• No results found

ZITTING 1990-1991 Nr. 21

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "ZITTING 1990-1991 Nr. 21 "

Copied!
61
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ZITTING 1990-1991 Nr. 21

BULLI-11,TIN VAN

VRAGEN 1-4,N ANTWOORD I-4,N

11 OKTOBER 1991

INHOUDSOPGAVE

Blz.

I. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOORDEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de reglementaire termijn (Regl. art. 74,3 en 4)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 1015

N. De Batselier Vice-Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister

van Economie, Middenstand en Energie 1016

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting . . . 1017

nister van Tewerkstelling 11 00220

R. De Wulf, Gemeenschapsmi

J. Lenssens, Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin 2

T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 1023

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 1023

L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 1025

B. Vragen waarop werd geantwoord na het verstrijken van de reglementaire termijn (Regl. art. 74,5)

G. Leens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 1029

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke ordening en Huisvesting . . . 1029 R. De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 1030 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting 1031

P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 1040

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 1040

L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en

Openbaar Ambt 1044

J. Sawkens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 1044 II. VRAGEN WAAROP NIET WERD GEANTWOORD BINNEN DE REGLEMEN-

TAIRE TERMIJN (Regl. art. 74,5)

G. Geens, Voorzitter van de Vlaamse Executieve, Gemeenschapsminister van Financiën

en Begroting 1053

L. Waltniel, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening en Huisvesting . . . 1053 T. Kelchtermans, Gemeenschapsminister van Leefmilieu, Natuurbehoud en Landinrich-

ting

De Wulf, Gemeenschapsminister van Tewerkstelling 1054 P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur 110°5558 tin

H. Weckx, Gemeenschapsminister van Volksgezondheid en Brusselse Aangelegen-

heden 1059

D. Coens, Gemeenschapsminister van Onderwijs 1059

J. Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer 1063

REGISTER 1069

(2)

1. VRAGEN VAN DE LEDEN EN ANTWOOR- DEN VAN DE MINISTERS

A. Vragen waarop werd geantwoord binnen de regle- mentaire termijn (Regl. art. 74, 3 en 4)

G G E ENS

VOORZITTER VAN DE VLAAMSE EXECUTIEVE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN FINANCIEN EN BEGROTING

Vraag nr. 91

van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen Wauters, beter gekend onder de zangerenaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend voor deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen de'Ze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ik verwijs naar het gecoordineerde antwoord dat door de heer L. Van den Bossche, Gemeenschapsministér van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, wordt versterkt.

Vraag nr. 94

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Ik verwijs naar het gecoordineerde antwoord dat door de heer L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt, wordt verstrekt.

Vraag nr. 95

van 16 september 1991 van de heer P. BREYNE

Frans-Vlaanderen — Afschaffing Nederlandstalige uit- zendingen

Naar verluidt werd door de betrokken kabelmaat- schappij beslist dat de uitzendingen van BRTN-1 en BRTN-2, die tot hiertoe vanuit Duinkerke werden ver- spreid, zouden worden vervangen door Spaanse en Ita- liaanse uitzendingen.

De Frans-Vlaamse beweging in Frans-Vlaanderen pro- testeerde reeds tegen deze beslissing.

De Vlaamse verantwoordelijken — in de eerste plaats de Ministers bevoegd voor de externe relaties van cul- tuur en media — moeten daadwerkelijk blijk geven van solidariteit met de nog talrijke Frans-Vlamingen.

Zij zouden druk moeten uitoefenen bij de Franse auto- riteiten om de steeds beperkter wordende culturele banden van deze bevolkingsgroep met hun oorspronke- lijke volksgemeenschap te bestendigen.

Ik zou dan ook graag op de hoogte worden gesteld van enerzijds de initiatieven die ter zake namens de Vlaam- se Executieve zijn of zullen worden genomen en ander- zijds van de eventuele resultaten van deze interventies.

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur.

Antwoord

Het probleem is mij bekend. Op 5 september richtte

ik een schrijven aan de directeur van de betrokken

televisiemaatschappij, met de dringende vraag de be-

slissing te herzien. Tevens bracht ik mijn collega Noël

(3)

Josephe, Voorzitter van de Regio Nord/Pas-de-Calais op de hoogte. Ik vroeg de heer Josephe mij in te lichten over zijn standpunt in deze aangelegenheid en mij op de hoogte te stellen van zijn initiatieven ter zake. Tot op heden ontving ik nog geen reactie van de maat- schappij Cenod-TV-Citevision of van Noël Josephe.

N. DE BATSELIER

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN ECONOMIE, MIDDENSTAND EN ENERGIE

Vraag nr. 39

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn door- slaggevend om te bepalen welke milicien in het ka- binet van de Minister zal worden opgenomen ? N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Het gecoordineerde antwoord op deze vraag wordt versterkt door de heer L. Van den Bossche, Gemeen- schapsminister van Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt.

Vraag nr. 40

van 11 september 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH

Vlaams Instituut voor Statistiek — Noodzaak oprichting

Het is duidelijk dat Vlaanderen nood heeft aan een degelijke beleidsondersteunende instelling, een instel- ling die aan Vlaanderen een aantal gegevens zou kun- nen verschaffen, onder meer inzake sociale zekerheid, pensioenen enzovoort.

De slechte werking van het Nationaal Instituut voor de Statistiek brengt met zich dat gegevens die alleen betrekking hebben op Vlaanderen niet zo eenvoudig verkrijgbaar zijn.

Het Waals Gewest richtte een eigen NIS op om over exacte en concrete gegevens te beschikken.

Meent de Minister niet dat de oprichting van een eigen Vlaams Instituut voor de Statistiek noodzakelijk is om beleidsondersteunend en voorbereidend werk ie kun- nen leveren voor de uitvoering van een eigen Vlaams beleid ?

Antwoord

De statistiek is een onmisbaar instrument bij de voor- bereiding, de vooruitgangscontrole en de evaluatie van de beleidsvoering. Ik verwijs in dit verband naar het door mij gevraagde advies van de SERV, van 29 maart 1989 betreffende de verbetering van de sociaal-econo- mische statistieken op regionaal niveau. De SERV be- nadrukt in haar advies dat werk dient gemaakt te wor- den van de tijdige en continue terbeschikkingstelling van een aantal belangrijke regionale variabelen en merkt hierbij op dat, wat de gegevens van het NIS betreft, het in een aantal gevallen gaat over gegevens waarover het NIS reeds beschikt op regionale basis zodat het mogelijk moet zijn om deze gegevens min- stens gelijktijdig met de nationale te publiceren. Te- vens wijst de SERV erop dat ook andere instellingen betrokken zijn bij deze problematiek in de mate dat zij kunnen beschouwd worden als producenten van sta- tistische gegevens. Ook merkt de SERV op dat bij de reorganisatie van het NIS in een eerste fase nadruk gelegd moet worden op de elektronische verwerking en opslag en in een volgende fase op de beschikbaar- heid ervan on line. De SERV meent dat het behoud van één instelling die zorgt voor de inzameling van de gegevens en de primaire bewerking ervan geen pro- bleem stelt, doch wel de toegang tot deze gegevens.

Ik heb dit advies doorgegeven aan de Minister van Economische Zaken met het oog op een grondig on- derzoek, mede gelet op de op zijn initiatief georgani- seerde werkzaamheden met betrekking tot de organisa- tie van het NIS.

Zoals het lid bekend is, werd ondertussen onder de auspiciën van de Minister van Economische Zaken werk gemaakt van de oprichting van een sociaal-econo- mische on line-gegevensbank, ingevolge de samenwer- king tussen het Departement van Economische Zaken, het NIS, het Planbureau en de Nationale Bank, waarbij trouwens aan de Vlaamse Executieve op kosteloze ba- sis een aantal verbindingen werden ter beschikking ge- steld. Belangrijk is bovendien dat door de Minister van Economische Zaken een concreet voorstel werd gefor- muleerd teneinde de organisatie en de werking van het NIS te verbeteren.

