Prof. mr P.B. Cliteur*
Het OM ter discusussie
De paradigmawissel over de relatie
minister/OM
Het denken over recht en
rechtsweten-schap kan net als iedere andere we- .
tenschap belicht worden in terrne:n
van paradigmawisselingen '. Cliteur
gebruikt deze term in bet bijzonder bij
de analyse van de staatsrechtelijke
po-sitie die bet
nu
behoort in te nemen
binnen de rechterlijke macht. Cliteur
onderscheidt daarbij het traditionele
paradigma (het OM behoort tot de
rechterlijke macht) tegenover een
nieuw paradigma waarin het OM
wordt gezien als deel van de
uitvoe-rende macht.
~ Bijzonder hooglerJar filosofie TIJ Delft en
uniwrsitalr hoofddocent encydopeclle van
de reehlSwetenschap RU Leiden. 1. Vgl. Siebe!L.'lk, Rob, 'In hetJ niet inge· huurd C:cDr de politiek'. ll'_ttrview n:.et Roe! Drer.rh. ;;1; Leeuwarcier Coumrs, 6 ta:war::
1995; SmET..e:, Marrin, '&fis;::-t dllQf hi
:e-ven' Hntervîew 'liet R Drech), tn: Je
VQ!ksknnt, 30 rrGlll lÇ>Q6.
2. VgL Fr:L":en, E., Vervclg;;<gsbe!eitl Een
jurimetrîsch ondep..Dcl; betreffcrille het
vervolgingsbdeid v::m he: Oreribau Mini::,-terie mzake artikel16 Wegenverkeerswet. S. fn:m<11 Quinl, D Brouwer en Zoon,
Arnhem 1973, p. 4. VgL ook de levendige tekening bescl:rifving van deze mSls Jte Ha1t, A.C. l Openbaa:· t.'JrJster:C en
rech:~hmxihaving, G::Jtida QJtit, Amhe;n
l'J\'t
3. Een niet uîtpuncndr. selectie: Algra, N.E.,
'Een dialoog tussen de miowter en de
offi-cier, oftewel: wie zit hiN fout?', in: Trouw, 2 deo:mher 1995-', Couz.jn,JC~t, Tussen oolitiek en n1oet ~1ekJer:,eid ~·let ie<ko!c; t.1: Trouv.·_ 12
ok-tober 1996: Goede, J. d(', "CM en "Hcge
.:1: TIJIJW, 19
detX'llt'X:: 1995; H;m:;. 'Hef is gt"XIl o:1de tdei., in; Trouw, 3 febrvan l)\96; Hees..::. Rnud 'idn. ·r..eclt<:rs en offi.. eieren kwaHl', l.nlervitw met de VGürzi!{(T van NVvft ln: Trouw, 31
uktober 19'-'Jé; He1togh, H.M, ·scrgdrager gaf terecht opè:nch: te: '>'eJ:Volging', in:
)J'0GW, 8 dece:ubf.r N., "W:.t
ci<lL't de minister nn !:k.:U hoofd in de lt-:ngt?, !u: T:unv. l2
~
1. Inleiding
S
INDS EN!Gf: TIJD staat de positie van het OpenbaarMinis-terie in de belàngsteUing, met name in kritische zin. De
bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie, evenais een in de media frequent besproken weigering van
een officier van justitie om een opdracht van de minister
van Justitie naar tev-redenheid uit te voeren, 1 hebben tot
een intensieve bezinning op de bevoegdheidsverhouding
!U&..'~en het ON1 en de minister van Justitie geleid. Zoals twintig jaar geleden werd gesproken over een crisis in de strafrechtspleb,ring,2 waarbij voornamelijk de zittende
magis-tratuur vootwerp was vJ.n kritiek, zo liïkt tegenwoordig de
aandacht gevestigd op de staande ma.gistratuur. Wanneer men de intensieve discussies tussen deskundigen in
kran-ten volgt,3 de brief van de voorzitter van he~ College van
PG's aan de minister' en de reactie van de 1'-VvR op de
reorganisatieplannen van de mir.ister1 dan Ujkt het niet
overdreven dramatisch van een crisis te spreken, lenminste
als men 'crisis' hié'r opvat als 'omslag'. Er is een
verande-ring te onderkennen in de waarop men de
verhou-ding minister/OM beziet. Een en ander heeft zijn neerslag gekregen in een brief van de minister die op 28 juni 1996
aan de Kamer is gestuurd (hierna aangeduid ais de
'zomer-brief) en waarin in heldere bewoordingen is aangegeven
(i) wat naar het oordeel van de: ruinÎ.."lTe:: de constitutionele positie is van het Openbaar Minlsr.erît: in relatie tot de
mi-nister van Justitie en {ii) welke ju~·idische regeling noclig
zou ziin om de uitgangspunten van ons constitutioneel
sys-teem helder vast re ieggen, Deze ontvvikk-eling wordt hier met opzet op deze manier geformuleerd. Naar mijn idee
zijn de ideeën van de minister op dit punt name] ijk geen
radicale bre\Jk met het bestaande constitutioneel systeem. De voorstellen tot verandering (bijvoorbeeld dat
opdrach-ten ex artikel 5 RO in het aUeen schriftelijk kunnen
worden gegeven) zijn eigenlijk alleen maar aanscherpingea en vc-rduidelîjkîngen ten aanzien van de bestaanCe
con.stláltioneelredltelijke verhoud:ngen,
In de zomerbrief prodameert de mi.nisrer volledige ~:er
antwoordelijkbeid voor het doen en laten va.r1 het OM.
Daarmee correspondeert ook een tJolledige bet)oegdhe:id tot
het geven van bevelen. Onder die bevoegdheid wordt dus
ook gebracht: het geven van b~;:velen tot vervolging,
niet-vervolging en het voorschrijven van de hoofdlifr:en van een requisitoir. De ;;::dnjster accepteert niet alleen
verant-woorde~ijkhccld (en prodameert bevoegdheid) ten 3.3:2zîe::1 va:2 llet algemène beleid, maar ook ten aanzien van
indiv-i-duele gevallen. De grens die de minister erkent ten aanzien
V.;:'J1 de bevoegdheden jegens he:: OM ligt in artikel 12 Sv
(eer. rechterlijk hevel tot vervolgïng Kan de min~<>ter niet
ongedaan 1naken) en in de sitüatie dat ter zitting nie'Jwe feiten naar voren kunr:en kome:1. Maar ook in dar laatste geval is een officier van Justitie nier volkomen autonoom, Ook dan kan contact worden gçzocht met de :w:nister om re horen hoe re handelen.
