• No results found

Risicoverslaggeving in het MKB

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Risicoverslaggeving in het MKB"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Een manier om kredietrantsoenering te beperken?

Rijksuniversiteit Groningen

December 2010

(2)

2

Risicoverslaggeving in het MKB

Een manier om kredietrantsoenering te beperken?

Groningen, december 2010

Rijksuniversiteit Groningen

Faculteit Economie en Bedrijfskunde

Masterscriptie Accountancy

Auteur:

L. Zuur

Studentnummer: 1896636

1

e

Begeleider:

E.C. Koopal, MSc

2

e

Corrector:

Dr. E.P. Jansen

De auteur is verantwoordelijk voor de inhoud van deze afstudeerscriptie. Het auteursrecht van deze afstudeerscriptie berust bij de auteur.

(3)

3

Voorwoord

Voor u ligt het resultaat van mijn afstudeeronderzoek naar de rol van risicoverslaggeving in het

kredietverleningsproces aan het MKB. Met het schrijven van deze scriptie komt er een einde aan mijn opleiding Accountancy aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Het uitvoeren van dit afstudeeronderzoek was, zeker in de beginperiode, een proces van vallen en opstaan. Ik heb mijn afstudeerperiode dan ook als een leerzame tijd ervaren. Bij deze wil ik mevrouw Koopal bedanken voor haar begeleiding vanuit de Rijksuniversiteit Groningen. Haar feedback heeft deze scriptie gemaakt tot wat het nu is. Ook wil ik de heer Jansen bedanken voor zijn scherpe feedback op mijn onderzoeksopzet. Daarnaast wil ik de geïnterviewden bij de diverse banken bedanken. Zonder hun medewerking was het niet mogelijk geweest om het empirisch onderzoek uit te voeren.

Tot slot wil ik mijn ouders, vriendin en vrienden bedanken. Zonder hun steun was ik nooit zover gekomen. Voor mij persoonlijk breekt er een nieuwe periode in mijn leven aan. Ik ga het studentenleven verruilen voor het werkende leven.

Rest mij enkel nog de lezers van deze afstudeerscriptie veel leesplezier toe te wensen.

Groningen, december 2010

(4)

4

Samenvatting vooraf

Sinds het begin van de kredietcrisis is er een sterk dalende tendens in de kredietverlening aan het Midden- en kleinbedrijf (MKB) waarneembaar. Banken blijken steeds terughoudender te zijn met het uitlenen van geld aan ondernemers. Omdat het MKB belangrijk is voor de Nederlandse economie heeft dit probleem de afgelopen jaren dan ook vaak de actualiteit gehaald. In de media wordt steeds vaker het woord kredietrantsoenering gebruikt. Niet alleen bij journalisten en politici, maar ook bij wetenschappers houdt dit probleem de gemoederen bezig. Het wetenschappelijk onderzoek richt zich voornamelijk op de vraag hoe

kredietrantsoenering beperkt kan worden. Hiervoor is in de loop der jaren een aantal methodieken onderzocht die in potentie de mate waarin kredietrantsoenering wordt ervaren kunnen beperken. Enkele voorbeelden van deze methodieken zijn relatiebankieren of het stellen van waarborgen en zekerheden. Steijvers & Voordeckers (2009) geven aan dat ook andere methodieken om kredietrantsoenering te beperken onderzocht moeten worden. Zij stellen dat de discussie rondom kredietrantsoenering hierbij gebaat zou zijn. Deze afstudeerscriptie tracht in deze behoefte te voorzien door het concept risicoverslaggeving te beschouwen als een methodiek om kredietrantsoenering te beperken.

Het doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in de samenhang tussen risicoverslaggeving en

kredietrantsoenering in het MKB. In aansluiting op deze doelstelling luidt de centrale probleemstelling van dit onderzoek als volgt: Hoe kan risicoverslaggeving leiden tot een afname van kredietrantsoenering in het MKB? Om deze probleemstelling te kunnen beantwoorden is er kwalitatief onderzoek verricht bij drie grootbanken in Nederland. Bij iedere afzonderlijke grootbank zijn twee semigestructureerde interviews afgenomen. Het gebruikte interviewschema is gebaseerd op een theoretische verkenning rondom dit onderwerp.

Eén van de belangrijkste uitkomsten van dit onderzoek is dat risicoverslaggeving zoals toegepast door het grootbedrijf slechts weinig toegevoegde waarde heeft voor het MKB. Binnen het MKB moeten de risico’s op een meer organische manier gecommuniceerd worden naar de bank. De geïnterviewden geven aan dat relatiebankieren goed in deze behoefte voorziet. Daarnaast is er gebleken dat het risicoprofiel van een onderneming slechts beperkt meeweegt bij het bepalen van de creditrating. Tevens is er aangegeven dat risico’s wel gecommuniceerd kunnen worden, maar dat de uiteindelijke beheersing van deze risico’s net zo belangrijk is. Wel is er door de geïnterviewden onderkend dat de communicatie van risico’s een sterk signaal afgeeft naar de bank omtrent de ondernemerscapaciteiten van een ondernemer. Eén van de geïnterviewden omschreef dit als volgt: “Indien deze risico’s door de ondernemer zelf benoemd en gemitigeerd/verkleind

worden verhoogt dit de kredietacceptatie. Het geeft in feite aan dat hij/zij weet waar hij/zij mee bezig is”. De

uitkomsten van dit onderzoek dragen bij aan het beperken van kredietrantsoenering aan het MKB. Ook zouden de uitkomsten van dit onderzoek de discussie rondom de zoektocht naar nieuwe methodieken om

(5)

5

Inhoud

Voorwoord ... 3 Samenvatting vooraf ... 4 1 Inleiding ... 6 1.1 Aanleiding onderzoek ... 6 1.2 Probleemstelling ... 8 1.3 Opzet afstudeeronderzoek ... 9 2 Theoretisch kader ... 10 2.1 Plaatsbepaling afstudeeronderzoek ... 10 2.2 Theoretische concepten ... 12 2.2.1 Concept 1: informatieasymmetrie... 12 2.2.2 Concept 2: Kredietrantsoenering ... 14 2.2.3 Concept 3: risicoverslaggeving ... 19

2.3 Conceptueel model en onderzoeksvragen ... 21

3 Methodologie ... 24

3.1 Literatuur theoretisch verhandeling ... 24

3.2 Onderzoeksmethodiek ... 24 4 Resultaten ... 26 4.1 Onderzoeksresultaten ... 26 4.1.1 Onderzoeksvraag 1 ... 26 4.1.2 Onderzoeksvraag 2 ... 30 4.1.3 Onderzoeksvraag 3 ... 36 4.2 Beantwoording onderzoeksvragen ... 40 4.2.1 Onderzoeksvraag 1 ... 40 4.2.2 Onderzoeksvraag 2 ... 41 4.2.3 Onderzoeksvraag 3 ... 43 5 Conclusie ... 45 Bibliografie ... 48 Bijlage ... 50

(6)

6

1

Inleiding

In dit eerste hoofdstuk wordt de aanpak van dit afstudeeronderzoek uiteengezet. Om te beginnen zal in de eerste paragraaf de aanleiding van het onderzoek beschreven worden. In paragraaf twee wordt de relevantie van het onderzoek benoemd en worden zowel de doelstelling als de probleemstelling van dit onderzoek gegeven. Tot slot zal in paragraaf drie de verdere opbouw van deze scriptie worden uitgelegd.

1.1 Aanleiding onderzoek

Op 28 oktober 2010 heeft MKB-Nederland een persbericht verstuurd met de titel: “Eisen van banken aan ondernemers onverminderd hoog”. De ondernemersorganisatie stelt: `al ruim drie jaar worden de eisen door

banken opgeschroefd’ . Uit het persbericht blijkt dat het aantal bedrijven dat financiering weet te vinden nog

steeds bijzonder laag is (31% voor bedrijven van 1 tot 9 werknemers; zo’n 50% voor grotere bedrijven). Ook uit andere nieuwsberichten blijkt dat er sprake is van een dalende tendens omtrent de kredietverlening aan het MKB. Er wordt dan in de media ook steeds vaker gesproken over het fenomeen kredietrantsoenering (zie onder andere Financieel Dagblad van 17 februari 2010). Voor de continuïteit van een onderneming is belangrijk dat de onderneming voldoende vermogen kan aantrekken voor de uitvoering van haar bedrijfsactiviteiten. Uit een onlangs gepubliceerd proefschrift van Frieda Rikkers blijkt dat MKB ondernemingen sterkt afhankelijk zijn van banken voor hun externe financiering (Rikkers, 2010). Dit komt omdat zij slechts beperkte of geen toegang hebben tot de kapitaalmarkt. Bancair krediet blijft voor MKB bedrijven de belangrijkste financieringsbron: 87% vindt hier uiteindelijk de benodigde middelen.

Het MKB is de aanjager van de Nederlandse economie. Zonder efficiënte bancaire kredietverlening aan het MKB zal de ontwikkeling van MKB ondernemingen aanzienlijk worden beperkt (Rikkers, 2010). Het belang van het Nederlandse MKB voor de economie blijkt uit de volgende feiten: Per 1 januari 2010 waren er in Nederland in totaliteit 842.376 ondernemingen actief. Hiervan zijn 839.574 bedrijven actief in het MKB. Dit betekent dat meer dan 99% van de Nederlandse ondernemingen tot het MKB gerekend moet worden (Statline, 2010). Deze bedrijven bieden werk aan ruim 4 miljoen personen, realiseren 43% van de totale afzet en 49% van de bruto toegevoegde waarde. Daarmee vormen zij de ruggengraat van de Nederlandse economie (Smit & van der Valk, 2010).