Uitgaande van de overwegingen van de SERV, de ini- tiatieven die door de nationale overheid genomen zijn en de beleidsvoorstellen van de Minister van Economi- sche Zaken met betrekking tot het NIS, meen ik dat een formeel en gestructureerd overleg tussen de natio- nale overheid en de Gemeenschappen en de Gewesten met het oog op het afsluiten van een samenwerkingsak- koord betreffende de toegankelijkheid van de regiona- le gegevens, de betrokkenheid van de Gemeenschap- pen en de Gewesten bij de onderzoekingen van het NIS, en hun betrokkenheid bij het beheer van deze instelling, tot concrete resultaten kan leiden. Ik ben nochtans de mening toegedaan dat indien dergelijk overleg binnen een redelijke termijn geen resultaat geeft, de Vlaamse Executieve de toestand dient te eva- lueren en gebeurlijk de zich opdringende maatregelen dient te treffen of aan de Vlaamse Raad voor te stellen, overeenkomstig de bijzondere wet van 8 augustus 1980 zoals gewijzigd door de wet van 8 augustus 1988.

Met betrekking tot de oprichting van een Vlaams Insti-

tuut voor Statistiek, kunnen, mede gelet op hetgeen

(4)

voorafgaat, de volgende bedenkingen gemaakt wor- den :

1. Indien men erin slaagt om binnen een redelijke ter- mijn met de nationale overheid een samenwerkings- akkoord af te sluiten, acht ik het niet opportuun om de organisatie van de inzameling van regionale gegevens aan een Vlaams instituut toe te vertrou- wen indien zij op nationaal vlak beschikbaar zijn.

2. Ik voeg er onmiddellijk aan toe dat het wel noodza- kelijk is om een Vlaamse instantie te belasten met het opslaan van regionale basisgegevens en met de hergroepering van deze gegevens tot beleidsrelevan- te aggregaten. Vanzelfsprekend kan elk bevoegd departement van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap hiertoe een bijdrage leveren, over- eenkomstig de nieuwe organisatiestructuur van het Ministerie, evenals de publiekrechtelijke rechtsper- sonen die afhangen van de Vlaamse Gemeenschap of het Vlaams Gewest, maar ik sluit mij aan bij de stelling van de SERV dat op regionaal vlak tevens centraal een functionele databank dient uitgebouwd te worden.

3. Wat deze Vlaamse instantie of instelling betreft, lijkt het, mede gelet op de toekomstige overdracht van een gedeelte van het personeel van het Planbu- reau naar de Vlaamse Gemeenschap en de geplande uitbouw van de Algemene Planningsdienst van het departement Algemene Zaken en Financiën, lo- gisch dat laatstgenoemde dienst met het starten van dergelijke databank wordt belast. De uitbouw van een regionale databank door deze dienst is trouwens een noodzakelijke voorwaarde om haar plannings- opdracht, namelijk de basis leveren voor een geïn- formeerde besluitvorming door de overheid, daad- werkelijk te kunnen realiseren. Het spreekt hierbij vanzelf dat samenwerking met andere instellingen die op dit vlak actief zijn, dient nagestreefd te wor- den.

L. WA

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

RUIMTELIJKE ORDENING EN HUISVESTING Vraag nr. 206

van 28 augustus 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH Sint-Pieters-Leeuw — BRTN-zendmast

Het blijkt dat men de werken voor het oprichten van

de BRTN-mast te Sint-Pieters-Leeuw eerstdaags zal beginnen en dat de gemeente Sint-Pieters-Leeuw een nieuw BPA zou hebben goedgekeurd teneinde de ves- tiging ervan te verhinderen.

Dit nieuwe BPA zou onder meer het verbod opleggen om daar zonevreemde gebouwen en constructies op te richten. Ook een mast zou dus uitgesloten zijn.

Kan de Minister mij meedelen of hij op de hoogte is van dit nieuwe BPA ?

Kan de Minister mij eveneens meedelen wat de huidige situatie is van dit dossier ?

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heer P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur.

Antwoord

De gemeente heeft op 20 augustus 1991 een plenaire vergadering gehouden om het betrokken BPA, ge- noemd nummer 17 Maloustraat te bespreken. De ad- ministratie is nog niet in het bezit van het verslag van de vergadering. De bouwvergunning verleend op 12 juni 1991 wordt niet in het gedrang gebracht. Het op- stellen van het BPA kan immers de uitvoering der vergunde werken niet verhinderen.

Vraag nr. 207 van 3 september 1991

van mevrouw F. BREPOELS

Huisvestingspremie voor nieuwbouw — Toekenningen sinds wijziging regeling

Naar aanleiding van de wijziging van de regeling van de huisvestingspremie voor nieuwbouw had ik graag van de Minister de volgende gegevens — telkens voor het laatste jaar en per provincie — verkregen.

1. Hoeveel huisvestingspremies voor nieuwbouw wer- den toegekend ?

2. Hoeveel premies werden daarvan toegekend op ba- sis van een inkomen lager dan 400.000 frank ? 3. Voor welk bedrag werden er huisvestingspremies

voor nieuwbouw toegekend ?

4. In hoeveel gevallen betrof het een perceel kleiner

dan 6 a, een perceel van 6 tot 10 a, een perceel

groter dan 10 a ?

(5)

Antwoord

Provincie Aantal Aantal definitieve Bedrag Aantal definitieve toezeg-

definitie- toezeggingen van de gingen volgens oppervlakte ve toezeg- op basis van definitie- bouwperceel

gingen 1990

inkomen tot meer dan

ve toezeg- gingen

tot tussen meer dan 400.000 400.000

frank frank 6 a 6 a 10 a

en 10 a

Antwerpen 3.677 666 3.011 775.273.000 1.529 1.056 1.062

Brabant 2.132 321 1.811 416.202.000 742 632 756

Limburg 3.058 539 2.519 635.331.000 930 1.061 1.060

Oost-Vlaanderen 2.813 422 2.391 559.167.000 973 956 865

West-Vlaanderen 3.039 528 2.511 614.756.000 1.593 882 545

Totaal 14.719 2.476 12.243 3.000.729.000 5.767 4.587 4.288

Vraag nr. 208 van 3 september 1991

van mevrouw F. BREPOELS

Site Eisden — Belang voorontwerp beschermlijst

In antwoord op mijn vraag nummer 156 van 13 mei 1991 in verband met de bescherming en het behoud van de Limburgse steenkoolmijnen, deelde de Minister mij op het tweede gedeelte van mijn vraag mee dat voor de site Eisden geen voorontwerp van bescherm- lijst werd vastgesteld.

In de vergadering van de Vlaamse Raad van 5 maart 1991 stelde de Minister nochtans dat de mijnsite van Eisden de meest waardevolle van het oostelijke bekken is. Daarenboven tonen verschillende studies — onder meer van professor Loeckx — het belang aan van de gebouwen van Eisden. Eisden werd oorspronkelijk zelfs door de administratie als nationaal mijnmonu- ment voorgedragen.

In verband hiermee zou ik graag het volgende van de Minister vernemen.

1. Kreeg de administratie reeds de opdracht een be- schermdossier op te maken ?

2. Wanneer zal het voorontwerp van bescherming wor- den betekend ?

Antwoord

Ik kan het lid mededelen dat ik mijn administratie geen opdracht gegeven heb om een beschermdossier op te maken voor de mijnsite van Eisden.

Vraag nr. 209

van 5 september 1991 van de heer H. DE LOOR

Gemeentelijke richtnota Zottegem — Wijziging gewest- plan

Op 5 juni 1989 gaf het stadsbestuur van Zottegem de

gemeentelijke richtnota in verband met wijzigingen aan het gewestplan Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zotte- gem (koninklijk besluit van 30 mei 1978) aan de Minis- ter door. Volgens deze richtnota moeten nogal wat gronden van bestemming veranderen.

