• No results found

INVLOEDEN OP DE AUDIT QUALITY IN NEDERLAND

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "INVLOEDEN OP DE AUDIT QUALITY IN NEDERLAND"

Copied!
38
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

INVLOEDEN OP DE AUDIT QUALITY IN

NEDERLAND

Masterafstudeerwerkstuk Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie & Bedrijfskunde

Rolf Snijders

r.h.j.snijders@student.rug.nl

S2019035

0614223276

Dwarsstraat 6

7679TV Langeveen

Begeleider:

Dr. Ferdy van Beest

(2)

ABSTRACT

In dit onderzoek wordt het effect van audit specialization, marktconcentratie en de financiële crisis op de audit quality onderzocht. Ook worden onderlinge verbanden onderzocht tussen audit specialization en de marktconcentratie, en audit specialization en de financiële crisis. Er wordt geen relatie gevonden tussen audit specialization en audit quality. Ook voor het verwachte effect van de marktconcentratie op de audit quality wordt geen bewijs gevonden. Wel wordt er een significant, negatief verband gevonden tussen de financiële crisis en audit quality. Ook audit specialists leveren een lagere audit quality ten tijde van financiële crisis.

(3)

INHOUDSOPGAVE

ABSTRACT 2 1 INLEIDING 4 2 THEORETISCH KADER 8 2.1 Audit quality 8 2.1.1 Audit quality 8 2.1.2 Winststuring 9

2.1.3 Audit quality en winststuring 10

2.2 Audit specialization 11 2.3 Marktconcentratie 14 2.4 Financiële crisis 16 3 ONDERZOEKSMETHODEN 19 3.1 Afhankelijke variabele 19 3.1.1 Audit quality 19 3.2 Onafhankelijke variabelen 21 3.2.1 Audit specialization 21 3.2.2 Marktconcentratie 22 3.2.3 Financiële crisis 23 3.3 Controle variabelen 24 3.4 Dataverzameling 24 4 RESULTATEN 25 4.1 Beschrijvende statistiek 25 4.2 Correlaties 25 4.3 Lineaire regressies 26 4.3.1 Audit specialization 26 4.3.2 Marktconcentratie 27 4.3.3 Financiële crisis 28 4.3.4 Robuustheidstest 29 5 DISCUSSIE 32 5.1 Audit specialization 32 5.2 Marktconcentratie 33 5.3 Financiële crisis 34 5.4 Conclusie 34

6 BEPERKINGEN EN MOGELIJKHEDEN VOOR VERDER ONDERZOEK 36

(4)

1

INLEIDING

De AFM publiceerde op 25 september 2014 haar onderzoek naar de kwaliteit van de wettelijke controles uitgevoerd door de Big 4 (Deloitte, EY, KPMG, PWC). De volgende voorbeelden van tekortkomingen bij de uitvoering van de wettelijke controles worden in het onderzoek genoemd: “het controleteam heeft een onvoldoende professioneel-kritische houding gehad”, “de externe accountant heeft zijn controletechnische kennis onjuist toegepast” en “de externe accountant heeft inschattingsfouten gemaakt” (AFM, 2014, p. 38). Volgens de AFM is 45% van de beoordeelde wettelijke controles onvoldoende. Een wettelijke controle is onvoldoende als er geen voldoende en geen geschikte controle-informatie is verkregen (AFM, 2014).

In haar onderzoek gaat de AFM in op het verdienmodel van de accountant. De accountant heeft enerzijds doelstellingen die samenhangen met het ondernemerschap, zoals groei, efficiëntie en winstmaximalisatie. Anderzijds moet er bij de wettelijke controles voldaan worden aan de eisen uit diverse wet- en regelgeving met betrekking tot de kwaliteit (AFM, 2014). Deze twee belangen creëren een spanningsveld. Het voldoen aan de eisen uit wet- en regelgeving vergt tijd. Dit zal ten koste gaan van de efficiëntie en winstmaximalisatie. De accountant wordt betaald door de onderneming die moet worden gecontroleerd. Hierdoor kunnen belangen van de controlecliënt of eigen belangen, voorrang krijgen boven het publieke belang van een kwalitatief goed uitgevoerde controle (AFM, 2014). Commerciële doelen kunnen de onafhankelijkheid van de accountant onderdrukken. De AFM geeft in haar rapport de volgende aanbevelingen aan de Big 4: “creëren van een kwaliteitsgerichte cultuur”, “wettelijk kwaliteitsniveau internaliseren” en “transparantie over kwaliteit vergroten” (AFM, 2014). Hieruit blijkt dat ook de AFM vindt dat bij de Big 4 de focus weer op de kwaliteit van de controle moet liggen, in plaats van andere (commerciële) belangen.

In dit onderzoek worden invloeden op de audit quality in Nederland onderzocht. De audit quality is de kwaliteit van een uitgevoerde controle door een accountant. DeAngelo (1981b) definieert audit quality als de kans dat een auditor een onjuistheid in de jaarrekening waarneemt en corrigeert. De AFM heeft de kwaliteit van de controles bij de Big 4 gemeten door te onderzoeken of de accountant voldoende en geschikte controle-informatie heeft verkregen om zijn oordeel te onderbouwen. Bij alle Big 4-accountantsorganisaties zijn tien wettelijke controles beoordeeld. Daarvan waren er bij Deloitte vier onvoldoende, bij EY drie, bij KPMG zeven en bij PWC vier. In wetenschappelijk onderzoek is de audit quality niet op deze manier te meten, omdat de benodigde informatie niet openbaar is. Derhalve wordt in de

(5)

wetenschappelijke literatuur gebruikt gemaakt van winststuring in een onderneming om de kwaliteit van een controle (audit quality) te bepalen (Myers et al, 2003; Jaggi et al, 2012; Balsam et al, 2003; Kwon et al, 2007, Francis & Wang, 2009). Een accountant is er om winststuring door het management tegen te gaan.

De relatie tussen de audit quality en winststuring wordt gelegd via discretionaire accruals. Accruals zijn het verschil tussen de netto winst en de operationele kasstroom. Accruals vallen verder onder te verdelen in discretionaire accruals en niet-discretionaire accruals. Discretionaire accruals volgen uit keuzes van het management, niet discretionaire accruals ontstaan daarentegen uit de normale bedrijfsuitoefening. Tijdens de controle kan de accountant invloed uitoefenen op de discretionaire accruals, door de keuzemogelijkheden van het management te beperken. Daarom worden discretionaire accruals gebruikt bij het bepalen van de kwaliteit van een controle. Verdere behandeling van discretionaire accruals volgt in hoofdstuk 2.

Als eerste wordt de relatie tussen audit specialization en de audit quality in Nederland onderzocht. Accountantsorganisaties specificeren zich naar sectoren om cliënten optimaal te kunnen bedienen (Vluggen & Meuwissen, 2002). In hun onderzoek naar bedrijfstakspecialisatie in de Nederlandse markt voor accountantscontrole vinden Vluggen & Meuwissen (2002) in 1995 en 1998 bewijs voor audit specialization in Nederland. Dit onderzoek is gereproduceerd door Litjens (2012) voor het jaar 2010. Uit zijn onderzoek blijkt dat de mate van audit specialization in de tussentijd is toegenomen (Litjens, 2012). Wetenschappelijk onderzoek naar audit specialization wijst uit dat de kwaliteit van het financiële verslaggevingsproces hierdoor wordt bevorderd (Romanus, Maher, & Fleming, 2008), audit specialization een specifieke benadering voor het uitvoeren van een audit ontwikkelt per industrie (De Beelde, 1997) en audit specialization resulteert in het verkrijgen van economies of scale (Mayhew & Wilkins, 2003).

Na de invloed van audit specialization op de audit quality, wordt vervolgens de invloed van marktconcentratie op de audit quality onderzocht. Eurocommissaris Barnier publiceerde namens de Europese Commissie een ‘greenpaper’ over de rol van de wettelijke controle waarin hij de markt van de audit controle uiteenzet. De concentratie in de markt door de Big 4 leidt volgens Barnier tot een toenemend systeemrisico. Het wegvallen van een ‘systeemrelevante’ organisatie zou de volledige markt kunnen verstoren. Een accountantsorganisatie is systeemrelevant, als bij een potentiële ineenstorting de beschikbaarheid van gecontroleerde informatie van grote ondernemingen zou worden verstoord (Barnier, 2010). Dit kan het beleggersvertrouwen schaden en heeft mogelijk invloed

(6)

op de stabiliteit van het financiële stelsel als geheel. Barnier geeft aan dat bepaalde segmenten naar zijn mening te geconcentreerd zijn, waardoor cliënten onvoldoende keuze hebben bij het selecteren van een nieuwe auditor (Barnier, 2010). Francis, Michas & Seavey (2013) onderzoeken de effecten van marktconcentratie op de kwaliteit van de door de accountant gecontroleerde winst. Uit de bevindingen van Francis et al. (2013) blijkt dat een grotere marktconcentratie leidt tot een betere kwaliteit van de gecontroleerde winst. Alleen als het marktaandeel onevenredig is verdeeld binnen de Big 4, dan is de kwaliteit van de gecontroleerde winst lager (Francis et al., 2013). Deze resultaten zijn tegenstrijdig met het greenpapier van Barnier (2010).