Steijvers, Voordeckers, & Mercken (2004) leggen het begrip kredietrantsoenering in het door hun geschreven paper goed uit. Zij stellen dat kredietrantsoenering door vele Keynesiaanse economisten gezien wordt als één van de belangrijkste voorbeelden van marktfalen in de moderne kapitalistische economie. Bij een

vraagoverschot naar kredieten zouden we verwachten dat vragers of opportunistische aanbieders de prijs van kredieten, zijnde de intrestvoet, opdrijven tot vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. In de praktijk doet deze situatie zich niet steeds voor en ontstaat er bijgevolg kredietschaarste of kredietrantsoenering. De verklaring

(7)

7 hiervoor kan gezocht worden bij het asymmetrische informatieprobleem tussen een bank en een ondernemer (Stiglitz & Weiss, 1981). In de literatuur rondom kredietrantsoenering wordt er als bestaansreden voor kredietrantsoenering onderscheid gemaakt tussen het full information framework enerzijds en de meer recente verklaringsmodellen met asymmetrische informatie als vertrekpunt anderzijds (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004). Eerder onderzoek van Rikkers & Thibeault (2009) heeft aangetoond dat ondernemers geconfronteerd worden met een hoge mate van kredietrantsoenering. De oorzaak hiervan is dat MKB ondernemingen gekenmerkt worden door een hoge mate van informatieondoorzichtigheid (Rikkers &

Thibeault, 2009). Daarnaast merken Steijvers & Voordeckers (2009) op dat er rekening gehouden moet worden met twee recente trends die, naast de aanwezigheid van informatieasymmetrie, ook kunnen leiden tot

kredietrantsoenering. Deze twee trends zijn de huidige consolidatiegolf bij banken en de komst van het Basel 2 kapitaalakkoord. Tot slot speelt de actualiteit rondom de kredietcrisis de beschikbaarheid van krediet parten (zie onder ander Financieel Dagblad van 7 november 2009 en het Financieel Dagblad van 20 januari 2010).In deze afstudeerscriptie wordt, gezien de grote informatieondoorzichtigheid van het MKB, de asymmetrische informatie als vertrekpunt gehanteerd (zie ook paragraaf 2.1).

In de wetenschappelijk literatuur wordt een aantal methodieken beschreven die de kredietrantsoenering zouden kunnen verminderen. Steijvers, Voordeckers, & Mercken (2004) geven een opsomming van vier theoretische mechanismen, te weten: waarborgen of zekerheden, de looptijd van een lening, beperkende convenanten en tot slot relatiebankieren. Deze methodieken sturen allen aan op een vermindering van de informatieasymmetrie tussen een bank en een ondernemer. De mate van kredietrantsoenering wordt verminderd doordat de informatieasymmetrie afneemt. Steijvers & Voordeckers (2009) spreken in deze context ook wel over de indirecte relatie tussen de zojuist genoemde methodieken en de mate van

kredietrantsoenering. Deze methodieken beïnvloeden in feite indirect, namelijk door middel van een reductie van informatieasymmetrie, de mate van kredietrantsoenering. Dit afstudeeronderzoek zal ook uitgaan van deze indirecte relatie (zie ook paragraaf 2.1). Steijvers & Voordeckers (2009) hebben benoemd dat, naast de eerder genoemde methodieken, ook andere methodieken om informatieasymmetrie te beperken onderzocht moeten worden. Zij stellen in het paper dat de discussie rondom kredietrantsoering hierbij gebaat is omdat het blikveld hierdoor verruimd wordt.

Voorafgaand onderzoek over risicoverslaggeving heeft aangetoond dat risicoverslaggeving bij het grootbedrijf informatieasymmetrie reduceert. Het tijdig publiceren van informatie over risico’s kan informatieasymmetrie verminderen (Linsley & Shrives, 2000) (Deumes & Knechel, 2008). De hiervoor genoemde onderzoeken waren echter gericht op het grootbedrijf. Het grote verschil tussen het grootbedrijf en het MKB is dat er sprake is van een compleet ander stakeholdermodel. Het agency-conflict in het MKB speelt niet zozeer tussen

aandeelhouders en bestuurders (omdat beide rollen zich vaak verenigen in één persoon: de directeur-grootaandeelhouder, DGA), maar tussen eigenaren en verschaffers van vreemd vermogen. Uit onderzoek is gebleken dat de belangrijkste stakeholder van het MKB de bank is (Hooge & Hessels, 2006). Gezien dit verschil is het relevant om te onderzoeken of risicoverslaggeving, net zoals bij het grootbedrijf, ook voor het MKB

(8)

8 toegevoegde waarde kan hebben bij het verminderen van de informatieasymmetrie tussen de

kredietverschaffer en de ondernemer en of dit dan ook indirect leidt tot minder kredietrantsoenering.

1.2 Probleemstelling

In de wetenschappelijke literatuur over kredietrantsoenering is er eerder onderzoek gedaan naar de informatieassyemtrie op de MKB kredietmarkt (zie ook de vorige paragraaf). In deze literatuur wordt een aantal methodieken beschreven die kunnen leiden tot een afname van de informatieasymmetrie tussen de bank en de ondernemer. Steijvers, Voordeckers, & Mercken (2004) geven in het door hun uitgebrachte paper een goede opsomming van deze methodieken. In dit onderzoek staat de vraag centraal of risicoverslaggeving ook een methodiek is om kredietrantsoenering te beperken. Hierbij speelt de beschikbare kennis

voortgebracht door voorafgaand onderzoek over risicoverslaggeving bij het grootbedrijf een belangrijke rol. Diverse onderzoekers stellen immers dat risicoverslaggeving toegepast door het grootbedrijf

informatieasymmetrie verkleint. Omdat er met logisch redeneren verwacht mag worden dat het verschaffen van meer informatie automatisch leidt tot een reductie van de informatieasymmetrie, gaat dit onderzoek in op de samenhang tussen risicoverslaggeving en kredietrantsoenering. Hierbij zal ingezoomd worden op hoe een bank uiteindelijk tot het oordeel komt om een kredietaanvraag te honoreren, en welke rol risicoverslaggeving hierin kan spelen. Gezien de huidige situatie van kredietrantsoenering in het MKB reden genoeg voor

onderzoekers om aandacht te besteden aan nieuwe methodieken om kredietrantsoenering te beperken. Daarnaast is er door Steijvers & Voordeckers (2009) aangeven dat de discussie rondom kredietrantsoenering gebaat is bij een breder blikveld. Dit afstudeeronderzoek voorziet daar deels in door te kijken of

risicoverslaggeving ook als methodiek gebruikt kan worden om de kredietrantsoenering aan het MKB te verminderen.

Naast de wetenschappelijke relevantie heeft dit onderzoek ook grote praktische relevantie. De resultaten van dit onderzoek kunnen relevant zijn voor zowel ondernemers als voor banken. De ondernemers krijgen nieuwe inzichten hoe zij de kennisachterstand die de bank heeft kunnen verminderen. Daarnaast kan de bank zich een beter oordeel vormen over de prijzen die aan bepaalde risico’s verbonden worden. Een beter inzicht in de risico’s die een ondernemer loopt leidt tot een betere allocatie van beschikbaar kapitaal. Tevens maakt de dalende lijn in de hoeveelheid verstrekte kredieten aan het MKB dit onderzoek praktisch relevant. Gezien de grote economische betekenis van het MKB op de Nederlandse economie is het van belang dat MKB

(9)

9 In aansluiting op de in het vorige paragraaf geïdentificeerde probleem heeft dit afstudeeronderzoek de volgende doelstelling:

Het doel van dit onderzoek is inzicht krijgen in de samenhang tussen risicoverslaggeving en kredietrantsoenering in het MKB

In aansluiting op het voorgaande ben ik tot de volgende probleemstelling gekomen:

Hoe kan risicoverslaggeving leiden tot een afname van kredietrantsoenering in het MKB?

1.3 Opzet afstudeeronderzoek

Om de probleemstelling van deze scriptie te kunnen beantwoorden zal in hoofdstuk twee een theoretisch kader uiteengezet worden. In deze theoretische verhandeling wordt de huidige literatuur omtrent

kredietrantsoenering, informatieasymmetrie en risicoverslaggeving besproken. Deze literatuur leidt tot een dusdanig inzicht over deze drie concepten dat er op basis daarvan een conceptueel model opgesteld kan worden. Uit het conceptueel model blijken de onderzoeksvragen die uiteindelijk moeten leiden tot het kunnen beantwoorden van de centrale probleemstelling. Het beantwoorden van deze onderzoeksvragen zal

geschieden door middel van empirisch onderzoek waarvan de gebruikte methodologie beschreven staat in hoofdstuk drie. In hoofdstuk vier zal de analyse van deze resultaten centraal staan. Tot slot zullen in hoofdstuk vijf de uitkomsten van dit afstudeeronderzoek worden besproken. Daarnaast zullen daar ook de beperkingen van dit onderzoek aan bod komen en zal er een suggestie worden gedaan voor eventueel vervolgonderzoek. Bij elk hoofdstuk zal een korte inleiding worden gegeven over de inhoud van het desbetreffende hoofdstuk.