1. Hoever staat het met de behandeling van deze richt- nota ?

2. Geeft het onderzoek van deze richtnota effectief aanleiding tot het herzien van het gewestplan ? 3. Wanneer zal het Zottegemse stadsbestuur hierover

geïnformeerd worden ? Antwoord

1. De gemeentelijke richtnota's worden behandeld per gewestplan. De richtnota's van de gemeenten beho- rende tot het gewestplan Aalst-Ninove-Geraards- bergen-Zottegem werden nog niet behandeld.

2. Er kan bijgevolg nog geen uitspraak gedaan worden over het feit of deze richtnota's al dan niet aanlei- ding zullen geven tot het herzien — geheel of ge- deeltelijk — van bovenvermeld gewestplan.

3. Het Zottegemse stadbestuur wordt geinformeerd bij een eventuele inherzieningstelling van het gewest- plan Aalst-Ninove-Geraardsbergen-Zottegem in het kader van een openbaar onderzoek.

Vraag nr. 210 van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld

op het kabinet van de Minister sedert het begin van

deze legislatuur ?

(6)

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorsla- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Ik deel het lid mee dat een gecookdineerd antwoord verstrekt wordt door mijn collega, de Gemeenschaps- minister van Binnenlandse Aangelegenheden en Open- baar Ambt.

Vraag nr. 211

van 10 september 1991 van de heer P. BREYNE

Erkende huisvestingsmaatschappijen — Voogdijregeling

Graag had ik van de Minister enige informatie gekre- gen betreffende de toepassing van artikel 11, paragraaf 2 van het decreet houdende oprichting van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij, sedert de inwerkingtreding van dit decreet.

1. Hoeveel maal trad de Raad van Bestuur van de VHM of de commissaris op ?

2. Voor welke aangelegenheden werd een beroep ge- daan op de erkende maatschappijen ?

3. Welke instantie — de erkende vennootschap of de VHM — nam uiteindelijk de eindbeslissing over de betwiste aangelegenheid ?

Antwoord

Sedert de inwerkingtreding op 1 januari 1989 van het decreet houdende oprichting van de Vlaamse Huisves- tingsmaatschappij werd in geen enkel geval, noch door de raad van bestuur van de Vlaamse Huisvestingsmaat- schappij, noch door de VHM-commissaris opgetreden bij toepassing van artikel 11, paragraaf 2 van dit de- creet.

Dit is overigens niet verwonderlijk aangezien de taken van de vroegere nationale maatschappij, onder meer inzake voogdij over de lokale bouwmaatschappijen, slechts werden overgedragen bij koninklijke besluiten van 27 juli 1990.

Bovendien is de erkenningsprocedure betreffende voormelde bouwmaatschappijen, geregeld, in een be- sluit van de Vlaamse Executieve van 13 juni 1990, slechts afgerond sedert 30 juni 1991.

Vraag nr. 212

van 13 september 1991 van mevrouw N. MAES

Bouwverordening op de beplantingen — Vertraging goedkeuring

Gemeenschapsminister Akkermans spoorde via éen omzendbrief van 28 januari 1985 de gemeenten aan om, op basis van artikel 59 en 60 van de wet op des_

stedebouw, een gemeentelijke bouwverordening op de beplantingen vast te stellen. Vele Vlaamse gemeenten gingen op dat voorstel in. Dit voorstel droeg niet alleen bij tot de bescherming van het leefmilieu maar bood ook praktische voordelen.

De bouwverordeningen worden op provinciaal vlak vlug geadviseerd, maar de verdere behandeling van de dossiers loopt grote vertraging op.

In dit verband wou ik de Minister het volgende vragen.

1. Is het juist dat tientallen verordeningen op de goed- keuring van de Minister wachten ?

2. Wat is de reden van deze vertraging ?

3. Op welke wijze kan deze achterstand worden weg- gewerkt ?

Antwoord

1. Bij het hoofdbestuur berusten talrijke dossiers bouwverordeningen die afwachten op behandeling.

2. Deze dossiers hebben zich in de loop der tijden opgestapeld omdat het personeelsbestand geleide- lijk is verminderd en merkelijk onvoldoende is ge- worden om alle opdrachten nog naar behoren te vervullen. Dit noopt de nog aanwezige ambtenaren voorrang te verlenen aan de dagdagelijkse en ter- mijngebonden dossiers, waardoor algemene dos- siers tussendoor moeten worden behandeld. De si- tuatie in verband met het personeelsbestand zijn uitvoerig beschreven in het jaarverslag 1989 dat door de Vlamse Raad werd gepubliceerd (zie stuk 446 van 9 januari 1991, zitting 1990-1991). Deze problematiek wordt andermaal beschreven in het jaarverslag 1990 dat ik weldra aan de Vlaamse Raad zal voorleggen.

3. Voor de goede werking van het bestuur is het nood- zakelijk dat dit voorzien wordt van een effectief personeelsbestand in verhouding met de opdrachten die van dit bestuur verwacht worden.

Het hoofdbestuur van de Ruimtelijke Ordening heeft trouwens herhaaldelijk voorstellen tot een aangepast personeelsbestand voorgelegd. Deze voorstellen inzake personeelsformatie worden trou- wens bevestigd door de studies van het studiebureau Van Dijk.

Vraag nr. 215

van 17 september 1991

van de heer L. VANHORENBEEK

Zandwinning Binkom — Exploitatievergunning

Naar aanleiding van de sluiting van het openbaar on- derzoek tot het uitbaten van een zandgroeve langs de Vlierbeekstraat in Binkom heeft het schepencollege van Lubbeek terecht een negatief advies uitgebracht.

De zandwinning ligt in een ontginningsgebied dat voor

zowat twee derde werd uitgezaveld. Het perceel, waar-

voor de vergunning werd aangevraagd, ligt volledig

ingesloten door een landbouwzone en een bos- en na-

tuurgebied. Het perceel grenst tevens aan een ge-

(7)

meentelijke speelweide en aan de woonzones van Kei- berg, Wingestraat en de smalle Vlierbeekstraat. Vanuit verkeerstechnisch standpunt ontbreken de mogelijke toegangswegen voor zwaar vrachtvervoer. De enige toegangsweg, namelijk de Vlierbeekstraat, ligt haaks op de gevaarlijke en beruchte bocht in Binkom-cen- trum en is tevens te smal.

Graag vernam ik van de Minister welke maatregelen hij heeft getroffen om een onverantwoorde exploitatie- vergunning voor bovenvermelde zandwinning te verij- delen.

Antwoord

Aanvragen tot exploitatievergunning behoren tot de bevoegdheid van de Gemeenschapsminister van Leef- milieu, Natuurbehoud en Landinrichting. Bij de behan- deling van een dergelijke aanvraag wordt echter het advies van het onder mijn bevoegdheid ressorterende bestuur Ruimtelijke Ordening ingewonnen. Bij deze administratie was een aanvraag voor het door het lid aangeduide perceel nog onbekend.

Vraag nr. 216

van 18 september 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH

Gemeente Affligem — Bestemming van gronden ver- kocht aan Intercommunale Haviland

Volgens gegevens in mijn bezit, zou de gemeente Af- fligem gronden hebben verkocht aan de Intercommu- nale Haviland, in het centrum van Essene, deelge- meente van Affligem.

Het zou de bedoeling zijn daar sociale woningen op te richten.

Kan de Minister mij meedelen of zijn diensten op de hoogte werden gesteld van de aanvraag om daar een BPA te realiseren voor de aanleg van sociale wonin- gen ?

Antwoord

Door de Intercommunale Haviland wordt in het cen- trum van Essene een project gepland. Het gaat om gronden ten oosten van de Ternatstraat, tussen de be- staande sociale woonwijk Boonhof en de kerk.

Voor de betrokken gronden bestaat een BPA, ge- noemd nummer 1 Centrum, dat goedgekeurd werd bij koninklijk besluit van 27 oktober 1971. Omdat dit BPA gedeeltelijk achterhaald is door het gewestplan, omdat het totaalconcept van het BPA verouderd is en omdat een verbreding van de Ternatstraat niet meer oppor- tuun wordt geacht werd het BPA in herziening gesteld bij besluit van de Gemeenschapsminister van 11 april 1986. Een plenaire vergadering had plaats op 23 no- vember 1990.