Marktconcentratie en audit specialization worden gebaseerd op marktaandeel. Er is sprake van een hoge marktconcentratie als er ondernemingen zijn met een groot marktaandeel. Een auditor is een audit specialist als hij in een industrie een groter marktaandeel heeft dan de concurrenten. Tussen de twee begrippen kan hierdoor enige correlatie worden verwacht, een hoge marktconcentratie gaat gepaard met een audit specialist. Er zit echter wel een verschil tussen de twee begrippen. In een industrie met een lage marktconcentratie kan er sprake zijn van een audit specialist. Audit specialization legt de focus op één onderneming en marktconcentratie op de complete markt.

Als laatste wordt de invloed van de audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en audit quality onderzocht. Er wordt een negatief effect van de financiële crisis op de audit quality van niet-specialisten verwacht en geen effect van de financiële crisis op de audit quality van audit specialists. Door de financiële crisis kwam er druk op de audit fee. Een lagere audit fee kan leiden tot minder inzet van de auditor. Onderzoeken naar het effect van de financiële crisis op de audit quality tonen verschillende resultaten. Ettredge, Fuerherm & Li (2014) vinden wel een verband tussen de financiële crisis en de audit quality door een lagere audit fee. Krishnan & Zang (2013) vinden echter geen verband.

Eerder onderzoek behandelt het effect van audit specialization op de audit quality (Balsam et al, 2003; Mayhew & Wilkins, 2003; Lowensohn et al, 2007; Jaggi et al, 2012; Kwon et al, 2007; Ittonen et al, 2014). Ook is het effect van de marktconcentratie op de audit quality onderzocht (Boone et al, 2012; Francis et al, 2013; Dunn et al, 2013; Evans et al, 2014). Krishnan & Zang (2014) en Ettredge et al. (2014) hebben onderzoek gedaan naar het effect van de financiële crisis op de audit quality.

(7)

Dit onderzoek gaat verder in op de volgende hoofdvraag:

Wat is het effect van audit specialization, de marktconcentratie en de financiële crisis op de audit quality in Nederland?

Naast de hoofdvraag wordt ook het effect van audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality onderzocht. Ik draag bij aan de bestaande wetenschappelijke literatuur op meerder manieren. Ten eerste zijn er geen eenduidige resultaten met betrekking tot het effect van audit specialization, de marktconcentratie en de financiële crisis op de audit quality. In dit onderzoek wordt naar verklaringen gezocht voor de uiteenlopende resultaten. Verder is er nog geen eerder onderzoek gedaan naar het effect van audit specialization op de relatie tussen de marktconcentratie en audit quality. Ook is het effect van audit specialization op de relatie tussen de audit quality en de financiële crisis niet eerder onderzocht. Ten slotte is er ook nog geen onderzoek gedaan naar de invloed van audit specialization op de audit quality in Nederland. Er is wel eerder onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van audit specialisme (Vluggen & Meuwissen, 2002; Litjens, 2012), maar niet naar het effect op de audit quality.

In hoofdstuk 2 wordt verder ingegaan op de literatuur rondom audit quality, audit specialization, marktconcentratie en de financiële crisis. Op basis van deze literatuur zullen in hoofdstuk 2 ook de hypotheses worden opgebouwd en ondersteund. Hoofdstuk 3 bevat de methoden die ik gebruik in mijn onderzoek. Resultaten uit mijn onderzoek worden behandeld in hoofdstuk 4. Vervolgens bevat hoofdstuk 5 de discussie en de conclusie. Hoofdstuk 6 gaat in op de beperkingen van het onderzoek en mogelijkheden voor verder onderzoek.

(8)

2

THEORETISCH KADER

2.1

Audit quality

2.1.1 Audit quality

Informatie asymmetrie is een verschil in kennis tussen twee partijen in een markt. De ene partij heeft meer informatie tot zijn beschikking dan de andere partij. Managers van een onderneming die dagelijks bij de organisatie betrokken zijn, hebben meer informatie over de onderneming dan bijvoorbeeld de aandeelhouders. Het jaarverslag van een onderneming is een belangrijke bron van informatie voor de aandeelhouders. Auditing vermindert de informatie asymmetrie tussen managers en de belanghebbenden van een onderneming, door een buitenstaander de rapportering van de manager aan belanghebbenden te laten controleren (Becker, Defond, Jiambalvo, & Subramanyam, 1998).

Belanghebbenden bij financiële rapportages hebben verschillende opvattingen over audit quality (Knechel, Krishnan, Pevzner, Shefchik, & Velury, 2013). De gebruikers van financiële rapportages kunnen een hoge audit quality zien als de afwezigheid van materiële onjuistheden in de jaarrekening. Voor een accountant kan een hoge audit quality gelijk staan aan het voldoen aan de taken opgelegd door de audit onderneming (werkgever). De maatschappij kan een hoge audit quality associëren met de afwezigheid van economische problemen voor een onderneming. Door deze verschillende opvattingen is het moeilijk om audit quality met één maatstaf te meten (Knechel et al, 2013). DeAngelo (1981b) legt in zijn definitie van audit quality twee belangrijke componenten van audit quality vast, competentie en onafhankelijkheid van de auditor (Knechel et al, 2013).

Audit quality is volgens DeAngelo (1981b) de kans dat een auditor een onjuistheid in de jaarrekening waarneemt (competentie) en corrigeert (onafhankelijkheid). De kans dat een auditor een onjuistheid in de boekhouding waarneemt, hangt bijvoorbeeld af van de technologische capaciteiten van de auditor, de gevolgde audit procedures en de grootte van de steekproeven. De onafhankelijk wordt gedefinieerd als de kans dat een auditor de gevonden onjuistheid in de boekhouding rapporteert (DeAngelo, 1981b). Om de audit quality van verschillende auditors te vergelijken, moeten kosten worden gemaakt. Om deze kosten te ontwijken worden alternatieve metingen gebruikt die correleren met de audit quality (DeAngelo, 1981b).

(9)

DeAngelo (1981b) redeneert dat de audit quality verschilt tussen grote en kleine auditors. Een kenmerk van de audit markt is dat er significante opstartkosten zijn voor een nieuwe cliënt. Dit geeft een voordeel voor de huidige auditor van de potentiële cliënt, omdat het beëindigen van de relatie tussen cliënt en auditor significante kosten met zich mee brengt. Hierdoor kan de auditor een hogere audit fee vragen. Deze extra voordelen worden door DeAngelo (1981b) quasi-rents genoemd.

Het proberen in stand te houden van de relatie door de auditor, kan leiden tot opportunistisch gedrag en de onafhankelijkheid aantasten om de cliënt tevreden te houden (DeAngelo, 1981b). Rationele aandeelhouders zullen een onafhankelijke auditor eisen. Als de onafhankelijkheid van de auditor in het geding komt, dan zullen aandeelhouders dit verwerken in de vraag naar aandelen van de cliënt. Dit resulteert in een lagere marktwaarde van de onderneming (DeAngelo, 1981b). Cliënten zullen een onafhankelijke auditor willen om dit te voorkomen. Voor een grotere auditor met veel cliënten en waarbij de quasi-rents per cliënt een klein deel uitmaken van het totaal aan quasi-rents, zal de neiging tot opportunistisch gedrag ten koste van de onafhankelijkheid kleiner zijn. Het in stand houden van de relatie met de cliënt is van minder belang dan bij een kleine auditor. Een grotere auditor is daardoor onafhankelijker en levert een hogere audit quality (DeAngelo, 1981b). Om de audit quality te meten wordt in dit onderzoek de mate van winststuring bij een gecontroleerde onderneming gebruikt. Winststuring zal in de volgende paragraaf worden besproken, waarna in paragraaf 2.1.3 het verband wordt gelegd tussen audit quality en winststuring.

2.1.2 Winststuring

Healy & Wahlen (1999) geven de volgende definitie van winststuring (earnings management): “Earnings management occurs when managers use judgment in financial reporting and in structuring transactions to alter financial report to either mislead some stakeholders about the underlying economic performance of the company or to influence contractual outcomes that depend on reported accounting numbers” (Healy & Wahlen, 1999: 368). Managers kiezen voor verslaggevingsregels waardoor belanghebbenden een vertekend beeld krijgen van de werkelijkheid. De gerapporteerde winst wordt gestuurd om in lijn te komen met de doelen van het management (Scott, 2012: 423).

Jones (1991) onderzocht het verband tussen winststuring en importrestricties in de Verenigde Staten. Importrestricties worden opgezet na onderzoek door de International Trade Commission (ITC). Eén van de factoren die wordt meegenomen in het onderzoek is de winstgevendheid van een industrie. Managers van binnenlandse fabrikanten zullen proberen

(10)

om de winst aan te passen om te zorgen voor extra import restricties. Bij een verlies is er namelijk een grotere kans op import restricties. Door de import restricties zal de welvaart van binnenlandse fabrikanten stijgen ten koste van de welvaart van de binnenlandse consument, binnenlandse importeurs en de exporteurs uit het buitenland (Jones, 1991).