(10)

10

2

Theoretisch kader

In dit hoofdstuk zal het theoretisch kader van dit afstudeeronderzoek beschreven worden. In paragraaf 2.1 komt de plaatsbepaling van dit onderzoek aan de orde. In paragraaf 2.2 worden de theoretische concepten die relevant zijn voor het onderzoek besproken. Op basis van de theoretische concepten zal in paragraaf 2.3 het conceptueel model uiteengezet worden. Hierin wordt de relatie tussen de theoretische concepten uiteengezet. Tot slot vormt het conceptueel model ook de basis voor het formuleren van de onderzoeksvragen.

2.1 Plaatsbepaling afstudeeronderzoek

De beschikbare wetenschappelijke literatuur over kredietrantsoenering is omvangrijk. Veel onderzoek richt zich op methodieken die tot een reductie van kredietrantsoenering moeten leiden. In de literatuur wordt er onderscheid gemaakt tussen een indirecte en een directe benadering van het probleem. Steijvers & Voordeckers (2009) beschrijven goed het verschil tussen deze twee onderzoeksstromingen. De indirecte benadering gaat ervan uit dat de methodieken om kredietrantsoenering te beperken leiden tot een afname van informatieasymmetrie en daarmee automatisch leiden tot een afname van de kredietrantsoenering. Daarnaast geven Steijvers & Voordeckers (2009) aan dat er ook een onderzoeksstroming uitgaat van een directe relatie tussen deze methodieken en kredietrantsoenering. Bij deze onderzoeksstroming wordt er geredeneerd dat de methodieken om kredietrantsoenering te beperken direct leiden tot een toename van bankkrediet en zo de kredietrantsoenering wordt beperkt. Dit wordt ook wel de directe benadering genoemd. Het MKB wordt gekenmerkt door een hoge mate van kredietrantsoenering (Rikkers & Thibeault, 2009). Dit wordt verklaard door een hoge mate van informatieondoorzichtigheid. Gezien de grote informatievaagheid binnen het MKB en het feit dat eerder wetenschappelijk onderzoek naar risicoverslaggeving stelt dat risicoverslaggeving leidt tot een afname van informatieasymmetrie, wordt er bij dit afstudeeronderzoek ook uitgegaan van de indirecte benadering.

In de wetenschappelijke literatuur zijn er veel definities in omloop van kredietrantsoenering. De gehanteerde definitie in dit onderzoek is dat kredietrantsoenering gezien wordt als pure credit rationing. Dit houdt in dat sommige leners kredieten verkrijgen, terwijl andere leners die identiek lijken, niet kunnen lenen onder dezelfde voorwaarden. Deze vorm van kredietrantsoenering ontstaat indien er sprake is van imperfecte informatie of informatieassyemtrie (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004). Deze definitie sluit ook aan bij de zojuist besproken indirecte benadering. Ook wordt In de literatuur over kredietrantsoenering veelal onderscheid gemaakt tussen verklaringsmodellen van kredietrantsoenering op basis van het full informational framework (Hodgman, Credit Risk and Credit Rationing, 1960) en, meer recent, op basis van de aanwezigheid van asymmetrische informatie (Stiglitz & Weiss, 1981) (Jaffee & Russell, 1976). Het full informational framework

(11)

11 gaat voorbij aan de complexe lener-/uitlener relatie en de informatieasymmetrie tussen deze twee partijen. Sinds het uitkomen van het klassieke paper van Stiglitz & Weiss (1981) heeft het gepubliceerde onderzoek op dit terrein dan ook de aanwezigheid van de asymmetrische informatie tussen een lener en uitlener als vertrekpunt genomen voor het bestaan van kredietrantsoenering.

Nu deze zaken zijn vastgesteld zal ik nu aangeven binnen welke context dit onderzoek geplaatst moet worden. In de literatuur waarbij informatieasymmetrie als vertrekpunt wordt genomen voor de aanwezigheid van kredietrantsoenering wordt vaak een viertal methodieken genoemd die indirect moeten leiden tot een afname van kredietrantsoenering. De indirecte relatie blijkt uit het feit dat deze methodieken direct de

informatieasymmetrie verminderen en dat minder informatieasymmetrie weer leidt tot minder

kredietrantsoenering (zie ook het conceptueel model in paragraaf 2.3). Deze vaak genoemde methodieken om informatieasymmetrie te verminderen zijn, zoals in paragraaf 1.1 ook is beschreven, waarborgen of zekerheden (Berger & Udell, 1998), beperkende convenanten (Smith & Smith, 2000), de looptijd van een lening (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004) en tot slot relatiebankieren (Boot, 2000) (deze methodieken zijn ook als variabelen zichtbaar in het conceptueel model in paragraaf 2.3). Deze afstudeerscriptie moet als aanvulling op deze literatuur worden gezien. Er wordt kwalitatief onderzocht hoe risicoverslaggeving, door middel van een afname van de informatieasymmetrie, samenhangt met het concept kredietrantsoenering.

Het begrip MKB wordt in deze afstudeerscriptie gedefinieerd aan de hand van kleine en middelgrote organisatie zoals beschreven in het Burgerlijk Wetboek. Een organisatie wordt als klein getypeerd indien gedurende twee achtereenvolgende jaren aan minimaal twee van de drie onderstaande criteria is voldaan (BW 2:396 lid 1) :

- de waarde van de activa volgens de balans met toelichting bedraagt, op de grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan €4.400.000;

- de netto-omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan €8.800.000; - het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 50.

Een organisatie wordt als middelgroot getypeerd indien gedurende twee achtereenvolgende jaren aan minimaal twee van de drie onderstaande criteria is voldaan (BW 2:397 lid 1) :

- de waarde van de activa volgens de balans met toelichting, bedraagt, op de grondslag van verkrijgings- en vervaardigingsprijs, niet meer dan €17.500.000;

- de netto-omzet over het boekjaar bedraagt niet meer dan €35.000.000; - het gemiddeld aantal werknemers over het boekjaar bedraagt minder dan 250.

(12)

12

2.2 Theoretische concepten

In deze paragraaf worden de theoretische concepten besproken aan de hand van relevante literatuur. De volgende theoretische concepten zullen achtereenvolgens worden besproken: Informatieasymmetrie (paragraaf 2.2.1), kredietrantsoenering (paragraaf 2.2.2) en tot slot risicoverslaggeving (paragraaf 2.2.3).

2.2.1 Concept 1: Informatieasymmetrie

Het begrip informatieasymmetrie is voor het eerst geïntroduceerd in de literatuur door George A. Akerhof in het door hem geschreven artikel The market voor Lemons: Quality Uncertainty and the Market Mechanism. Het begrip informatieasymmetrie zal nu worden uitgelegd aan de hand van een voorbeeld afkomstig uit dit artikel (Akerhof, 1970). Akerhof beschrijft de totstandkoming van informatieasymmetrie aan de hand een voorbeeld over de tweedehands automarkt in Amerika. Hij begint het voorbeeld met de vraag waarom nieuwe auto’s in prijs verschillen met die van tweedehands auto’s. Vaak zeggen mensen dat dit komt door het plezier wat een persoon beleeft aan het hebben van een nieuwe auto. Akerhof geeft hier echter een andere verklaring voor. Stel dat er vier verschillende soorten auto’s zijn. Er zijn nieuwe en gebruikte auto’s en er zijn goede en slechte auto’s (slechte auto’s worden in Amerika een ‘lemon’ genoemd). Een nieuwe auto kan een goede auto zijn of het kan een lemon zijn. Ditzelfde geldt natuurlijk voor gebruikte auto’s. Echter, potentiële kopers weten niet of zij een goede of een slechte auto bekijken. Zij weten wel wat de kans op een goede of een slechte auto is. De bezitter van een auto weet door zijn ervaringen met de auto echter wel of het een goede of een slechte auto is. De verkopende partij heeft dus een informatievoordeel ten opzichte van de potentiële koper. Er doet zich dus asymmetrie voor in de beschikbare informatie. Bij de kopende partij heerst onzekerheid over kwaliteit van de tweedehandse auto, omdat hij niet alle informatie tot zijn beschikking heeft. Akerhof stelt in zijn artikel dat dit conflict, in meer of mindere mate, in elke markt voorkomt, en dat een gebrek aan vertrouwen in de andere partij tot serieuze problemen kan leiden. Voor zijn bijdrage aan de literatuur over informatieasymmetrie heeft Akerhof samen met Spence en Stiglitz in 2001 de Nobelprijs voor de economie gewonnen

(www.nobelprize.org).

Informatieasymmetrie komt voort uit het agency-conflict. Het agency-conflict kan getypeerd worden als de relatie tussen een principaal en een agent. Een principaal (aandeelhouder) huurt een agent (bestuurder) in om de onderneming aan te sturen. Als deze situatie zich voordoet wordt er ook wel gesproken van scheiding in eigendom en leiding. Bij voornamelijk de grotere ondernemingen komt deze eigenaarstructuur vaak voor. Door de scheiding van leiding en eigendom ontstaat er tussen de principaal en de agent informatieasymmetrie. De agent staat per definitie immers dichter bij het bedrijf dan de principaal. Hierdoor ontstaat er een

informatieachterstand van de principaal ten opzichte van de agent. Binnen het MKB is er sprake van een compleet andere juridische vorm en eigendomsstructuur dan bij het eerder beschreven grootbedrijf. Veel MKB onderneming zijn zo klein dat de directie slechts uit één of twee personen bestaat. Het komt dan ook erg vaak voor dat de aandeelhouder tevens de manager is (de zogenoemde directeur-grootaandeelhouder, DGA). Het

(13)

13 agency-conflict in het MKB speelt niet zozeer tussen aandeelhouders en bestuurders (omdat beide rollen zich vaak verenigen in één persoon: de DGA), maar tussen eigenaren en verschaffers van vreemd vermogen (Hooge & Hessels, 2006). De ongelijke verdeling van informatie (informatieasymmetrie) valt uiteen in een tweetal specifieke problemen, te weten: het adverse selection probleem en het moral hazard probleem (zie ook paragraaf 2.2.2).