De uitg:wgspunter. van het constitwioneel bestel, zuJ.ls
uiteengezet in de zomerbrief, zijt: in een overleg me: de
Tweede Kamer door alle fracties geaccepteerd.~ Van de
ontstane corlsen.5us binnen de wetgevende organen wordt
echter radicaal afsrand genomen door he1 Olvi zelf:' door
de l'v'\lvR 7 e_n door het merendeel deel van de
strafrechts-geWerden ie NèderlancL"' ~
2. Het traditionele en het nieuwe paradigma
In her traditionele paradigma, zoals verdedigd binnen de
strafrechtsdogmatiek en binnen het OM, wordt het OM tot
dé
rechterlijke rnacht gerekend, Het traditionele paradigm~is domin..:tnt vanaf 1968 tot aan de dag van v;~ndaag,9 Het rraditionele paradigma ondervindt echter r.egenwoordig conrunentie v-.an een 'nieuw' paradigma V.'"J.arin de grond~
slagen van de democratische rechtsstaat worden verdedigd,
v.raarin het grondwettelijk systeem van een afhankelijk O~f
word: herbevestigd en waarin het traditionele paradigma wordt afgewezéo. In het :1ieuwe paradigma wordt aanslui-ting gezocht bij staatsrechtelijke noties over ro:inisterîële
verantwoordelijkheid en de impHeatles daarvan voor de
bevoegdheidSverhouding russen minister en OM. Het OM wordt hier gezien als deel van de uitvoerende (en dus niet vru1 de rechterlijke) m;tcht:. 10
In het
traditionele
paradigma, zoals
verdedigd binnen de
strafrechtsdogmatiek en binnen het
OM, wordt het OM tot de rechterlijke
macht gerekend
Het woord 'nieuw' wordt hier tus..sen aanhalingstekens geplaatst, omdat de hoofdlijnen van dit paradigma eigenlijk
al in cie vor!ge eeuw 7Jjn uitgedacht. Het is echter opnieuw
onder de aandacht t,.:rebracht, aangezien een n::vitalisering
daalVan geboden is in het lkht van de recente
ontwjkke-lîngen ten Janzien van de taakopvatting v2.11 het OM. Ik
kom daarop ten:g onder 5.
Her nieuwe parJ.digma klinkt heel duidelijk door in de
zomerbrief van de minister. Deze is tot stand gekomen na
een oms!ag in de publieke oplrLe, de politiek en de
(staatsrechtelijke) doctrine over het OM,
Het is mijn bedoeling: hier enige kanttekeningen te plaat~
sen bij het traditionele paradigma en te beziel'. of dit star:d zal kunner: houden tegenover de kritiek die vanLit het nieuwe paradigma is ge:'onruieerd. Tk neem daarbij als
uit-ga:tgspunt e:1kele bes::houwingen die naar voren zijn ge~
komen in een rccem interview met drie hoofdofficieren
van Justitie dat onlangs in Trerna is verschenen.~< De
ac-eentueringen die door de geinterviewden worden
aange-bracht verschilten enigszins. Met name van belang zijn de
opmerkingen van hoofdofficier H. Brouwer,
Ook Brouwer meent, net als vele van zijn collega's, dat het OM niet kan worden gezien als een buitendienst van
het ministerie. 'Daarover i.$ ~e<Je:een het eens' Het OM is
niet te vergeli;ken met d.e Del.astlngdienst, met de inspectie voor de volksgezondhdd of met de huitenlandse dienst van het ministerie van Buitenlandse Zaken, Ook wijst Brouwer erop dat her OM een 'rechterlijke functie' vervult
In een artikel in De Volksknmt werkt Brouwer die op~
rnerkïngen nog iets nader uit. ~1 Hij stelt eerst dat nooit ter
discussic heeft gestaan dat de minister 'een mate van
zeg-gensch3p' heeft over het OM, Maar war de mlnistcr nü
dai:nt gaat hem te ver: Zij wil zeggen.<Jchap" 'tot Jn tle hi~lt
vaten van de organisatîe'. Het OM kee!l zich daartegen
'~1ea is bevreesd dat deze opvatting de posirîe van het OM
ten opzichte van de rechter zal schaden'. Het OM moet een
onpattijdige en niet vooringenomen bijdrage kunnen leve~
ren aan de waarheidwinding. De bestuurlijke argumcnt:atie zou wei eens. in strijd kunnen komen met de integriteit van de strafvordering.
Vooral van belang is de canse'"ftJ.enti..e ten aanzien van c!e
taakopvatting die Brouwer aan Zijn viste op het OM ver--bindt Hij maakt daarover een belangrijke opmerl-:.:ing die een manier van denken verwoord( die naar mijn indruk
wijd verbreid Js ondet leden van het OM en onder
prota-gonistf"n v-an het strafrechtelijk pamdigma. Die consequen·
tie i.s de volgende. Het Olvi moet ook kunnen Wetsen of de
opdrachten die de minister geeft 'passen llij de aan het OM opgedragen taakuitorifening '.
Dit is een ver:gaande bevoegdheid die Brouwer voor het
OM proclameert. Die indruk wordt alleen nog maar sterker, wanneer men leest met welke criteria Brouwer de op-drachten van de rr;inister wH toetsen. Het gaat om eisen van '<>bjectivlteit', 'integriteit' en 'algemeen belang'.
3. Oe argumenten van het traditionele paradigma
voor
een (relatief) onafhankelijk OM
In het traditionele p~radlgm.a figureren een aantal
argu-menten voor een zekere mate van onafhar:kelijkheid van het OM. Hoe ver die onafhankelijkheid zou moetcri strek-ken wordt uit de litermuur niet goed duidelijk, m.1.ar dat er
een zeker\' onafhankelijkheid zou moeten ziîn ten opzichte
van Je uitvoerende macht is een onderwerp cktt in :?.lle
be-schouwingen re vinden is. War. ziJn daarvoor de
argumen-ten?
(1) Het argurrumt van de attributie 1)art bet'Oegdheid.
Al-lereerst wordt wel gesteld dat cie minister een 'zekere
of-stand' ten aanzien van he:: O:Vi zou moeten aannemen, om-dat het OM in artikel 4 RO een zeltSta:1dige bevoegdheid
geattribueerd heeft gekregen. 13 Het i::1teressame aan dit ar~
gurr.ent is dat het is opgeb.:)uwd uit t>W·ee op zichzelf jw.i:-;te observaties, maar dat er een vcrbiniling wordt gemaakt die niet volgt uit de premissen. Zo is bet jeist dar de wetgever uan het OM een bevoegdheid heeft geattribueerd tot 'h.afid·· hav:::1g der wellen', de 'vervolging van strafbare feiten' en 'her doen uitvoeren van strafvonnissen'. Het is ook juist dat
er een prakttJk bestaat eb;: de minister zich niet vaak
be-moeit met het werk van het OM. Maar dat uit de attributie
eetl beperking v:m de bevoegdbeid v<:n de m.inist<::r om ziçl:
met het OM te bemoeJcn kan worden afgeld~ is
staats-rechtelijk volkomen onjuist. Attributie tast de hiërarchische
verhouding tussen minister en niet aan.14 Het enige 'recht'
dat een offider tegenover de müüster aan artikel 4 RO kan ontlenen, is dat de minister niet zelf ter zilting veNch_ijnt ea
het v.:erk overneemt of zelf seponeer.:.~~ Maaf geen enke:e
TREMA 1'197, no. 3 (maart)
l
!
I
I
minib1er heeft ook die ambitie gekoesterd.
(2) dat artike/5 RO slecht>
richt-zou toe..«taan . . A..rtikel 5 RO vermeldt dat de ambtenaM
ren bij het Openbaar Min!srerle verplicht zijn om de
beve-len na te komen, welke hun in hun. ambtsbetrekking door
de daartoe bevoegde macht, vanwege de koning, zulle:;: worden gegeven. Op basis van de ·voorgaande observatie over geattdbueerde bevoegdheid wordt vaak gesteld dat
het woord 'bevelen' waarvan anikei 5 RO zou
moeten worden gelezen als 'algemene voorschriften'. De 'zekere afstand' die de minister zou moeten bewaren ten aanzien van het O:V1 îs dan dat de min:ster alleen algetaene richtlijnen mag geven, terwijl het OM zelf zol! mogen
be-palen hoe mt:"..n dat beleid wil vertalen naar concrete
lefi. ··
-Aangezien het eerste argument als invalîde moest wor·
den ·valt ook niet in te zien hoe daaruit kan
worden dat de bevoegdheid van de :ninister tot
al-gemene opdrachten beperkt zou moeten blijven. Op basis
van een letterlijke lezing van artikel 5 üjkt zelfs een con~
creer bevel beter met de tekst van de wet te .rijmen dan een algemene richtlijn. Het woord 'bevel' duidt immers op een concrete opdradn.