Het BPA werd voorlopig aanvaard door de gemeente- raad in zitting van 6 mei 1991 en het vereiste openbaar onderzoek werd gehouden van 1 tot 30 september 1991. Het verdere verloop van de procedure dient te worden afgewacht.

J. LENSSENS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN WELZIJN EN GEZIN

Vraag nr. 63

van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen Wauters, beter bekend onder de zangersnaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend voor deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ik deel het lid mede dat een geco0rdineerd antwoord verstrekt wordt door de heer L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegen- heden en Openbaar Ambt.

Vraag nr. 64

van 3 september 1991

van de heer H. VAN WAMBEKE BFMW — Voorschotten en saldo

Artikel 6 van het besluit van de Vlaamse Executieve

van 6 februari 1991 met betrekking tot het Bijzonder

(8)

Fonds voor Maatschappelijk Welzijn regelt de betaling van de voorschotten en het saldo.

De voorschotten — één van 50 en één van 30 procent

— van het dienstjaar 1990 worden berekend op het totaal van het uitgekeerde bedrag van het dienstjaar 1989.

Het saldo wordt betaald zodra het definitief aandeel voor 1990 bekend zal zijn.

De vragenlijst over het dienstjaar 1990, die door elk OCMW moet worden ingevuld, wordt maar tegen eind september 1991 opgestuurd naar de administratie. Dit heeft tot gevolg dat het saldo voor het jaar 1990 niet meer zal worden gestort voor eind 1991.

Mag ik van de Minister vememen waarom de vragen- lijst niet tegen eind maart zou kunnen worden terugge- stuurd, zodat het saldo van het voorgaande dienstjaar ten laatste tegen eind juni zou kunnen worden gestort ?

Antwoord

Tot 1986 moest elk OCMW de ingevulde vragenlijst, die als basis dient voor de berekening van het aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn, bij de bevoegde administratie indienen voor 1 augus- tus. Veel OCMW's ondervonden echter moeilijkheden om de ingevulde vragenlijst en de vereiste stavingsstuk- ken voor die datum aan mijn diensten te bezorgen. De nodige gegevens zijn immers gebaseerd op de rekening van het OCMW die op 31 maart afgesloten wordt en voor 1 juni aan de gemeenteraad ter goedkeuring voor- gelegd wordt. Na ontvangst van deze rekening beschikt de gemeenteraad over een termijn van twee maanden om zijn beslissing aan het centrum mee te delen.

Concreet betekende dit dat in de meeste gevallen het OCMW slechts over één maand beschikte om de vra- genlijst nauwkeurig in te vullen, namelijk de maand juli die volop in de verlofperiode valt. Vandaar dat sedert 1986 de toezendingsdatum van 1 augustus ver- vangen werd door die van 30 september.

Overigens is het zo dat er tegen 30 september norma- liter reeds 80 procent van het aandeel aan voorschotten uit het BFMW wordt uitbetaald.

Bijgevolg ben ik van oordeel dat het om praktische redenen niet aangewezen is een andere werkwijze in te voeren.

Ten slotte wil ik er nog op wijzen dat de voorschotten berekend worden op het aandeel in het Bijzonder Fonds voor Maatschappelijk Welzijn van het jaar, voorafgaand aan het afgelopen jaar. Voorschotten van het dienstjaar 1990 worden dus berekend op het bedrag dat in 1988 werd uitgekeerd en niet op het bedrag van 1989.

Vraag nr. 65

van 5 september 1991

van de heer P. VAN GREMBERGEN

Uitvoeringsbesluit bij decreet maatschappelijk opbouw- werk — Criteria grootstedelijk gebied

Met de goedkeuring van het decreet op het maatschap-

pelijk opbouwwerk op 13 juni 1991 kreeg de sector samenlevingsopbouw eindelijk de nodige juridische on- derbouw.

Het nieuwe decreet voorziet per grootstedelijk gebied één regionaal instituut voor maatschappelijk opbouw- werk. In het uitvoeringsbesluit hieromtrent werd ech- ter, tegen ieders verwachting in, slechts Antwerpen en Brussel als grootstedelijk gebied beschouwd. Het Op- bouwwerk Steunpunt Gent blijft daarmee in de kou staan en dient zich te behelpen met slechts drie op- bouwwerkers binnen het verband van RISO-Oost- Vlaanderen .

Graag vernam ik het volgende van de Minister.

1. Welke criteria zijn aangewend ter afbakening van de grootstedelijke gebieden ?

2. Om welke redenen werd Gent, dat nochtans qua probleemstelling volledig vergelijkbaar is met de an- dere steden, buiten deze regeling gehouden ? 3. Welke maatregelen zullen er worden getroffen om

op korte termijn tegemoet te komen aan de verzuch- tingen die hieromtrent in Gent leven ?

Antwoord

Ik kan het lid verwijzen naar het antwoord dat werd gegeven op de vraag nummer 67 van 18 september laatstleden van de heer E. Flamant omtrent hetzelfde onderwerp.

Vraag nr. 66

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerleel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Ik deel het lid mee dat een gecoCirdineerd antwoord

verstrekt wordt door de heer L. Van den Bossche,

Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aangelegen-

heden en Openbaar Ambt.

(9)

Vraag nr. 67

van 18 september 1991 van de heer E. FLAMANT

Uitvoeringsbesluit decreet maatschappelijk opbouwwerk

— Niet kwalificeren van Gent als grootstedelijk gebied Het decreet houdende erkenning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouwwerk bepaalt in de artike- len 2 en 3 dat per provincie en per grootstedelijk gebied een regionaal instituut voor maatschappelijk opbouw- werk moet worden erkend.

Het besluit van de Vlaamse Executieve van 31 juli dat dit decreet uitvoert, heeft als grootstedelijke gebieden enkel Antwerpen en Brussel aangeduid. Hierdoor blijft de discriminerende situatie bestaan waarbij het Gentse opbouwwerk deel moet blijven uitmaken van het Oost- vlaamse Instituut.

Graag zou ik van de Gemeenschapsminister vernemen waarop hij zich heeft gebaseerd om Gent niet als groot- stedelijk gebied te kwalificeren, hoewel er zowel in sociaal-economische en wetenschappelijke kringen als in bepaalde beslissingen van de Executieve, Gent steeds samen met Antwerpen en Brussel als grootste- delijk gebied wordt vermeld.

Antwoord

Bij het opstellen van het besluit van de Vlaamse Exe- cutieve ter uitvoering van het decreet houdende erken- ning en subsidiëring van het maatschappelijk opbouw- werk, werd overeenkomstig zijn verklaring in de com- misie van de Vlaamse Raad, uitgegaan van het behoud van de bestaande situatie binnen de bestaande budget- taire grenzen.

In deze context was het niet mogelijk in de stad Gent een supplementair instituut voor maatschappelijk op- bouwwerk te erkennen. In de Vlaamse Executieve werd beslist in het najaar van 1992 dit besluit te evalue- ren en desnoods bij te sturen.

R. 1)L, \VUT

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN TEWERKSTELLING

Vraag nr. 29

van 28 augustus 1991

van de heer E. VAN VAERENBERGH

Kasteel van Gaasbeek — Noodzaak uitbreiding perso- neelsformatie en verfraaiing van het kasteel

De pers staat bol van de kritiek op de schandalige wijze waarop het kasteel van Gaasbeek, Vlaams cultureel en toeristisch partimonium, sinds 2 jaar aan de buitenwe- reld — vlaamse en buitenlandse toeristen — wordt verkocht. Ontoereikende personeelsformatie, onder- maatse herstellingen, niet herstelde stormschade, laat- tijdige herstelling van beschadigingen door veikeerson- gevallen en vandalisme, vormen het voorwerp van te- rechte klachten.