Bij het adverse selection probleem is er sprake van een informatieachterstand voordat er een transactie heeft plaatsgevonden. Door de ongelijke verdeling van informatie tussen de agent en de principaal kan de principaal geen optimale besluiten nemen. Het adverse selection probleem ontstaat als de lenende partij privé informatie over een bepaalde gebeurtenis of investering heeft, voordat de kredietrelatie met de bank begint. Het adverse selection probleem valt als volgt te definiëren: Adverse selection is a type of information asymmetry whereby

one or more parties to a business transaction, or potential transaction, have an information advantage over other parties (Scott, 2008). Er zal nu een voorbeeld volgen om het concept van adverse selection beter te

beschrijven. Hiervoor is literatuur gebruikt afkomstig van Mehrteab (2005). Om te analyseren hoe adverse selection problemen ontstaan op de financiële markten moet er aangenomen worden dat zowel kredietnemers als kredietverschaffers risiconeutraal zijn. Verondersteld wordt dat er twee groepen kredietnemers zijn, veilige en risicovolle, die kunnen kiezen uit veilige of risicovolle projecten. Beide groepen hebben een gelijk gemiddeld bruto rendement, maar een verschillende risk appetite. Beide groepen kredietnemers weten de kans op een succesvolle uitkomst (en dus ook op een niet-succesvolle uitkomst) en de beide groepen weten ook de pay-off van een eventueel succes. Dit terwijl de bank vaak niet de kans op succes van een individuele gebeurtenis weet. Ondanks het feit dat de kredietverschaffer niet op de hoogte is van individuele leningen en de daarbij behorende risico’s, weet de kredietverschaffer gemiddeld gezien in een portefeuille wel het gemiddeld bruto rendement. Op basis van het voorgaande kan er geconcludeerd worden dat er per individuele situatie sprake is van een informatieachterstand tussen de bank en de ondernemer.

Het moral hazard probleem wordt als volgt gedefinieerd: Moral hazard is a type of information asymmetry

whereby one or more parties to a business transaction, or potentional transaction, can observe their actions in fulfillment of the transaction but other parties cannot (Scott, 2008). Nu zal het moral hazard probleem op de

kredietmarkt besproken worden aan de hand van literatuur afkomstig van Mehrteab (2005). Moral hazard ontstaat op de kredietmarkt als het verhogen van de rente kredietnemers, die de keuze hebben uit meerdere projecten, aanzet tot het investeren in projecten waarbij de bank een lagere rente ontvangt dan bij andere projecten het geval was geweest. Net zoals bij adverse selection wordt hier ook risiconeutraliteit

verondersteld. We nemen aan dat de kredietnemer de keus heeft uit twee projecten (risicovol en veilig). Het risicovolle project heeft een lagere kans op succes, maar wel een hogere pay off als er sprake is van succes. Dit terwijl het veilige project een hogere kans op succes heeft, maar wel een lagere pay-off. Het moral hazard probleem blijkt uit het feit dat de bank niet weet welke keuze de kredietnemer heeft gemaakt.

(14)

14

2.2.2 Concept 2: Kredietrantsoenering

In deze paragraaf wordt het theoretische concept kredietrantsoenering besproken. Allereerst zal het begrip kredietrantsoenering gedefinieerd worden. Vervolgens zullen er diverse vormen van kredietrantsoenering besproken worden. Verder zal het Stiglitz-Weis-model besproken worden. Dit model is een traditioneel model binnen de literatuur over kredietrantsoenering en bespreekt de impact van asymmetrische informatie op de beschikbaarheid van krediet. Deze subparagraaf zal worden afgesloten met een bespreking van het

kredietverleningsproces. De besproken literatuur in deze paragraaf is afkomstig van Steijvers, Voordeckers, & Mercken (2004).

In het standaardwerk van Stiglitz & Weiss (1981) wordt er gesproken over twee vormen van

kredietrantsoenering. Er zijn kredietnemers, behorend tot éénzelfde groep, die onmogelijk kredieten kunnen verkrijgen tegen de huidige intrestvoet. Daarnaast zijn er kredietnemers, behorend tot éénzelfde groep, waarbij de één wel krediet krijgt en de andere niet. Jaffee & Stiglitz (1990) stellen dat kredietrantsoenering gedefineerd kan worden als een situatie waar er een vraagoverschot naar leningen bestaat omdat de gehanteerde intrestvoet beneden het zogenaamde Walrasian market-clearing level ligt. Dit houdt in dat er geen evenwicht van vraag en aanbod tot stand komt (er is in feite sprake van een marktimperfectie). Aan bepaalde leners wordt krediet geweigerd terwijl zij wel bereid zijn de heersende marktintrestvoet te betalen. Jaffee & Stiglitz (1990) onderscheiden vier typen van kredietrantsoenering. Deze typen zijn volgens hun afhankelijk van hoe het vraagoverschot gedefineerd wordt. Zij onderscheiden de volgende vormen van kredietrantsoenering:

- Intrest rate rationing houdt in dat de lener in kwestie een beperkter bedrag krijgt dan gewenst. Om een lening

voor een groter bedrag te krijgen, moet de lener een hogere intrestvoet betalen (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004).

- Divergent views rationing houdt in dat leners niet kunnen lenen aan de intrestvoet die zij, uitgaande van wat zij

inschatten als hun kans op default (wanbetaling), gepast vinden (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004). - Redlining houdt in dat een bank, vertrekkende van een indeling in categorieën leners op basis van risicoklasse,

weigert om een krediet te verlenen aan een lener uit een bepaalde klasse (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004).

- Pure credit rationing houdt in dat sommige leners kredieten verkrijgen, terwijl andere leners die identiek lijken,

niet kunnen lenen onder dezelfde voorwaarden. Deze vorm ontstaat indien er sprake is van imperfecte informatie of informatieasymmetrie (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004).

In de moderne academische literatuur wordt als definitie voor kredietrantsoenering vaak redlining of pure credit rationing gebruikt. Indien er een vraagoverschot bestaat naar leningen, zou men verwachten dat de prijs van een krediet wordt opgedreven. In de literatuur wordt er dan ook veel aandacht besteed aan de vraag waarom kredietrantsoenering bestaat. Dit zou immers in een markteconomie, waar de prijs tot stand komt

(15)

15 door vraag en aabod, niet kunnen. Hierbij zijn twee onderzoekstromingen te onderkennen. De eerste

onderzoekstroming heeft dit verschijnsel getracht te verklaren aan de hand van een full information framework (Hodgman, 1960) (Miller, 1962). Deze modellen gingen ervan uit dat er geen informatieasymmetrie bestaat tussen de bank en ondernemers. Jaffee & Russell (1976) en Stiglitz & Weiss (1981) zochten als eersten de verklaring voor de aanwezigheid van kredietrantsoenering in de assymetrische informatie tussen leners en uitleners. Stiglitz & Weiss (1981) introduceerden het inmiddels klassiek geworden Stiglitz-Weiss-model. Dit model komt tot de conclusie dat banken eerder krediet zullen rantsoeneren dan dat ze de intrestvoet zullen verhogen omwille van de adverse selection en moral hazard problemen. Sinds het uitkomen van het paper van Stiglitz & Weiss heeft de literatuur steeds vaker als uitgangspunt de aanwezigheid van informatieasymmetrie als verklaring voor de aanwezigheid van kredietrantsoenering genomen. Voor Keynesiaanse economen is kredietrantsoenering zelfs één van de belangrijkste voorbeelden van marktfalen van de moderne

kapitalistische economie (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004). De werking van het Stiglitz-Weiss-model zal nu beschreven worden aan de hand van een voorbeeld.

In de markt voor leningen blijkt er een evenwicht bereikt te worden, niet op het punt waar vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn en ook niet waar de voor de bank optimale intrestvoet wordt bereikt. De bank optimale intrestvoet onstaat doordat de verwachte return voor de bank minder snel stijgt dan de interstvoet en zelfs zal dalen als de intrestvoet een bepaald punt overschrijdt. Stiglitz & Weiss visualiseren dit in hun paper aan de hand van de ondertaande grafiek:

Figuur 2.1: Bank optimale intrestvoet.

Op het punt van de bank optimale intrestvoet zal de vraag naar kredieten het aanbod overtreffen. Sommige leners die geen lening verkrijgen, zullen bereid zijn tot het betalen van een hogere intrestvoet. Wanneer de bank hierop in zal gaan, zal de intrestvoet stijgen tot op het punt waarop vraag en aanbod aan elkaar gelijk zijn. Dit brengt met zich mee dat leners met een groter risico worden aangetrokken en leners met een kleiner risico worden afgestoten. Er vindt met ander woorden adverse selection plaats. Dit is nu net wat de bank wil vemijden want het hogerer risico wordt volgens Stiglitz & Weiss niet beloond met een hogere return. Vandaar

(16)

16 dat iedere leningaanvrager die een hogere intrerstvoet wil betalen, afgewezen zal worden omdat het risico van een dergelijke lening slechter is dan de gemiddelde lening tegen de bank-optimale intrestvoet. Stiglitz & Weiss (1981) visualiseren dit als als volgt:

Figuur 2.2: Adverse selection.