(3) Het argument van het deel uitmü.ken van de rechter-lijke macbt. Ook wordt veelvulclig aangenomen dat het OM
tot de rechterlijke macht behoort, waaruit een onafhanke-lijke of semi-onafhankelijke positie àf le leiden zou 7ijn"
Ook dit is een argument dat niet kàn overtuigen, aangezien
artikei 117, lid 1 Gw het OM weliswaar tot de rechterlijke
macht rekent, maar nu juist nîet rot dat deel van de
rechter-lijke macht waarvoor onafhankelijkheid wordt geregeld. De
grondwet maakt een scherp onderscheid maakt tus...<:en
le-den ván de re<.~hterlijke :mJcht die met rechtspraak z{fn he~
last en leden van de rechterlijk macht die niet met recht-spraak zijn bela.-;t. Alleen voor de eerste kfltegorie wordt onafhankelijkheid gevestigd die tot uitdrukking komt in de
~enoeming 'bij koninklijk besluit voor het leven'
De officieren v~n justitie hebben op basîs van de Grond~
wet dus evenmin een onafhankelijke positie als het parket~
personeel, en deurwaarders dat hebben. Het be~
treffende :ll1ike1 vestigt siecht'> voor één ambter4iar bij het
OM een positie die vergelijkbaar is met die van de leden
van de zittende magistratuur e.n dat is de
procureur~gene-raal bij de Raad.
De officieren van Justitie hebben op
·basis van de Grondwet evenmin een
onafhankelijke positie als het
parketpersoneel, griffiers en
deurwaarders dat hebben
Op hasis van voornoemde overwegingen is dan ook g;ote voorzichtighek geboder.. met de .stelling dat het OM
'tot de macht behoon'. Dar: is een wat
sugges-t;eve constatering) waan::it dus niet de consequenties
kun-nen worden die men dootgaans op het oog heeft.
'Mm<IK'tjesputt~ of lna.nncqmns du roî? ('211ervîew met CDrstens er; Schatkent in;
De 'JOikMnt, 9 novern!x-r 1996: Mml<::n
N:E vt.ll., ·Her OM', in: \"'RC H.anêe:.;bhé. 28 nm•emi>e:' 1996: Gr::fitt:s, J., ·SorgC:nger
to...'Oflo gebrek 2ll:1 n::._ïisteriéle n:ggegraa:.',
iE: NRC -:-Iandci.~:~.ad. 7 december 199); Kuijrk, Y van, 'Het OM a!~ bood;wh;~.pper
van de mini3ter'. in: NRC Handelsblad, 22 oktober 1996; Mak, Geert, 'Op de iuridi· sche srudiez:\al", in: NlK Handelshlad. 12 december 1995; .5cl:oof, Rob, gt'$th~'
So+drr:.gerèllek!mg OM', ir: H:!rodeli,;lad, 24 oktobcr l9'J6; Sar.dbe~g,
H.W, ·De miniSter en f.e: O!>t, ir1: Het ?:J. rod, 31 oktvtx:r WJ6. \\i'ie•;ve!, P., 'M:.:ustft
kan OM nte: loslaren, in: H<:,i t'J.~, 24
oktclx:r 1996.
4.:Co!lege >'ln Procnreurs-generAaL Brief
2:Ml. de MiniStér v·,;n jct'illli:; van olcto!:x:r
1996, eer brief :!ie ve::gel:jkbaar is J:tK:'l de
L'rief di::: he.{ec-d -G komen re sta.:tn ;,ls de
Paashtef prco.:..;;ur:r-genera:û., 21 a;xil 1992, in: Trema, 1992, p. 2')1<295, waarin
evcneen~ werd geprotesteerd tegen inbreu·
ken op de autononne van her OM.
5. Verslag van een aigerneen overleg van
d: éllinis!er van jusl.itie md de Vsm:e Com~
filiss!t:: va.n Jmtitiç op 3 oktober 1995 over
de :1:Jtf.ie van de minister van 1996 inzaKe de oit,i>J:::rièllevfln,o:woOideli;khcld voorhet OM ..
6. Wiewel spreekt leredrt van een
'publid!:eitsOffensief v:ln de leden va.n hct
OM. Vgl W~eWe!, P., 'MirJstcr b.n OM niet !oslate'i', ln: Her Patoo.i, 24 ok:obèr 19~i
7. Kederli-r.d&e ~iging voo:: Rechte
.spraai, Brief aan de -vcor1.:t:er ':t.r: de
Twee&: K;:mcr der Staten Generul v,;r; :7
.september 1996.
8. Er zijn enkele uitzonderingen: Stol.wijk, SAM., 'De minister van Justitie, het Open"
baar Mini'>terie en illtikel 5 RO', in: M::tgi~
traat met beleid. De offtder van justitie en
zijn omgeving, Opste:ten aangeboden a~:~
mr C van Steenderen bij zijn WchC:d als hocfdüT.èer van Jtsti.tie te Al:1"te.rdam
15 se;;re..ruber 1m, Güuru 1992, p. 33-4û; Wiewd, PG,
de wort cl', in: NJB, S november pp, 1670-1671; Wiewel, P., 'Mini:,ter kun OM
nier loslal en', in: tTet P:a100l, 24 oktober :W.S, En si.:hls kut G:JBtcnS Vgl ~.
Vid:or, 'Man.:~~{)[ :marnequi:1,5 Ó'J
roi?', (lrJer.:ew .::IIL't Cürster~» en Sd<..:1lkcn':. in: De Vo!kskrn:..'1t, 9 nove:nh~r 1996. 9. P.Jer woîdt 19.18 ::Is grens gchar..tccrd,
omdat na een debat op de ~IV-vergadering
in dat jaar wcliswartr het volledig
onsfhan-keiijl' OM werd afgewezen, maar wel de
Visie domin;cnt werd dat het OM een op de
rec.~ter georier,teerde t:lllk zou ve:vul!fY.l Eet voJe.:.::g q,~;:_nkclijk 0\i, zoo:ls 1et ve:~
de&gd was d...""'Of oudere àJtCJr:\ wa3 ::liet
ffingd' het r.ktnin:mte p;~i;uligm;~. \'ooman· ders van het t@'llnkclijk OM waren {orde; ;mdere): Boot W., De ~fu;;nkel~khl'ld van het openbaar minLS!ffie ren upt.khte nn
he: in3relkn der clt:rJfwv.ltrl~g. D:ss. Am· sterdo.rc M.;. Po:telje, An1'51en.luc 1005:
Maan<!r-. CF.TI>_ Vdn.