Op vorige vragen, interpellaties en actuele vragen speelde de Minister van Cultuur de bal door naar Mi- nister Van den Bossche en Minister De Wulf voor wat de personeelsproblemen betreft.

Twee jaar later zullen de Ministers wel de mogelijkheid gevonden hebben om aan deze problemen een oplos- sing te geven.

Kan de Minister mij meedelen :

1. wanneer de personeelsformatie nu uiteindelijk defi- nitief wordt ingevuld en bezet ;

2. welke werken ter verfraaiing van het kasteel van Gaasbeek en zijn omgeving in de komende tijd zul- len worden uitgevoerd opdat alles tijdens het toeris- tisch seizoen 1992 in orde zou zijn ?

N.B. : Deze vraag werd eveneens gesteld aan de heren P. Dewael, Gemeenschapsminister van Cultuur, L.

Van den Bossche, Gemeenschapsminister van Binnen- landse Aangelegenheden en Openbaar Ambt en J.

Sauwens, Gemeenschapsminister van Openbare Werken en Verkeer.

Antwoord

Voor 1991 werd door het kabinet van Minister Dewael geen enkel GECO-project aangevraagd ter versterking van de personeelsformatie die nodig is voor het kasteel van Gaasbeek.

Wat de definitieve invulling van de personeelsformatie van het kasteel van Gaasbeek betreft, dient het lid zich te wenden tot de Gemeenschapsminister van Binnen- landse Aangelegenheden en Openbaar Ambt.

Vraag nr. 30

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Het geco0rdineerde antwoord wordt verstrekt door de

heer L. Van den Bossche, Gemeenschapsminister van

Binnenlandse Aangelegenheden en Openbaar Ambt.

(10)

Vraag nr. 34 van 1 oktober 1991 van de heer M. DIDDEN

Investeringsprogramma 1990 — Vastleggingen

Jaarlijks beschikt de Minister via de begroting over een investeringsprogramma. Naar ik aanneem heeft hij dit programma maximaal kunnen aanwenden. Buiten de besprekingen met betrekking tot de begroting valt het zelden voor dat leden van de Vlaamse Raad een vol- doende inzicht kunnen krijgen in deze investeringspro- gramma's.

Ik had dan ook graag vernomen over welk investerings- programma de Minister in 1990 beschikte en welke vastleggingen hij in dat jaar heeft kunnen doen. Hoe- veel vastleggingen hadden in 1990 betrekking op de provincie Limburg en voor welke projecten werden deze vastleggingen gedaan 9

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

In de activiteitenprogramma's Tewerkstelling (Sectie 69) en Beroepsopleiding (Sectie 32) zijn geen investe- ringsprogramma's opgenomen.

. KELCHTERMANS

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN LEEFMILIEU, NATUURBEHOUD EN LANDINRICHTING Vraag nr. 261

van 3 september 1991

van de heer J. TIMMERMANS

Begroting 1991 — MINA-fonds natuurontwikkelings- plan

In het budget 1991 werd 250 miljoen frank uitgetrok- ken voor natuurontwikkelingsplannen. Kan de Minis- ter mij meedelen welke initiatieven reeds werden goed- gekeurd, met opgave van het bedrag aan subsidiëring ? Ook kreeg ik graag opgave van de in 1991 reeds goed- gekeurde beheersovereenkomsten inzake regionale landschappen en de respectievelijke bedragen.

Antwoord

Op post 2.6 van de gewestdienst met afzonderlijk be- heer Fonds voor Preventie ven Sanering inzake Leef- milieu en Natuurbehoud werd een vastleggingskrediet van 250 miljoen frank ingeschreven voor het jaar 1991 en voor wat 1992 betreft is 300 miljoen als vastleggings- krediet voorbehouden.

Op de bedoelde post was op 16 september reeds 36.387.679,- frank vastgelegd. Bovendien zijn verschei- dene overeenkomsten in een gevorderd stadium van behandeling.

Hierna een overzicht van de reeds vastgelegde over- eenkomsten.

1.200.000 VBV — privébosbouw 1.200.000 KBBH — privébosbouw 5.281.000 Milieutechnische Natuurbehoud

150.000 Visserij — Pilootproject ecologisch ri- vierherstel kleine Nete.

1.651.200 Bodemcontract RUG De Coninck 360.000 Bodemcontract RUG Verloo 2.130.279 Bodemcontract Bodemk. Dienst

Geypens

1.682.200 Bodemcontract KUL Feyes 1.850.000 Bodemcontract KUL Pieters 20.883.000 Onderzoeksproject Structuurplan

Bosbouw 36.387.679

In 1991 werden nog geen beheersovereenkomsten inza- ke regionale landschappen afgesloten. Wel lopen thans onderhandelingen over steun aan bepaalde regionale landschappen.

Vraag nr. 263

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Het gecoordineerde antwoord op bovengenoemde vraag wordt verstrekt door de heer L. Van den Bos- sche, Gemeenschapsminister van Binnenlandse Aange- legenheden en Openbaar Ambt.

P. DE WA

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN CULTUUR Vraag nr. 127

van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen

Wauters, beter bekend onder de zangersnaam Clou-

seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het

kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens

(11)

vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend voor deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ik deel het lid mee dat een gecoiirdineerd antwoord verstrekt wordt door de Voorzitter van de Vlaamse Executieve.

Vraag nr. 131 van 29 augustus 1991 van de heer J. GEYSELS

Studiebureau Luscina Investments — Concrete voorstel- len verbetering statuut kunstenaar

In een antwoord op de vraag nummer 36 (Vragen en Antwoorden, Vlaamse Raad, 1989-1990, nr. 9 van 5 maart 1990, blz. 437) van de heer M. Didden heeft de Gemeenschapsminister meegedeeld dat aan het Studie- bureau Luscina Investments opdracht werd gegeven concrete voorstellen uit te werken ter verbetering van het statuut van de kunstenaar.

Kan de Gemeenschapsminister mij meedelen : 1. op basis van welke criteria deze studieopdracht

werd toegewezen aan vermeld bedrijf ;

2. of er andere kandidaat-opdrachtnemers waren ; 3. welke procedure bij de toekenning werd g•,volgd ; 4. welke de voornaamste resultaten zijn van deze stu-

die ?

Antwoord

1. Zoals dit meestal gebeurt voor studieopdrachten werd ook voor deze opdracht nagegaan welke de referenties waren van genoemd.studiebureau. In de nota aan de Inspectie van Financiën van 23 novem- ber 1989 werden deze referenties vermeld om de keuze van dit bureau te verantwoorden. De firma was reeds gekend naar aanleiding van de medewer- king bij de sociale begeleiding van de overgang van het personeel van de Opera voor Vlaanderen CV in vereffening naar de Vlaamse Operastichting VZW. Hieruit bleek dat deze firma een belangrijke kennis bezat inzake overdrachten van sociaal pas- sief, fiscale en sociale zekerheidsproblematieken en sociale begeleidingen. Ook op het vlak van het coordineren van interdisciplinaire opdrachten bleek dit studiebureau over bijzondere kwalificaties te kunnen beschikken. Zo trad de PVBA onder meer coordinerend op bij heel wat bedrijfsoverdrachten zoals de overdracht van de groep Discoprofi aan de groep Delhaize en de overdracht van het bedrijf Labor aan de buitenlandse groep Hilleshog. Even- eens werd medewerking verleend aan een studie over de situatie in de Verenigde Staten met betrek- king tot de gerechtigden van de beeldende kunste- naar bij repetitieve verkoop van zijn werk, en de mogelijkheid tot invoering van een vorm van au- teursrecht op opeenvolgende verkopen van beel- dende kunst.

Op 29 november 1989 heeft de Inspectie van Finan- ciën gunstig advies gegeven onder voorbehoud van de budgettaire kost van deze studie. Op 29 decem- ber heeft de Gemeenschapsminister van Financiën en Begroting zijn begrotingsakkoord verleend na een inperking van de kostprijs van de studie.