Uit deze grafiek blijkt dat als de intrest hoger wordt dan het optimale R1 punt en stijgt naar het R2 punt, dan worden alleen risicovolle leners aangetrokken. Dit leidt tot een afname van de door de bank verwachte return (P).

Naast het zojuist besproken adverse selection probleem bestaat er volgens Stiglitz en Weiss nog een tweede manier waarop de intrestvoet de verwachte return van de bank kan beinvloeden, namelijk via het keuzegedrag van de geldlener. Wanneer de bank hogere intrestvoeten oplegt, zullen projecten met een hogere risicograad aangetrokken worden, waardoor de return lager ligt. De lener zal immers als gevolg van de hogere intrestvoet de intentie hebben om hogere risicoprojecten te kiezen. Dit is een voorbeeld van het moral hazard probleem. Omdat toekomstig gedrag van de lener niet perfect en kosteloos gecontroleerd kan worden, zal de bank hier rekening mee moeten houden bij het bepalen van de intrestvoet. Dit is de reden waarom banken de voorkeur geven aan kredietrantsoenering in plaats van de intrestvoet te verhogen. De onderstaande grafiek is afkomstig van het paper van Stiglitz & Weiss (1981) en visualiseert dit moral hazard probleem. De return van de lener hangt niet af van R (rente) zolang de lener maar genoeg return heeft om de gevraagde rente te betalen. Vanaf dat punt loopt de grafiek horizontaal door.

(17)

17 Figuur 2.3: Moral hazard.

Er zijn, aansluitend op het hierboven beschreven Stiglitz-Weiss-model, meerdere modellen verschenen welke gebasseerd zijn op het bestaan van informatieasymmetrie (Blinder & Stiglitz, 1983) (Wette, 1983) (Gale & Helwigg, 1984) (De Meza & Webb, 1987).De meeste modellen komen tot de conclusie dat asymmetrische informatie leidt tot kredietrantsoenering wanneer het informatieprobleem onopgelost blijft (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004). Al met al kan er geconcludeerd worden dat het bestaan van

informatieasymmetrie, zowel in de vorm van adverse selection als in de vorm van moral hazard, leidt tot kredietrantsoenering. Asymmetrisch informatie kan ervoor zorgen dat de verwachte return ontvangen door de bank niet monotoon toeneemt met de intrestvoet, wat een basis vormt voor kredietrantsoenering (Steijvers, Voordeckers, & Mercken, 2004).

Het concept kredietrantsoenering is in één adem te noemen met het kredietverleningsproces aan het MKB. Het Basel 2 kapitaalakkoord bepaalt hoe het kredietverleningsproces gestructureerd is. Het Basel 2 kapitaalakkoord heeft een Internal Rating Based (IRB) approach. Dit houdt in dat voor kredietaanvragen eerst intern een rating opgesteld wordt om het risico voor de bank te bepalen (het zogenaamde kredietrisico). Risk based pricing impliceert een differentiatie in de door de bank vereiste risicopremie op individuele kredieten (Benink, 2005). De interne rating wordt onder de IRB benadering bepaald door de volgende formule: EL = PD * EAD * LGD

1. Wanbetalingrisico = Probability of Default (PD)

De kans op wanbetaling, waarbij default staat voor wanbetaling

2. Exposure bij wanbetaling = Exposure At Default (EAD)

Bedrag waarover risico wordt gelopen door de bank, oftewel het bedrag dat is uitgeleend aan de debiteur.

3. Verlies bij wanbetaling = Loss Given Default (LGD)

(18)

18 De creditrating is voor het MKB segment opgebouwd uit kwantitatieve en kwalitatieve variabalen. In de onderstaande tabel 2.1 staan voorbeelden van deze variabelen opgesomd. Deze tabel is afkomstig van een presentie van Dr. F. Rikkers tijden een themabijeenkomst financiering MKB op 9 juni 2010 (Rikkers, 2009).

Kwantitatief (historisch en geprognosticeerd): • Solvabiliteit

• Liquiditeit

• Rentabiliteit (waaronder de gevoeligheid voor omzetschommelingen) • Cash flow

• Debt coverage • Capital turnover • Leeftijd onderneming

• Grootte onderneming (aantal personeelsleden, omzet, balanstotaal) Kwalitatief:

• Jaarcijfers tijdig aangeleverd? • Recente overstanden gehad?

• Kwaliteit management: ervaring DGA / manager (in jaren en relevante achtergrond), organisatiestructuur, opvolging

• Afhankelijkheid van afnemers en toeleveranciers • Concurrentiepositie / marktpositie

• Industrietak en branchevooruitzichten

• Kwaliteit van de administratieve organisatie en informatievoorziening naar de bank • Risicoprofiel

Figuur 2.4: Opbouw creditrating.

In het kredietverleningsproces aan het MKB is een aantal aspecten van belang. Deze zullen nu kort besproken worden. Op basis van de aangeleverde jaarrapporten, vaak over de afgelopen drie boekjaren, zal een

kredietanalyse gemaakt worden. Er wordt gekeken naar de ontwikkeling van de kasstromen over de afgelopen jaren en hoe deze zich in de toekomst gaat ontwikkelen. De jaarcijfers over de afgelopen boekjaren zullen met gevoel voor de actualiteit geëxtrapoleerd moeten worden. De toekomstige kasstromen dienen afdoende te zijn om aan de toekomstige aflossingsverplichting te voldoen (Borsboom, Dekker, & Huls, 2006). Naast een

(19)

19 uitgeoefend op de terugbetaling door het bedingen van zekerheden en door een eigen inbreng van de

ondernemers. De eigen inbreng heeft zijn weerslag op de solvabiliteitspositie van de onderneming (Borsboom, Dekker, & Huls, 2006). De zekerheden worden bedongen zodat de activa waarop deze zekerheden rusten niet te gelde worden gemaakt voor derden. De eigen inbreng wordt door een bank vaak bedongen om de

ondernemer betrokken te houden bij de onderneming (Borsboom, Dekker, & Huls, 2006). Tot slot vormen de bedrijfseconomische kengetallen een belangrijk onderdeel van het kredietbeoordelingsproces. Het

belangrijkste kengetal hierbij is de debt ratio (solvabiliteit). Hoewel solvabiliteit op zichzelf geen relevant gegeven lijkt te zijn, wordt voor de beoordeling van kredietwaardigheid in het MKB daaraan grote waarde gehecht (Smit, Lia; van der Valk, Pim, 2009).

2.2.3 Concept 3: Risicoverslaggeving

Risicoverslaggeving is de beschrijving van operationele, strategische, financiële en compliance risico’s en het binnen de onderneming aanwezige risicomanagementsysteem, eventueel aangevuld met conclusies over de opzet, bestaan en werking van het systeem (Motivaction, 2005). Volgens Beretta en Bozzolan (2004) kan risicoverslaggeving als volgt gedefinieerd worden: de communicatie van factoren die de potentie hebben om de verwachte resultaten te beïnvloeden. Er zijn grofweg twee redenen waarom ondernemingen aan

risicoverslaggeving doen. Risicoverslaggeving komt of voort uit wettelijke verplichtingen in de vorm van de Nederlandse corporate governance code, of uit de informatieasymmetrie tussen bestuurders en eigenaren (zie ook paragraaf 2.2.2). Deze corporate governance code is echter alleen van toepassing op ondernemingen met een beursnotering (Monitoring Commissie Corporate Governance Code, 2008). Voor het MKB moet de motivatie dus gezocht worden in de informatieasymmetrie tussen agent en principaal (vrijwillige disclosure). Healy & Palepu (2001) geven in een door hun geschreven paper diverse manieren aan om deze

informatieasymmetrie te verminderen door middel van meer toelichting in het jaarverslag, corporate governance en tot slot door contracten tussen de agent en principaal. Meer toelichting leidt tot minder i informatieasymmetrie (Healy & Palepu, 2001). Het tijdig publiceren van informatie over risico’s kan deze informatieasymmetrie verminderen (Linsley & Shrives, 2000).

