• No results found

VERANDERING VASTGELEGD

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "VERANDERING VASTGELEGD"

Copied!
119
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

SCRIPTIE RESEARCH MASTER

MODERN HISTORY AND INTERNATIONAL RELATIONS RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN

STUDENT | DIEDERIK VEERMAN | S1475320 BEGELEIDER | DR. TITY DE VRIES

13 AUGUSTUS 2013

VE

RAND

ER

IN

G

VASTGELEGD

(2)

Diederik Veerman, Verandering vastgelegd. Plaats, perceptie en potentieel van fotografie in het

antropologisch discours. 1839-2013 (Groningen 2013).

Rijksuniversiteit Groningen Augustus 2013

Master Scriptie Research Master Modern History and International Relations Studentnummer:1475320

Begeleider: dr. Tity de Vries Aantal woorden: 37.240 ©Alle rechten voorbehouden.

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteur.

Diederik Veerman Goudsbloemlaan 58 2565 CT Den Haag

veermandiederik@gmail.com

Afbeelding cover: Een inwoonster van het Oost-Groenlandse dorp Tiniteqiliaq speelt ajangaq, een

(3)
(4)

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 3

Woord van dank ... 5

Inleiding ... 6

Hoofdstuk 1 - Beeldsporen ... 11

De wieg van de antropologie ... 11

1. Professionalisering van de wetenschap ... 13

2. Het schrijven van de natuur ... 14

3. Etnologie: geschiedenis of biologie? ... 17

4. Publiekstrekkers ... 18

5. De honger naar beelden ... 20

6. In de lichtlantaarn ... 22

7. Van primitief naar complex ... 23

8. Van openbaar naar privé ... 24

9. De foto onderbelicht ... 25

10. De waarheid vastgelegd ... 26

11. Hoofdstuk 2 – Exploraties van de expressie ... 31

Begrenzing van de representatie ... 31

1. Deel van het verhaal ... 32

2. Van woord naar beeld ... 33

3. Over de grenzen ... 34 4. Visuele incisies ... 35 5. La Chambre Claire ... 37 6. Het punctum potentieel ... 39

7. Reflexieve wisselwerking ... 41

8. After Edwards ... 43

(5)

Hoofdstuk 3 – De Nederlandse Inuk ... 48

In het spoor van Tinbergen ... 48

1. Motorboten en diepvriezers ... 51 2. Keerzijde ... 53 3. Vaartuig vastgelegd ... 54 4. Teer evenwicht ... 56 5. Nooter, kind van zijn tijd? ... 61

6. De tijden veranderen ... 65

7. Sobol: Tiniteqilâq revisited ... 68

8. Van verbeelding naar betekenis ... 69

9. Naar de eigenlijke plaats van bestemming ... 71

10. Pluralistische methodologie ... 74 11. Verwondering en verzadiging ... 75 12. Mediator ... 77 13. Conclusie ... 80

Van werkelijkheid naar betrokkenheid, van kijken naar zien ... 80

Stellingen ... 84

Epiloog ... 86

Blog | 17 mei 2011 | Roots 2 Share brengt Groenlandse generaties samen ... 86

Lijst van archivalia ... 88

Interviews ... 89

Literatuurlijst ... 89

Bijlage 1. Doublurefoto`s Gert Nooter ... 95

(6)

Woord van dank

Deze scriptie had niet de vorm en inhoud kunnen krijgen zonder de hulp van diverse personen en instanties. Dankzij de familie Nooter kon ik het persoonlijk archief van Gert Nooter enkele malen inzien en maakte ik nader kennis met de ambities en overwegingen van de Leidse conservator voorafgaand aan zijn Groenlandse veldwerk. In diverse gesprekken bracht Noortje Nooter het Tiniteqilâq anno 1967 tot leven. Dankzij haar uitstekende geheugen kreeg het gegeven van een Nederlands gezin een jaar levend in een Oost-Groenlands dorp een fascinerende en persoonlijke context. De oudste zoon van Gert en Noortje, Aartjan Nooter, ben ik dankbaar voor het delen van diverse interessante wetenswaardigheden over het werk van zijn vader. In het bijzonder ben ik dr. Cunera Buijs, collega in het Rijksmuseum Volkenkunde zeer erkentelijk voor alle support. Dit uitte zich niet enkel in de vele persoonlijke gesprekken zoals gevoerd in Leiden en Den Haag, maar bovenal in de inspirerende werkervaringen in Oost-Groenland. Dankzij haar kennis, lokale contacten en geweldige beheersing van de Oost-Groenlandse taal, opgebouwd dankzij jarenlang intensief veldwerk, voelde ik me meer dan welkom in de huiskamers, klaslokalen en motorboten van

Tiniteqilâq. Een woord van dank richting het Museon in Den Haag en het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden zijn hierbij ook meer dan op zijn plaats. Dit voor hun wezenlijke rol in het erfgoedproject Roots 2 Share en het hiermee publiekelijk beschikbaar maken van de uitgebreide fotocollecties van Gert en Noortje Nooter. Ben Bekooy, thans vrijwilliger bij het Rijksmuseum Volkenkunde en ten tijde van Nooter werkzaam als fotograaf voor het museum, ben ik dankbaar voor het geanimeerde gesprek over collega Gert en hun gezamenlijke passie, Bob Dylan. Ik ben Johan en Gerda Valstar erkentelijk voor het plaatsen van uiteenlopende, kritische noten in dit betoog gedurende een inspirerend alsmede gezellig slotoffensief. Ook wil ik dr. Susan Aasman van de Rijksunversiteit Groningen bedanken voor haar leerzame feedback in de hoedanigheid als tweede beoordelaar. Tenslotte, ben ik haar collega dr. Tity de Vries zeer dankbaar voor alle steun en inhoudelijke adviezen die zij mij van start tot finish heeft gegeven.

(7)

Inleiding

Het is misschien niet teveel gezegd wanneer we stellen dat de wereld anders zou zijn geweest als niemand er ooit foto`s van had gemaakt. Foto`s vormen onze realiteit op een manier en in een omvang die niet eerder is voorgekomen. Sinds halverwege de negentiende eeuw wordt onze perceptie in toenemende mate gevormd door beelden. De opbrengst van ruim anderhalve eeuw fotografie is een steeds sneller groeiend archief van miljarden beelden, die ons op een unieke wijze informatie geven over een grenzeloos scala aan onderwerpen. Tegelijkertijd maakt het specifieke karakter van een foto wetenschappelijke analyse en interpretatie ervan uiterst gecompliceerd. Over fotografie heerst een debat zo oud als het medium zelf. Is een foto een kunstzinnige expressie of juist een weergave van de realiteit? Fotografen hebben met ontwikkelingen in technieken, inzichten en stijlen het debat over het karakter van de foto steeds weer nieuwe impulsen gegeven. Het kamp dat de foto als document ziet, wijst op de onlosmakelijke verbinding tussen afbeelding en referentie naar de realiteit. Wat we zien in een foto is hoe dan ook ooit voor de lens van de camera geweest. Een fotograaf zou het weergeven van de realiteit als hoogste doel moeten hebben, aldus de Amerikaanse fotografe Berenice Abbott (1898-1991):

‘A photograph is not a painting, a poem, a symphony, a dance. The photograph may be presented as finely and artistically as you will; but to merit serious consideration, must be directly connected with the world we live in.’1

Abbot agiteerde met deze opvatting fel tegen het pictoralisme. Het pictoralisme was een

fotografiestijl , vooral groots in het begin van de twintigste eeuw, die door Abbott werd weggezet als subjectief en sentimenteel.2 Pleitbezorgers van het pictoralisme zoals fotografen Clarence H. White

(1871-1925) en Paul Strand (1890-1976), omschreven hun stijl zelf overigens expressieve fotografie. Foto`s waren naar hun opvatting juist het product van de creatieve verbeelding. De inhoud van een foto representeerde niet louter een externe realiteit, maar bovenal een reflectie van de originaliteit, het vakmanschap en het zelfbewustzijn van een fotograaf.3 Het kamp dat overtuigd is van de

artistieke in plaats van de documentaire waarde van de foto verwijst vaak naar de foto`s van pictoralisten en de hierop geïnspireerde hedendaagse stijlen.

1 Berenice Abbott, ‘Photography at the crossroads’ in: Nathan Lyons, Photographers on photography. A critical anthology (Englewood Cliffs 1966) 20-21.

2 Abbott, ‘Photography at the crossroads’, 21.

(8)

Dat foto`s vanaf het begin worden gemanipuleerd, doet hun reputatie bij veel academici niet veel goed.4 Exemplarisch zijn de sceptische reacties op de negentiende-eeuwse Victoriaanse foto`s van

Oscar Gustav Rejlander (1813-1875)5 en de wereldberoemde foto van de sneuvelende soldaat

gemaakt door Robert Capa (1913-1954).6 Niet in de laatste plaats dankzij het werk van Capa zijn we

ons er anno nu van bewust dat de esthetische kwaliteit medebepalend is voor de kracht alsmede voor betekenis van een foto. 7 Juist dat gegeven roept bij sommige academici kritische vragen op.