2. Er werden geen andere kandidaat-opdrachtnemers formeel gecontacteerd omdat bij de toewijzing van dergelijke opdrachten onmogelijk kwantitatief ver- gelijkbare offertes ingewonnen kunnen worden.

Een procedure van algemene of beperkte offerte- aanvraag zou in dit geval wel een garantie kunnen geven over de goedkoopste prijs voor een dergelijke studie, maar alleszins geen enkele garantie over de kwaliteit en mogelijke beleidsbruikbaarheid van het resultaat hiervan. De Inspectie van Financiën ging met dit standpunt akkoord.

3. Vanwege de referenties in punt 1 en de gevolgde redenering in punt 2 geschiedde de toewijzing van de studie bij onderhandse opdracht in toepassing van artikel 17 van de wet van 14 juli 1976, in het bijzonder paragraaf 2, punt 3 en 5.

4. De resultaten van de studie worden momenteel on- derzocht en zullen voor het einde van het jaar gepu- bliceerd worden.

Vraag nr. 132 van 3 september 1991

van de heer H. VAN WAMBEKE Dienstplichtige op kabinet — Taak

Over de taak van de Vlaamse zanger die van 1 septem- ber 1991 af zijn legerdienst mag doen op het kabinet van de Minister, zijn er nogal wat onzekerheden.

Hijzelf zegt in interviews dat hij zich zal bezighouden

(12)

met het statuut van de muzikant (Belang van Limburg van 20 augustus 1991), of het statuut van de artiest (BRTN op 27 augustus 1991). Volgens de Minister zelf zal hij worden belast met de problematiek van het statuut van de uitvoerende kunstenaar.

Mag ik van de Minister vememen wat nu precies de opdracht van betrokkene zal zijn, of hij iedere dag aanwezig moet zijn en zo ja, wanneer ?

Mag ik bovendien van de Minister vernemen of het laten zakken van een bepaald kledingstuk voor het oog van de camera's, tijdens de uitzending van Margriet op 27 augustus 1991, kan worden beschouwd als een uiting van cultuur en derhalve als een interessante in- troductie voor het aanstaande werk op het kabinet van de Minister ?

Antwoord

Ik verwijs het lid naar mijn antwoord op vraag nummer 126 van de heer Didden.

De heer Wauters moet uiteraard niet elke dag op het kabinet aanwezig zijn. Op zaterdagen, zondagen en feestdagen geniet ook hij van de rust die ons allen toekomt. Wat de werkdagen betreft, en ik vermoed dat het lid dit bedoelt, dient de heer Wauters in prin- cipe aanwezig te zijn, tenzij zijn opdracht hem elders roept.

Wel is het zo dat ik de heer Wauters een soepele werkregeling opleg die hij zo goed mogelijk kan com- bineren met zijn artistieke werkzaamheden.

Of de heer Wauters in het programma van Margriet een culturele daad heeft gesteld, kan ik niet beoorde- len. Ik heb het programma niet gezien. Daarbij komt dat ik steeds heb volgehouden dat het de cultuurminis- ter niet toekomt — in zijn functie — een oordeel uit .

te spreken over de waarde van een kunstwerk of van een culturele activiteit. Wat ik wel weet is dat de zeden veranderen en dat op televisie veel meer kan dan 20 jaar geleden.

Vraag nr. 133

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel- telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsminis- ters gesteld.

Antwoord

Ik verwijs het geachte lid naar mijn antwoord op vraag nummer 127 van de heer Didden.

Het betreft de verwijzing naar een gecoordineerd ant- woord van de voorzitter van de Vlaamse Executieve.

DENBOSSCHE

GEMEENSCHAPSMINISTER VAN

BINNENLANDSE AANGELEGENHEDEN EN OPENBAAR AMBT

Vraag nr. 80

van 21 augustus 1991

van de heer H. SUYKERBUYK

Benelux-overeenkomst grensoverschrijdende samenwer- kingsverbanden — Richtlijnen gemeentebesturen

De Benelux-overeenkomst inzake grensoverschrijden- de samenwerkingsverbanden heeft, na een lange lij- densweg, groen licht en ook ratificatie verkregen van de drie nationale en in België van de twee gemeen- schapsparlementen.

Volgens de Benelux-overeenkomst kan een openbaar bestuur toetreden tot een publiekrechtelijke samen- werkingsvorm in een ander land. Ik vermeld dit als voorbeeld, afgezien van andere mogelijkheden.

In het Benelux-verdrag is ook bepaald dat de toezicht- regels gelden van het interne recht van één der over- eenkomstsluitende partijen.

Dit betekent onder meer dat de Vlaamse gemeentebe- sturen, die op basis van het verdrag een samenwer- kingsvorm willen opzetten, aan het toezicht van de Minister van Binnenlandse Aangelegenheden onder- worpen zijn.

Mag ik vernemen of er hierover reeds richtlijnen be- staan of worden voorbereid voor de gemeentebesturen die van dit verdrag gebruik willen maken ? In ontken- nend geval, lijkt dit wel noodzakelijk.

Kan de Minister mededelen :

1. welke krachtlijnen hiervoor reeds bestaan ; 2. welke krachtlijnen mogelijk nog ter studie zijn ; 3. in welke concrete gevallen de Minister zijn toe-

zichtsfunctie reeds heeft uitgeoefend en welke knel- punten, en daaraan gekoppeld welke oplossingen er waren ?

Antwoord

De Benelux-overeenkomst grensoverschrijdende sa- menwerkingsverbanden werd goedgekeurd door het Parlement, de Vlaamse Raad, de Waalse Gewestraad, de Franse en Duitstalige Gemeenschappen en is als dusdanig in werking getreden op 1 april 1991.

In de overtuiging dat België zich door de onderteke-

ning van deze conventie internationaalrechtelijk ten

aanzien van andere partijen verbonden heeft uitvoering

te geven aan deze overeenkomst, dient binnen de con-

(13)

text van de conventie ad hoc onder meer voor de Vlaamse Gemeenschap en het Vlaams Gewest een op- lossing gezocht te worden voor het bestaande toezichts- probleem via bijzondere toezichthouders voor grens- overschrijdende samenwerking. Op het vlak van de administratie werd trouwens hieromtrent van gedach- ten gewisseld op de jongste vergadering van de Benelux Werkgroep van 6 september jongstleden.

Vanzelfsprekend zal hieraan de nodige ruchtbaarheid worden gegeven als een praktisch haalbare formule zal zijn bevestigd.

Vraag nr. 81

van 27 augustus 1991 van de heer M. DIDDEN

Detachering naar ministeriële kabinetten — Stand van zaken

Via de pers konden we vernemen dat de heer Koen Wauters, beter gekend onder de zangersnaam Clou- seau, vanaf 1 september 1991 gedetacheerd is op het kabinet van de Vlaamse Minister van Cultuur. Tevens vernemen we dat deze vorm van detachering naar mi- nisteriële kabinetten sedert vele jaren wordt toegepast.

Is deze informatie juist ?

In bevestigend geval had ik graag de motivering gekend voor deze veralgemeende toepassing. Tevens had ik graag vernomen waarom dergelijke detachering ook in de gewestelijke en gemeenschapsexecutieven wordt toegepast, terwijl de militiewetgeving een pure natio- nale aangelegenheid is.

Acht de Minister deze regeling eerlijk ten opzichte van de talrijke miliciens die soms in veel pijnlijker situaties verkeren dan de bevoorrechte gedetacheerden ? Is het mogelijk de juiste en objectieve criteria inzake detachering van ambtenaren, miliciens, enzovoort naar ministeriële kabinetten te kennen ? Worden deze crite- ria voldoende strikt toegepast ?

Bestaat er voldoende reden om de detachering van miliciens naar kabinetten te verantwoorden ?

Kan er een lijst worden bezorgd van alle gedetacheerde miliciens die onder de huidige legislatuur op het kabi- net van de Minister hun dienstplicht hebben vervuld of momenteel vervullen ? Welke was of is hun op- dracht, welk opleidingsniveau hebben deze personen (studies en getuigschriften) ? Ontvangen deze miliciens voor hun toegewezen taken bijkomende vergoedingen buiten de soldij ?

