Vraag nr. 81 van 13 mei 1996
van de heer LOUIS BRIL
Economische-expansiesteun – Gewone commanditaire vennootschap
De wet van 4 augustus 1978 op de economische her-oriëntering werd aangepast door het decreet van 15 december 1993 tot bevordering van de economische expansie in het Vlaams Gewest. De nieuwe richtlijnen (nu bekend als VL5) zijn met ingang van 1 februari 1994 van kracht geworden. Volgens deze wet kunnen starters genieten van 5 % bijkomende steun, wanneer ze een investering doen die minimum 2,5 miljoen frank bedraagt. Volgens de richtlijnen wordt de aanvullende steun toegekend onder een aantal voorwaarden. Ik stel mij vragen omtrent de voorwaarde inzake de ondernemingsvorm. Was het niet de bedoeling van de wetgever de personenvennootschappen en de eenmans-zaken de bijkomende expansiesteun te laten genieten ? Is het ook bekend dat er naast de BVBA nog een ande-re vennootschapsvorm bestaat, namelijk de gewone commanditaire vennootschap (GCV), waarbij de zaak-voerder eveneens de bepalende factor van de vennoot-schap is ? Bovendien zijn volgende kenmerken even-eens van toepassing bij een gewone commanditaire vennootschap :
– de aandelen op naam (ingeschreven in een aande-lenregister),
– de werkende vennoot is onbeperkt aansprakelijk en statutair zaakvoerder,
– de zaakvoerder is onbeperkt bevoegd voor het dagelijks bestuur,
– de zaakvoerder kan meerderheidsaandeelhouder zijn.
Waarom kan een gewone commanditaire vennootschap dan de bijkomende expansiesteun niet genieten, indien zij aan alle andere voorwaarden voldoet ?
Moeten we hier niet spreken over een discriminatie in de wetgeving en heeft de minister reeds initiatieven genomen om deze discriminerende maatregel te schrappen ?
Antwoord
De wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriën-tering kent aan starters een bijkomende steun toe (art. 1, b) en 5, 5° lid). Deze wet werd uitgevoerd door de richtlijn VL5 (nu VL6). In deze richtlijn werden de voorwaarden bepaald waaraan een starter moet vol-doen indien hij deze bijkomende steun wenst te verkrij-gen. Hierin werd bepaald dat de zelfstandige zich moet vestigen als een nieuw opgerichte eenmanszaak, BVBA of een eenpersoons-BVBA.
Er werd gekozen voor deze vennootschapsvormen omdat ze de meest voorkomende personenschappen zijn. De gewone commanditaire vennoot-schap heeft sterk aan belang ingeboet sinds de opgang van de BVBA en de NV, en komt in de praktijk nog weinig voor. Deze vennootschapsvorm biedt enkel nog voordelen in die zin dat hij toelaat aan geldbezitters financiële belangen te hebben in een vennootschap
(stille vennoten) en aldus winsten te verkrijgen, zonder zelf handelaar te worden. Dit is in strijd met de oor-spronkelijke beweegredenen van de wet om steun toe te kennen aan startende zelfstandigen.
Een tweede reden waarom niet de voorkeur werd gege-ven aan de gewone commanditaire gege-vennootschap is dat bij deze vennootschap geen verplicht minimumkapitaal vereist is. Dit is toch een belangrijk gegeven om de financiële gezondheid en leefbaarheid van een starten-de onstarten-derneming te kunnen bevoorstarten-delen. Bovendien gelden een aantal belangrijke verplichtingen niet voor de gewone commanditaire vennootschappen, zoals : – authentieke oprichtingsakte ;
– opmaak van een financieel plan ;
– verplichtingen inzake boekhoudwetgeving (bv. begin en einde boekjaar, opstellen en neerlegging jaarrekening is slechts verplicht onder bepaalde voorwaarden).
Al deze overwegingen hebben ertoe geleid dat de over-heid de gewone commanditaire vennootschap niet in aanmerking neemt voor het verkrijgen van expansie-steun voor starters.