Enerzijds leidt het kunst-documentdebat bij sommige wetenschappers zoals historici tot een

intellectuele afkeer ten opzichte van fotografie.8 Anderzijds zijn er vakgebieden waarbinnen men het

medium al langere tijd toepast en desalniettemin ter discussie stelt. Op deze manier blijft het debat welhaast permanent gevoed. Een discipline waar fotografie al in een vroegtijdig stadium een prominente rol ging spelen is de antropologie. Toen halverwege de negentiende eeuw de fotografie de experimentele fase voorbij was, verspreidde het medium van de fotocamera zich om culturen over de hele wereld in beeld te brengen. 9

Het behoeft geen toelichting dat het voorafgaande allerlei interessante vragen oproept. In dit onderzoek wordt de focus gelegd op een deelaspect van het geschetste veld. Centraal staat het wetenschapshistorisch perspectief met betrekking tot de plaats en perceptie ten aanzien van fotografie binnen het antropologisch discours in het tijdsbestek van 1839 tot heden. Door de antropologie in samenhang met fotografische perspectieven en een praktijk te bestuderen, krijgen we inzicht in de relevante ontwikkelingen binnen dit vakgebied, met name wanneer het gaat om de mediale karakteristieken van de fotografie en het hieraan gelieerde kunst-documentdebat. De verantwoording voor deze verkenning laat zich verstaan met het veelzeggende citaat van de Indiase antropoloog Arjun Appadurai (1949):

4 Peter Burke, Eyewitnessing. The use of images as historical evidence (Ithaca 2011) 22. Zo bezocht ik onlangs de tentoonstelling Faking It. Manipulated photographs before photoshop in The Metropolitan Museum of Art in New York (11 oktober 2012 – 27 januari 2013). De expositie is hierna nog te zien in Washington D.C. (17 februari-5 mei 2013) en Houston (2 juni-25 augustus 2013).

5 Van Rejlander wordt beweert dat hij bij het fotograferen van een grauwe steeg in Wolverhampton een jongetje vijf shilling betaalde om in lompen en vegen op het gezicht het beeld extra kracht bij te zetten. Uit: Burke, Eyewitnessing, 22-23.

6 Dit geldt eveneens ten aanzien van het werk van bekende fotografen als Jacob Riis (1849-1914), Dorothea Lange (1895-1965 en Margaret Bourke-White (1904-1971). Dit drietal had met elkaar gemeen dat ze sociale misstanden in Amerika middels fotografie voor het voetlicht wilden brengen. Uit: Burke, Eyewitnessing,23. 7Tity de Vries, ‘Barricaden, marechaussees en een zonnescherm. Het Jordaanoproer van 1934 in foto`s’, Groniek 187 (2010) 141-156, aldaar 156.

8 Burke, Eyewitnessing, 25.

9 Dit gebeurt tot op de dag van vandaag. Illustratief zijn de projecten Roots 2 Share (Groenland) en de

Klimaatstudio (Kenia, Kiribati) van o.a. het Museon in Den Haag. Bij deze twee projecten ben ik als conservator volkenkunde mede verantwoordelijk voor het veldwerk en de inhoudelijke vertaalslag hiervan naar

(9)

‘We have to follow things themselves, for their meanings are inscribed in their forms, their uses, their trajectory. It is only through the analysis of these trajectories that we can interpret the human transactions and calculations that enliven things.’10

Om de plaats en perceptie van fotografie binnen het antropologisch discours aan een nadere beschouwing te onderwerpen is gekozen voor de volgende drieslag. In hoofdstuk een en twee worden achtereenvolgens de specifieke eigenschappen van de fotocamera geduid aan de hand van haar geschiedenis en de wijze waarop men vanuit antropologisch perspectief mee om is gegaan. Zo wordt in hoofdstuk één uiteengezet hoe het discours zich ontwikkelde tot professionele

wetenschap. In tegenstelling tot de gangbare opvatting dat dit in de negentiende eeuw plaatsvond, tonen recente inzichten van de Leidse antropoloog Han F. Vermeulen aan dat het vakgebied al in 1740 gestalte kreeg.11 De facto circa 1850 begon fotografie een steeds belangrijke rol in het

antropologisch discours te spelen. In de tweede helft van de negentiende eeuw, een periode van kolonialisme en imperialisme, werd de camera beschouwd als een objectief en neutraal

registratiemedium. Waarheidsgetrouwe beelden van de niet-Westerse mens bereikten West-Europa in toenemende mate. Binnen de antropologische wetenschap resulteerde de opkomst van het structureel-functionalisme, vanaf circa 1920, echter in een desinteresse voor fotografie. Na aanvankelijke objectiviteit werden aan het medium nu voornamelijk subjectieve karakteristieken toegedicht. Volgens de zienswijze van vele structureel-functionalisten was een foto kunst en geen document. Langdurige participerende observatie vormde standaard de harde kern van het

antropologisch veldwerk. In plaats van kennis aan foto`s te ontleden, beschreef en verklaarde men structuren op basis van eigen zintuiglijke waarneming . Vanaf de jaren `60 van de vorige eeuw probeerden enkele prominente antropologen, waaronder Margaret Mead (1901-1978), het medium van de fotografie te rehabiliteren. In hun ogen was de antropoloog met een fotocamera wel degelijk in staat om objectieve data in beeld te brengen. Dienovereenkomstig wordt het eerste hoofdstuk afgesloten met een uiteenzetting over de wijze waarop Mead en haar medestanders de

subdiscipline visuele antropologie op de kaart wilden zetten.

10 Arjun Appadurai, The social life of things. Commodities in cultural perspective (Cambridge 1986) 5. 11 Han F. Vermeulen, Early history of ethnography and ethnology in the German Enlightenment.

(10)

In het tweede hoofdstuk ligt de historiografische focus op het recente antropologisch discours. Eind vorige eeuw ontwikkelde zich de reflexieve stroming in de visuele antropologie. Met hun pleidooi voor expressieve fotografie distantieerden de aanhangers hiervan zich expliciet van de pioniers van de visuele antropologie. In tegenstelling tot laatstgenoemden, die uitgingen van de foto als

document, staat binnen de reflexieve stroming subjectiviteit en expressie centraal. In hoofdstuk twee worden de sterkte en zwakte van de reflexieve stroming uiteengezet.

In het derde hoofdstuk worden de beschreven theoretische noties tenslotte geconcretiseerd aan de hand van foto`s gemaakt op Groenland tussen 1965 en 1986 door Gert Nooter (1930-1998). Als conservator volkenkunde van het Museon in Den Haag en later het Rijksmuseum Volkenkunde in Leiden, verrichtte Nooter veelvuldig veldwerk in Tiniteqilâq, een kleine nederzetting in de regio Oost-Groenland. Zijn onderzoek had betrekking op de Groenlandse jagerscultuur en hoe deze ten gevolge van interne dynamiek en bovenal externe invloeden veranderde. Na de Tweede

Wereldoorlog raakte de Oost-Groenlandse bevolking, de Inuit, in hoog tempo verbonden met de rest van de wereld. Als gevolg van globalisering en modernisering veranderde de traditionele

jagerscultuur ingrijpend. In het kader van de historiografische beschouwingen, zoals die in hoofdstuk één en twee worden uiteengezet, is het de moeite waard om de meervoudige wijze waarop Nooter zijn foto`s van Oost-Groenland heeft gepresenteerd nader te beschouwen.

Mijn stelling dat Nooter in zijn manier van presenteren het slepende kunst versus documentdebat overstijgt, wordt in hoofdstuk drie in woord en beeld onderbouwd. Met andere woorden: beide kampen, te weten ‘fotografie als realisme’ en ‘fotografie als expressie’, kunnen in het werk van Nooter duidelijk iets van hun gading vinden. Enerzijds presenteerde de conservator in

(populair)wetenschappelijke publicaties zijn foto`s vanuit de veronderstelling dat de camera een objectief registratiemedium was. De afbeeldingen waren hierbij veelal een illustratie bij hetgeen Nooter in de tekst had beschreven. Anderzijds produceerde Nooter in 1984 een diaklankbeeld; een destijds innovatief multimediaal werk waarbij foto`s werden ingezet als persoonlijke expressie. In het klankbeeld gaf de conservator uiting aan zijn persoonlijke relatie die hij in de loop der jaren had opgebouwd met de inwoners van het Oost-Groenlandse dorp. Een andere reden om aandacht te besteden aan de bijzondere wijze waarop Nooter zijn foto`s vorm en inhoud gaf, is het gegeven dat op deze manier de uiteengezette wetenschapsgeschiedenis uit hoofdstuk één en twee niet alleen wordt geconcretiseerd, maar ook wordt genuanceerd.