terie ir. Nederknci, Eerste V:ir ser, 's--Gr:!venhage HJ6û; Limburg Stinrm, O.E.G. van, De positie van het Openbuur Ministerie voornamelijk in verband met het ontwerp-vietboek van strafvordering. D1~s VI!. GJA Ruys, Utreth: 1919, MuJ.der. jr.n Pieter Hend.ri.t<:, De ve::volpg:;:a;;k van het
Opentruc t-1inî.:;terie, ::xtkkedi l.:~erms, ~("J:I!.'fÓL'l\ 19!.9; A.sch V".>""i \V'ijc:;, L.E.K.C. van, 'De ona;_"h:u!rel!Jkt:e:d van dm rechter i', in: 1'.'}3, 1939, p. 515-522, Asd! van W:jck, LRK.C. van, 'De oru;ihankclijkheid
TRE."M 1997, no. 3 (ma.Jrt)
van ik:n recl1er ll', ffi: r{!B, 1939, p, ?45--55)
1{1. Het 'nieuwe· pandi.gma wordt vt1de~
digd door tlle ,:;taa!srecht&-,4Cieerden. vg; Kortr.l~c .. ;, CA.JM., Cnrt>!:tJtiofv"y..:J re~lt.
rw:::e:ie dmk. Kh.:wer, Deve:1te: D94, p. 238; Korcm::m en B:wenC'Eert PH., Inlei~
C;ng constitJ.Jtioneej recht, t\'.'ecde druk
Kluwer, Deventer 1995. p, 66; Kortm;:::nn,
·consistentie?'. in: N]B, 3 juni 1994. p. 750, Brenniokmeijer. A.F.M., 'De magi'J!:ïJJt in het strafrecilt'. in: ~B, 1995, p. 211: :J.;ger_";amp-, ;.rh., ~nYiiie ~blvrn::J.arrige
beul ve:no:ztled::'.e Van :.2:' 'lalkj~', U: Haag,'iC]e Cwcm, 2û dettJr..ber :i995: VervulgüJgsDeield l' z:t1k vJn lllinister \;Ll
jus:itie', in: F.a.ag.sd1e Courlillt 11 ot<:rober 1996; Viering, Ml W.M. en Ku:nmcltûf:, H.R.á.M .• '1.2. plume es:.sCfve, !a p;~tolC est
un pelit peu lîl-Jfi, in: NJB, :9 apnl
p, 592-596; Oith.::', PB., ·r:>e aarwijt~:lgs
be\~Jegciheîd 'l:h'l. de ruinis:er ex amJ:el 5
RO; een rel:.ct uit l::.et >'t:.c-letJrn of üdïting·
gevent: voor-Ge toekOL'1st?', L1: NJB, 19
aprii I$l<j6, p. 597-601; Elzinga, DJ., 'Een volle mi.n.isteriële vemntwoordelljkheid voor het Openbaar Mirlisterie Maar geen ongebreiddcle sturing van het OM', in: N]B, 1994, p. 529-537; 'Na::.thrif.', in: :N}B, 3
jt~'li_l9';.'<4, p. 751; 'Oper.brd Mîn.sterie nmkt L1 GordXtnse iL'IOCp', in Jlt[B. 3 00· vemlx-1 !SXJ6, p. 16~N662;
Veramwootde-lF-d en aanspreeklMad:cid in de va ·
houding tussen bestuur, Openb;w MinNe· rîe e..":l politie. De instîrutiuncle li1II.bcvelm_.
gen van de Commissie-Van Traa', in: RM'lileu.lis, 1996/6, p. 20S-21 t
11. Rorsr, /',{van der, Toote::~, RJ.J::. van, "3:uLwcr, Ma~"1Sthot, \t'oolclr_'\:. Beipiege Jingen van C.ie hoofdoff;deren Vlill Just· tie", itt T;ema, 1996/9, p. 271-2.77. 1.2. Brouwer, Hann, 'Mini.ster moet niet te dicht op OM gaan z.iUe.."l', in: De Volks"
krant. 22 ohoher 1996.
13. VgL Bul'l, RG. n'l de,
·ne
macf.1 vanhet OJ1', in: H.C w.tt de 3ur.t, G. de jor.ge, EJ. :<cops, EJ b:Jchel red .• ûe rrwch: van het Oi<I., !us Aequi Libri, Nijmegen 1983, p. 1-47, p. 9. 14. Aldus onder andere: C'.o:stens, GJM.,
Het Nederlandse ;;t:r:;fprocesrecht, Tweede .. !ruk. Gouda Quint, Arnhem 1995, p. 101. Vetder maakt Corstens r.sat mijt idee wel de f.)ct de prak!#kwr.. af?tnd :och weer ais rechtsrei§-'l ~rij :1et een gev-;o(Jil:eregeO
te inteç.A"etexn. M<l2r dat Wet nie: a'f ac:o
een jui;;;e vlsie op artikcl4 RC. Ook Omlje omkent d:u de attributie ll'an be· voegdheden de ministeriële l'en:tntwoorde-Hikheid opheft. Vgl. Oranje, L, De pohfieke verantwoordelijk..CJeid voor he; venmlgingr beleid, ea.:vin~êische Jllr~~cer"-Verenig!.ng. md 1976, p. 24.
!5. Vee:\, Th.W., 'Je mîruster :Mg niet zelf
seponeren·, ::1: R,\fltxm.is. 1919, p" ll}·
117. Maàr hct is ook nier nodig d~t de
rut-ruster zdf dOd wJI hij wel hinderJd ~~n het
OM km; üf>dr3gen
16. VgL Asch var Wijrk, LHK.C. van. <)e
onallwnkeli~)\he:d vac. den reG'Jlel· L in: NJB, 1939, ?· 56521: iderr::, 'De
rn:ofhm-ke:if;;l.eid var. den rech<e~ .11', tr;; NjB.
1939, p. 545-55-'i, ?· 521 die ~herp oodet·
scheidt tuSc"tn 'rec.'lterlijke macht' tn 'rec:h· tr:rs' Alleen de laatsten zijn on.afh:mkelijk Darzelfde ondeThcheid maakt onze grond· wer du~ ook in J.rtike~ 117. Ook Ter Heide onderscheidt de- orufbankelijJt.l!fid v;m dè t.it':endc mgL\hlt'JUr van de hlha.ïkejjk-heid va1 Ce staJ.nde mJgi.<;::rat;~ur. vg; He(de,;. te1 Je omiitn:keUjbeié van de ;e<.:h:erlijkF mac:1t Een functioncd-ana!yti-&:he btsdroJwing. Agoo Fb:vler,
Amster-d~u1t'Bm.stl FJ70, p. 19.
We moeten bij de rechterlijke macht scherp onderscheiden tussen rechterlijke macht in functionele zjn en rechterlijke
!:lacht hî organisatorische zin. Het OM behoi;.rt
organisato-risch tot de rec:uerlijke macht. Maar functioneel behoort
het OM tot de uitvoerende macht:tS de activiteit van
recht-spraak moet scherp worden onderscheiden van de activi-teit van vetvolging.
( 4) Het argument z'an gewoonterecht. Aangezien de tekst van vvet e::1 Grondwet geen enkel aanknopingspunt
ople-veren voor een onafhanke:iijk OM, moet het pleidooi
daar-voor wel op een andere grondsl~1g wo:den opgebouwd.
Een van de argumenten die men in dit verband wel eens aantreft is dat zich gewoonterecht zou hebben gevormd, wa:amif een ook rechtens relevante norm van terughou-dend intervenleren van de mini.;ter met het werk van het OM zou kunnen worden afgeleid.