Om winststuring te meten heeft Jones (1991) een model opgesteld. Dit model maakt gebruik van accruals. Accruals zijn het verschil tussen de netto winst en de operationele kasstroom. Accruals veranderen de timing van het rapporteren van winsten en leiden uiteindelijk tot een kasstroom. Een onderscheid binnen de accruals is te maken tussen discretionaire en niet-discretionaire accruals. Niet-discretionaire accruals volgen uit de normale bedrijfsactiviteiten, de manager heeft hierop geen invloed. Discretionaire accruals volgen daarentegen uit beslissingen van het management. Een voorbeeld hiervan is de post dubieuze debiteuren, waarbij een schatting van het management vereist is. Discretionaire accruals geven de mogelijkheid aan een manager om winsten te verschuiven tussen periodes (Healy, 1985). Healy (1985) toont een verband aan tussen bonusplannen en winststuring. Net als Jones (1991) maakt Healy (1985) gebruik van accruals om winststuring aan te tonen. 2.1.3 Audit quality en winststuring

Becker, Defond, Jiambalvo & Subramanyam (1998) leggen een verband tussen winststuring en de audit quality. De grootte van een auditor fungeert als meting van de audit quality op basis van het onderzoek van DeAngelo (1981b) en accruals worden gebruikt als meting voor winststuring. De effectiviteit van een controle en de mogelijkheid om winststuring te beperken, verschilt naar mate de kwaliteit van de auditor. Auditors die een hoge kwaliteit leveren, zijn beter in staat om twijfelachtige boekhoudkundige keuzes te ontdekken, dan auditors die een lage kwaliteit leveren (Becker et al., 1998). Hieruit blijkt een verband tussen audit quality en winststuring. Een hoge audit quality beperkt de keuzes van het management bij boekhoudkundige procedures (Becker et al., 1998). Zodoende wordt de mogelijkheid tot winststuring beperkt.

Ook Chen, Chen, Lobo & Wang (2011) nemen de grootte van de auditor als een vervangede meting voor de audit quality, in hun onderzoek naar het effect van de audit quality op winststuring in China. In dit onderzoek wordt onderscheid gemaakt tussen staatsbedrijven en niet-staatsbedrijven. Voor beide groepen werd een daling in de winststuring gevonden bij een hogere audit quality. Het effect was wel groter voor niet-staatsbedrijven (Chen, et al., 2011). Winststuring wordt door Chen et al. (2011) en Becker et al. (1998) gemeten aan de hand van discretionaire accruals.

(11)

Door het verband tussen winststuring en audit quality (Becker et al., 1998; Chen et al., 2011), wordt in de wetenschappelijke literatuur winststuring gebruikt als surrogaat voor de audit quality. Winststuring kan gemeten worden aan de hand van discretionaire accruals (Healy, 1985; Jones, 1991). De auditor heeft tijdens de audit invloed op de discretionaire accruals, door het beperken van de boekhoudkundige keuzes van de manager. Hierdoor kan de audit quality gemeten worden aan de hand van winststuring. Discretionaire accruals zijn als teken van winststuring bijvoorbeeld gebruikt om een verband te leggen tussen audit quality en: auditor tenure (Myers, Myers, & Omer, 2003), marktconcentratie (Francis, Michas, & Seavey, 2013) en audit specialization (Balsam, Krishnan, & Yang, 2003).

2.2

Audit specialization

Als een audit onderneming een groot deel van de markt in een bepaalde industrie controleert, duidt dit erop dat deze audit onderneming een specifieke benadering heeft ontwikkeld om een audit uit te voeren in deze industrie. Hierdoor verkrijgt de audit onderneming een competitief voordeel over andere audit ondernemingen (De Beelde, 1997). De training en ervaring van een audit specialist zijn grotendeels geconcentreerd in een bepaalde industrie (Solomon, Schields, & Whittington, 1999). Deze industrie-specifieke trainingskosten kunnen worden verdeeld over meerdere cliënten waardoor economies of scale ontstaan (Mayhew & Wilkins, 2003). Ook zal volgens Mayhew & Wilkins (2003) de kwaliteit van de geleverde diensten verbeteren door industrie specifieke kennis en expertise.

Audit specialisme zorgt voor een betere reputatie van de auditor. Het verkrijgen van een zodanig goede reputatie brengt extra kosten met zich mee, omdat een hoger expertiseniveau moet worden bereikt. Deze investering zal uiteindelijk wel resulteren in het kunnen vragen van een grotere audit fee (Craswell, Francis, & Stephen, 1995). Deze bevindingen liggen in lijn met de bevindingen van Mayhew & Wilkins (2003). Audit specialisten hebben een competitief voordeel opgebouwd die ze alleen kunnen behouden als ze zich onderscheiden van andere accountantskantoren. Als de specialisten niet in staat zijn zich genoeg te onderscheiden, zullen ze hun competitief voordeel verliezen (Mayhew & Wilkins, 2003). Voor de audit specialisten is het dus belangrijk om constant een hogere kwaliteit te leveren dan andere accountantskantoren. Zo blijft er druk op de audit specialist om zich te blijven ontwikkelen.

Lim & Tan (2010) onderzoeken het effect van audit specialization op de relatie tussen de audit quality en de auditor tenure. De auditor tenure is de lengte van de relatie tussen de auditor en een cliënt. Dit is een actueel onderwerp met betrekking tot de verplichte roulatie

(12)

van auditors. De verplichte roulatie beperkt de lengte van de relatie tussen een auditor en de cliënt. Bij een langere relatie neemt de expertise van de auditor toe. De auditor krijgt een beter inzicht in de bedrijfsprocessen en risico’s van de cliënt (Lim & Tan, 2010). Aan de andere kant zorgt de langere relatie ervoor dat de onafhankelijkheid van de auditor in het geding komt. Auditors willen de constante stroom van audit fees vasthouden en zijn daarom minder kritisch richting de klant (Lim & Tan, 2010).

Audit specialization zorgt ervoor dat de auditor een cliënt sneller doorgrond (Lim & Tan, 2010). Ook is een specialist erbij gebaat om onafhankelijk te blijven bij een langere auditor tenure. Zodoende levert de auditor een hoge audit quality (Becker et al, 1998) ter bescherming van zijn/haar reputatie. Een betere reputatie leidt tot hogere audit fees (Craswell, Francis, & Stephen, 1995). Uit de bevindingen van Lim & Tan (2010) blijkt dat bij een langere auditor tenure de audit quality geleverd door specialisten, groter is dan de audit quality geleverd door niet-specialisten. De audit quality wordt hierbij gemeten aan de hand van discretionaire accruals.

Lim & Tan (2010) vinden dat audit specialization een positief effect heeft op de audit quality, omdat er meer middelen door deze auditor worden geïnvesteerd in personeel en technologie in deze industrieën. Hierdoor is het personeel in staat de auditbenadering beter af te stemmen op de industrie en veranderingen in de omgeving. Specifieke regelgeving voor een industrie wordt verwerkt in de auditbenadering door de audit onderneming. Procedures binnen de controle worden aangepast om aan de industrie specifieke regelgeving te voldoen.

Audit specialization bestaat op meerdere niveaus. De meeste onderzoeken uit de wetenschappelijke literatuur onderzoeken audit specialization op landelijk niveau bij auditor (Mayhew & Wilkins, 2003; Balsam et al, 2003; Kwon et al, 2007; Jaggi et al, 2012). Ittonen, Johnstone & Myllymäki (2014) vinden de aanwezigheid van audit specialization op partner niveau bij auditors in Finland. Uit het onderzoek blijkt dat partners met meer dan drie cliënten in de publieke sector een hogere audit quality leveren in deze sector (Ittonen et al., 2014). Fung, Gul en Krishnan (2012) vinden de aanwezigheid van audit specialization op stedelijk niveau bij kantoren van een auditor in de Verenigde Staten. PWC was bijvoorbeeld in 2003 specialist in het uitvoeren van audits bij ondernemingen die elektronische apparatuur vervaardigden in San José (Fung et al., 2012).

Uit het onderzoek van Balsam et al. (2003) blijkt dat audit specialization een positief effect heeft op de audit quality. De audit quality wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van discretionaire accruals en een earnings response coefficient (ERC). De ERC meet de reactie van een aandelenmarkt op een onverwachtse verandering in de winst (Scott, 2012:

(13)

163). Verschillende metingen van audit specialization worden door Balsam et al. (2003) gebruikt. Deze metingen zijn gebaseerd op het marktaandeel van een auditor en op het aantal cliënten van een auditor. Cadman & Stein (2007) vinden echter maar zeer beperkt bewijs voor de relatie tussen audit specialization en audit quality (Cadman & Stein, 2007). Voor bepaalde industrieën vinden ze wel een verband. Lowensohn, Johnson, Elder & Davies (2007) onderzoeken de audit quality aan de hand van een enquête onder 241 financiële directeuren bij lokale overheidsinstellingen in Florida. Met de enquêtes meten ze de hoe de financiële directeuren de audit quality waarderen. Uit de bevindingen blijkt dat audit specialization wordt geassocieerd met een hogere audit quality, maar geen invloed heeft op de audit fee (Lowensohn et al., 2007).