(11)
(12)

Hoofdstuk 1 - Beeldsporen

In dit eerste hoofdstuk worden nieuwe inzichten over de professionalisering van de antropologie gerelateerd aan de ontwikkeling van het fotografisch medium. Via de historiografische analyse van het (visueel) antropologische discours krijgen we meer grip op het veronderstelde karakter van fotografie. Hoofdstuk één probeert antwoord te geven op de vraag hoe fotografie onderdeel werd van het antropologisch discours en hoe de perceptie ten opzichte van het medium binnen het vakgebied in de loop der jaren veranderde. De noties ten aanzien van antropologie en fotografie die hier ter sprake komen, bestrijken de periode van circa 1740 tot 2000.

De wieg van de antropologie

1.

Het fundament voor het vak volkenkunde werd in de eerste helft van de achttiende eeuw gelegd in Siberië. Rusland is in de geschiedenis van de discipline ten onrechte over het hoofd gezien, aldus de Leidse antropoloog Han F. Vermeulen (1952).12 Het waren namelijk niet exponenten van de Franse

of Schotse Verlichting zoals veel wordt beweerd, maar Duitstalige historici die het volkenkundig discours als eerste wetenschappelijk vorm hebben gegeven.13 De belangrijkste representant en

pionier van deze groep was de historicus en ontdekkingsreiziger Gerhard Friedrich Müller (1705-1783). Op 28-jarige leeftijd begon Müller aan een tien jaar durende ontdekkingstocht door het uitgestrekte Siberië. Dit als leider van de tweede Kamtsjatka Expeditie, het meest uitgebreide onderzoeksprogramma dat ooit in Eurazië werd uitgevoerd. Gesteund door een leger aan

assistenten, bezocht hij de belangrijkste Siberische nederzettingen en archieven, interviewde hij de lokale bevolking, ondernam hij archeologische verkenningen en bracht hij locaties voor de

potentiële winning van mineralen in kaart.14 Tijdens en na afloop van zijn wetenschappelijke

exploraties publiceerde Müller veelvuldig over het land, de mensen en hun geschiedenis.15 Müller

werd een autoriteit, niet alleen met betrekking tot het expanderende Russische rijk, maar ook wat

12 Han F. Vermeulen, Early history of ethnography and ethnology in the German Enlightenment.

Anthropological Discourse in Europe and Asia, 1710-1808 (Leiden 2008). Vermeulen is een autoriteit op het gebied van de geschiedenis van de antropologie. Zo is hij verbonden aan het Max Planck Instituut voor wetenschapsgeschiedenis (Berlijn) alsmede de Universiteit van Leiden. Tevens is hij voorzitter van de sectie geschiedenis van de antropologie binnen de Deutsche Gesellschaft für Volkerkünde. Reeds in 1995 was hij samen met Arturo Alvarez Roldan redacteur van de bundel Fieldwork and footnotes. Studies in the history of European Anthropology (Londen 1995) en is hij webredacteur van www.historyofanthropology.eu.

13 Zo wijst bijvoorbeeld de historicus Alan Macfarlane naar de Schotse verlichting als startpunt voor de antropologie: ‘The roots of much of modern anthropology and history lie in the writers of the Scottish

enlightment’. Uit: Alan Macfarlane, ‘Anthropology and history’ in: John Cannon e.a., The blackwell dictionary of historians (Oxford 1988) 1-3. Via: http://www.alanmacfarlane.com/TEXTS/HISTORY.pdf (geraadpleegd op 4 februari 2013, 22:58 uur). Ik durf niet te zeggen of zijn achternaam een zekere mate van vooringenomenheid ten aanzien van de Schotse verlichting bij Macfarlane heeft bewerkstelligd.

(13)

betreft de vernieuwende wijze waarop hij zijn kennis over lokale volken vergaarde.16 Zo stelde hij in

1740 een etnologisch programma op dat hij samenvatte met de term Völker-Beschreibung. Met het programma kwam Müller tegemoet aan de wens vanuit Moskou om te beschikken over een

inventarisatie van de volken in het expanderende rijk. Deze beschrijving moest naar de opvatting van Müller dusdanig systematisch en empirisch-kritisch zijn dat vergelijkende studies met andere volken op aarde mogelijk konden worden. Taal was een essentieel aspect in deze vergelijking.17 Müller was

geïnspireerd door de Duitse filosoof Gottfried Wilhelm Leibniz (1646-1716). Leibniz’ overtuiging dat bij de bestudering van volken vergelijkend taalonderzoek het antwoord zou zijn op vragen naar oorsprong, herkomst en verwantschap werd door Müller omarmd. Met de historische linguïstiek van Leibniz als hoeksteen ontwierp Müller zijn etnografisch onderzoeksprogramma, voerde het deels zelf uit in Siberië, publiceerde erover en instrueerde collega-wetenschappers hetzelfde te doen.18

Het zijn deze inspanningen waarom we volgens Vermeulen de historicus Müller moeten beschouwen als de grondlegger van volkenkunde als wetenschappelijke discipline.19

Vanaf 1750 werd Müllers vergelijkende etnografie door collega-historici in het multiculturele Russische, Duitse en Oostenrijke Rijk doorontwikkeld. Versterkt door de tijdsgeest van het universalisme werd er vooral in de Universiteit van Göttingen binnen de geschiedwetenschap getracht aandacht te schenken aan alle volken, in alle tijdvakken en alle werelddelen.20 De

volkenkundige werken van achttiende-eeuwse Duitstalige historici kunnen we zien als de wortels van de sociaal-culturele antropologie. In Göttingen alsmede in Wenen kreeg volkenkunde concreet gestalte dankzij historici als Adam Franz Kollár (1718-1783), Johann Gatterer (1727-1799) en August Schlözer (1735-1809).21 Zij transformeerden Müllers onderzoeksprogramma (Völker-Beschreibung)

van empirisch-beschrijvend naar algemeen-theoretisch (Völkerkunde, ethnologica). Vermeulen betoogt in zijn proefschrift ook dat de disciplines etnologie (volk) en antropologie (ras) gedurende de achttiende eeuw naast elkaar tot ontwikkeling zijn gekomen. Pas vanaf circa 1840 vond er een onderschikking plaats, waarbij het ene object (ras) hoger werd geplaatst dan het andere (volk). Dit leidde tot een hiërarchische opvatting van antropologie ten kostte van etnologie.22Deze

16 Müller ontdekte tijdens zijn expeditie ook dat niet Vitus Bering in 1728, maar de kozak Semen Dezhnev reeds in 1648 als eerste Europeaan de naar Bering vernoemde zeestraat tussen Azië en Noord-Amerika had bevaren. Zie: Fisher, The voyage of Semen Dezhnev.

17 Vermeulen, Early history of ethnography, 290.

18 Zo instrueerde Müller collega-historicus Johann Fischer om bij onderzoek naar een Siberische volk ruim 900 verschillende aspecten in ogenschouw te nemen. Uit: Vermeulen, Early history of ethnography, 290.

19 Het gaat hierbij om de uitvinding van volkenkunde als nieuwe wetenschappelijke discipline en niet om etnografische berichten zoals deze al geschreven waren door bijvoorbeeld Herodotus, Strabo of de Vlaamse monnik Willem van Rubroeck. Uit: Vermeulen, Early history of ethnography, 8.

20 De begrenzing om zich binnen de antropologie uitsluitend met ‘niet-Westerse volken’ bezig te gaan houden, vond pas in de eind negentiende eeuw plaats.

(14)

ontwikkeling heeft een helder zicht op de betekenis en waarde van de achttiende-eeuwse volkenkunde (etnografie/etnologie) voor de geesteswetenschappen lastig gemaakt.

Professionalisering van de wetenschap

2.

De opschuivende grenzen van het Russische rijk hebben grote invloed gehad op de ontwikkeling en verspreiding van volkenkunde als wetenschappelijke discipline. Desondanks is het werk van Müller en zijn opvolgers lange tijd onderbelicht gebleven. Westerse historici richtten gedurende de

negentiende en twintigste eeuw hun onderzoek op de overzeese expansie. Door gebrekkige toegang tot Russisch archiefmateriaal, mede als gevolg van de Koude Oorlog, kon men nauwelijks weten dat er in Rusland vanaf 1740 ook een dergelijke omvangrijke gebiedsuitbreiding had plaatsgevonden. Vanuit Moskou bezien waren de grenzen duizenden kilometers oostwaarts opgeschoven. Pas na de implosie van de Sovjet-Unie werd het voor Westerse wetenschappers mogelijk om de achttiende-eeuwse Siberische expansie en haar betekenis werkelijk op waarde te schatten.