Ook dat argument houdt geen stand. De reden waarom dil argument geen doel treft, heeft te maken met de
speci-fieke oms[andigheden waaronder' gewoonte tot recht kan
worden.17 Ik zal daar hier niet uitvoerig op ir.gaan,IK tru~ar
dat in een Situatie als de onderha-..ige daarvan nooit sprake
kan zijn dringr zich onmiddellijk op bij nadere
overden-king van enkele consequenties. Als door het niet gebruik
maken van zijn wettelijke bevoegdheid tot interventies een
millister zijn bevoegdhe1d zou 'verspelen', zou dat met zich
meebrengen dm een minister gedwongen wordt tot zînloze
interventies om zijn bevoegdheden te bevestigen, Daarvan
kan natuurlijk geen sprake zijn.
Denk aan het volgende voorbeeld, Het is in Nederland nog nooit voorgekomen dat de P-G bij de Hoge Raad poli-tici heeft moeten vervolgen wegens ambtsmisdrijven. Wan· neer het niet gebruikmaken van een bevoegdheid claártoe deze bevoegdheid zou doen eroderen, zou deze bevoegd· held van de P-G bij de Hoge Raad niet meer bêStaan. Ook
dat is niet het gevaL
Een verstandig opererend minister maakt slechts zelden gebruik van een bevoegdheid tot im:erveniêren met het
Het is in Nederland nog nooit
voorgekomen dat de P-G bij de Hoge
Raad politici heeft moeten vervolgen
wegens ambtsmisdrijven
werk van he:: OM, maar daamit kan nooit een -recht op
rt.iet-interventie of enige beperking van dat recht worden atfseleid. Er komt hier geen relevante gewoom;evormi'tg tot
stand.'9
4. De drie discussies over het onafhankelijk OM
De ideeën, zoals hiervoor aangegeven, zijn de grond'>t.Jgen
van ons con.stltutioneel bestel sinds 1827. het moment
waarop de \Vet RO rot stand kwam, waarin in artikd 5 de
bevebbevoegdheîd van de m:nister geregeld is. Nederland heeft consritutioneel sinds die tijd géén onafhankelijk OM gekend, 'ook niet èen gedeeltelijk onafhankelijk OM. Het or,athankelijk OM :..s \Vel versd1Hlende keren bepJeit, maar
drie keer bij een vorm v:J.n collectieve besiairvom1ing afge~
wezen.~0
De eerste keer \V35 bij de discussie rond de rotsrandkom
ming van de Wet RO. De grote motor ach~er het
:afhanJ.:::e-lijk OM wa:;; mmister Co::-nelis Fe1ix van Maanen
(1769-18-49)Y Na een intt:nsieve discussie werd dat afhankelijk OM ger~lisee::"d.22
De tr...ueede discussie over de verhouding minister/OM
deed zich VOQ;" in 1968 tijde!l.S eer, vergadering van de
Ne-dt·riandse Ju!isrenvereniging. Het ocafhankelijk OM werd toer: verdedigd door Duisterwlnkel.13 Her werd door de
vergadering :net overgrote mee:-derheid afgewezen.24
De derde discu55ie vond plaam in 1995 en 1996 in de
media. De mini.'>ter ~1eeft in de zomerbrief hierover een
standpunt bepaald en dat heeft kamerbrede steun
ge~re-,gen.~5 .
Di~ zijn natuurlijk drie verschlllende discussies geweeSt
Her eerste was èen discussie binnen de wetgevende orga-nen. Her tvveede vvas een discussie onder _jurïs:_en. Her derde was een discussie waatin de minfster als het ware
kon peilen hoeveel politieke steun er zou bestaan voor
haar ideeën om de positie van het OM als een deel van de
uitvoerende :macht te procl:J.meren. u; Maar deze situaties
hebben toch wel gemeen dat het gaat om collectieve
clis-cussie.s waaruit een negatief resultaat voor het idee van een
onafhankelijk OM naar voren is gekomen.
5. Toenemend beleid, toenemende democratische
controle
1k bedoel het voorgaande overigens als een beschrijvi:1g
van de discu..~ie over dit onderwetp in het verleden.
Daar-mee wordt niet gesuggereerd dat we aan de lireratuur een rechtsvormende betekenis moeten toekennen, Er zijn
be-tere argumenten aan te voeren tegen een onafhankelijk
OM dan dat daarover consensus was onder de meeste schrijvers..
Deze argumenten hebben te maken met drie onderling
samer:.hangende factoren: (i) een toenemend accent 9P het
0..\1 a!.s be!eidsvoerend orgaan; (ii) een Jn de loop v-J.n de
historische ontwikkeling sterker àt.."'Cènt op het
opportuniteîtsbeginsel; (liD de noodzaak om oveml waar beleid wordt gevoerd demoCratische invloed te realiseren.
Het is Van bebr:g te benadmkken dat een afnankelijk OM niet alleen in het algemeen. onontbeerlijk is in een de-mocratie, maar a fortiori in een be,5tel waarin de betekenis
van het opportuniteitshegmsel ;;,teeds groter wordt. In een
sysreem waarin men het strafvorderlijk legaliteitshegi.n.:ml
hanteert, zou nog een zaak zijn te maken voor eeu van de
uitvoerende macht onafbankdijk werkend OM. Het OM i(O
daar namelijk niet direct demoCJtisch gelegitimeerd, mHar
indirea. Het OM is dan immers onderv:orpen aan de wet en lclkens wanneer een wettelijke bepaling word(
ge-sc!londen, wordt de wetsschending aan de rechte ter
be-o0rdeling voorgelegd (ter:minst.e wanneer het bewijs valt
rond te krijgen). In een dergelijk sysreem W:Jrdt ten
aan-zien ya_q de vervolging geen belek: gevOerd, althans geen
ander bek:id dan de wetgever zelf tot tütdtukking: hoteft
ge-bracht door het criminaliseren van bepaalde gedragingen.
Eer. dergelijk systeem bestaar echter niet (meer) ln 1\"e-deriand. Wij banteren1 zoa!.s bt:kend, het
opporturüteitsbeg!nseL Ü:Járbij wordt wel de volgende
pcrJodisering gebru;~î:.n Tot 1926 zou in on.s lànd bet
leg;ilitelt..sbeginsel het uitgangspunt hebben g<::vormd, ma;a
met de invoering van het Wetboek van Str:J.fvorderL'1g i!l
1926 zou d:lidelijk zijn geworden dat in on~ land het
opportuniteitsbeginsel gddt. D::~arbij gaat men dan uit van
het pr1ncipe dat in beginsel vervolgd dient te worden, ten-zij er redenen ten-zijn voor sepot.
Sinds het begin var: de jaren zeventig zou de :oepa.ssing
f
van het opportuniteitsbeginsel zich alleen nog maar klem-mender hebben opgedrongen, omdat sinds die tijd
vast-staat dat men uitgaat van het principe dat niet vervolgd
wordt, tenzij er factoren zijn die dat noodzakelijk maken.
Hiermee is duidelijk dat het OM permanent of 'als regel'
beleid voert.28
Dat resulteert dus in drie perioden van strafvorderlijk be-leid:
1. De periode van het legaliteitsbeginsel tot 1926;
2. De periode van het opportuniteitsbeginsel als 'vervolgen,
tenzij' tot de jaren '70;
3. De periode van het opportuniteitsbeginsel als
'niet-ver-volgen tenzij' vanaf de jaren '70.