Kwon, Lim & Tan (2007) onderzochten de invloed van audit specialization op audit quality in verschillende juridische systemen. In landen met een zwak juridisch systeem kunnen ondernemingen machteloos zijn in het verbeteren van de aandeelhoudersbescherming, omdat handhavingsmechanismen niet voldoen. Auditor specialisten kunnen een grotere invloed hebben op de audit quality in landen met een sterk juridisch systeem, waarbij de kans op vervolging en juridische straffen groter is (Kwon et al., 2007). Aan de andere kant zouden industrie specialisten in landen met een zwak juridisch systeem juist een grote rol kunnen spelen, omdat een verbetering in het toezicht op het management meer impact zal hebben en verwelkomd wordt door investeerders. Door het kiezen van een audit specialist geeft de onderneming het teken dat ze een hoge standaard van corporate governance nastreeft.

Kwon et al. (2007) vinden in een onderzoek in 28 landen en 20 industrieën dat audit specialization een groter effect heeft op de kwaliteit van de financiële verslaggeving in landen met een zwak juridisch systeem. Het argument dat industrie specialisten in landen met een zwak juridisch systeem een grotere rol kunnen spelen, weegt dus het sterkst. De kwaliteit van de audit wordt in dit onderzoek gemeten aan de hand van discretionaire accruals. De sterkte van het juridisch systeem wordt gemeten aan de hand van de sterkte van de rechtsstaat en de bescherming van externe investeerders. Uit de bevindingen van Kwon et al. (2007) blijkt dat bij een zwakkere juridische omgeving de positieve invloed van audit specialization op de audit quality groter is. In dit onderzoek wordt Nederland mee genomen. Nederland heeft volgens Kwon et al. (2007) een sterke rechtsstaat, maar een zwakke bescherming van externe investeerders. In Nederland moet op basis van de zwakke bescherming van externe investeerders een verband zijn tussen audit specialization en audit quality. Op basis van de sterke rechtsstaat zal het verband echter gering zijn volgende bevindingen van Kwon et al.

(14)

Jaggi, Gul & Lau (2012) onderzochten de relatie tussen audit specialization en de kwaliteit van de gerapporteerde winst waarbij ze rekening hielden met de politieke systemen in verschillende landen (Jaggi et al, 2012). Het politieke systeem bepaalt de mate van aandeelhoudersbescherming in een land. De mate van aandeelhoudersbescherming heeft vervolgens invloed op de werking van audit specialization. Discretionaire accruals worden door Jaggi et al. (2012) gebruikt als meting van de kwaliteit van de gerapporteerde winst. In een systeem met een hoge aandeelhoudersbescherming zal er geen significant verschil zijn in discretionaire accruals tussen specialisten en niet-specialisten (Jaggi et al., 2012). Specialisten en niet-specialisten zullen een uitgebreide audit moeten doen om hun aansprakelijkheidsrisico te verminderen. In landen met een hoge aandeelhoudersbescherming hebben aandeelhouders meer mogelijkheden om juridische stappen te ondernemen, tegen zowel het management als de auditor bij een twijfelachtige kwaliteit van de financiële rapportage (Francis & Wang, 2009). In landen met een lage aandeelhoudersbescherming worden industrie specialisten geassocieerd met een hogere winstkwaliteit. Specialisten hebben diepgaande kennis van de industrie waardoor ze verkeerde voorstellingen van zaken eerder ontdekken dan niet-specialisten (Jaggi et al., 2012).

Nederland is een land met een lage aandeelhoudersbescherming, dus zorgen volgens de bevindingen van Jaggi et al. (2012) audit specialisten voor een hogere winstkwaliteit in Nederland. Kwon et al. (2007) ondersteunt deze bevinding van Jaggi et al. (2012). Ook zij vinden dat een lage aandeelhoudersbescherming (bescherming van externe investeerders) zorgt voor een grotere invloed van audit specialization op de audit quality. Echter delen Kwon et al. (2007) Nederland wel gedeeltelijk in bij een sterk juridisch systeem. Op basis van de onderzoeken van Kwon et al. (2007) en Jaggi et al. (2012), samen met de eerdere onderzoeken naar het verband tussen audit specialization en audit quality (Mayhew & Wilkins, 2003; Romanus et al, 2008; Balsam et al, 2003; Lim & Tan 2011), verwacht ik dat audit specialization in Nederland zorgt voor een hogere audit quality.

H1: Audit specialization heeft een positieve invloed op de audit quality in Nederland.

2.3

Marktconcentratie

Over het effect van marktconcentratie op de audit quality zijn verschillende uitkomsten. Francis, Michas & Seavey (2013) onderzochten in 42 landen of een hoge audit markt concentratie een negatief effect heeft op de kwaliteit van een audit. In landen waar de BIG 4 een groter marktaandeel heeft is de kwaliteit van de audits hoger bij zowel BIG 4 ondernemingen als ondernemingen die niet tot de BIG 4 behoren. Marktconcentratie binnen

(15)

de BIG 4 is echter schadelijk voor de kwaliteit van de audits (Francis et al., 2013). De marktconcentratie wordt gemeten aan de hand van het marktaandeel van de Big 4 en marktaandeelverschillen binnen de Big 4. Francis et al. (2013) onderzoeken het effect van marktconcentratie op de audit quality aan de hand van discretionaire accruals, de kans dat een verlies wordt gerapporteerd en het tijdig rapporteren van verliezen. Uit eerder onderzoek is gebleken dat de audit quality hoger is als accruals kleiner zijn, als er een grotere kans is op het rapporteren van een verlies (in plaats van een winst) en als een onderneming tijdig verliezen rapporteert (Francis et al., 2013).

Dunn, Kohlbeck & Mayhew (2013) doen onderzoek naar het effect van de markstructuur op de audit quality. In overeenstemming met Francis et al. (2013) vinden Dunn et al (2013) dat een gelijke verdeling van marktaandelen op landelijk niveau binnen de Big 4 de audit quality bevordert. Op een regionaal niveau blijkt een gelijke verdeling van marktaandelen niet te leiden tot een hogere audit quality.

Volgens Evans & Schwartz (2014) is marktconcentratie alleen een indicator voor de macht van de grootste audit ondernemingen, maar niet een teken van anti competitief gedrag. Concurrentie in een oligopolie kan intens zijn en leiden tot competitieve prijzen, innovatie en hoge kwaliteit producten (Evans & Schwartz, 2014). Dit ondersteunt de bevindingen van Francis et al. (2013) dat een BIG 4 goed is voor de audit quality. De bevindingen van Evans & Schwartz (2014) steunen echter ook de bevinding van Francis et al. (2013) dat een te hoge marktconcentratie binnen de BIG 4 schadelijk is voor de audit quality. Door de hoge marktconcentratie verdwijnt de werking van de oligopolie.

Boone, Khurana & Raman (2012) onderzochten ook het effect van marktconcentratie op de audit quality, maar deden dit aan de hand van tolerantie voor winststuring. Deze methode meet het resultaat van een klant van een auditor zonder discretionaire accruals en vergelijkt deze met de verwachtingen van analisten over deze onderneming. Als er met de discretionaire accruals aan deze verwachtingen wordt voldaan en zonder deze discretionaire accruals niet, dan is er sprake van winststuring (Boone et al., 2012). De discretionaire accruals zijn gebruikt om aan de verwachtingen van de analisten te voldoen.

Boone et al. (2012) redeneren dat een hogere marktconcentratie ervoor zorgt dat de auditor steviger in zijn schoenen staat. Met andere woorden, de auditor is onafhankelijker. De klant heeft namelijk minder mogelijkheden om van auditor te wisselen. Door de grotere zekerheid kan de auditor de ‘watchdog’ rol, het monitoren van het bestuur, beter vervullen en durft hij in te gaan tegen winststuring door de klant. Aan de andere kant kan de auditor door

(16)

controle (Boone et al., 2012). Door minder concurrentie is de auditor minder kritisch waardoor potentiële fouten van materieel belang worden gemist.

Uit het onderzoek van Boone et al. (2012) blijkt dat een grotere marktconcentratie er toe leidt dat de auditor een grotere tolerantie voor winststuring heeft. Dit impliceert een lagere audit quality (Becker et al., 1998; Chen et al., 2011). Door een afnemende concurrentie is de auditor minder kritischer geworden. Deze bevinding van Boone et al. (2012) spreekt de bevindingen van Francis et al. (2013) en Evans & Schwartz (2014) tegen. Een hoge marktconcentratie impliceert een markt met grote auditors. Grotere auditors zijn onafhankelijker van de cliënt dan kleinere auditors en daarom zal de audit quality hoger zijn voor grote auditors (DeAngelo, 1981b). Voor een hogere marktconcentratie verwacht ik dus een hogere audit quality, in lijn met de bevindingen van Francis et al. (2013) en Evans & Schwarz (2014) en in tegenstelling tot de bevinding van Boone et al. (2012).

H2: Een grotere marktconcentratie zorgt voor een hogere audit quality.

2.4

Financiële crisis

Auditors claimen dat ze door hun expertise onzekerheid kunnen wegnemen en een onafhankelijk, objectief en waarheidsgetrouw beeld van een onderneming kunnen geven. Onverwachte faillissementen, fraude en fouten doen afbreuk aan deze claim (Sikka, 2009). Door de financiële crisis konden audit cliënten lagere audit fees afdwingen. Lagere audit fees kunnen leiden tot minder inzet door de auditor, waardoor de audit quality en de kwaliteit van de financiële verslaggeving lager is. Hierover maakt de PCAOB zich zorgen. De PCAOB is de toezichthouder over accountantsorganisaties in de Verenigde Staten.