Deumes & Knechel (2008) onderzochten de motieven van managers om vrijwillig over internal control te rapporteren. In het door hun gepubliceerde onderzoek werd de hypothese gesteld dat de mate van vrijwillige disclosure toeneemt naarmate er meer informatieasymmetrie is. Zij komen tot de conclusie dat deze

hypothese aangenomen kan worden en dat managers een constante afruil maken tussen de kosten en

opbrengsten van internal control disclosure. Zij leggen de aanwezigheid van informatieasymmetrie als drijfveer voor internal control disclosure als volgt uit. Internal control is niet direct observeerbaar door investeerders omdat het in essentie een activiteit binnen de organisatie is. Door de afwezigheid van informatie over de internal controls is het te verwachten dat investeerders niet volledig geïnformeerd zijn over de aard en kwaliteit van de internal controls. Dit maakt het voor investeerders lastig om te beoordelen hoe het gesteld is met de internal controls binnen een organisatie. Om dit efficiencyverlies goed te maken wordt er in het

(20)

20 onderzoek geopperd dat managers prikkels hebben om vrijwillig informatie over internal control te

communiceren naar investeerders. Gezien het feit dat risicoverslaggeving een impliciet onderdeel is van internal control kan er geconcludeerd worden dat managers, ingegeven door de aanwezigheid van informatieasymmetrie, ook prikkels hebben om vrijwillig over risicoverslaggeving te rapporteren. De

bevindingen van het onderzoek van Deumes & Knechel (2008) worden vaak geciteerd (101 keer op 14 oktober 2010 in Business Source Premier) omdat dit onderzoek gebruik maakt van een dataselectie van Nederlandse ondernemingen in de jaren negentig van de twintigste eeuw. In die tijd was risicoverslaggeving nog niet wettelijke verplicht in Nederland voor beursgenoteerde bedrijven. Hierdoor konden de drijfveren voor het vrijwillig rapporteren over risico’s/risicomanagement goed gemeten worden.

In de literatuur worden enkele voordelen van risicoverslaggeving genoemd. Om te beginnen leidt vrijwillige risicoverslaggeving volgens Deumes & Knechel (2008) tot een lagere vermogenskostenvoet voor de

onderneming. Meijer (2003) stelt dat de relatie tussen kosten voor eigen vermogen en informatieverstrekking veelvuldig indirect onderzocht is via de liquiditeit. Een betere informatieverstrekking leidt tot een hogere liquiditeit. Deze verhoogde liquiditeit leidt tot een lagere rentabiliteitseis en daardoor ook tot lagere kosten voor het eigen vermogen. Botosan (2000) heeft onderzoek gedaan naar de omvang van verslaggeving en de kosten van het eigen vermogen. Hierbij wordt geconcludeerd dat meer verslaggeving leidt tot lagere kosten voor het eigen vermogen. Sengupta (1998) deed eenzelfde soort onderzoek als Botoson. Binnen het onderzoek van Sengupta werd echter het eigen vermogen vervangen voor vreemd vermogen. Hierbij is geconcludeerd dat meer verslaggeving leidt tot lagere vermogenskosten (Sengupta, 1998). Na het onderzoek van Sengupta zijn ook Linsley & Shrives (2000) tot dezelfde conclusie gekomen voor bedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Een belangrijke opmerking bij het bovengenoemde verband tussen de omvang van risicoverslaggeving en de hoogte van de vermogenskosten is dat de onderzoekers zich allen gericht hebben op het grootbedrijf.

Naast de postieve impact van risicoverslaggeving op de vermogenskostenvoet worden in de literatuur nog twee andere belangrijke voordelen genoemd voor het vrijwillig rapporteren over risico’s. Het eerste motief is dat risicoverslaggeving leidt tot een verhoogde geloofwaardigheid en verbeterde relaties met investeerders. Dit voordeel blijkt te worden gezien als de belangrijkste reden voor een uitbreiding van de verslaggeving boven het wettelijk vereiste minimum (Meijer, 2003). Een verbetering en uitbreiding van de verslaggeving zou leiden tot een groter vertrouwen van investeerders. Het tweede motief is dat risicoverslaggeving een postief effect heeft op de internal control. Aangezien risicobeoordeling een elementair onderdeel vormt van internal control, kan een positieve invloed van risicoverslaggeving op risicobeoordeling (en daarmee internal control) worden vermoed (Meijer, 2003).

De wetenschappelijke literatuur associeert risicoverslaggeving dus over het algemeen met gunstige aspecten voor zowel de opstellers van de informatie als de gebruikers (stakeholders). Omdat managers profiteren van risicoverslaggeving zou verwacht mogen worden dat de prikkel voor het doen aan risicoverslaggeving volledig vrijwillig is. Echter, diverse studies hebben aangetoond dat dit in de praktijk niet altijd het geval is. Redenen die

(21)

21 hiervoor aangedragen worden luiden als volgt. (1) Er zijn geen risico’s waarover gerapporteerd kan worden, (2) men is niet op de hoogte van de aanwezige risico’s of (3) een manager heeft er belang bij om bepaalde informatie juist niet te rapporteren (Dobler, 2005). De reden hiervoor is dat aan het openbaren van bepaalde informatie ook kosten zijn verbonden. Zo kan het bekend maken van concurrentiegevoelige informatie een negatieve impact hebben op de organisatie die de informatie publiceert. Dit worden in de literatuur zogenaamde proprietary costs genoemd (Scott, 2008). Tevens wordt in de literatuur gesteld dat

risicoverslaggeving kan leiden tot een verhoogde kans op rechtszaken. Onderzoek heeft aangetoond dat er onder bestuurders de angst bestaat dat informatie over risicoverslaggeving kan leiden tot een verkeerde interpretatie door gebruikers (Meijer, 2003). Omdat alleen de bank een gebruiker van de informatie omtrent risico’s is, mag worden aangenomen dat deze nadelen in het MKB te verwaarlozen zijn.

2.3 Conceptueel model en onderzoeksvragen

Zoals bij de behandeling van het concept kredietrantsoenering is gebleken wordt de aanwezigheid van kredietrantsoenering in de moderne wetenschappelijke literatuur verklaard aan de hand van

informatieasymmetrie tussen een lener en uitlener. Dit afstudeeronderzoek volgt dus ook de definitie van pure credit rationing. Bij de bespreking van het concept kredietrantsoenering zijn er diverse methodieken benoemd die kunnen leiden tot een afname van de informatieasymmetrie tussen een lener en uitlener. Deze afname van informatieasymmetrie leidt, op grond van het besproken Stiglitz-Weiss-model, indirect tot een afname van kredietrantsoenering. Eerder onderzoek naar de drijfveren voor vrijwillige risicoverslaggeving bij het

grootbedrijf heeft aangetoond dat risicoverslaggeving resulteert in minder informatieasymmetrie. Het feit dat risicoverslaggeving leidt tot minder informatieasymmetrie onderschrijft de indirecte relatie tussen

risicoverslaggeving en kredietrantsoenering, omdat de mate van risicoverslaggeving direct samenhangt met de mate van informatieasymmetrie. In het conceptueel model zijn ook de al bekende methodieken voor het reduceren van informatieasymmetrie tussen lener en uitleren opgenomen als variabelen. Dit is om de context waarbinnen dit onderzoek geplaatst moet worden te verduidelijken en tevens om de afbakening van dit afstudeeronderzoek te laten zien. Het voorgaande heeft geleid tot het volgende conceptuele model:

(22)

22

-/-

+

Figuur 2.5: Conceptueel model.

-/- = negatief verband (risicoverslaggeving leidt tot minder informatieasymmetrie)

+ = positief verband (minder informatieasymmetrie leidt tot minder kredietrantsoenering) = deze relaties geven de context aan en worden niet meegenomen in het onderzoek.

= deze pijl geeft de directe relaties tussen de concepten aan en maken deel uit van het onderzoek.

De mate van informatieasymmetrie is hierbij een interveniërende variabele (mediator). De literatuur over risicoverslaggeving veronderstelt immers dat de mate van risicoverslaggeving en de mate van

informatieasymmetrie direct met elkaar samenhangt. Belangrijke noot die hierbij geplaatst moet worden is dat deze literatuur gebaseerd is op het grootbedrijf. Daarnaast veronderstelt de literatuur, op basis van onder meer het Stiglitz-Weiss-model, dat de mate van informatieasymmetrie direct van invloed is op de mate van kredietrantsoenering. Daarmee heeft de mate van risicoverslaggeving een indirect effect op de mate van kredietrantsoenering, namelijk een effect via de mate van informatieasymmetrie. Deze conceptuele aanpak komt overeen met de indirecte onderzoeksstroming op het gebied van kredietrantsoenering (zie ook paragraaf 2.1 voor meer informatie).

De probleemstelling van dit onderzoek gaat over de werking van de indirecte relatie tussen risicoverslaggeving en kredietrantsoenering in het MKB. Hierbij is de informatieasymmetrie tussen lener en uitlener de mediator. Allereerst zal dus vastgesteld moeten worden in welke mate banken deze informatieasymmetrie over risico’s ervaren. Vervolgens zal onderzocht moeten worden hoe deze informatieachterstand van de bank invloed heeft

Mate van risicoverslaggeving

en de beheersing van risico’s.

Mate van informatieasymmetrie omtrent risico’s. Mate van kredietrantsoenering (afh. var.). Relatiebankieren. Looptijd lening. Waarborgen of zekerheden. Beperkende convenanten.

(23)

23 op kredietrantsoenering. Bij de bespreking van het concept kredietrantsoenering is ook de opbouw van de creditrating besproken omdat de rating significante invloed blijkt te hebben op het kredietbeoordelingproces. Daarmee is de creditrating dus een impliciet onderdeel het concept kredietrantsoenering. De opbouw van de rating zal onderzocht moeten worden in relatie tot de weging van bedrijfsrisico’s. Tot slot zal er onderzocht moeten worden in hoeverre risicoverslaggeving geschikt is om de informatieachterstand van een bank te beperken. De beantwoording van deze vragen maakt het mogelijk om aan de doelstelling en probleemstelling van dit afstudeeronderzoek tegemoet te komen. Dit leidt tot de volgende onderzoeksvragen:

1. In welke mate ervaren banken informatieasymmetrie omtrent risico’s ten opzichte van een ondernemer?

2. Hoe werkt de informatieachterstand omtrent risico’s door in de mate van kredietrantsoenering? Welke rol speelt de opbouw van de creditrating hierin?