Uit het proefschrift van Vermeulen kunnen drie relevante zaken worden gedestilleerd. Ten eerste dat geschiedenis de moeder van de etnologie is. Niet enkel omdat Müller een historicus was, maar bovenal vanwege het feit dat hij historische linguïstiek als onderzoeksmethode toepaste en dit is overgenomen door collega-historici in het buitenland. Ten tweede demonstreert Vermeulen met zijn bevindingen de waarde van historiografisch onderzoek. Dat we middels het verleden actuele

betekenissen kunnen duiden, sluit goed aan op het derde en laatste relevante punt uit Vermeulens onderzoek. In de epiloog beschrijft hij hoe de etnologische werkwijze van Duitstalige historici omstreeks 1830 werd overgenomen door geleerden in West-Europese landen en de Verenigde Staten. Vanuit Frankrijk, Nederland en Groot-Brittannië werd er grensverleggend gekeken en liet men zich inspireren door Duitstalige collega`s. Voor de ontluikende volkenkundige wetenschap lijken de toenmalige geopolitieke grenzen geen grote barrière te zijn geweest. De begrippen ‘etnografie’ en ‘etnologie’ worden volgens Vermeulen in 1834 voor het eerst in Britse bronnen genoemd.23 Waar

zijn belangwekkende onderzoek eindigt, gaat dit betoog verder; Groot-Brittannië omstreeks 1830. 24

Het streven van Müller en zijn opvolgers om te komen tot een empirisch-systematische

inventarisatie van alle volken bereikte Groot-Brittannië in een belangwekkend tijdvak. Juist in deze jaren kreeg de wetenschap een professioneler karakter. Zo werd in 1831 de British Association for

the Advancement of Science (BAAS) opgericht. Dankzij BAAS werd de wetenschap in Groot-Brittannië

23 Vermeulen, Early history of ethnography, 293. Een voorbeeld is Charles T. Beke, Views in ethnography, the classification of languages, the progress of civilization, and the natural history of man (Edinburgh 1835). 24 De focus van dit hoofdstuk ligt op Groot-Brittannië. Dit omdat ontwikkelingen binnen het Britse

(15)

geïnstitutionaliseerd. Op de tweede bijeenkomst van BAAS, in 1832, lijkt de arts James Cowles Prichard (1786-1848) het onderzoeksideaal van Müller en de Universiteit van Göttingen reeds te verwoorden:

‘Linguistic evidence should take precedence in settling questions of racial affinity, while maintaining that ultimately the various tribes of men are of one origin.’25

Op het moment dat Prichard zijn pleidooi hield om volken wereldwijd te gaan vergelijken, had noch hij noch iemand anders tijdens deze BAAS-bijeenkomst kunnen bevroeden dat er enkele jaren eerder een belangwekkende uitvinding was gedaan. Een uitvinding die niet alleen volkenkundig onderzoek zou gaan transformeren, maar het wereldbeeld an sich.

Het schrijven van de natuur

3.

Afbeelding 1. ‘Point de vue du Gras’, Foto: Nicéphore Niépce, Saint-Loup de Varennes, 1826.26

Vanuit zijn huiskamerraam was het de Fransman Joseph Nicéphore Niépce (1765-1833) die in 1826 als eerste persoon succesvol een foto maakte. Het nieuwe medium werd echter pas echt bekend

25 James Cowles Prichard geciteerd door: Paul Sillitoe, ‘The role of section H at the British association for the advancement of science in the history of anthropology’,Durham Anthropology Journal 13 (2005) 1-17, aldaar 2. 26 ‘View from the window at Gras’ uit: ‘Digital Content Library’, Universiteit van Minnesota,

(16)

toen zowel Louis Jacques Mandé Daguerre (1787-1851) als William Henry Fox Talbot (1800-1877) in 1839 hun fotografische processen openbaar maakten.27 Daguerre was opvallend bescheiden over

het nieuwe medium. Hij dacht dat zijn ontwikkelde daguerreotype nuttig kon zijn voor de

welgestelde klasse. Landhuizen konden gefotografeerd worden evenals allerhande verzamelingen. En door haar gebruiksgemak zou de daguerreotype vooral ook bij dames in de smaak vallen, aldus Daguerre.28 Hoewel de ontstaansperiode van de fotografie fascinerende verhalen herbergt en zich

laat kenmerken door trial-and-error, winnaars en verliezers, is een gedetailleerde beschrijving ervan binnen dit onderzoek niet op zijn plaats.29 Het is wel van belang om aandacht te schenken aan de

perceptie ten aanzien van fotografie. Dit aangezien de verspreiding van en reactie op de eerste camera`s in Groot-Brittannië samenvalt met drie andere, samenhangende ontwikkelingen. Ten eerste de professionalisering en institutionalisering van het algehele wetenschappelijke discours, ten tweede de verspreiding vanuit Göttingen van Müller `s intellectuele erfenis en ten derde de

hiërarchische opvatting van antropologie (ras) ten kostte van etnologie (volk).

Pioniers van de fotografie zoals Daguerre en Talbot benadrukten steevast het onafhankelijke karakter van het door hen ontwikkelde medium. Los van het talent van degene die de camera bediende, konden beelden nu objectief worden vastgelegd. Voor het eerst in de geschiedenis leek men niet meer afhankelijk van de interpretatie en inspanningen van kunstenaars om de

werkelijkheid te verbeelden. Om roem, patenten of winst te vergaren, focusten pleitbezorgers van de fotocamera op de ogenschijnlijke uniciteit van het nieuwe medium: een objectief beeld in tegenstelling tot bijvoorbeeld het subjectieve schilderij. Gezien het technische ontwikkelproces is het begrijpelijk dat dergelijke overtuigingen breed werden gedeeld. De totstandkoming van een foto is gebaseerd op optische en natuurkundige principes. Zo omschreef Niépce zijn succesvolle eerste foto als een spontane reproductie dankzij lichtactiviteit. In een latere overeenkomst tussen Niépces zoon en Daguerre werden de inspanningen van een fotograaf getypeerd als het vastleggen van beelden uit de natuur zonder assistentie van een tekenaar.30 Door fotografie met de natuur te

associëren, plaatsen commentatoren het medium in een andere categorie dan bijvoorbeeld de

27 Vanaf 1839 zouden in totaal 24 personen zichzelf hebben gepresenteerd als de uitvinder van de fotografie. Uit: Pierre G. Harmant, ‘Anno lucius 1839’, Camera 5 (1977) 39-43, aldaar 40.

28 Mary Warner Marien, Photography. A cultural history (Londen 2006) 14.

29 Voor een uitgebreide historische beschouwing over het ontstaan van de fotografie zie: Mary Warner Marien, Photography. A cultural history (Londen 2006) of Naomi Rosenblum, A World history of photography. 4th revised ed. (New York 2007).

(17)

machines en instrumenten die de Industriële Revolutie had teweeggebracht. Sommigen spraken zelfs over het proces als ‘auto-grafie’, het schrijven van de natuur.31

‘But, such designs! There is nothing in the arts that bears any analogous approach to them; the water is real water, the sky and clouds represent realities, the perspective and shading are the perfection of nature.’32

Het is veelzeggend dat met betrekking tot het ontstaan van fotografie de termen ‘ontdekking’ en ‘uitvinding’ door elkaar worden gebruikt. Deze ambivalentie zien we bijvoorbeeld terug in een artikel van kunstenaar en uitvinder Samuel Morse (1791-1872)33:

‘You have perhaps heard of the Daguerrotipe, so called from the discoverer, M. Daguerre. It is one of the most beautiful discoveries of the age.’ 34

‘We have only room to say, that we are even more impressed with the value of the invention as a means of procuring, without labor or expense, perfect and satisfactory panoramas of all the most interesting places and scenery on the globe.’35

Het zou vreemd zijn om de stoommachine of de telegraaf te bestempelen als ontdekking. Fotografie daarentegen werd veelal beschouwd als natuurlijk fenomeen zoals magnetisme. Een ontdekking die onder andere door Daguerre voor menselijk gebruik geschikt was gemaakt.36 Degene die de foto

maakte, deed volgens veel tijdgenoten niets meer dan het vastleggen van de werkelijkheid. Het medium werd direct vanaf het begin geassocieerd met het empirisme, waarbij kennis gebaseerd diende te zijn op objectieve observatie. Fotografie kwam met haar veronderstelde neutrale beelden aan deze wens tegemoet. De foto werd gelijk gesteld met het beeld dat het menselijk oog op haar netvlies kreeg.37 In de achttiende eeuw was men ervan overtuigd dat zicht volledig onafhankelijk was

van iemands gedachten en gevoelens. De objectieve beelden die men met de fotocamera

produceerde, waren niet alleen een stimulans voor de opkomende wetenschap, maar ook voor de opgetogen verwachting dat de wereld beter en door meer mensen ontdekt kon gaan worden. Bij

31 Het woord ‘fotografie’ is ontstaan in 1839. In een brief naar collega Talbot had natuurkundige John Herschel het over ‘photographic specimens’. Met deze term omschreef hij de beelden die hij had geproduceerd op basis van zijn kennis van lichtgevoeligheid en lenzen.

32Richard Harlan, ‘Letter from Dr. Harlan. Nr. III’, Medical Examiner. Devoted to medicine, surgery, and the collateral sciences 24 (15 juni 1839) 376–78.