Krauβ, Quosigk & Zülch (2014) vinden audit fee verminderingen bij het aanstellen van een nieuwe auditor in de periode 2005 tot en met 2011. In dit onderzoek wordt geen rekening gehouden met de financiële crisis. Ondanks de verminderingen van de audit fee, vinden Krauβ et al. (2014) geen veranderingen in de audit quality. Een verklaring hiervoor ligt bij lowballing. Het aannemen van de auditopdracht tegen een lagere prijs is een gevolg van de competitieve marktcondities. Een lage initiële audit fee wordt door de auditor geaccepteerd, omdat deze auditor verwacht uit toekomstige audits van de cliënt grotere opbrengsten (quasi-rents) te behalen (DeAngelo, 1981a). Als de audit fee onder druk is komen te staan door de financiële crisis, zal er echter geen vooruitzicht zijn op toekomstige quasi-rents. Verslechterde financiële omstandigheden voor een cliënt kan betekenen dat de cliënt zal krimpen of verdwijnen.

(17)

Krishnan & Zhang (2014) onderzochten de relatie tussen lagere audit fees en de kwaliteit van de financiële verslaggeving bij banken. Dit onderzoek is gebaseerd op loan loss provisions (LLP) bij 550 banken. Deze loan loss provisions zijn voorzieningen voor verliezen door leningen die niet worden terugbetaald. Ze zijn een teken van winststuring, maar dan voor banken. Hogere waardes van abnormale LLP hangen samen met een lagere kwaliteit van de financiële verslaggeving. Deze abnormale LLP zijn discretionaire accruals. Naast deze LLP onderzoeken Krishnan & Zhang (2014) ook de kwaliteit van de financiële verslaggeving op basis van de relatie tussen huidige LLP en toekomstige afschrijvingen van leningen en kijken ze naar het tijdig herkennen van verliezen op leningen.

Een opvallende bevinding van Krishnan & Zhang (2014) is, dat tijdens de financiële crisis bezuinigingen op audit fees meer voorkwamen bij cliënten van de Big 4 dan bij cliënten van andere auditors. Ook hebben audit fee cuts geen negatieve invloed op de kwaliteit van de financiële verslaggeving bij banken. Dit geldt zowel voor cliënten van de Big 4 als voor cliënten van andere auditors (Krishnan & Zhang, 2014). Deze resultaten zijn in lijn met auditor reputatie theorieën. Auditors bouwen een reputatie op en zijn er bij gebaat om deze reputatie te behouden. Door deze goede reputatie kunnen ze hogere audit fees afdwingen (Craswell et al., 1995). Als de kwaliteit van de geleverde audit laag is, dan zal dit invloed hebben op de audit fees die het accountantskantoor in de toekomst kan vragen. Voor het accountantskantoor is het dus van belang om een constante goede kwaliteit audits te leveren.

Ettredge, Fuerherm & Li (2014) onderzochten de relatie tussen veranderingen in de audit fee en de audit quality auditor onder 3039 ondernemingen. In dit onderzoek zijn geen financiële instellingen meegenomen. De link tussen de audit fee en de audit quality leggen zij bij de inspanning van de auditor. Als de audit fee groter is, zal de auditor zich meer inzetten voor de cliënt waardoor de kwaliteit van de audit omhoog gaat (Ettredge et al., 2014). De kans op fouten in de financiële verslaggeving is kleiner bij een grotere inspanning. Voor het jaar 2008 vinden Ettredge et al. (2014) dat druk op de audit fee zorgt voor meer boekhoudkundige onjuistheden. Een lagere audit fee zorgt dus voor een lagere audit quality. In 2006 is er echter alleen een marginaal verband tussen druk op de audit fee en boekhoudkundige onjuistheden. Het verband tussen druk op de audit fee en boekhoudkundige onjuistheden lijkt zich dus te beperken tot tijden van de financiële crisis (Ettredge et al., 2014).

Ettredge et al. (2014) vinden dus wel een verband tussen de audit fee en audit quality ten tijde van financiële crisis. Dit in tegenstelling tot Krishnan & Zang (2014). Zij vonden dat het reduceren van audit fees geen invloed heeft op de audit quality. Een verklaring

(18)

hiervoor is dat Krishnan & Zang (2014) onderzoek deden onder banken en Ettredge et al. (2014) deze juist buiten beschouwing lieten. Krishnan & Zang (2014) geven als reden voor het ontbreken van een verband tussen de financiële crisis en de audit quality, dat de auditor zijn reputatie willen behouden en daarvoor een goede audit quality moeten leveren. De reputatie van een auditor zorgt ervoor dat deze onderneming zich kan onderscheiden van andere auditors. Competitieve voordelen voor audit specialisten zijn alleen te bereiken als de specialist zich weet te onderscheiden van andere auditors (Mayhew & Wilkins, 2003). Voor audit specialisten is het dus belangrijk dat er een goede audit quality wordt geleverd om de reputatie te behouden, ook ten tijde van financiële crisis.

In tegenstelling tot Ettredge et al. (2014) en in overeenstemming met de bevindingen van Krishnan & Zang (2014) verwacht ik, dat de audit quality van audits uitgevoerd door specialisten ten tijde van financiële crisis, niet afwijkt van audits uitgevoerd vóór de financiële crisis, omdat audit specialisten hun goede reputatie en competitief voordeel weten te behouden. In overeenstemming met Ettredge et al. (2014) verwacht ik wel een invloed van de financiële crisis op de audit quality van audits uitgevoerd door niet-specialisten, omdat druk op de audit fee zal leiden tot minder inspanning van de auditor. Zo kom ik tot de volgende twee hypotheses.

H3a: Ten tijde van financiële crisis wordt er een lagere audit quality geleverd.

H3b: De financiële crisis heeft geen invloed op de audit quality van audits uitgevoerd door specialisten, in tegenstelling tot de audit quality van audits uitgevoerd door niet-specialisten.

(19)

3

ONDERZOEKSMETHODEN

3.1

Afhankelijke variabele

3.1.1 Audit quality

De afhankelijke variabele in dit onderzoek is de audit quality. Volgens hypothese 1 zal audit specialization in Nederland een positieve invloed hebben op de audit quality. Hypothese 2 voorspelt dat audit specialization leidt tot een hogere audit quality. Ten slotte voorspelt hypothese 3 dat de financiële crisis geen invloed heeft op de audit quality van audits uitgevoerd door specialisten in tegenstelling tot niet-specialisten. In paragraaf 2.1 is de theorie rondom audit quality behandeld. De audit quality is te meten aan de hand van discretionaire accruals. Deze zijn onder te verdelen in discretionaire accruals en niet-discretionaire accruals:

1. 𝑇𝐴𝑡= 𝑁𝐷𝐴𝑡+ 𝐷𝐴𝑡

Niet-discretionaire accruals volgen uit de normale operationele activiteiten van de onderneming. Discretionaire accruals zijn echter het gevolg van keuzes door het management. Totale Accruals (TA) worden door Jones (1991) als volgt berekend:

2. 𝑇𝐴𝑡= (∆𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝐴𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠𝑡− ∆𝐶𝑎𝑠ℎ𝑡) − ∆𝐶𝑢𝑟𝑟𝑒𝑛𝑡 𝐿𝑖𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑖𝑒𝑠𝑡 −𝐷𝑒𝑝𝑟𝑒𝑐𝑖𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 𝑎𝑛𝑑 𝐴𝑚𝑜𝑟𝑡𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 𝐸𝑥𝑝𝑒𝑛𝑠𝑒𝑡

De discretionaire accruals zijn volgens Jones (1991) te berekenen aan de hand van veranderingen in de opbrengsten, materiële vaste activa en de totale activa. Veranderingen in de opbrengsten worden gebruikt als een controle voor de economische omstandigheden van de onderneming. Materiële vaste activa is een controle voor niet-discretionaire afschrijvingskosten. De totale activa wordt gebuikt om de heteroscedasticiteit te verlagen. Bij heteroscedasticiteit verschilt de variatie van de afhankelijke variabele voor verschillende waardes van de onafhankelijke variabele. Inkomensverschillen onder tieners zullen bijvoorbeeld kleiner zijn dan inkomensverschillen onder dertigers of veertigers. Toegepast op de audit quality betekent dit dat de variatie van de discretionaire accruals verschilt per grootte van de onderneming. Daarom neemt Jones de totale activa mee in het model.