(24)

24

3

Methodologie

In dit hoofdstuk zal de gehanteerde methodologie beschreven worden. In paragraaf 3.1 wordt beschreven hoe de literatuur met betrekking tot het theoretisch kader is verkregen. In paragraaf 3.2 wordt beschreven met welke methodiek er invulling is gegeven aan het empirisch onderzoek.

3.1 Literatuur theoretisch verhandeling

De gebruikte literatuur voor de theoretische verhandeling is verkregen door middel van het raadplegen van de online bibliotheek van de Rijksuniversiteit Groningen (Business Source Premier). Daarnaast is er gebruik gemaakt van de volgende bronnen: Maandblad voor Accountancy en Bedrijfseconomie, Google Scholar en het Social Science Research Network (SSRN). De gehanteerde zoektermen die de meest relevante resultaten hebben opgeleverd zijn: kredietrantsoenering, credit rationing, risicoverslaggeving, risk reporting en voluntary risk reporting. Na het vaststellen van een aantal kernartikelen is door middel van gericht zoeken op basis van de literatuursectie in deze papers mijn eigen literatuurlijst verder verrijkt.

De gehanteerde kernartikelen voor deze afstudeerscriptie zijn de volgende:

- Kredietrantsoenering en evoluties in de kredietverlening: een theoretische analyse van Steijvers,

Voordeckers, & Mercken (2004).

- Colleratal and credit rationing: A review of recent empirical studies as a guide for future research

van Steijvers & Voordeckers (2009).

- Credit Rationing in Markets with Imperfect Information van Stiglitz & Weiss (1981).

- The Market For 'Lemons’: Quality uncertainty and the Market Mechanism van Akerhof (1970).

- Economic Incentives for Voluntary Reporting on Internal Risk Management and Control Systems van

Deumes & Knechel (2008).

- Verslaggeving over risico’s van Meijer (2003).

3.2 Onderzoeksmethodiek

De gekozen onderzoeksmethodiek voor de beantwoording van de probleemstelling is kwalitatief onderzoek. Voor wat betreft de dataverzameling is hier invulling aan gegeven door middel van semigestructureerde interviews. De reden waarom er gekozen is voor een kwalitatieve aanpak is, in aansluiting op de doelstelling van dit afstudeeronderzoek, inzicht krijgen in de samenhang tussen de concepten risicoverslaggeving en kredietrantsoenering. Kwalitatief onderzoek is hiervoor bij uitstek geschikt omdat deze vorm van onderzoek

(25)

25 ingaat op de achterliggende motieven en meningen. Een bijkomend voordeel is dat semigestructureerde interviews een rijke informatie per respondent opleveren. Een nadeel aan deze onderzoeksmethodiek is een vaak relatief smalle steekproef (Feijen & Trietsch, 2007). Echter, het beperkte aantal spelers op Nederlandse kredietmarkt rechtvaardigt deze smalle steekproef. De NMa heeft hier onderzoek naar gedaan en heeft geconcludeerd dat de markt in Nederland wordt gedomineerd door drie grootbanken. Hieruit valt op te maken dat er sprake is van een sterk geconcentreerde markt. De grootste drie aanbieders van krediet hebben een gezamenlijk marktaandeel van 85% (Mededingingsautoriteit, 2009). De interviews zullen dan ook afgenomen worden bij functionarissen welke werkzaam zijn bij deze drie grootbanken.

De geïnterviewden zijn functionarissen die actief bezig zijn met kredietverlening aan het MKB, de zogenaamde accountmanagers. De interviews zijn afgenomen bij accountmanagers die werkzaam zijn in het noorden van Nederland. In totaliteit zijn er zes interviews afgenomen bij de accountmanagers. Bij elke grootbank zijn er twee interviews afgenomen. De geïnterviewden hebben het verzoek gedaan om de ingewonnen informatie anoniem te verwerken in dit afstudeeronderzoek. Daarom wordt de naam van de bank in kwestie niet genoemd en zullen de geïnterviewden niet met naam aangehaald worden.

In bijlage A van dit afstudeeronderzoek is het interviewschema dat de geïnterviewden is voorgehouden opgenomen. De geformuleerde vragen in dit schema zijn gebaseerd op de in het vorige hoofdstuk beschreven theoretische verhandeling (zie voor meer informatie hoofdstuk 2). Tijdens de interviews heb ik geprobeerd om de geïnterviewden een zo natuurlijk mogelijk verhaal te laten vertellen. Waar nodig is bij afdwaling van het onderwerp het gesprek weer bijgestuurd. De interviews hebben gemiddeld anderhalf uur geduurd. Tijdens het afnemen van het interview heb ik aantekeningen gemaakt. Deze aantekening heb ik na afloop van het

interview uitgewerkt. Omdat het doel van dit onderzoek is om inzicht te verschaffen in de samenhang tussen risicoverslaggeving en kredietrantsoenering, zal er in de resultaten getracht worden te streven naar een rijk type conclusie. Dit houdt in dat vooral de achterliggende motieven en meningen van de geïnterviewden naar voren zullen komen bij de beantwoording van de deelvragen.

(26)

26

4

Resultaten

In dit hoofdstuk staat de analyse van de onderzoeksresultaten centraal. In paragraaf 4.1 zijn de bevindingen vanuit de afgenomen interviews opgenomen. De analyse van deze onderzoeksresultaten leidt tot het kunnen beantwoorden van de drie onderzoeksvragen. Per onderzoeksvraag zal er een korte analyse volgen waarna deze tot slot beantwoord zal worden (paragraaf 4.2).

4.1 Onderzoeksresultaten

4.1.1 Onderzoeksvraag 1

De onderzoeksresultaten die relevant zijn voor de beantwoording van de eerste onderzoeksvraag zullen in deze paragraaf besproken worden. De bevindingen worden per geïnterviewde gepresenteerd. Ter herinnering staat hieronder de eerste onderzoeksvraag:

1. In welke mate ervaren banken informatieasymmetrie omtrent risico’s ten opzichte van een ondernemer?

Geïnterviewde A

Geïnterviewde A is van mening dat de bank een informatieachterstand heeft ten opzichte van de ondernemer. Hij zegt hierover het volgende: “Het is juist de kunst om deze ontbrekende informatie boven water te krijgen

door het stellen van de juiste vragen, aangevuld met het maken van een juiste financiële analyse gebaseerd op recente cijfers.” De aan te leveren informatie door een ondernemer bestaat volgens de geïnterviewde vooral

uit de volgende aspecten: de jaarrapporten, een investeringsbegroting, een ondernemersplan (starter) en een financieringsplan. Bij een starter is er sprake van een bijzondere situatie omdat vaak (nog) geen historie aanwezig is. De geïnterviewde geeft aan bij een starter dan ook een grotere informatieachterstand te ervaren. Ook blijkt de informatieasymmetrie afhankelijk te zijn van de branche waarin een ondernemer actief is. “Een

hoog technologisch bedrijf is veel onduidelijker dan bijvoorbeeld een kapperszaak. De informatieasymmetrie is bij een hoogtechnologisch bedrijf veel groter”. Daarnaast geeft de geïnterviewde aan dat er bij nieuwe

kredieten in de regel meer informatieasymmetrie ervaren wordt dan bij bestaande kredieten. Volgens de geïnterviewde kan een goede inschatting van het kredietrisico vooraf er toe leiden dat er minder problemen zijn tijdens de looptijd van de lening.

De geïnterviewde geeft aan dat de bank vooral geïnteresseerd is in de strategische en operationele risico’s. Hij zegt hierover: “Deze risico’s werken namelijk één op één door in het kredietrisico dat de bank loopt. Zij

(27)

27 geïnterviewde geeft aan dat de financiële risico’s vaak blijken uit de door een ondernemer aangeleverde stukken. Compliance risico’s zijn voor een onderneming belangrijk, een ondernemer moet er gewoon aan voldoen. Het niet voldoen aan wettelijke vereisten kan desastreus zijn voor een onderneming. Toch ligt bij het schetsen van het risicoprofiel hier niet de nadruk op.

Geïnterviewde B

Geïnterviewde B geeft bij de opening van het interview aan dat hij van mening is dat er sprake is van

informatieasymmetrie tussen de bank en een ondernemer. Hierover zegt hij het volgende: “In de regel loopt de

bank altijd achter de muziek aan. Dit is het geval bij zowel nieuwe klanten als bij bestaande klanten.” Ook geeft

de geïnterviewde aan dat de informatieasymmetrie bij startende ondernemingen groter is. Daarnaast is de geïnterviewde van mening dat ook het type branche een belangrijke rol speelt bij de omvang van

informatieachterstand van de bank. Over de aan te leveren informatie door een ondernemer zegt de

geïnterviewde het volgende: “De meest verse jaarcijfers en de jaarcijfers over de afgelopen jaren. Daarnaast is

toekomstgerichte informatie in de vorm van prognoses steeds belangrijker aan het worden. Hierbij speelt de betrouwbaarheid van de gemaakte aannames ook een belangrijke rol. Daarnaast is voor een starter ook een ondernemingplan belangrijk.”