6. Tweeërlei opportuniteitsbeginsel
Het opportuniteitsbeginsel kan kennelijk in tweeërlei
wor-den uitgelegd: als uitzondering (vanaf 1926 tot de jaren
ze-ventig) of als regel (vanaf de jaren zeze-ventig). Met zou ook kunnen spreken van het 'beperkte' en van het 'volle' opportuniteitsbeginseL In de literatuur wordt ook wel
ge-sproken van het 'negatieve' (vanaf 1926 tot de jaren
zeven-tig) en het 'positieve' opportuniteitsbeginsel (vanaf de jaren zeventig). 29
Maar wat betekent deze ontwikkeling voor onze vraag naar de bevoegdheidsverhouding van de minister tot het
OM? De conclusie dringt zich onvermijdelijk op, tenminste
waoneer men de norm van democratie als uitgangspunt
neemt voor het overheidsbeleid. 30 Was in de vorige eeuw
(onder het legaliteitsbeginsel) nog iets te zeggen voor een
onafhankelijk opererend OM, in het begin van deze eeuw
was dat iets problematischer en sinds het begin van de
ja-ren zeventig is het ronduit onverantwoord om daarvoor
oog langer een pleidooi te houden.
Voor de toekomst tekent zich het volgende beeld af. Men zal:
a. óf het legaliteitsbeginsel (of eventueel een gematigd opportuniteitsbeginsel) moeten iccepteren,31 waarmee een in zekere mate onafhankelijk opererend OM vere-nigbaar is;32
.b. óf het volle opportuniteitsbeginsel moeten accepteren,
maar dan tevens dulden dat het vetvolgiogsbeleid via mi-nisteriële controle onder democratische beheersing blijft. Men kan het ook als volgt stellen. De democratie moet óf via de wetgeving haar stempel op het beleid kunnen drukken óf via de ministeriële controle.33 Maar men kan niet een overheidsorgaan autonoom beleid laten ontwikke-len zonder dat daarop democratische controle mogelijk isY
Dat de betekenis van artikel 5 RO wordt vergroot al naar
gelang het opportuniteitsbeginsel in gewicht toeneemt, is slechts door enkele theoretici duidelijk onderkend. Vooral
in commentaren op artikel 5 RO van auteurs die het
rechts-systeem in zijn geheel tot voorwerp van hun analyses
maakten wordt aan dit inzicht recht gedaan. Zo typeert Van Apeldoorn de zin van artikel 5 RO als waarborg 'tegen een
willekeurig gebmik van de aan het OM verleende vrijheid'
die voortvloeit uit het opportuniteitsbeginseL De mogelijk-heid tot ministeriële interventie wordt hier nadrukkelijk in verband gebracht met de gelding van het opportuniteits-beginsel.35 Ook bij Be!lefroid vindt men deze argumentatie. Bellefraid typeert het OM als een hiërarchisch instituut dat
niet onafhankelijk van de uitvoerende macht kan bestaan.:~6
Net als Van Apeldoorn ziet hij artikel 5 RO als nauw
sa-menhangend met het opportuniteitsbeginseL
Het systeem dat door Bellefraid en Van Apeldoorn hier zeer summier wordt aangeduid - eigenlijk veeleer als
van-zelfsprekend voorondersteld dan daadwerkelijk
beargu-menteerd en gelegitimeerd - is een ttitdmkking van de
ge-17. Nog altijd lnteres:illnt hierover is: Kamphuisen, P.W., Gewoonterecht. Martinus Nijhoff, 's-Gravenhage 1935. 18. Vgl. over het verschil RL~sen gewoonte-vamring in het staatsrecht en anderszins· Maarseveen, H.Th.j.F. van, "Ministeriële ver-antwoordelijkheid', in: NJB, 1965, p. 495-507, ook in: Expositie Van Maarseveen, Bense, M., Holterman, Th .. Tang, G.F. van der, red., W.EJ. Tjeenk Willink, Zwolle 1991, p. 161-172.
19. Tom Schalken schrijft: ·Het is hem ken-nelijk ontgaan dat nota bene het belangrijk-ste fundament van onze staatsrechtelijke praktijk, de ministeriële verJntwoordelijk-heid uit niets anders dan gewoonte is ont-staan. Heeft dat niet met recht te maken? Ik had al het vermoeden dat Cliteur temg naar de collegebanken moest, maar nu weet ik het zeker' (Schalken, Tom, 'Cliteur moet terug naar de collegebanken', in: De Volkskrant, 3 december 1996). Dat het par-lementaire stelsel op gewoonterecht beru~t
en ook dat gewoonte in talloze andere si-tuaties een rol kan spelen kan natuurlijk door geen zinnig denkend theoreticus wor-den betwist. Maar het ontstaan van het parlementaire stelsel valt om voornoemde reden dus niet te vergelijken met de pro-blematiek die we hier bespreken. 20. Los van de hier besproken d1ie discus-sies wijs ik nog op: Blok, A.]., Positie en taak van het openbaar ministerie, Oratie I.eiden, EJ. Brill, leiden 1908.
21. Vgl. voor de totstandkoming van de wet Lagemans, E.G., red., Vérslag van de Handelingen der Tweede Kamer der Staten-Generaal over het ontwerp van wet, strek-kende tot herziening der wet van 18 april 1827, op de zamenstelling der regter-lijke magt en h"et beleid der justitie, 's-Gra-ven-hage 1835. Vgl. tevens: Bosch Kemper, J. de. Wetboek van strafvordering. Eerste deel Müller, Amsterdam 1838, p. 148 en over Van Maancn: Verburg, M.E., Geschiedenis van het Minbterie van Justitie, Deell1798-1898, Sdu Uitgeverij, Den Haag 1994, p. 71. 22. Een korte maar heldere bespreking van
de discussie vindt men in: Dullemen, A.A.L.F. van, Postitie en taak van het Open-baar Ministerie in Nederland, Preadvies Ver-eniging voor de vergelijkende studie van het recht van België en Nederland, in: Jaar-boek 1958-1959, W.E.J. Tjeenk Willink., Zwolle 1958/1959, p. 138-166. Uitvoeriger: Pietennan, Roei, De plaats van de rechter in Nederland 1813-1920, Gouda Quint, Arnhem 1990. De titel van dit hoek is een beetje mL~Ieidend. Het gaat voor een groot deel over het OM.
23. Vgl. Dubtcrwinkel, G., Vereisen de functies van het Openbaar Ministerie nieuwe wettelijke voorzieningen?, Pre'Jdvies NJV, Handelingen der
Neder-land~e juristen-Vereniging 1968, 38e jg., dl. I, W.EJ. Tjeenk Willink, Zwolle 1968, p 195-251; Duisterwinkel, G., Enige facetten van de taak van het openbaar ministerie naar Nederland~ recht, Oratie Leiden, Kluwer, Deventer 1965; Duisterwinkcl, G., (discussiebijdrage) Handelingen der
Neder-land~c juristen-Vereniging 1968, dl IT, Zwolle 1968, p. 106-128; Duistelwinkel, G., "Taak en functioneren van het Openbaar Ministerie', in; RMThemb, 1977. p. 121-137. De andere preadviseur was Mostert. Over de bevoegdheidsverhouding tussen minis-ter en OM was hij zeer vaag. Wel was zijn visie richtinggevend voor de toenemende oriëntatie van het OM op beleid. Vgl. Mostert. P., Vereisen de functies van het Openbaar Ministerie nieuwe wellelijke voorzieningen?, Preadvies NJV,
Handelin-TREMA 1997, no. 3 (maart)
gen der Nederlandse juristen-Vereniging, dl I, W.E.J. Tjeenk: Wûlink, Zwolle 1968, p. 253-376.
