De resultaten voor blad- en strooiselstalen worden getoond in tabel 2 en tabel 3. In één van de 18 bladstalen wordt de Vlarea compostnorm voor Cd (locatie LAND002) overschreden. Ook voor Zn is er één overschrijding (locatie LAND013). In de strooiselstalen werden geen overschrijdingen van de Vlarea compostnorm waargenomen. Referentieconcentraties voor Cd en Zn in bladeren van wilg bedragen 0,2–3,4 mg Cd/kg en 110-560 mg Zn/kg (Vandecasteele et al., 2004). Van de 18 bladstalen van wilg bevatten drie stalen een hogere concentratie Cd, twee stalen bevatten meer Zn.
Tabel 2. Chemische en fysische parameters (mg/kg) gemeten op 18 bladstalen van schietwilg (Salix alba) afkomstig van Landegem.
Gemiddeld Mediaan Standaarddeviatie
Min.
Max.
Kjeldahl N
27
27
5
18
36
Ca
26849
25603
5852
17818
37660
K
22353
23194
5106
14813
29635
Mg
2188
2033
642
1276
3886
Na
136
108
102
< 50
354
P
2629
2514
699
1542
4454
S
6273
6039
1926
3821
10058
Al
61
48
33
10
119
Fe
158
142
48
80
244
Mn
25
23
13
14
74
As
< 0,50
< 0,50
NA
< 0,50
< 0,50
Cd
2,4
2,1
1,5
0,8
6,4
Co
< 0,50
< 0,50
NA
< 0,50
1,3
Cr
< 0,50
< 0,50
NA
< 0,5
< 0,5
Cu
11
10
3
5
15
Hg
0
0
NA
< 0,05
< 0,05
Ni
2
1
1
1
7
Pb
< 0,50
< 0,50
NA
< 0,50
< 0,50
Se
< 2,0
< 2,0
NA
< 2,0
5
Zn
369
307
246
190
1240
Tabel 3. Chemische en fysische parameters gemeten op 33 strooiselstalen uit Landegem (waarden in mg/kg).
3.3
Invertebraten
In de voet van de slakken zijn er niet veel significante verschillen tussen terreinen. In de delen exclusief voet zijn de verschillen meer uitgesproken en komen vooral in de verontreinigde baggergronden BV en A3 (gelegen buiten het projectgebied Oude Kale) verhoogde concentraties Cd, Zn, Pb, Mn en Cr voor (Figuur 9). De concentratie zware metalen in het terrein AK is voor alle metalen laag.
Figuur 9. Concentratie van zware metalen (mg/kg) in het niet-voet gedeelte van slakken verzameld op bagger- en infrastructuurgronden.
De meest voorkomende soorten pissebedden zijn O. asellus en P. scaber. Meestal werd significant hogere lichaamsconcentratie Zn, Cd en Cu teruggevonden in de pissebedden afkomstig van de baggergronden dan in de infrastructuurgronden (Van de Vyver, 2009). In AK werd een verhoogd gehalte cadmium (50 μg/g droge stof (DS)) en zink (169 μg/g DS) gemeten in O. asellus. In de literatuur is voor O. asellus sprake van achtergrondconcentraties van 6-16 μg Cd/g DS en 50-100 μg Zn/g DS. De concentratie cadmium in O. asellus afkomstig van de baggergronden bedroeg gemiddeld 60 μg/g DS en maximaal 132 μg/g DS. Voor zink was dit gemiddeld 198 μg/g DS en maximaal 522 μg/g DS. In P. scaber zijn de gemeten concentraties Cd en Zn laag.
De concentraties Cu en Pb die gemeten werden in AK, waren vergelijkbaar met achtergrondwaarden voor beide soorten pissebedden.
4
Aanbevelingen
De terreinen waarvoor Natuurpunt vzw een visieschets maakte, zijn weinig verontreinigd. De bodemconcentraties zijn slechts op één locatie verhoogd en dit vooral in de diepere laag (40–55 cm). De bladstalen bevatten weinig verhoogde concentraties en dit geldt eveneens voor de invertebraten die in het gebied onderzocht werden. Bovendien is de bodem goed gebufferd tegen verzuring door een hoog CaCO3 gehalte. Daardoor zal de biobeschikbaarheid
van de zware metalen ook in de toekomst laag blijven.
Op basis van deze gegevens doen we geen specifieke aanbevelingen voor wat betreft het ontwikkelen van natuur op de percelen. Het geoogste of gesnoeide plantmateriaal kan ook zonder probleem worden afgevoerd.
Wel werd op één locatie in de voorziene speelzone een verontreiniging aangetroffen. Ook in het bladstaal van deze locatie was het zinkgehalte verhoogd. We raden aan om op dit punt geen graafwerken uit te voeren, aangezien de dieper liggende laag sterker verontreinigd is dan de laag aan de oppervlakte.
Drainage kan uitgevoerd worden. Bij het permanent onder water staan van verontreinigde bodem is de biobeschikbaarheid van cadmium en zink laag. In het geval van Landegem valt het verontreinigde deel echter periodiek (tijdens de zomer) droog. Bijkomende drainage zal de biobeschikbaarheid niet verhogen.
In de percelen waar de nieuwe loop van de Oude Kale voorzien wordt, zijn zowel de diepe als de ondiepe lagen weinig tot niet verontreinigd. Bijgevolg doen we geen bijzondere aanbevelingen voor de graafwerken die uitgevoerd moeten worden om hermeandering te realiseren.
Conclusie
1. De DredGis databank bevat analyseresultaten van de terreinen AKL6, AKL7 en SWL1. 2. Op basis van de analyses van bodem-, blad- en strooiselstalen en van invertebraten,
kunnen we besluiten dat de terreinen van het projectgebied weinig verontreinigd zijn. De bodemconcentraties zijn enkel in locatie LAND013 verhoogd en dit vooral in de diepere laag (40–55 cm). Bijgevolg zijn er geen specifieke aanbevelingen voor de aanleg of het beheer van natuur op de voorziene percelen. De percelen kunnen indien nodig gedraineerd worden. Wel raden we af om graafwerken uit te voeren ter hoogte van de vastgestelde verontreiniging, aangezien de dieper liggende laag sterker verontreinigd is dan de laag aan de oppervlakte.
Referenties
Boshoff M., Jordaens K., Backeljau T., Lettens S., Tack F., Vandecasteele B., De Jonge M., Bervoets L. (2013). Organ- and species-specific accumulation of metals in two land snail species (Gastropoda, Pulmonata). Science of the Total Environment 449:470-481.
Van de Vyver E. (2009). Populatie- en ecosysteemeffecten van metaalverontreiniging in baggergronden en enkele Kempische bossen. Universiteit Gent. Masterproef voor het behalen van de graad van Master in de Biologie.
Vandecasteele B., De Vos B., Buysse C., Van Ham R. (2004). Baggergronden in Vlaanderen: de invloed van het hydrologisch regime op de biobeschikbaarheid van metalen voor wilgen. Geraardsbergen. IBW Bb R 2004.002. 1-103 p.