(20)

3. 𝑇𝐴𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 = 𝛼 ( 1 𝐴𝑖𝑡−1 ) + 𝛽1𝑖 ( ∆𝑅𝐸𝑉𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 ) + 𝛽2𝑖 ( 𝑃𝑃𝐸𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1) + 𝜀𝑖𝑡 Waarbij:

TAit = Totale accruals in jaar t for onderneming i;

∆REVit = Omzet in jaar t minus de omzet in jaart t -1 van onderneming i;

PPEit = Bruto materiële vaste activa;

Ait-1 = Totale activa in jaar t-1 voor onderneming i;

Εit = error term in jaar t voor onderneming i;

i = 1, . . . , N ondernemingsindex (N = X);

t = 1, . . . , Ti, jaarindex voor de jaren die worden meegenomen voor onderneming i. Vervolgens kunnen de niet-discretionaire accruals (NDAit) worden berekend, waarna de

discretionaire accruals het verschil zijn tussen de totale accruals en niet-discretionaire accruals: 4. 𝑁𝐷𝐴𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 = (𝛼𝑗( 1 𝐴𝑖𝑡−1) + 𝛽1𝑗( ∆𝑅𝐸𝑉𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 ) + 𝛽2𝑗( 𝑃𝑃𝐸𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1))

Een aanname bij het Jones model is dat de opbrengsten niet-discretionair zijn. Veranderingen in de opbrengsten zijn het gevolg van economische omstandigheden volgens Jones (1991). Als er sprake is van winststuring door discretionaire opbrengsten, dan zal het Jones model een deel van de gestuurde winsten verplaatsen uit het discretionaire gedeelte van de accruals.

Dechow, Sloan & Sweeney (1995) hebben een verandering aangebracht in het Jones model om bovenstaande beperking weg te werken. Dit model heet het ‘modified Jones model’. Veranderingen in opbrengsten worden gecorrigeerd voor veranderingen in debiteuren. Hierbij wordt de aanname gemaakt dat alle veranderingen in verkoop op rekening verband houden met winststuring. Het is makkelijker om winsten te sturen via verkoop op rekening dan via contante betalingen (Dechow, Sloan, & Sweeney, 1995). Eerst worden in het modified Jones model de niet-discretionaire accruals berekent. De discretionaire accruals worden daarna berekend door het verschil te nemen tussen de totale accruals en de niet-discretionaire accruals. De niet-discretionaire accruals worden in het Modified Jones model als volgt berekend:

(21)

5. 𝑁𝐷𝐴𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 = 𝛼𝑗( 1 𝐴𝑖𝑡−1) + 𝛽1𝑗( ∆𝑅𝐸𝑉𝑖𝑡− ∆𝑅𝐸𝐶𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1 ) + 𝛽2𝑗( 𝑃𝑃𝐸𝑖𝑡 𝐴𝑖𝑡−1) Waarbij:

NDAt = Niet-discretionaire accruals

∆REVt = Omzet in jaar t minus de omzet in jaar t -1 van onderneming i;

∆RECt = Debiteurenpost in jaar t minus de debiteurenpost in jaar t – 1 van onderneming

i;

PPEt = Bruto materiële vaste activa;

At-1 = Totale activa in jaar t-1 voor onderneming i;

t = 1, . . . , Ti, jaarindex voor de jaren die worden meegenomen voor onderneming i. Uit het onderzoek van Dechow et al. (1995) blijkt dat het modified Jones model het beste gebruikt kan worden bij het onderzoeken van winststuring. Het Jones model zal gebruikt worden voor een robuustheidstest van de resultaten.

3.2

Onafhankelijke variabelen

3.2.1 Audit specialization

Hypothese 1 voorspelt dat audit specialization een positieve invloed heeft op de audit quality. In de literatuur wordt de dominantie van een audit ondernemingen in een markt vaak gebruikt om audit specialization te meten. Mayhew & Wilkins (2003) definiëren bijvoorbeeld een auditor als specialist in een industrie, als het marktaandeel van deze auditor 10% groter is dan het marktaandeel van de grootste concurrent. Kwon et al. (2007) nemen verschillende definities van audit specialization in hun onderzoek naar het verband tussen het rechtelijk systeem, audit quality en auditor specialisatie mee. Bij de eerste definitie is een auditor specialist in een industrie als deze organisatie het grootste marktaandeel heeft. De tweede definitie bepaalt dat een auditor specialist in een industrie is, als deze een bepaald percentage groter marktaandeel heeft dan de eerstvolgende concurrent. Dit percentage verschilt per periode waarin dit onderzoek is gedaan en varieert van 20% tot 30%. Balsam (2003) baseert het marktaandeel van een auditor naast de verkopen van de cliënten ook op het aantal cliënten. Zo wordt een afwijking richting grote cliënten vermeden.

In dit onderzoek zal audit specialization gebaseerd worden op marktleider in verkopen van alle cliënten. Een auditor is een audit specialist als de cliënten van deze auditor gezamenlijk de grootste omzet hebben. In een robuustheidstest worden andere classificaties

(22)

van audit specialization gebruikt. Hierbij worden drie additionele classificaties gehanteerd. Bij de eerste is een audit specialist dominant in de markt met een marktaandeel op basis van verkopen dat 10% groter is dan de eerstvolgende concurrent (verkoop-dominantie). De tweede classificeert een auditor als audit specialist bij marktleiderschap op basis van het aantal cliënten (aantal-leider). Bij de laatste methode van classificatie zijn auditor met een marktaandeel op basis van het aantal cliënten dat 10% groter is dan de eerstvolgende concurrent een audit specialist (aantal-dominantie).

Industrieën worden ingedeeld op basis van de Standaard Bedrijfsindeling 2008 (SBI2008). Deze indeling is opgezet door het CBS en gebaseerd op de indeling van de Europese Unie (NACE Rev 2). Het volgende recessiemodel zal worden gebruikt om het effect van audit specialization op de audit quality (AQ) te meten:

𝐻𝑦𝑝𝑜𝑡ℎ𝑒𝑠𝑒 1: 𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝛽2𝐶𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒 𝑣𝑎𝑟𝑖𝑎𝑏𝑒𝑙𝑒𝑛 + 𝜀

3.2.2 Marktconcentratie

In hypothese 2 wordt een hogere audit quality voorspeld bij een hogere marktconcentratie. De marktconcentratie kan gemeten worden met de Herfindahl-Hirschman index (HHI). Francis (2013) gebruikt deze index bijvoorbeeld in zijn onderzoek naar de invloed van marktconcentratie op de audit quality. In deze index wordt de som genomen van het kwadraat van de marktaandelen van alle ondernemingen in de industrie. Dus als in een industrie alleen de Big 4 actief is en alle vier de auditors hetzelfde marktaandeel hebben, dan is de HHI 0,25 (4 * 0,25 ²). Volgens de mededingingsautoriteit van de Verenigde Staten (Federal Trade Agency) is een markt zeer geconcentreerd als de HHI hoger is dan 2500. Een HHI van 1500 tot 2500 betekent een middelmatige concentratie (FTA, 2014). Het volgende model wordt gebruikt om de invloed van marktconcentratie op de audit quality (AQ) te meten.

(23)

3.2.3 Financiële crisis

Hypothese 3a voorspelt een effect van de financiële crisis op de audit quality. In hypothese 3b wordt een interactie effect verwacht van audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality. De financiële crisis zal een negatieve invloed hebben op de audit quality, behalve voor audits uitgevoerd door audit specialists. In onderstaande figuur is deze relatie uitgebeeld.

De financiële crisis begon eind 2007 (Ettredge, Fuerherm, & Li, 2014). Het jaar 2007 wordt door Ettredge et al. (2014) bij de jaren voor de financiële crisis gerekend en door Krishnan & Zang (2014) tot de jaren in de financiële crisis. In dit onderzoek worden de jaren 2005, 2006 en 2007 tot de periode voor de financiële gerekend en de jaren 2008, 2009, 2010 en 2011 tot de periode van financiële crisis. Het jaar 2007 wordt gerekend tot voor de financiële crisis, omdat de audit fees en planning van de controle al waren vastgesteld voordat de financiële crisis ontstond eind 2007. Hypothese 3 wordt getest aan de hand van het volgende model: 𝐻𝑦𝑝𝑜𝑡ℎ𝑒𝑠𝑒 3𝑎: 𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝐹𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑖𝑠 + 𝛽2𝐶𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒 𝑣𝑎𝑟𝑖𝑎𝑏𝑒𝑙𝑒𝑛 𝜀 𝐻𝑦𝑝𝑜𝑡ℎ𝑒𝑠𝑒 3𝑏: 𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝛽2𝐹𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑖𝑠 + 𝛽3𝐶𝑜𝑛𝑡𝑟𝑜𝑙𝑒 𝑣𝑎𝑟𝑖𝑎𝑏𝑒𝑙𝑒𝑛 + 𝛽4𝐹𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑖𝑠 ∗ 𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝜀

Financiële crisis Audit quality

Audit specialization

-

-

(24)

3.3

Controle variabelen

In dit onderzoek zullen de volgende controle variabelen worden gebruikt: de solvabiliteit van een onderneming, de grootte van een onderneming en de Big 4 als auditor. Van deze controle variabelen blijkt uit eerder onderzoek dat ze invloed hebben op de audit quality. De eerste controle variabele is de solvabiliteit. Deze wordt berekend door de verhouding tussen de totale schulden en de totale activa van een onderneming te nemen. Ondernemingen met veel vreemd vermogen zijn gebonden aan schuldovereenkomsten met voorwaarden voor de onderneming. Een manager kan winstmanipulatie toepassen om aan deze voorwaarden te voldoen (DeFond, 1994).

De tweede controle variabele is de grootte van een onderneming. Grote ondernemingen hebben meer controle van buitenaf, voorspelbare operationele activiteiten en een sterkere controle structuur (Balsam et al, 2003). Winststuring is hierdoor moeilijker en de discretionaire accruals zijn kleiner. Om de grootte van een onderneming te meten zal voor elke onderneming de log van de totale activa worden mee genomen.