33 Morse was in 1839 één van de eerste Amerikanen die kennismaakte met het daguerreotype. 34 Samuel F. B. Morse, ‘The Daguerrotipe’, New-York Observer 17 (20 April 1839) 62.

35 Morse, ‘The Daguerrotipe’, 62.

36 Mary Warner Marien, Photography and its critics. A cultural history, 1839-1900 (Cambridge 2011) 23.

(18)

Hippolyte Gaucheraud, auteur van het eerste Engelstalige artikel over fotografie, leidde dit tot het fantaseren over een nieuwe taak voor reizigers:

‘For a few hundred francs travellers may, perhaps, be soon able to procure M. Daguerre’s apparatus, and bring back views of the finest monuments, and of the most delightful scenery of the whole world. They will see how far their pencils and brushes are from the truth of the Daguerotype.’38

Eeuwenlang was het wereldbeeld ingekleurd door priesters, troubadours en schilders. Nu leek de tijd aangebroken voor de objectieve fotocamera.

Etnologie: geschiedenis of biologie?

4.

Omstreeks 1835 werd etnologie in Groot-Brittannië nauwelijks serieus genomen. In reactie op een schamele financiële bijdrage van BAAS voor het samenstellen van een etnologische

onderzoekscommissie reageerde één van de pleitbezorgers, arts Thomas Hodgkin (1798-1866), quasi ironisch: ‘Has the extinction of a variety of man ever excited equal attention with that which has

been paid to the loss of the dodo?’ 39 Hodgkin`s reactie is veelzeggend voor de povere relatie tussen

etnologie en de gevestigde wetenschap. Deze relatie zou echter geleidelijk gaan verbeteren. De onderzoekscommissie waar Hodgkin bij BAAS voor had gepleit, kwam er daadwerkelijk in 1839. Naast Hodgkin was Prichard één van de commissieleden. De Britse arts pleitte op een bijeenkomst van BAAS in 1839 opnieuw voor een wereldwijde inventarisatie van volkeren.40 Prichard probeerde

de aanwezigen te overtuigen dat het verzamelen van uitvoerige beschrijvingen van snel verdwijnende rassen een noodzaak was. Op de bijeenkomst in Birmingham stelde hij voor een uniforme vragenlijst uit te geven dat reizigers en onderzoekers ter plekke konden uitvoeren. Fotografie speelde hierbij nog geen rol aangezien het medium in hetzelfde jaar als de vergadering door Daguerre en Fox was gepresenteerd. Prichard had, net als iedereen, nog geen weet van de toekomstige mogelijkheden van fotografie. Zijn vragenlijst betrof uiteenlopende aspecten als taal, ceremonies, voedsel, recht en religie.41

Het streven van Prichard, verwoord in On the Extinction of Native Races, heeft veel gelijkenissen met de onderzoeksinspanningen van Müller in Siberië omstreeks 1740. Gezien deze overeenkomsten en zijn nauwe contacten met de universiteit van Göttingen is het aannemelijk dat Prichard op de hoogte

38 Hippolyte Gaucheraud, ‘Fine arts. The daguerotype’, The Literary gazette and journal of the belles lettres, arts, sciences, & c. 1147 (12 januari 1839) 28.

39 Thomas Hodgkin geciteerd door: J.D. Morrell en A. Thackray, Gentlemen of science. Early years of the British Association for the Advancement of Science (Oxford 1981) 285.

(19)

was van Müller`s geschriften en zijn opvolgers.42 Temeer omdat hij in 1847 grote bezwaren uitte

tegen het voornemen van BAAS om etnologie bij de sectie biologie in te delen. Etnologie was volgens Prichard een discipline ‘more nearly allied to history than natural science’ omdat men zich bezighield met 'describing and classifying past modifications on humanity through a comparative

approach.’43 Met de idealen van historicus Müller hoogstwaarschijnlijk in het achterhoofd is het

begrijpelijk dat Prichard een ondergeschiktheid aan biologie, en zeker de zoölogie, absoluut niet zag zitten:

‘Ethnology professes to give an account, not of what nature produces in the present day, but of what she has produced in the times long past. It is an attempt to trace the history of tribes and races of men from the most remote period which are within the reach of investigation, to discover their mutual relations, and to arrive at conclusions, either certain or probable, as to their affinity or diversity at origin.’44

Met Hodgkin alsmede Prichard als grote aanjagers ontwikkelde de commissie een serie invloedrijke documenten voor antropologisch veldwerk.45 Hierbij werd er in toenemende mate aandacht besteed

aan het menselijke ras en haar fysieke kenmerken in de niet-westerse wereld. Geleidelijk verloor het vakgebied haar aanvankelijke historische en universele dimensie en begon het methodieken uit de natuurwetenschap toe te passen. Onder de commissieleden bevond zich ook de toen nog jonge Charles Darwin (1809-1882). De notities die Prichard, Hodgkin en Darwin schreven, gaven

antropologie een steeds professioneler karakter. Hun documenten zouden later evolueren tot lijvige handleidingen met vragenlijsten die naar missie- en onderzoeksstations over de hele wereld werden verstuurd.46

Publiekstrekkers

5.

In het kielzog van de wetenschap kreeg ook het grote publiek steeds meer gelegenheid om zich te verwonderen over nieuwe werelden en haar bewoners. Musea openden hun deuren en er werden wereldtentoonstellingen georganiseerd. Fotografie ging hierbij in toenemende mate een rol van

42 Prichard onderhield nauwe contacten met de Duitse collega-arts Johann Friedrich Blümenbach van de Universiteit van Göttingen. Brian Regal, Human evolution. A guide to the debates (Santa Barbara 2004) 72. 43 James Cowles Prichard, ‘Report on the various methods of research which contribute to the advancement of ethnology and of the relations of that science to other branches of knowledge’ in: John Murray ed., BAAS Official report (London 1847) 230-253, aldaar 231.

44 Prichard, ‘Report on the various methods of research’, 231.

45 De officiële benaming van de onderzoekscommissie was Queries Respecting the Human Race. Tot 1844 zou de commissie samenkomen en hierbij diverse handvesten over antropologie samenstellen; Notes and Queries on Anthropology for the use of Travellers and Residents in Uncivilized Lands (1840), Races of Man (1841), Questions on human race (1842), Varieties of human race (1844).

(20)

betekenis spelen. De Great Exhibition in 1851 in Londen wordt door de kunsthistoricus Anthony Hamber beschouwd als het startpunt van een massale fotografische bewustwording:

‘Horizontally it [fotografie] spread out to cover almost every conceivable form of human endeavor and vertically established itself through the various strata of nineteenth century society’.47

Onder de zes miljoen bezoekers van de wereldtentoonstelling in het Crystal Palace was ook Darwin. Twaalf jaar nadat Daguerre het medium had gepresenteerd, zag Darwin in Londen vele bezoekers voor het eerst een fotocamera bewonderen. Omdat fotografie qua technische ontwikkeling nog in haar kinderschoenen stond, waren er nog niet veel foto`s uit andere werelddelen te zien. De apparatuur was enorm zwaar en het ontwikkelproces nog zeer gecompliceerd. Diverse landen etaleerden zich vooral met het nieuwste daguerreotype en vooral foto`s gemaakt op eigen grondgebied. 48 De catalogus van de Great Exhibition toont aan dat het medium fotografie veelal

nog werd gezien als een uitbreiding voor antiquarische gravureverzamelingen van bijvoorbeeld vazen of klassieke beeldhouwwerken. Daarnaast waren er diverse portretten te zien. Om beweging van de geportretteerde te voorkomen, bestond de inventaris van de allereerste fotostudio`s onder andere uit stoelen met hoofdbeugels.49 Rigide lichaamshoudingen en strakke gezichtsexpressies op

negentiende-eeuwse foto`s duiden hierdoor eerder op een experimenteel medium met allerlei praktische en chemische gevoeligheden, dan op het stereotype beeld van Victoriaanse stijfheid. Vaak wordt er gefocust op het direct zichtbare van de foto en stuurt deze de discussie en perceptie over een periode een bepaalde kant op. Kijkend naar het aantal fotostudio`s in een stad als Londen, is in plaats van stijfheid eerder dynamisch treffend voor deze jaren.50 Tussen 1851 en 1857 groeide

het aantal fotostudio`s van een dozijn naar meer dan 150.51 De groei is ook tekenend voor het

47 Anthony Hamber, A higher branch of the art. Photographing the fine arts in England 1839-1880 (Amsterdam 1996) 1.

48 In Crystal Palace werden 770 foto`s door zes verschillende landen gepresenteerd. Wat betreft foto`s van het eigen grondgebied van een land; de Britse fotograaf Thomas Craddock had bijvooreeld de nieuwe ijzeren brug in Peterborough in beeld gebracht. Enkele foto`s van de Niagara watervallen, gemaakt door Jesse Whitehurst, kon men in het Amerikaans paviljoen aanschouwen. Informatie gedestilleerd uit online database: National Gallery of Canada, Photographic exhibitions in Britain 1839-1865. Records from Victorian Exhibiting Catalogues http://peib.dmu.ac.uk/index.php (geraadpleegd op 18 maart 2013).