24. Remmelink verwoordt het algemeen gevoelen over het standpunt van Duister-winkel wanneer hij sdlrijft dat weliswaar Duisterwinkel een onafhankelijk OM lijkt
te proclameren, maar dat het 'een Sl'l.at in de staat creëert". Verder zouden nu alle le-den afl1ankelijk zijn van 'onverantwoorde-lijke man", namelijk de P-G bij de HR. Vgl. Remmelink, J., Het Openbaar Ministerie ter discussie', in: Verkeersrecht, 1968, p. 169-174, 193-197, p. 171.
25. De eerste manifestaties van het st<lnd-punt uit de zomerbrief vinden we in: Sorgdrager, W., 'Voordracht van de minister van justitie ter opening villl het RAIO-con-gres 'De eerbied waardig? Een bezinning ·op de positie van de rechter en de officier
van justitie', Noordwijkerhout,_3 april 1996, ten dele afgedmkt in: NJB, 19 april 1996, p. 620-621. Vergelijkt men dit standpunt met Sorgdrager, W., 'De rol van het OM in het veranderingsproces van de strafrechts-handhaving', in: Doelder, H. de, Foqué, R.M.G.E., Gerding, R.A.F., red., Taak en functioneren van het OM, Gouda Quint, Arnhem 1994, p. 27-37 en oudere publica-ties van de huidige minister, dan blijkt dat ook voor de minister geldt dat zij van het traditionele paradigma is overgestapt op het 'nieuwe'.
26. Men zou het een soort 'authentieke
in-terpretatie' kunnen noemen van artikel 5 RO, immers de wetgevende Oq}lnen spra-ken zich uit hoe men dit artikel zou moe-ten lezen. Elzinga gaat nog verder. Hij schrijft dat de reikwijdte van artikel 5 RO thans maximaal is: 'de organen die de wet-gever voffilen, hebben op dit punt gespro- · ken en het OM is daaraan gebonden'. Vgl. Elzinga, D.]., 'Openbaar Ministerie raakt in Gordiaanse knoop', in: N]B, 8 november
1996, p. 1659-1662, p. 1661.
•
dachte dat uiteLr:1delijk alle m::Kht in een staat democratisch dan wel rechts..,<;tateHfk gecont!Dleerd moet worden. Een
O~f dat beleid voert in .tet kader van :tet
opportuniteitsbeginsel, n:.ag zich niet kunnen onttrekken aan de controle van de uitvoerende macht en daarmee van
het parlement Waar beleid wordt past irnmers
de-mocr;aüsche controle.
7. Wie controleert wie?
Het zal na het voorgaande geen verbazing wekken dat hier betoogd wordt dat de zomerbrief van de minister en de aandacht van staatsrechtsgeleerden voor de constitutionele po:>itie van bet OM een scheefgegroeide ontwikkeling in
de doctrine corrigeert, zoals deze sinds de zestig
do-mlnant is geweest. Ir: de zomerbrief worden eigenlijk de
ioglsclle consequenties getrokken van het idee dat het OM
een beleidsvoerend orgaan is geworden. Dat was reeds
door Mostert ln J 968 aan de orde gesteld, maar met de
consequentie dat bet OM zich daarmee ook aan
democrati-sche controle zou moeten onderwerpe!l zat men lange tijd in de maag. Er werden toen juridisch onwerkbare construc-ties gepresenteerd. Men sprak van 'een zekere afstand' die
de minister ten aanzien van het OM zou moeten betrach~
ten, een 'eigen gelaat' van het OM, een ·fluwelen
hand-schoen' waarmee bet zou worden een positie
'gelieerd aan het bestüur' maar 'ge:1ccrecilteerd bij de
n:ch-tet'. Maar dar waren eigenliîk verlegenheidsformu1es, waar-mee nîet te Wf'.rken vieL Zij markeren de overgang van een OM dat onafhankelijk kon opereren onder het
legaliteits-beginsel (of het gematigd opportuniteitsbeginsel) naar een
sirnatie waarin het OM een bele!dsvoerend orgaan werd,
maar onder vigueur van de democratisch gecontroleerde machten.
Als de beleidsvormende lijn binnen het OM zich door zal zetten tnoet de minister niet een 'mate van zeggenoch3.p'
hebben over het OM, zoals Brouwer schtijft, maar volle
zeggen<;chap, Er 1s dan !nderdaad zegge:1schap nodig tot in
<.ie 'haaf'V"'dten van de organisatie'. l-Iet OM vervult d'ln ook geen 'rechterlljke functie'. Maar vooral is het niet mogelijk dat het OM toetst of de opdrachten die de mJnlster geeft passen hij de aan het OM opgedragen taakuitoefening. 1n her bijzonder wanneer her: OM ün samenwerking met de
doctrine) voor zichzelf de taak bed(._-'flkt dat het moei:
V!t"fl-ken over de 'objectiviteit', 'integriteit' en het 'algemeen
be-lang' zou dat neerkomen op het vestigen van een soort van
preventieve constitutionele toetsing voor een overheids~
orgaan dat niet tol de rechterlijke macht behoort. Onze wet
en grondwet sluiten een dergeliîk systeem nadrukl.;.eHïk uit,
rutdat de wenselijkhe~d daanran versclULiende keren ir.
onze srnatkundige geschiedenis: L<;: overwogen.
Het is de taak van de minister om
(onder toezicht van de
volksvertegenwoordiging) het
OM
te
controleren
Het probleem met de benadering van Brouwer en an·· dere voorstanders van het traditionele paradigrna is dat
daarin de zaak precies wordt omgedraaid.'>7 Men zîet bet
kenneHîk als df' raak va!1 bet OM om de minisrer (en de
volksvertegenwoordiging) te controleren. Zo is ht"::t niet
Het is de taak van de minister om (onder toezJcht van de
volkwertegenwoordiging) het OM te conrroleren. Een her-bevestiging van de 'Jitgangspumen van de democ:-atische recbtsst:l:d.t is in dit opzichx gewenst.
J ]., Studenten. moordcn~ars en ander volk Krit:Jche kanackerlingen v:i.fi een officier
~n juli.itie, LJ Vèen, Ede 1979, ?· 7 O'J-der-krnt een t•'X::ncnènde betei.t.'flîs van het beginse h ;:ie j;w:n ?.eVeatig
28. VSL Veen, 11L W. YJfl, 'Hef t,"..'z:Jg: van her Openlmr Minisfene', ln. T;jdschP.ft voor SwJrecl:Jt, 196,'\, pp. l·lll, p. 7 die on~
derkent dat w-pOibe!eid wt'l kelijk bel.ei.d is.
In het haMeren van hel:: opportanilcit>l» gir5elzien wij het mi 2-ls bestl.Jurso;gaan van de ,;tut aan he: werk, akll16 Van Vt."r.l. ErschedC, Ch L 'De constitutionele positie
vm de rechterlijke macht, in her btjzonder van het openbaar nlini~crk', in. Trèma,
i900, p. 83-90 mu:r.de C.ill her or.1 eer. zelf~
standig 3e:iruc.rsorgaan zou zijn. \1aar dat
idee i.5 g;.ar.deoveg verhnen. Vgl. Jurgen:;,
E., Tk Srnten-Gçneraal en het OM:, L.'l:
Doelde:', H. de, ?oquC, K.M.G.E., Gerdîng. R.A.F., red, 'Hrak en funrooneren van het OM, Gouda QUint, Amhcm 1994, ?·
267-275.
29. Vg!. MöOO~, JJiAV., liet üppot:ut> te:~sbegin.se: Erige c<::i:::"Jes over li.in in-f ... JuC en omvar.J', in: NJB, 1969, pp.