De laatste controle variabele is een Big4 onderneming als auditor. Big 4 auditors leveren volgens eerder onderzoek een hogere audit quality (Eshleman & Gua, 2014). De hogere audit quality wordt geleverd, omdat Big 4 auditors hun goede reputatie willen behouden en de Big 4 auditors meer middelen hebben om te investeren in training van personeel (Eshleman & Gua, 2014).

3.4

Dataverzameling

De data voor dit onderzoek komt uit de historische databases van Reach van de Rijksuniversiteit Groningen. Uit deze databases zijn de gegevens gehaald voor de jaren 2003 tot en met 2011. Op basis van de gedetailleerde SBI indeling zijn de ondernemingen ingedeeld in de hoofdcategorieën uit de SBI. Financiële instellingen met de SBI-classificatie K zijn verwijderd uit de dataset. Financiële data zijn gewinsorised om invloed van uitschieters tegen te gaan. Voor de berekening van de totale accruals zijn voor een onderneming de gegevens nodig uit jaar t en jaar t-1. De ondernemingjaarvariabelen waarvoor de gegevens uit een voorgaand jaar niet beschikbaar zijn, zijn verwijderd uit de set. Hierdoor bleven er 2903 ondernemingjaarvariabelen over. Om de marktconcentratie te berekenen en de audit specialists te bepalen, is het natuurlijke logaritme genomen van de opbrengsten om een scheve distributie richting grote ondernemingen tegen te gaan.

(25)

4

RESULTATEN

4.1

Beschrijvende statistiek

Uit Tabel 1 blijkt dat bij 46,7% van de ondernemingjaarvariabelen een controle door een specialist heeft plaats gevonden. Verder zijn 21,4% van de ondernemingjaarvariabelen ten tijde van de financiële crisis (2008 t/m 20011). De marktconcentratie varieert van 0,121 tot 1,000.

Tabel 1

Descriptive Statistics

N Minimum Maximum Gemiddelde

Standaard deviatie Afhankelijke var. Discr. Accruals 2903 -52,505 81,435 -0,020 1,817 Onafhankelijke var. Audit specialization 2923 0,000 1,000 0,468 0,499 Marktconcentratie 2923 0,121 1,000 0,262 0,101 Fin Crisis 2923 0,000 1,000 0,215 0,411 Controle var. Solvabiliteit 2923 -0,411 8,570 0,695 0,460 Totale activa 2923 3,611 15,060 10,444 1,758 Big 4 2923 0,000 1,000 0,813 0,390

4.2

Correlaties

De correlaties zijn opgenomen in Tabel 2. Uit deze correlaties kan worden opgemaakt dat er geen sprake is van multicollineariteit, omdat er geen correlatie groter is dan |0,7|. De discretionaire accruals hebben een significant verband met de financiële crisis (r = 0,032; p < 0,05), hetgeen duidt op een lagere audit quality ten tijde van financiële crisis. Er is geen correlatie tussen de discretionaire accruals en audit specialization of de marktconcentratie. Uit tabel 3 blijkt verder een significante relatie tussen audit specialization en de marktconcentratie (r = 0,237; p < 0,01), en audit specialization en de financiële crisis (r = -0,094; p > 0,01). Ook blijkt er een significante relatie tussen audit specialization en een Big 4 auditor (r = 0,450; p < 0,01), een logisch verband aangezien de audit specialist meestal een Big 4 auditor is. De marktconcentratie heeft een significant verband met een Big4 auditor (r = 0,158; p < 0,01).

(26)

De Big 4 toont een significante, positieve relatie met discretionaire accruals, (r = 0,032; p <0,05) hetgeen duidt op een lagere audit quality. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat Big 4 auditors grotere ondernemingen controleren. Grotere ondernemingen zullen grotere discretionaire accruals hebben dan kleinere ondernemingen.

Tabel 2 Correlaties Discr. accruals LV Specialist Marktcon

centratie Fin Crisis

Totale

activa Big 4 Solvabiliteit

Discr. accruals 1 ,022 ,014 ,032* -,017 ,032* -,025 Audit Specialization ,022 1 ,237** -,094** ,226** ,450** ,029 Marktconcentratie ,014 ,237** 1 -,374** ,251** ,158** -,008 Fin Crisis ,032* -,094** -,374** 1 -,084** -,053** -,053** Totale activa -,017 ,226** ,251** -,084** 1 ,209** -,054** Big 4 ,032* ,450** ,158** -,053** ,209** 1 ,007 Solvabiliteit -,025 ,029 -,008 -,053** -,054** ,007 1

*. Correlatie is significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Correlatie is significant op een 0,01 niveau (eenzijdig)

4.3

Lineaire regressies

Om de hypotheses te toetsen wordt gebruik gemaakt van een lineaire regressie. 4.3.1 Audit specialization

Hypothese 1 luidt als volgt:

Hypothese 1: Audit specialization heeft een positieve invloed op de audit quality in Nederland.

Het onderstaande model is gebruikt om de invloed van audit specialization op de audit quality te meten.

𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝛽2𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝐴𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎 + 𝛽3𝑆𝑜𝑙𝑣𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 + 𝛽4𝐵𝑖𝑔4 + 𝜀 De resultaten in tabel 3 tonen aan dat er geen significante resultaten zijn gevonden ter ondersteuning van hypothese 1. In model 1 wordt de verklaringskracht van de controle variabelen gemeten. Vervolgens wordt in model 2 de audit specialization variabele toegevoegd om de extra verklaringskracht van de audit specialization te meten. Audit specialization heeft geen significante relatie met de audit quality (B = 0,027; sign. = 0,241).

(27)

Ook is de verklaringskracht van beide modellen zeer beperkt (R2 = 0,002). Hypothese 1 wordt derhalve verworpen. Wel is er een significant, positief verband op een 5%-niveau gevonden tussen de Big 5 en discretionaire accruals (B = 0,067; sign. = 0,026). Dit duidt erop dat de Big 4 auditors een slechtere audit quality levert, in overeenstemming met de resultaten uit de correlatie-analyse. Big 4 auditors controleren grotere ondernemingen dan andere auditors. Grotere ondernemingen zullen grotere discretionaire accruals hebben dan kleinere ondernemingen.

Tabel 3

Model 1 Model 2

Variabele Beta SE Significantie Beta SE Significantie Totale activa -,048 ,035 ,086 -,051 ,035 ,073 Solvabiliteit -,049 ,034 ,076 -,050 ,034 ,073 Big 4 ,067 ,034 ,026* ,056 ,038 ,070 Audit specialization ,027 ,038 ,241 F 2,206 1,778 R2 ,002 ,002 R2 Change ,000

*. Significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Significant op een 0,01 niveau (eenzijdig) 4.3.2 Marktconcentratie

Hypothese 2 voorspelt de volgende relatie tussen audit quality en marktconcentratie:

Hypothese 2: Een grotere marktconcentratie zorgt voor een hogere audit quality.

Het volgende model is gebruikt om deze hypothese te testen:

𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝑀𝑎𝑟𝑘𝑡𝑐𝑜𝑛𝑐𝑒𝑛𝑡𝑟𝑎𝑡𝑖𝑒 + 𝛽2𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝐴𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎 + 𝛽3𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝐴𝑐𝑡𝑖𝑣𝑎 + 𝛽4𝑆𝑜𝑙𝑣𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 + 𝛽5𝐵𝑖𝑔4 + 𝜀

De interactievariabele is berekend door de gestandaardiseerde waardes van marktconcentratie en audit specialization te vermenigvuldigen. Model 1 in Tabel 4 bevat wederom de controle variabelen. Uit de resultaten voor model 2 in Tabel 4 blijkt dat de marktconcentratie geen significante relatie met de audit quality heeft (B = 0,028; sign. = 0,216). De verklaringskracht van model 2 is ook minimaal (R2 = 0,002) en de extra verklaringskracht ten opzichte van model 1 is nihil (R2 Change = 0,000). Hypothese 2 wordt derhalve verworpen.

(28)

Tabel 4

Model 1 Model 2

Variabele Beta SE Sign. Beta SE Sign. Totale activa -,048 ,035 ,086 -,054 ,036 ,066 Solvabiliteit -,049 ,034 ,076 -,049 ,034 ,075 Big 4 ,067 ,034 ,026* ,064 ,035 ,032* Marktconcentratie ,028 ,035 ,216 Audit specialization Interactie variabele F 2,206 1,808 R2 0,002 0,002 R2 Change ,000

*. Significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Significant op een 0,01 niveau (eenzijdig) 4.3.3 Financiële crisis

Hypotheses 3a en 3b luiden als volgt:

H3a: Ten tijde van financiële crisis wordt er een lagere audit quality geleverd.

H3b: De financiële crisis heeft geen invloed op de audit quality van audits uitgevoerd door specialisten, in tegenstelling tot de audit quality van audits uitgevoerd door niet-specialisten.