N.B. : Deze vraag werd gesteld aan alle Gemeen- schapsministers.

Antwoord

Ook leden van de Vlaamse Raad blijken niet steeds volkomen thuis te zijn in de kennis van de grote namen die het actuele firmament van de Vlaamse zangcultuur sieren. Het weze hen vergeven. Daarom, ter lering van het lid, en zoals wordt bevestigd door mijn geloofwaar- dige dochter en tal van kabinetsmedewerksters : de

heer K. Wauters mag niet worden verward met de naam van de groep waarvan voornoemde zanger deel uitmaakt, en die vermaardheid verwierf onder de naam Clouseau.

Het lid beweert te hebben vernomen dat de detache- ring van genaamde Wauters een vorm van detachering naar ministeriële kabinetten is die sedert vele jaren wordt toegepast. Het lid kan worden verzekerd dat de

— bedenkelijke — informatie waarop hij zich steunt elke grond mist. De Vlaamse Executieve kende tot op heden niet de prozaïsche bevlogenheid om de diverse detacheringsvormen respectievelijk te benoemen naar bekende Vlamingen. Niettemin impliceert de vraag van het lid een constructieve stimulans om, in het kader van de nagestreefde vereenvoudiging van de bestuurs- taal, door het ruime publiek onmiskenbaar beter her- kenbare bestuurlijke definities te hanteren.

Het kan worden bevestigd dat, voor wat betreft de Vlaamse Executieve, niet de intentie aanwezig is op enigerlei wijze afbreuk te doen aan welkdanige regelen ook inzake militiewetgeving die, naar de vraagsteller terecht opmerkt, een pure nationale aangelegenheid is. Conform de Grondwet zal de Executieve deze wet- geving, ook in haar eigenste midden, toepassen en doen toepassen.

De vraagsteller meent te moeten suggereren dat mili- ciens, die naar ministeriële kabinetten worden gedeta- cheerd, bevoorrecht zijn ten opzichte van talrijke ande- re miliciens die in soms veel pijnlijker situaties verke- ren. Alhoewel het, voor zover mij bekend, correct is dat vooralsnog op geen enkel ministerieel kabinet bij- voorbeeld het pijnlijke cachotregime werd geïntrodu- ceerd, moet met grote stelligheid het subjectieve ver- haal worden weerlegd dat kabinetten voorstelt als pret- parken, bevolkt door gepriviligeerde dagplukkers, waaronder een beperkt aantal miliciens.

De mogelijkheid tot detachering van miliciens naar ministeriële kabinetten, weze het naar deze van de nationale Regering of deze van de Executieven, is ge- vestigd op een sedert lang gevestigde traditie waar- door, mits het akkoord van de Minister van Landsver- dediging, elk kabinet de potentiële beschikking heeft over één milicien.

Op laatstgenoemden wordt veelal een beroep gedaan omwille van hun scholing, opleiding of specialisatie.

Zij worden belast met bijzondere en tijdelijke opdrach- ten, waarvoor geen permanente medewerkers kunnen worden aangetrokken. Buiten de soldij ontvangen be- trokkenen geen enkele vorm van bijkomende vergoe- ding.

Het spreekt voor zich dat het tot de volle individuele en politieke verantwoordelijkheid van elk lid van de Executieve behoort de criteria voor selectie van zijn medewerkers te hanteren die hem passend lijken, en die in die optiek per definitie als democratisch juist en objectief bestempeld moeten worden. De betreffende vraag van het lid is derhalve zinledig.

Het lid verzoekt om mededeling van een lijst van alle

gedetacheerde miliciens die onder de huidige legisla-

tuur op de ministeriële kabinetten hun dienstplicht ver-

vullen of hebben vervuld, met opgave van hun op-

dracht en opleidingsniveau.

(14)

Ik acht mij verplicht de achtbare vraagsteller te wijzen op artikel 73, 3a en b van het reglement van de Vlaam- se Raad, dat mij gebiedt het stilzwijgen te bewaren inzake vragen die particuliere of persoonlijke informa- tie tot object hebben, en die in secundaire orde het verwerven van statistische informatie beogen. Het ver- strekken van dergelijke informatie, die de identiteit en dus de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen vi- seert, zou overigens niet in overeenstemming te bren- gen zijn met de principes van een goed begrepen open- baarheid van bestuur.

Desalniettemin kan ik mededelen dat elk lid van de Vlaamse Executieve al dan niet permanent een beroep doet op de mogelijkheid om één milicien per ministe- rieel kabinet op te nemen, waarvan betrokkenen de meest verscheiden opleiding genoten.

Vraag nr. 83

van 5 september 1991 van de heer W. CORTOIS

Gemeentelijke pensioenkassen — Financiële tegemoet- komingen voor deficit

Graag verneem ik van de Gemeenschapsminister of het inderdaad juist is dat een ontwerp van decreet in voorbereiding is dat een in financiële tegemoetkoming zou voorzien voor de steden die nog steeds over een pensioenkas beschikken en waarvan het deficit jaar na jaar zwaarder doorweegt op de stadsbegroting.

Kan de Gemeenschapsminister mij meedelen hoeveel en welke gemeenten met een dergelijke toestand te kampen hebben en welke — per gemeente of stad — de gemeentelijke bijdrage is tot dit deficit op basis van de goedgekeurde gemeenterekeningen van 1989.

Is de Gemeenschapsminister de mening toegedaan dat een dergelijke decretale regeling van financiële tege-, moetkoming enkel en alleen kan gelden voor grootste- den als Gent en Antwerpen, of dat ook de andere steden en gemeenten, in verhouding tot hun bevol- kingsaantal of hun bijdrage tot het deficit van de ge- meentelijke pensioenkas, eveneens onmiddellijk in aanmerking kunnen komen ?

Antwoord

Na instemming van de Executieve heb ik in de Vlaamse Raad een ontwerp van decreet ingediend dat aan het Vlaams Financieringsfonds tot herstel van de Gemeen- tefinanciën, opgericht bij decreet van 20 december 1989, de mogelijkheid biedt om onder een aantal in het decreet bepaalde strikte voorwaarden en modalitei- ten, voor de jaren 1992 tot en met 1999 bij te dragen in de financiering van de pensioenlasten van het perso- neel van de lokale besturen in de gemeenten die inzake pensioenbeheer niet zijn aangesloten bij de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en Plaatse- lijke Overheidsinstellingen (RSZPPO) of bij een ander gemeenschappelijk stelsel.

Het blijkt inderdaad dat de problematiek van de pen- sioenlasten in een aantal van die gemeenten tot de belangrijkste oorzaken behoort van een moeilijk houd- bare financiële toestand. In veel gemeenten, die niet

zijn aangesloten bij een gemeenschappelijk stelsel drei- gen de pensioenlasten zeer snel onbetaalbaar te wor- den. Die problematiek is des te ernstiger ingevolge het dalend aantal actieve personeelsleden in vergelijking met het aantal pensioengerechtigden.

Afgezien van het financieel probleem moet deze toe- stand ook uit sociaal oogpunt worden verholpen. Het ontwerp van decreet dat ik bij de Vlaamse Raad heb ingediend, schept daartoe de structuur, door aan de gemeenten op basis van objectieve voorwaarden en maatstaven tegemoetkomingen aan te bieden, evenwel onder de uitdrukkelijke voorwaarde dat zijzelf reeds belangrijke inspanningen leveren, zodat zij niet in staat kunnen worden geacht om via het eigen financieel be- leid een oplossing aan het geschetste probleem te ge- ven.

In een eerste fase, dat is vanaf 1992 wordt de tussen- komst enkel toegekend aan de steden Antwerpen en Gent die reeds verplichtingen hebben ten aanzien van het Vlaams Financieringsfonds en die ter zake reeds een overeenkomst hebben gesloten op basis waarvan het evenwicht van hun financiën gevrijwaard blijft.