Tijdens het interview is ook de vraag voorgelegd over welke risico’s de geïnterviewde graag informatie wil hebben ten aanzien van het besluitvormingsproces. De geïnterviewde heeft hierbij aangegeven geïnteresseerd te zijn in alle risico’s die relevant zijn voor de bepaling van het kredietrisico. Daaruit kan opgemaakt worden dat de bank zowel geïnteresseerd is in de strategische, operationele, financiële en compliance risico’s. Daarbij heeft de geïnterviewde ook opgemerkt dat het inwinnen van deze informatie soms lastig is. De

informatieachterstand die ervaren wordt verschilt echter per individuele ondernemer.

Geïnterviewde C

Ook geïnterviewde C zegt dat hij een informatieachterstand ervaart ten opzichte van een ondernemer. Hij geeft aan dat het hierbij zowel gaat om het adverse selection probleem als om het moral hazard probleem. De mate waarin de informatieasymmetrie wordt ervaren door de bank hangt volgens geïnterviewde C sterk af van de persoon van de ondernemer en de branche waarin de ondernemer actief is. Geïnterviewde C schetste tijdens het interview het volgende voorbeeld: “Ik ben momenteel bezig met de kredietaanvraag van een nieuw

te openen datacenter. Over deze branche hebben wij veel minder informatie in onze systemen dan over bijvoorbeeld een nieuw te openen bakkerszaak.” De geïnterviewde geeft aan dat de omvang van de

informatieachterstand voor een belangrijk deel afhankelijk is van de beschikbare branche-informatie. Daarnaast geeft geïnterviewde C hierbij aan dat er gesteld kan worden dat bij starters de

informatieasymmetrie groter is dan bij bestaande ondernemingen. De oorzaak hiervan schuilt in het feit dat er bij starters nog geen historie aanwezig is. De bank moet maar afwachten hoe de ondernemer in de toekomst gaat presteren.

(28)

28 De informatie die doorgaans door een ondernemer aangeleverd moet worden bestaat uit de jaarcijfers, prognoses en een ondernemingsplan als het een starter betreft. De risico’s waarin de bank geïnteresseerd is betreffen de strategische, de operationele, de compliance en de financiële risico’s. Volgens de geïnterviewde ligt de nadruk echter wel op strategische en operationele risico’s als het om de communicatie van

bedrijfsrisico’s gaat. De verklaring die hij hiervoor geeft is dat financiële en compliance risico’s gemakkelijker in te winnen zijn. Dit impliceert dat er bij deze laatste twee risico’s in mindere mate sprake is van een

informatieachterstand.

Geïnterviewde D

Geïnterviewde D is ook van mening dat er sprake is van een informatieachterstand van de bank. Om dit te reduceren heeft de geïnterviewde het volgende verteld: “Persoonlijk contact is vereiste nummer 1 plus het

aanleveren van zoveel mogelijk recente cijfers. Het probleem is dat het altijd historische cijfers betreffen.”

Geïnterviewde D geeft aan dat het probleem bij starters groter is dan bij bestaande ondernemers. Hij geeft aan dat er niet een bepaalde branche is waar de bank een grote informatieachterstand verneemt ten opzichte van andere branches. Er zijn ook geen branches waar extern meer informatie over beschikbaar is. De geïnterviewde verneemt bij nieuwe kredietrelaties een grotere informatieachterstand. Hij geeft hierbij aan dat bij bestaande relaties al een vertrouwensband is opgebouwd. Bij een al bestaande kredietrelatie spreekt de geïnterviewde ook wel over een vorm van wederzijdse afhankelijkheid tussen beide partijen. De ondernemer wil graag dat de bank er de stekker niet uittrekt en de bank wil het krediet niet (gedeeltelijk) afboeken.

De informatie die aangeleverd moet worden door een ondernemer bestaat doorgaans uit het volgende: de meest recente jaarcijfers (als het kan tot drie jaar terug), de prognoses inclusief de gemaakte aannames en bij starters ook een ondernemingsplan. De geïnterviewde geeft te kennen dat hij is geïnteresseerd in alle risico’s die uiteindelijk het kredietrisico voor de bank kunnen beïnvloeden. Hoe meer informatie de bank heeft, des te beter kan het kredietrisico dat de bank loopt worden ingeschat en dus des te lager is uiteindelijk de

informatieachterstand van de bank ten opzichte van de kredietnemer. De geïnterviewde geeft hiermee aan zowel geïnteresseerd te zijn in de strategische, operationele, financiële en compliance risico’s die een MKB onderneming loopt. Hij is van mening dat de informatieachterstand niet specifiek groter is bij een bepaald type risico.

Geïnterviewde E

Geïnterviewde E is van mening dat er in bepaalde situaties sprake is van een informatieachterstand, maar zeker niet in alle situaties. Geïnterviewde E is van mening dat er moet worden gewaakt voor het generaliseren hiervan. “Niet overal, en zeker niet in alle branches, is sprake van evenveel informatieasymmetrie.” Als de ondernemer actief is in een reeds gevestigde branche valt de informatieachterstand volgens geïnterviewde E over het algemeen mee. Dit komt volgens geïnterviewde E omdat de gegevens die de ondernemer aanlevert gemakkelijk zijn af te zetten tegen soortgelijke ondernemingen in de branche. Ook geeft hij aan dat de

(29)

29 informatieachterstand bij een starter groter is omdat er nog niets bekend is over de prestaties van de

onderneming. Daarnaast is het soms moeilijk om de gemaakte aannames in de prognoses te verifiëren.

De geïnterviewde geeft aan dat bij nieuwe cliënten de informatieachterstand in principe altijd groter is dan bij al bestaande cliënten. De geïnterviewde zegt hier het volgende over: “Juist bij de start van de kredietrelatie is

het belangrijk om een juiste inschatting te maken van het kredietrisico. Mijn ervaring is dat dit bij een nieuwe kredietrelatie lastiger is.” Geïnterviewde E noemt verder dat de ondernemer er uiteindelijk zelf ook alle belang

bij heeft om de financieringsaanvraag rond te krijgen en dat hij of zij daarom wel de gevraagde informatie zal aanleveren. Hij zegt hierover het volgende: “De ondernemer zit achter het stuur en hoe krijg je de bank mee op

de achterbank.” De geïnterviewde stelt dat de volgende informatie doorgaans moet worden aangeleverd aan

de bank: een Investeringsbegroting inclusief onderliggende offertes, een financieringsplan, de jaarcijfers, eventueel de tussentijdse cijfers, prognoses en als de ondernemer een starter is een ondernemingsplan.

Tijdens het interview heeft de accountmanager aangegeven dat hij geïnteresseerd is in alle risico’s die een ondernemer loopt. De grootste uitdaging ligt volgens de geïnterviewde echter op het gebied van de

strategische risico’s. Bij deze risico’s draait het vaak ook om de visie en de ondernemerscapaciteiten die een ondernemer heeft om zo zijn doelen te bereiken. Hij geeft hierbij aan dat de informatieachterstand van de bank vaak het grootst is bij de strategische risico’s. Bij doorvraag over de omvang hiervan gaf hij aan dat dit per ondernemer sterk verschillend is. Dat hangt volgens de geïnterviewde af van de eerder genoemde aspecten zoals het type branche en of het starter een betreft.

Geïnterviewde F

De geïnterviewde geeft aan dat hij een informatieachterstand ten aanzien van risico’s ervaart ten opzichte van een ondernemer. Geïnterviewde F stelt hierbij dat bij het verschaffen van een nieuwe lening (adverse

selection) de informatieasymmetrie groter is. Ook varieert de informatieasymmetrie volgens de geïnterviewde per branche en per ondernemer. Hij heeft hier een vrij simpele verklaring voor: “De ene ondernemer vertelt

nou eenmaal meer dan de andere ondernemer.” Daarnaast is geïnterviewde F van mening dat het probleem bij

starters groter is omdat er niets bekend is over deze ondernemers. De geïnterviewde geeft aan dat kwalitatieve (waaronder het risicoprofiel van een ondernemer) gegevens moeilijker zijn in te winnen en ook moeilijker te beoordelen zijn dan de kwantitatieve gegevens (jaarcijfers).

De aan te leveren informatie bestaat doorgaans uit een investeringsbegroting, een financieringsplan, de meest recente jaarcijfers aangevuld met eventuele tussentijdse cijfers en tot slot prognoses over de omzet en cashflow. De geïnterviewde heeft tijdens het interview aangegeven voornamelijk geïnteresseerd te zijn in de strategische en operationele risico’s. Hij is van mening dat deze risico’s in het MKB veruit het belangrijkst zijn. De argumentatie hiervoor is dat de strategische en operationele risico’s direct de bedrijfsvoering beïnvloeden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

Net zoals in het landelijke onderzoek en het onderzoek naar Amsterdamse ambtenaren blijkt bij het brandweerpersoneel de confrontatie met serieuze bedreigingen de beste voorspeller

[r]

Dergelijke inbedding (a) onderstreept de relevantie van integriteit in het dagelijkse werk, (b) draagt bij aan verdere normalisering van het gesprek over integriteit, (c) kan

U kunt ondersteuning aanvragen in de vorm van een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en/of een lening voor bedrijfskapitaal. Deze regeling geldt voor zelfstandig

To assess the impact of the income- and wealth- dependency of co-payments on payments, risk, and savings across income and wealth groups, we compare the current system to

Nota naar aanleiding van het verslag wetsvoorstel wettelijke taken internationalisering onderwijs en beantwoording schriftelijke vragen voorhang doenoprichten Neth-ER.. Pagina 1