49 Derek Sayer, ‘The photograph. The still image’ in: Sarah Barber en Corinna M. Peniston-Bird eds., History beyond the text (New York 2009) 49-71, aldaar 57.

50 Voor een zeer uitgebreide online database met betrekking tot negentiende-eeuwse fotografie in Londen: Museum of London e.a., The database of 19th century photographs and allied trades in London. 1841-1901 http://www.photolondon.org.uk (geraadpleegd op 11 juli 2013).

51 Roger W. Hicks, ‘Studio photography’, Oxford Companion to the photograph

(21)

toenemend gemak waarmee foto`s gemaakt konden worden. Het ontwikkelproces werd met horten en stoten vereenvoudigd. Tien jaar na de wereldtentoonstelling in Londen was fotografie steeds minder een experiment en steeds meer een service. Naast de fotostudio`s die in de grote westerse steden als paddenstoelen uit de grond schoten, was er in dezelfde plaatsen omstreeks 1860 sprake van een aanzienlijk toename in de verspreiding van foto`s uit niet-westerse landen.52 Hoewel nog

steeds slepend met kilo`s aan noodzakelijke apparatuur, konden reizigers met een stuk minder ongemak dan voorheen foto`s in andere landen maken. Het eveneens nog jonge vakgebied antropologie kreeg met de opvolgers van het daguerreotype een nieuw medium in handen. Foto`s van andere volkeren verspreidden zich over musea, universiteiten en verzamelclubs. De wijze waarop de uitwisseling van en interactie over de antropologische beelden plaatsvond, is het nader bestuderen waard. Hoe men toen dacht en sprak over foto`s is ook nu nog actueel.

De honger naar beelden

6.

In het pre-fotografie tijdperk stonden onderzoekers als Prichard en Hodgkin via post in contact met zendelingen, officieren en anderen met antropologische interesses en een verondersteld vermogen voor nauwkeurige observatie. Vragenlijsten werden ingevuld teruggestuurd en voorzagen het nieuwe vakgebied van verse informatie. Antropoloog George Stocking (1928-) omschrijft deze veelal onbekende en ondergewaardeerde vorm van onderzoek met de term ‘epistolaire etnografie.’53

Waar Stocking personen als Prichard en Hodgkin aanwijst als grondleggers van de antropologie, is via de bevindingen van Vermeulen vastgesteld dat het fundament van wetenschappelijk volkenkundig onderzoek is ontstaan dankzij de inspanningen van de achttiende-eeuwse historicus Müller in Siberië. Prichard was door Müller en zijn opvolgers geïnspireerd geraakt en ruim honderd jaar later stuurde ook hij uitgebreide vragenlijsten de wereld in.54 Het wezenlijke verschil tussen Müller en

Prichard was dat in het tijdvak van laatstgenoemde vanaf 1850 ook foto`s begonnen op te duiken:

‘Flowing through this vast network, very often unremarked, were photographs. Photographs were displayed, swapped, collected, taken for collectors locally, and were active participants in the making of meanings around culture.’55

Halverwege de negentiende eeuw ontstond in het kielzog van missionarissen, handelaren en koloniale bestuurders, in West-Europa een honger naar beelden ‘uit den vreemde’. Foto`s vormden

een brug tussen observaties in de koloniale periferie en interpretaties in het moederrijk. Niet alleen vanuit het grote publiek, maar ook vanuit het ontluikende antropologisch discours werd

52 Elizabeth Edwards, Raw histories. Photographs, anthropology and museums (Oxford 2001) 29. 53 George Stocking, Victorian anthropology (Madison 1995) 16.

54 Prichard zou decennia later door beroemde antropologen als Edward Burnett Tylor en Alfred Cort Haddon worden beschouwd als de grondlegger van de moderne antropologie.

(22)

de belangstelling voor fotografie steeds groter. In deze periode begonnen antropologen meer aandacht te krijgen voor de fysieke kenmerken van de niet-westerse mens. 56 De oorzaak hiervan

was de hiërarchische opvatting van ras (antropologie) ten kostte van volk (etnologie); een ontwikkeling die volgens Vermeulen omstreeks 1840 was begonnen aan de universiteit van

Göttingen.57 De historisch-linguïstische methode van Müller had de antropologische wetenschap in

Groot-Brittannië in haar beginfase beïnvloed, maar verdween in de tweede helft van de negentiende eeuw naar de achtergrond. De focus op de registratie van het zichtbare uiterlijk resulteerde in een

situatie waar fotografie een toenemende rol van betekenis kon gaan spelen. De aandacht voor ras in plaats van volk kan worden beschouwd als een belangrijk stimulans voor de invoering van de

fotocamera in de antropologische praktijk. Hoewel het gebruik van de camera nog allerlei praktische uitdagingen met zich meebracht, keken Britse antropologen reikhalzend uit naar geschoten beelden van de niet-westerse mens.

In Groot-Brittannië speelde het Antropologisch Instituut, opgericht in 1843, een voortrekkersrol in het realiseren en centraliseren van fotocollecties. Het instituut initieerde vanaf 1870 niet alleen collectieprojecten in samenwerking met het eerder genoemde BAAS, zij ontving ook regelmatig fotoschenkingen van andere instellingen en particuliere onderzoekers. Het Antropologisch Instituut werd een belangrijke actor in een informeel maar internationaal netwerk van musea, archieven en individuele onderzoekers, dat draaide om het verspreiden en uitwisselen van antropologische foto`s.58 De dynamiek ervan hing nauw samen met de ontwikkelingen van antropologie als

wetenschappelijk discours. Het systeem sloeg een brug tussen de professionalisering van kennis en nieuwe informatiestromen op basis van de reciprociteit en uitwisseling.59 Tijdens bijeenkomsten van

het Antropologisch Instituut en andere organisaties werden regelmatig foto`s getoond. Zo zagen aanwezigen in 1881 foto`s van Richard Buchta uit Afrika60 en presenteerde Prins Roland Bonaparte

in 1886 portretten van de Sami uit Noord-Scandinavië.61

56 De etnologische onderzoekscommissie van BAAS onderhield nauwe contacten met onder andere de eerder genoemde Universiteit van Göttingen. Zo correspondeerde commissielid Prichard veelvuldig met zijn Duitse collega Johann Friedrich Blümenbach (1752-1840) over diens methode van de craniometrie. Door de correspondentie met Blümenbach vond er bij Prichard vanaf 1840 een belangrijke koerswijziging ten aanzien van de gewenste aanpak voor de inventarisatie van volken plaats. Blümenbach overtuigde Prichard van de waarde van de craniometrie. Gezien de macht van Prichard in de Britse antropologische wetenschap kan de invloed van deze koerswijziging niet onderschat worden. Mede hierdoor werden fysieke kenmerken van de mens in toenemende mate bestudeerd. Dit ten kostte van studie naar linguïstiek. Regal, Human evolution, 72. 57 Vermeulen, Early history of ethnography, 294.

58 Henrika Kuklick, The savage within. The social history of British anthropology (Cambridge 1991) 44-45. 59 Kuklick, The savage within, 27.

60 ‘Report of the Meeting’, Journal of the Anthropological Institute (1882) 2.

(23)

In de lichtlantaarn

7.

De lichtlantaarn was een cruciaal apparaat in het uitwisselingsnetwerk van antropologische foto`s. Foto`s als glasnegatief ontstegen het niveau van studieobject en speelden middels de lichtlantaarn een actieve rol in het verspreiden van antropologische betekenis.62 Door de dynamische

verspreiding, uitwisseling en presentatie waren antropologische foto`s in feite sociale objecten. De beelden waren geen onderdeel van een abstract discours, maar ze werden gekopieerd, er werd in groep naar ze gekeken en er werd over ze gediscussieerd. De bekrachtiging van en verhandelingen over foto`s door deze interpretatieve gemeenschap versterkte de wetenschappelijke status van de beelden.63 Binnen het netwerk van de antropologische foto waren zowel individuele als

institutionele actoren actief. Naast de fotograaf waren het de onderzoekers en de beschouwers die een foto werkelijk betekenis gaven.