485-,i95, 521-529 er~ Hart, AC. 't, Strafrecht en beleid, Essay>, W.l:.J. Tjttnk Willink, Acn.>, Leuven 1933, passirn.
3(1. Hetgeen onontkoombaar is vofgens:
Beliafan~c-A.D., er. Reede,j.L de,
Begin-sden va:~. Nederland.<: SUJ.:snx:hi, 12e dwk, Samsom I-LD. Tj<er:k W;;;jr.l-:, Alpbere aan
den ru.:n l994, p, :s_
31. DiL i::> min.Je:r w-erkdijkheid.wret:mc!
dan bet lijkt gezien de roenemende on-vrede ovt'f gedougbeleid. Vgt Ministerie vat )t:sûtîe, Grenzen &n gedogen, Sdu Uil·
~o-reves, ·s-G-rave."lblge 1996, TK 199(>-
tm.
25 035. ili"l : • 2, \\marin het gc"dogcn r;a~ -dmkkeli~;;: als uitzor.derir:gstocstand wordtgeprocl~meerd en. gedogen d\X)r rle uitvoe· rende imitantic d1e het niet eens i-; met de wetgever t>t,_lj_erp -worèt afgewezen 32. Zo sc!1:ijfr lÏ1orbedre, J_R., Bijdmf!e tot
Je tenitning :::e~ g:'Ot.dwe;, r_'et:w:: u:t · g;:ve :r.ct notltc en h:yagec van C.W. de
Vrit's, Marti1u~ Nijhol:T, 't..(Jmvtnhage 19-18.
p. 224 dat de hnoîden van het puhlitk mi-nisterie, net éth de ;edl!ers, 'tnkel dienaren der wer liehooren Ie :tijn' H~ mev.nt d:;;
-ar-i!kcl 5 RO 'getne andE',c gehoorzaamheid kan wi!!er:, dan XLI bevelen, .:r..;: Ge v.-çt
ovc.:-ee:Jkor::\\t:'g·. :>iaar dat doet JJ:: in de
veté'ondt.~clling dat h::r i!!ilÎvottle~·I1Jk
!cga!iteiD>beginsel geldt
33. Men hoon in het tmdiliono:-le para-digma nog wd eenn dat de miiÜ;.îer het ·al-gemene beleid' van het OM 7Utl
((>rlfrole-:l'll rn ce fC(htcr bet OM <:outrck"e:t m
IE-dividt:ek g::v:lllcr!. Eer. rJi~ci:iende
V0Cr-;;;ellbg vac t.:tken. war.t het sroo:ste deé
~an de W'v;den v.-.:;:rnve: hd OM oordeclt oottrda zich doot een omvangrijke RfX;I;ptJktijk xm hz•t zicht van de rechter-en het ûchl vJ.n i<;'(le:ttn tr<Y.!hêf'S. Van Benrtre;~:n onderke:<! dil wa::1neer hij sóri!1f cbx Jed van het \HÓ.:
va:1 l:e: OM en rmr..sarue·
beicitO Oüp~r.'>oonlijk geschiedt en v;,fwel :n bet uer/x;r;;<•tw. VgL Bem:nclerr, ~J.L
·De fti:lc:ies Vlln 1ct Mlnis!eiie', !n: N]B, J'){iJ,.p p. \Îû5. Dit wenJ
overigens ook a! ,!wf de ouA:I\' c'ChrijvtR~
onderkend. VgL Wall Bake, WA '/Jfl dm, Specimen historiarjmi.lk11m itt~\!gurale de Re;nOOoce offiÜJIIivm rrums<:eni pabtid, f.
de K:uy!f, Tr*'"ti :ld IL~num :B'/i, p. 1 die stelt C.át de fondie van he: 0\f ±cJOm zo jciJ..Dgrilk !s, omdat c'!e rtt:hten; alleen !illlár i<.enrli$ kuMèn nemen van gevallen die door hef' OM bij hen Wütden >l~ogr::
brachl.
34. Vgl. voor enkele kri:ische kanttekenln-ge:-t t:r he! ;:.ppnrtJniteinbegin<e!: Hirsch,
i..:1C:ew ven, 'Expedk:.r.cy', PoEcy, ar.d
.e:q::lidt NOr:ru> ;n Crimna.l Jtt-;ti('('', in: D:)':, jo'lfl van, e.a., ral, Crin:Jml Iaw ie Ac:J0'1
An overview of cu.rren: issue..\ m Western
sor.ifiiö, CJûutW Qcint, Amhçrn 1986, p. 111-117. Vo;; Hm;::h stel: wel dat het
opportlmltri!sbegiJEL-1 up o::1 aa:<t:t\
vJOr-or:de~tellir::ger. geb::seerd is. Atlenrem
vo;:,:ur:dectek het groo: ver:rouvren in de
''ervolgt.'f!Cè irutlntiê. !JE tJ./X!(J(ie vooron-derstelt het dm het al d:tn nlèt initiërèn van een strafrechteliJke vervolging het best kan worden heslist op lmsis var een \>an attl-lyse van um-'-"Tetc gevallen. De voor de b.ï:i liggende be.zwaren b:ger Ljke lx:ltJderir.g ~ijn e<e,ee>< dui"'hjk, mèer andere recbtso:tgetjldteid. VfA1
Hirsch w'4Sf èclJter
nez
op een derde na-deel: de ongebreidelde diK'rerie v.m de vervolgemie insmnne f,tt;t m de WL"'!j a:mhe: ootwikkeie:: van eer: welvw.rw(lgen sellro:::hts;::ulir:ek 'Each dedM:mmln:r :':ces w:Wt he am&iders 'b:s:·· wit:î.ou: being reqlli:ecl :u ref1ect :J{Xlf! or ;:ut'.culate
wby tt is best. The rcsult i~ a rudderlr.::.~
sy:;rem'. Als tderde eu laatste probleem met het opportlmiteiLo;begic;el (overigens door Von Hirs(h niet als een vierde en a!lJwder" liîk puw opgevcet"J! :~ t.k~ het :)d)lis~eo
ever prion'teîten cP..li z;.a:: :s •~. hele<.d_
DJl :aar.o"te l'ï'-1gt on: t'{'t)
re-flectie e_o articulane \<"Jn Ven Hir:;;:h ;,tel! zelfs dat een bulte.'lspnrig vettrou\T'en în hct opportanitGtshegiru;e! m st!ijd i.~ met
het idee v:m de P!Ch!!sf4tf(. Daa;· zit io.s ln. Eet vervmgt ix:uero; de n.rlr r{ Ûillf \\1ür
de ruk t!{:nm.
35. A_peldü:m1, lJ van. tot cl.:
s~udle VM het Nederlandse v1jf· riende, hmiene druk, W.EJ. Tjeenk
Wil-link, Zwolle 1963, p. 288.
36. Beflefrold. J.H.P., Inlt'iding tOf de rechts-ç,:etenschap ir. Neder:a.1d, oe;-ker & V;r. (o: Vegt :'-tV .. :iijmegv'l'./t:recht 192·7.
p. 143.
37. Dat rree,J; ook heel duice:ijk n;:;:~
l'o-ren hij: Be:tofort, LA.RJ. de. Over he! O.M. en de politiek'. G v·an de Bunt G. de Jonge, H.J Koop..;, BJ. Midv:l, red .. Libri,
van
TREMA. 1997. no. 3 (maart)