De andere gemeenten kunnen slechts een tegemoetko- ming verkrijgen vanaf 1993 op voorwaarde dat zij intus- sen gelijksoortige maatregelen hebben genomen, na- melijk het afsluiten van een overeenkomst met het Vlaams Financieringsfonds op basis van een goedge- keurd meerjarig financieel beleidsplan waarvan de uit- voering na verloop van een jaar door de Executieve werd geëvalueerd.

De tussenkomst van het Vlaams Financieringsfonds in de pensioenlasten is beperkt. Zij wordt voor elke ge- meente afzonderlijk vastgesteld, rekening houdend met de werkelijke pensioenlasten en met de eigen fis- cale inspanning van de gemeente op het vlak van de aanvullende personenbelasting en de onroerende voor- heffing.

Louter theoretisch komen de volgende gemeenten in aanmerking : Antwerpen, Gent, Oostende, Lier, Me- chelen, Vilvoorde, Zaventem en Sint-Niklaas. Sommi- ge van die gemeenten zullen in de praktijk evenwel geen enkele tussenkomst kunnen verkrijgen, daar hun eigen fiscale inspanning momenteel lager is dan de in het decreet bepaalde voorwaarden.

Daar het ontwerp van decreet daarenboven bepaalt dat de berekening van de tussenkomst gebeurt op basis van de werkelijke pensioenlasten van het jaar dat het jaar van de toelage voorafgaat, in casu 1991 (Antwer- pen en Gent) en 1992 (overige gemeenten) is het mij momenteel niet mogelijk het bedrag van die tussen- komsten mee te delen.

Vraag nr. 84

van 9 september 1991 van de heer A. LARIDON

Ministeriële kabinetten — Vervullen van militaire dienst

Ik stel vast dat aan een aantal miliciens de mogelijkheid

werd gegeven om hun militaire dienst geheel of gedeel-

telijk te vervullen op één of ander ministerieel kabinet.

(15)

1. Hoeveel miliciens hebben hun dienstplicht vervuld op het kabinet van de Minister sedert het begin van deze legislatuur ?

2. Welke overwegingen en motiveringen zijn doorslag- gevend om te bepalen welke milicien in het kabinet van de Minister zal worden opgenomen ?

N.B. : Deze vraag werd aan alle Gemeenschapsmi- nisters gesteld.

Antwoord

Ik verwijs het lid naar het antwoord dat werd verstrekt op vraag nummer 81 van 27 augustus 1991, gesteld door de heer M. Didden.

Vraag nr. 85

van 18 september 1991

van de heer R. VAN HOOLAND

Lokale besturen — Remuneratiebeleid

De barema's voor personeel in de lokale besturen zijn algemeen geldig. Dit belet niet dat sommige gemeen- ten, in principe terecht, een eigen remuneratiebeleid voeren en een hogere wedde of een hoger loon toeken- nen dan gangbaar is voor vergelijkbare rangen en gra- den. Antwerpen bijvoorbeeld betaalt zijn directeurs een bruto-eindwedde die 462.000 frank hoger ligt dan die van directeurs in een ministerie.

Ik zou het zeer op prijs stellen het volgende van de minister te mogen vernemen.

1. Welke vrijheid hebben de gemeenten inzake het remuneratiebeleid ?

2. Indien gemeenten aan hun ambtenaren en mede- werkers een hogere basiswedde of een hoger basis- loon kunnen toekennen, kunnen zij dan ook, in plaats daarvan of zelfs daar bovenop, een variabele vergoeding toekennen, die al of niet gebaseerd is op de objectieve beoordeling van de prestaties of de resultaten ? Zo niet, waarom niet ?

3. Kan men wettelijke graden, zoals bijvoorbeeld ge- meentesecretaris, een variabele vergoeding toeken- nen boven het wettelijk barema ? Zo niet, waarom niet ?

4. Worden, in de praktijk, extra-baremieke vergoedin- gen of premies toegekend aan wettelijke graden in de lokale besturen ?

Antwoord

De verschillen in bezoldiging waarover het lid het in zijn vraag heeft, zijn mij bekend.

1. De vrijheid van de gemeenten inzake het remunera- tiebeleid is zeker niet absoluut. Enerzijds wordt zij beperkt door de financiële draagkracht van de ge- meenten, anderzijds moet voor gelijke graden of

gelijksoortige functies in de gemeenten van het Vlaams Gewest een zo groot mogelijke eenvormig- heid nagestreefd worden. Hierbij vormen de gepu- bliceerde referteschalen zoals ze in de circulaire van 7 november 1991 verschenen een stevige leidraad.

2. De toekenning van een vergoeding die gebaseerd is op de objectieve beoordeling van de prestaties of de resultaten is niet mogelijk. Artikel 148 van de nieuwe gemeentewet bepaalt immers :"Het ge- meentepersoneel geniet onder dezelfde voorwaar- den als het personeel der ministeries, volgende toe- lagen : haard- en standplaatstoelage, kinderbijsla- gen, vakantiegeld en gezinsvakantiegeld. Geen en- kele andere toelage of vergoeding mag worden toe- gekend dan binnen de grenzen van de door de Ko- ning vastgestelde algemene bepalingen." Tot op he- den heeft de Koning nog geen dergelijke algemene bepalingen vastgesteld. In de huidige stand van za- ken kan en moet met de objectieve beoordeling van de prestaties of de resultaten van de inspanningen van ambtenaren enkel rekening gehouden worden bij bevorderingen of tuchtsancties.

3. Het is onmogelijk de titularissen van wettelijke gra- den een variabele vergoeding, zoals bedoeld in punt 2, toe te kennen. Er is immers geen enkele wettelij- ke bepaling die een dergelijke vergoeding toelaat.

Daarnaast bepaalt artikel 34 van de nieuwe gemeen- tewet dat de wedde van de secretaris alle dienstver- richtingen dekt "waartoe hij normaal kan gehouden zijn".

4. Gevallen waarbij extra-baremieke vergoedingen en premies toegekend worden aan wettelijke graden zijn mij niet bekend. Indien deze wel zouden toege- kend worden, moeten de gouverneurs, die ter zake het toezicht uitoefenen, hiertegen optreden.

Vraag nr. 88 van 2 oktober 1991

van de heer L. VANHORENBEEK

OCMW-Leuven — Schending medisch beroepsgeheim Ik stel vast dat administratieve oversten van het OCMW-Leuven bij herhaling medische getuigschrif- ten, voorgelegd door personeelsleden, openen en wei- geren indien er op deze getuigschriften geen medische diagnose vermeld staat.

Mag ik vernemen wanneer de Minister paal en perk zal stellen aan deze inbreuken op het medisch beroeps- geheim, dat van openbare orde is en waarvan de uit- zonderingen alleen door de wetgever bepaald kunnen worden ?

Antwoord

Deze aangelegenheid behoort tot de bevoegdheid van

de Gemeenschapsminister van Welzijn en Gezin, aan

wie ik de vraag heb doorgegeven.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Door de hoge voerprijzen zijn de voerkosten in het tweede kwartaal bijna 43.000 euro per bedrijf hoger dan vorig jaar. Op kwartaalbasis zijn daardoor de voerkosten gestegen tot

While this process can be used to determine weights that allow for the risk profile to better match the real-world risks, it may be infeasible to use this method if the risk

Nutrition security, livelihoods and HIV/AIDS of black South African farm workers - qualitative social research from the household and gender perspective, http://www.uni -

The main aim of the study is to critically analyse the application and effective utilisation of social network site technologies within the Eastern Free State tourism

Norms and Standards of Secure care centres require that each child must be provided with appropriate and relevant health care (Department of Social Development in

• Provide specialised training to site guides at key cultural heritage attractions in South Africa focusing on mindful and insightful delivery of authentic tourist experiences;.. •

There is no doubt that for the families losing their loved ones, ethnic militias may seem as having a very negative impact on democracy, but for us analyzing a concept we claim that