De beeldprojecties voorzagen in een behoefte die bij het geïnteresseerde publiek was ontstaan. In diezelfde periode, eind negentiende eeuw, werd de ‘exotische mens’ naar het westen gehaald als grote publiekstrekker op wereldtentoonstellingen, in musea of tijdens grote lezingen.64 In een

tijdgeest doordrongen met noties van het sociaal darwinisme, was het uiterlijk van niet-westerse mensen de meest eenvoudige wijze om hen op een schaal tussen de geciviliseerde mens en het dierenrijk te plaatsen.65 Hun fysieke aanwezigheid kon op veel belangstelling rekenen, maar veel

antropologen zagen in dat het niet-westerse lichaam, geïsoleerd uit haar oorspronkelijke omgeving, slechts een beperkt, enkelvoudig beeld gaf. Voorwerpen en foto`s hielpen dit gat te dichten en haalden enige druk bij de levende mens weg. Nu er steeds meer afbeeldingen van verre volken beschikbaar waren, werd hun fysieke aanwezigheid bij evenementen minder noodzakelijk. Doordat een foto werd beschouwd als natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid veronderstelde men dat niet-westerse mens leefde zoals was afgebeeld, aldus de Amerikaanse antropoloog David MacDougall (1939).66

62 Edwards, Raw histories, 36. 63 Ibidem, 38.

64 Zo bracht een Yahi-indiaan zijn laatste jaren door als levend object in het universiteitsmuseum van

Californië. Enkele Groenlandse Inuit waren – voordat ze overleden aan westerse ziekten –in 1897 te zien in het Museum of Natural History In New York. In Nederland konden bezoekers aan de Nationale en Koloniale Nijverheidstentoonstelling van 1879 (Arnhem) kijken en luisteren naar een Javaans gamelanorkest en dansgezelschap. Veertien Kwakiutl werden in 1893 op de Wereldtentoonstelling in Chicago tentoongesteld. In de fonteinen van de Exposition Ethnographique de l’Afrique Occidentale in Parijs (1895) zwommen

Senegalezen.

65 David MacDougall, ‘The visual in anthropology’ in: Marcus Banks en Howard Morphy eds., Rethinking visual anthropology (New Haven 1997) 276-295, aldaar 279.

(24)

Van primitief naar complex

8.

Terwijl de antropologie zich in koloniale context doorontwikkelde, bood de camera in technisch en praktisch opzicht steeds betere mogelijkheden om de mensheid te categoriseren op ras. Op een vergelijkbare manier als het verzamelen van voorwerpen en botanische monsters, voorzag fotografie in de wens om menselijke typen te creëren om die te vergelijken en te classificeren met anderen.67

Foto`s, dia`s en glasnegatieven bepaalden in grote mate hoe men over een bepaald land of volk ging denken.68 De veronderstelde objectiviteit van een foto speelde hierbij een cruciale rol. De camera

was immers als getuige ter plekke geweest. Betere opnametechnieken werden beschouwd als de sleutel van toekomstig onderzoek. Meer nieuwe ‘data’ van de ‘primitieve mens’ kon hiermee naar het ‘beschaafde’ westen worden gebracht.

Fotografie bleek een nuttig medium bij een wetenschap waarin het vastleggen van nieuwe feiten en het interpreteren hiervan volgens de evolutionaire theorie als primaire taak werd beschouwd. Foto`s bevestigden de machtsverhoudingen van het koloniale tijdperk.69 Achteraf bekeken kan ‘de

fotograferende antropoloog’ uit de tijd rond 1900 worden beschuldigd van een naïeve realistische kijk op fotografie en van het onvermogen om zijn eigen culturele vooroordelen te doorzien. Echter, in retrospectief heeft deze veronderstelde naïviteit ook heel wat opgeleverd. Terwijl de fotocamera naar de algemene overtuiging de situaties objectief documenteerde, weerlegden veel van de geschoten beelden de theoretische aannames radicaal. De foto`s onthulden een wereld met een complexiteit die het sociaal darwinistisch model ver te buiten ging. De beelden werden

gepresenteerd als bewijs voor het evolutionair gedachtengoed, maar tegelijkertijd valt er in het materiaal een fascinatie voor de culturele rijkdom van desbetreffende cultuur te ontdekken. Dat gegeven vinden we bijvoorbeeld bij de foto`s van de Australische antropologen Francis James Gillen (1855-1912) en Walter Baldwin Spencer (1860-1929).70 Terwijl zij de Aboriginals en hun gewoonten

in evolutionaire termen beschreven en hen als zodanig registreerden, werden hun gepubliceerde

67 Elizabeth Edwards, ‘Introduction’ in: Idem, Anthropology and photography (New Haven 1992) 3-17, aldaar 7. 68 In de archieven en depots van vele kennisinstellingen (musea, genootschappen, universiteiten) liggen tienduizenden glasnegatieven. Er is nog weinig onderzoek naar gedaan, maar zonder meer herbergen de beelden een schat aan informatie en nieuwe inzichten.

69 Te denken valt aan de anatomische portretten geïnspireerd op de biologische antropologie van Huxley, die op zijn beurt weer was geïnspireerd door de visie van Blümenbach uit Göttingen. Andere voorbeelden zijn de foto`s van E.H. Man in de Notes and Queries reeks en de romantische (veelal studio)foto`s van Curtis, Kerry of Lindt, geconstrueerd om de laatste beelden van een uitstervend ras – als gevolg van contact met de hogere Westerse beschaving – te documenteren. Uit: Marcus Banks en Howard Morphy, ‘Introduction’ in: Idem, Rethinking visual anthropology (New Haven 1997) 1-35, aldaar 6.

(25)

beelden spoedig door anderen geïnterpreteerd als een bewijs voor de complexiteit en rijkdom van de Aboriginalgemeenschap.71

Van openbaar naar privé

9.

De veronderstelde coherentie en superioriteit van manier waarop de Europese beschaving zichzelf en de wereld zag, werd verbrijzeld door de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog. Evolutionair denken veranderde in de opvatting dat elk volk zich, onder andere middels beeld, zelf tot

uitdrukking kon brengen. ‘Vertellen over’ veranderde in ‘kijken naar’. Volgens antropologe Anna Grimshaw was deze verschuiving reeds te zien in eerste films van de gebroeders Auguste en Louis Lumiére (resp. 1862-1954, 1864-1948) alsmede in de beelden van de Britse antropoloog Alfred Cort Haddon (1855-1940), gemaakt tijdens zijn veldwerk in de Torres Strait in 1898: ‘These films

emphasised simple showing over telling’. 72 De sociaal darwinistische visie op de mensheid had

afgedaan.73 Beelden uit den vreemde werden begin twintigste eeuw in toenemende mate

beschouwd als een bevoorrecht bewijs van veldwerk. Collectieve, vrij toegankelijke fotoverzamelingen waren op hun retour. Deze trend hangt samen met de opkomst van het

individuele veldwerk, alsmede met de verschuiving van antropologie richting universiteiten ten koste van musea en genootschappen. In plaats van een beoogd proces van uitwisseling in de publieke sfeer werden foto`s steeds meer gezien als een product in het privédomein. Foto`s kregen dezelfde, haast intieme status als persoonlijke veldwerkaantekeningen.74

De verschuiving van publiek naar privé deed de rol van fotografie als betekeniskatalysator verminderen. In toenemende mate werden uitspraken gebaseerd op de uitvoerige zintuiglijke observaties van de individuele onderzoeker in het veld. De foto werd beschouwd als een minder bevredigende vorm van documentatie en betekenisgeving. Deze ontwikkeling wordt duidelijk in een brief van de Duitse antropoloog Otto Finsch (1839-1917) aan Haddon, die vanaf 1900 als hoogleraar antropologie aan de Universiteit van Cambridge zou werken:

‘As a whole the collection [foto`s], never published, reference a lot of interesting types and would be very valuable to the knowledge of Races of men, and for Anthropological and Ethnological Science in general. But according to my experience Science does care very little on such material and its scientific value and so it becomes a useless thing and a source of

71 Howard Morphy, ‘The original Aboriginals and the evolution of anthropology’ in: Howard Morphy en Elizabeth Edwards eds., Australia in Oxford (New Haven 1988).

72 Anna Grimshaw, ‘The eye in the door: anthropology, film and the exploration of interior space’ in: Marcus Banks en Howard Morphy eds., Rethinking visual anthropology (New Haven 1997) 36-52, aldaar 41. A.C. Haddon was expeditielid van de grote Cambridge Anthropological Expedition naar de Torres Strait, de eilandengroep tussen Australië en Papua-Nieuw Guinea.

73 David MacDougall, ‘The visual in anthropology’ in: Marcus Banks en Howard Morphy eds., Rethinking visual anthropology (New Haven 1997) 276-295, aldaar 279.

(26)

constant harm to the poor creator regarding to the many costs, not to mention the amount of time and trouble.’75

De sociaal darwinistische wijze van categoriseren transformeerde in objectief observeren en hiermee raakte het medium fotografie tijdens het structureel-functionalistisch tijdperk in onbruik. Waarom en hoe voltrok zich dit proces?

De foto onderbelicht

10.

