Vraag nr. 332 van 12 mei 1997
van de heer LUK VAN NIEUWENHUYSEN Structuurplan Overijse – Afwijzingsgronden Op 22 april 1997 besliste de Vlaamse regering om niet in te gaan op het verzoek van het gemeentebe-stuur van Overijse om het bestaande structuurplan van de gemeente Overijse gelijk te stellen met een ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Mag ik van de minister vernemen op welke gron-den deze beslissing werd genomen ?
Antwoord
Op 22 april 1997 besliste de Vlaamse regering om niet in te gaan op het verzoek van het gemeentebe-stuur van Overijse om het bestaande structuurplan van de gemeente, op grond van artikel 25 van het decreet houdende de ruimtelijke planning, gelijk te stellen met een ontwerp van gemeentelijk ruimte-lijk structuurplan.
De toepassingsvoorwaarden van artikel 25 w a r e n niet in voldoende mate vervuld.
Bij het onderzoek naar de mogelijkheid van toe-passing van artikel 25 werd rekening gehouden met de omzendbrief RO/96/04 "in verband met de toe-passing van artikel 25 van het decreet van 24 j u l i 1996 houdende de ruimtelijke planning – bestaan-de gemeentelijke ruimtelijke structuurplannen". Zoals aangegeven in de memorie van toelichting bij het decreet houdende de planning (bespreking van artikel 25 in het onderdeel artikelsgewijze bespreking) en geëxpliciteerd in de vermelde o m z e n d b r i e f, moet het nazicht door de V l a a m s e regering in eerste instantie de conformiteit met de belangrijke principes van het decreet houdende de ruimtelijke planning betreffen.
Die conformiteit was voor het bestaande structuur-plan Overijse onvoldoende.
Vooreerst is het informatief deel van het eigenlijke structuurplan zeer beperkt en ontbreken bijvoor-beeld gegevens over de toekomstige ruimtebehoef-ten van de diverse maatschappelijke activiteiruimtebehoef-ten (artikel 7 § 4 van het planningsdecreet). Uit de lite-ratuuropgave en de bijlagenlijst blijkt echter wel dat een aantal van die thema's hoogstwaarschijn-lijk is terug te vinden in deelstudies die de opmaak van het structuurplan hebben begeleid.
Een belangrijker bezwaar doet zich voor op het vlak van het onderdeel "bindende bepalingen". I n het begeleidend schrijven bij de vraag tot toepas-sing van artikel 25 planningsdecreet, voert de gemeente aan dat het hoofdstuk VIII van het bestaande document als bindend gedeelte moet worden beschouwd. Dit hoofdstuk draagt de titel "Beslissingsnota gemeenteraad". De inhoud ervan beantwoordt echter niet aan het concept van bin-dende onderdelen zoals in het planningsdecreet (en de memorie) bedoeld. Bepaalde onderdelen van hoofdstuk VI van het structuurplan ("Mogelij-ke acties") en meer nog hoofdstuk VII ("Kiezen en doorwerken") komen veel meer in aanmerking om door te gaan als bindende bepalingen. In het daar-net vermelde begeleidend schrijven worden ze ech-ter tot het richtinggevende gedeelte van het struc-tuurplan gerekend. Deze "misvatting" van de gemeente is zelf nog geen argument om te stellen dat het structuurplan geen bindende bepalingen bevat.
Echter heeft de gemeente, zo blijkt uit de beslissin-gen over het structuurplan, de onderdelen die in aanmerking komen om door te gaan als bindende b e p a l i n g e n , geen onderscheiden en duidelijk dwin-gender statuut willen geven.
De vorm van de goedkeuringsbeslissing van het structuurplan kan dit verduidelijken. Uit de notu-len van de gemeenteraad van 30 maart 1993 blijkt dat het ging om een goedkeuring van de "beslis-singsnota" waarvan hierboven sprake (hoofdstuk VIII van het structuurplan). We citeren : " A r t i k e l 1 . De beslissingsnota, die de krachtlijnen met betrekking tot het structuurplan weergeeft en de beleidsvisie samenvat, wordt goedgekeurd. D e z e beslissingsnota te hanteren als ruimtelijk toetska-der voor de uitbouw van de gemeenten en hiervan slechts af te wijken mits grondige motivatie". D e beslissingsnota zelf bevat een vijftal "beslissingen", waaronder het onderschrijven van de toekomstvi-sie uit het structuurplan en de beslissingen tot opmaak van een A PA (algemeen plan van aanleg). Belangrijk en hier relevant is "beslissing 2" : " D e gemeenteraad neemt kennis van de actievoorstel-len en interventies". Het betreft hier een verwij-zing naar het boven geciteerde hoofdstuk VI van het structuurplan ("Mogelijke acties"). H o o f d s t u k VII ("Kiezen en doorwerken") wordt niet ver-n o e m d . Bovever-ndiever-n wordt iver-n de toelichtiver-ng bij "beslissing 2" een veeleer vrijblijvend karakter aan de acties gegeven (bijvoorbeeld : " Voor hun con-crete uitwerking zullen zij elk afzonderlijk voorge-legd worden aan de gemeenteraad").
Uit dit alles blijkt dat bij de beslissing over het structuurplan Overijse wel een gewenste ruimtelij-ke structuur voor de gemeente werd goedgeruimtelij-keurd (indicatief gedeelte), maar dat de gemeenteraad zich niet heeft uitgesproken over een apart te beschouwen geheel van taken, kwantitatieve bepa-lingen en dergelijk, die als bindende bepabepa-lingen zoals bedoeld in het planningsdecreet zouden kun-nen doorgaan.
De drieledigheid van een ruimtelijk structuurplan, met name het onderscheid tussen een informatief, een richtinggevend en een bindend gedeelte is één van de essentiële principes uit het decreet houden-de houden-de ruimtelijke planning. Die drie houden-delen met hun specifieke inhoud en waarde moeten herkenbaar zijn in een bestaand en goedgekeurd document, o m het te kunnen gelijkstellen met een ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan. Het was dus niet aangewezen het structuurplan Overijse gelijk te stellen met een ontwerp van gemeentelijk ruim-telijk structuurplan. De hier toegelichte argumen-ten zijn terug te vinden in het overwegend gedeelte van de beslissing van de Vlaamse regering van 22 april 1997.
Het niet gelijkstellen met een ontwerp van gemeentelijk ruimtelijk structuurplan doet geen afbreuk aan het waardevol karakter van het huidi-ge structuurplan Overijse. Met het bestaande mate-riaal moet het voor de gemeente mogelijk zijn om op vrij korte termijn te komen tot een bijgewerkt en geactualiseerd document, dat dan door de gemeente zelf als ontwerp van gemeentelijk ruim-telijk structuurplan kan worden vastgesteld. D a a r-na kan de rest van de procedure worden doorlo-p e n . De toedoorlo-passing van artikel 25 levert inderdaad slechts een verschil op in de aanzet van de proce-dure en het "voordeel" van de toepassing van arti-kel 25 is in wezen beperkt tot het aspect timing.