Deze hypotheses zullen worden getoetst met het volgende model:

𝐴𝑄 = 𝛼 + 𝛽1𝐹𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑖𝑠 + 𝛽2𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝛽3𝐹𝑖𝑛𝑎𝑛𝑐𝑖ë𝑙𝑒 𝑐𝑟𝑖𝑠𝑖𝑠

∗ 𝑆𝑝𝑒𝑐𝑖𝑎𝑙𝑖𝑧𝑎𝑡𝑖𝑜𝑛 + 𝛽4𝑇𝑜𝑡𝑎𝑙𝑒 𝐴𝑠𝑠𝑒𝑡𝑠 + 𝛽5𝑆𝑜𝑙𝑣𝑎𝑏𝑖𝑙𝑖𝑡𝑒𝑖𝑡 + 𝛽6𝐵𝑖𝑔4

De interactie variabele is een vermenigvuldiging van de gestandaardiseerde waardes van de variabelen Financiële crisis en Audit Specialization om het interactie effect van audit specialization te meten. In model 2 in in Tabel 5 zijn enkel de variabele voor de financiële crisis en de controle variabelen mee genomen om hypothese 3a te toetsen. Uit de resultaten van model 2 in Tabel 5 blijkt dat er een significant, positief verband is op een 5%-niveau tussen de financiële crisis en discretionaire accruals (B = 0,056; sign. = 0,050). Hogere discretionaire accruals betekenen een lagere audit quality, derhalve is het plausibel dat de audit quality lager was ten tijde van financiële crisis en wordt hypothese 3a aangenomen. De

(29)

verklaringskracht van model 2 is echter beperkt (R2 = 0,003), evenals de extra verklaringskracht ten opzichte van model 1 met alleen de controle variabelen (R2 Change is 0,001). Hypothese 3b verwacht dat voor audit specialists de audit quality niet lager zal zijn ten tijde van financiële crisis. Uit de interactievariabele in model 3 blijkt dat audit specialization geen significante invloed heeft op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality (B = 0,054; sign. = 0,064). Hypothese 3b wordt derhalve verworpen.

Tabel 5

Model 1 Model 2 Model 3 Variabele Beta SE Sign. Beta SE Sign. Beta SE Sign. Totale activa -,048 ,035 ,086 -,043 ,035 ,109 -,043 ,035 ,112 Solvabiliteit -,049 ,034 ,076 -,046 ,034 ,090 -,047 ,034 ,089 Big 4 ,067 ,034 ,026* ,069 ,034 ,022* ,055 ,038 ,074 Financiële crisis ,056 ,034 ,050* ,065 ,034 ,029* Audit specialization ,032 ,038 ,200 Interactie variabele ,054 ,035 ,064 F 2,206 2,331 2,076 R2 ,002 ,003 ,004 R2 Change ,001 ,001

*. Significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Significant op een 0,01 niveau (eenzijdig)

4.3.4 Robuustheidstest

Om de robuustheid van de resultaten te bepalen worden alle lineaire regressies eerst opnieuw uitgevoerd, met als afhankelijke variabele de discretionaire accruals berekend volgens het Jones Model. In overeenstemming met de resultaten gebruik makend van het Modified Jones model worden er bij hypothese 1 en hypothese 2 geen significante resultaten gevonden. Bij gebruik van het Jones model blijkt geen relatie tussen audit specialization en de audit quality. Ook worden er geen significante resultaten gevonden voor een verband tussen marktconcentratie en de audit quality.

Met de robuustheidstest wordt bij hypothese 3 geen significant verband gevonden op een 5%-niveau tussen de financiële crisis en de audit quality (B = 0,055; sign. = 0,054), zie Tabel 6. Ook in tegenstelling tot de eerdere bevindingen wordt er bij de robuustheidstest met het Jones model een significant resultaat gevonden bij de interactievariabele. De robuustheidstest toont dus een effect van audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality (B = 0,060; sign. = 0,041). De beta toont een positief effect van de

(30)

interactievariabele op de discretionaire accruals. Het toevoegen van de interactievariabele in het model geeft een significante, negatieve relatie tussen de financiële crisis en de audit quality. In hypothese 3 werd echter geen effect verwacht van de financiële crisis op de audit quality bij audit specialisten. De verklarende kracht van het model is echter zeer beperkt (R2 = 0,004). De resultaten van de robuustheidstest met het Jones model voor hypothese 3 zijn weergegeven in Tabel 6.

Tabel 6

Model 1 Model 2 Model 3 Variabele Beta SE Sign. Beta SE Sign. Beta SE Sign. Totale activa -,033 ,035 ,173 -,028 ,035 ,209 -,028 ,035 ,214 Solvabiliteit -,054 ,034 ,056 -,051 ,034 ,067 -,053 ,034 ,062 Big 4 ,066 ,034 ,028* ,068 ,034 ,025* ,053 ,038 ,083 Financiële crisis ,055 ,034 ,054 ,065 ,034 ,029* Audit specialization ,035 ,038 ,183 Interactie variabele ,060 ,035 ,041* F 2,206 2,331 2,076 R2 ,002 ,003 ,004 R2 Change ,001 ,001

*. Significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Significant op een 0,01 niveau (eenzijdig)

Er wordt ook op robuustheid getest door de classificatie van audit specialists aan te passen. Een marktleider op basis van verkopen werd geclassificeerd als een audit specialist bij het testen van de hypotheses. Als robuustheidstest zal deze classificatie worden aangepast naar dominantie op basis van verkopen, leider op basis van het aantal klanten en dominantie op basis van het aantal klanten. Een auditor is dominant bij een 10% groter marktaandeel dan de eerstvolgende concurrent, zoals behandeld in paragraaf 3.2.1. Voor hypothese 1 geven de verschillende classificaties geen significante resultaten, in overeenstemming met de uitgevoerde test in paragraaf 4.3.1. Audit specialization heeft geen significante, negatieve invloed op de discretionaire accruals, waardoor hypothese 1 wordt verworpen.

Ook bij hypothese 3 wordt een robuustheidstest uitgevoerd door gebruik te maken van de verschillende classificaties van een audit specialist. Uit deze robuustheidstest blijken wel significante resultaten voor het interactie-effect van audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality. Ter vergelijking zijn de niet-significante resultaten uit paragraaf 4.3.3 in Tabel 7 weergegeven onder ‘verkoop-leider’. Bij het gebruik van de classificatie verkoop-dominantie’ is de interactie variabele significant op een 1%-niveau (B = 0,124; sign. = 0,001). De drie classificaties gebruikt voor de robuustheidstest tonen allemaal

(31)

een significant interactie-effect van audit specialization op de relatie tussen de financiële crisis en de audit quality. Echter is het effect op de discretionaire accruals positief en derhalve op de audit quality negatief. In tegenstelling tot hypothese 3 geldt voor audit specialists ook een lagere audit quality ten tijde van financiële crisis.

Tabel 7

Verkoop-leider Verkoop-dominantie Aantal-leider Aantal-dominantie Variabele Beta SE Sign. Beta SE Sign. Beta SE Sign. Beta SE Sign. Totale activa -,043 ,035 ,112 -,041 ,035 ,125 -,043 ,035 ,390 -,042 ,035 ,476 Solvabiliteit -,047 ,034 ,089 -,048 ,034 ,080 -,045 ,034 ,093 -,047 ,034 ,119 Big 4 ,055 ,038 ,074 ,053 ,037 ,078 ,053 ,038 ,082 ,052 ,037 ,085 Financiële crisis ,065 ,034 ,029* ,113 ,038 ,002** ,076 ,035 ,016* ,098 ,037 ,004** Audit specialization ,032 ,038 ,200 ,070 ,039 ,035* ,044 ,038 ,126 ,060 ,039 ,060 Interactie variabele ,054 ,035 ,064 ,124 ,041 ,001** ,068 ,036 ,030* ,101 ,039 ,005** F 2,206 3,383 2,343 2,966 R2 ,002 ,007 ,005 ,078

*. Significant op een 0,05 niveau (eenzijdig). **. Significant op een 0,01 niveau (eenzijdig)

De laatste robuustheidstest voor hypothese 3 is uitgevoerd door de dataset te verdelen in twee groepen. Een groep met ondernemingen gecontroleerd door een specialist en een groep met ondernemingen die niet worden gecontroleerd door een specialist. De lineaire regressies zijn voor beide groepen opnieuw uitgevoerd, maar toonden geen significante verbanden voor voor de audit quality ten tijde van de financiële crisis.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The aim of this chapter is to find a suitable hedg- ing strategy such that the risk of the difference of the hedging portfolio and the claim is minimized under a simple spectral

Deze Big Data Revolutie wordt ook uitmuntend beschreven in het boek ‘De Big Data Revolutie’, waarin big data wordt beschreven als bron van economische waarde en

Polarization dependent Raman spectra at 532 nm were recorded on a Olympus BX51M microscope equipped with a long working distance 100 times magnification objective.. Estimated spot

affordable, reliable, clean, high-quality, safe and benign energy services to support economic and human

METHODS: Studies of patient preferences for type-2 diabetes medications were identified from the PubMed, EMBASE, CINAHL and EconLit databases using a registered study

This chapter described the running-in of rolling-sliding contacts on macroscopic and microscopic level. 1) On macro-scale, the geometrical change of the contacting

The goal of this research is to investigate the role of audience personality, blog writing style, and frequency of blog visits on the purchase of beauty

All na- tional reports mention cases of good practices, where higher education institutions have thoughtfully considered which external stakeholders are most relevant to them, and