In de structureel-functionalistische periode van omstreeks 1920 tot 1970 belandde fotografie op een zijspoor. Het medium onderging binnen het antropologisch discours van het zogenoemde

post-evolutionaire tijdperk hetzelfde lot als de opbrengsten van de kunstzinnige en materiële cultuur. Hoewel fotografie een interessante aanvulling op de participerende observatie zou zijn geweest,

werd de camera slechts sporadisch door enkele individuele enthousiastelingen ter hand genomen. 76

De beperkte aandacht voor fotografie door structureel-functionalisten heeft drie redenen. Ten eerste associeerde men de fotocamera met het sociaal darwinisme. Het idee dat volkeren op basis van hun uiterlijke kenmerken en foto`s hiervan op de evolutionaire ladder waren geplaatst, deed de reputatie van fotografie niet veel goeds. Besmet met een sociaal darwinistische erfenis werd het medium grotendeels buiten de voor het structureel-functionalisme zo kenmerkende

veldwerkrevolutie gehouden. Ten tweede waren de door hen bestudeerde sociale structuren, om de terminologie van Pierre Bourdieu (1930-2002) te volgen, niet bijster ‘photographable’.77 De focus op

sociale organisaties, de waarde van de genealogische methode en de nadruk op orale tradities hebben er aan bijgedragen dat fotografische ontwikkelingen en nieuwe opnametechnieken vrijwel volledig werden genegeerd. Er was een groot verschil tussen de niet te stillen honger van sociaal darwinisten voor details en de meer holistische cultuurbeschrijvingen van de functionalisten. Dit leidde tot de derde oorzaak: de functionalisten karakteriseerden de fotocamera als een uitermate subjectief en impressionistisch instrument. In tegenstelling tot het geschreven woord, dat in de regel in een bepaalde context voorzag, konden verschillende kijkers willekeurige betekenissen uit één foto halen. De gewenste professionele verificatie was bij de inzet van foto`s lastig te handhaven.78 Het

een en ander verklaart in grote mate het teruglopend aantal foto`s in antropologische publicaties gedurende de structureel-functionalistisch periode.79 Bij de weinige afbeeldingen die wel

75 Brief van Otto Finsh aan Alfred Cort Haddon, gedateerd op 24 mei 1893. Uit: Haddon Papers, archief Cambridge University Library. Geciteerd door: Edwards, Raw histories, 37.

76 Te denken valt aan Margaret Mead en Gregory Bateson met hun befaamde werk Balinese Character (1942). Banks en Morphy, ‘Introduction’, 9-10.

77 Pierre Bourdieu, ‘Introduction’ in: Pierre Bourdieu en Luc Boltanski eds., Photography. A middle-brow art (Cambridge 1990) 1-10, aldaar 6.

78 MacDougall, ‘The visual in anthropology’, 290.

(27)

gepubliceerd werden, beschouwde men een degelijk bijschrift als onontbeerlijk. Een begeleidende tekst werd gezien als een noodzakelijk raamwerk bij beeld. Etnografische films uit die tijd laten zich ook typeren als geïllustreerde lezingen. Pogingen van degenen die hun werk op een andere wijze dan via gestructureerde teksten van contexten voorzagen, werden met veel scepsis ontvangen en denigrerend bestempeld als kunst.80 Wetenschap bedrijven via beeldmateriaal was simpelweg te

subjectief, niet representatief en onsystematisch. De veronderstelde objectiviteit die vanaf de ontdekking van het fotografisch proces met het medium werd geassocieerd, werd in de structureel-functionalistische periode op voorhand van vraagtekens voorzien.

Dergelijke geluiden waren overigens niet enkel in het kamp van structureel-functionalisten te horen. Veel twintigste-eeuwse theoretici over fotografie zagen de specifieke karakteristieken van het medium als te grote obstakels voor incorporatie in het academisch discours. Zo schreef de

maatschappelijk geëngageerde Amerikaans publiciste Susan Sontag (1933-2004) in haar beroemde

On Photography dat een vastgelegd beeld diametraal tegenover de dynamiek van het werkelijk

leven staat.81 De Franse filmtheoreticus Christian Metz (1931-1993) schreef over het fetisjisme in

foto`s, veroorzaakt door de ontwrichting van tijd en ruimte.82 Er waren nog meer karakteristieken

die de fotografie kreeg toegedicht zoals de narratieve stilte van een foto, de ambiguïteit, de afhankelijkheid van tekst, haar maatschappelijke verstrengelingen, de per individu uiteenlopende betekenisgevingen en de overheersing van het oppervlakkige detail in plaats van diepere

begripsvorming. 83 Dergelijke eigenschappen belichamen de ambivalente mogelijkheden die inherent

zijn aan het medium, maar werden veelal geformuleerd in negatieve bewoordingen.

De waarheid vastgelegd

11.

Dat er voor fotografie weinig positieve belangstelling meer bestond, was voor de beroemde Amerikaanse antropologe Margaret Mead (1901-1978) een doorn in het oog.84 Mead wordt gezien

Hattersley (1908) met 80 foto`s, The life of a South African tribe van Junod (1912) met 112 stuks en Ashanti van Rattray (1923) met 143 foto`s. Data afkomstig uit: MacDougall, ‘The visual in anthropology’, 281.

80 Ibidem, 290. Breed geaccepteerde uitzonderingen op deze tendens zijn o.a. Robert Flaherty’s Nanook of the North (1922) en Bronislaw Malinowski’s Argonauts of the Western Pacific (1922).

81 Susan Sontag, On photography (New York 1977) 81.

82 Christian Metz, ‘Photography and fetish’ in: Carol Squiers ed., The critical image (Londen 1990) 155-164. 83 Elizabeth Edwards, ‘Beyond the boundary. A consideration of the expressive in photography and

anthropology’ in: Marcus Banks en Howard Morphy eds., Rethinking visual anthropology (New Haven 1997) 53-80, aldaar 57-58.

84 Samen met Gregory Bateson had Mead in 1942 met het befaamde Balinese Character (1942) een poging gedaan om de fotografie een serieuze plek te geven in het antropologisch discours. Hun ambitieuze

onderzoeksproject (25.000 foto`s) had de potentie om visuele antropologie een eigen en volwassen gezicht te geven, maar wat betreft David MacDougall slaagden zij hier niet in. Foto`s werden uiteindelijk toch

(28)

als een van de grondleggers van de visuele antropologie, de subdiscipline waarbinnen men vanaf circa 1950 visuele aspecten van de samenleving, zoals film en foto ging problematiseren. Het streven was om voor de media een respectabele positie binnen het bestaande antropologische discours te verwerven, maar dit bleek onder andere vanwege de dominantie van het geschreven woord geen gemakkelijke opdracht. Volgens Mead was er al meer tijd en energie gestoken in het schriftelijk beschrijven en aanvragen van subsidies voor visuele projecten dan in de projecten zelf.85 Zij was

ervan overtuigd dat fotografie en film, let wel: mits op de juiste manier uitgevoerd, als objectief registratiemedium wel konden bijdragen aan de positivistisch ingestelde wetenschap die

antropologie beoogde te zijn. De veronderstelde objectiviteit van de foto speelde, ruim een eeuw na de uitvinding van het medium, een prominente rol in de argumentatie van Mead en haar

medestanders. Camera`s die zonder interventie continu op locatie draaien, produceren objectieve data, aldus Mead.86 De Amerikaanse socioloog Howard Becker (1928) benadrukte eveneens het

belang van een valide methode. Wanneer die ontbrak degradeerde hij foto`s genomen tijdens veldwerk tot vakantiekiekjes: ‘The photographic record can remain wholly impressionistic UNLESS it

undergoes disciplined computing.’87 Ook Becker’s landgenoot, Karl Heider (1935), een van de eerste

visueel antropologen, bepleitte een gedisciplineerde systematische aanpak. Elke etnografische film of foto diende te zijn gebaseerd op non-interventie en holisme. Met dat laatste bedoelde Heider dat een visueel antropoloog ‘whole people’, ‘whole interaction’ en ‘whole acts’ in beeld diende te brengen. 88 Om objectieve etnografie te bereiken werden gefilmde of gefotografeerde personen niet

geacht in de camera te kijken. Dit zou immers de aanwezigheid van degene achter de camera zichtbaar maken. Heiders’ pleidooi voor het afstandelijk in beeld brengen van volledige,

allesomvattende scenes typeert de manier waarop men visuele antropologie een wetenschappelijk, positivistisch karakter wilde geven. Dat fotografie hiertoe kan bijdragen als objectief medium, lezen we ook bij de Amerikaanse fotograaf en antropoloog John Collier (1913-1992):

‘Clearly photographs aid to human understanding in its ability to evoke reality. Photography offers a reflex reportage of real circumstances.’89

John Collier en later ook zijn zoon Malcolm hielden zich expliciet bezig met het potentieel van de fotocamera. Ze zagen de afwezigheid van fotografie in antropologisch onderzoek als een gemiste

analyseren. Balinese Character viel uiteindelijk tussen deze twee contrasterende opvattingen van fotografie. MacDougall, ‘The visual in anthropology’, 291-292.

85 Margaret Mead, ‘Visual anthropology in a discipline of words’ in: Paul Hockings ed., Principles of visual anthropology (herz. paperback-editie; New York 1995) 3-10, aldaar 4.

86 Mead, ‘Visual anthropology in a discipline of words’, 9-10.

87 Howard Becker, Doing things together (Evanston 1986) 248. Originele nadruk. 88 Karl G. Heider, Ethnographic film (Austin 1976) 5.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

En daaraan werken we alweer met vernieuwde moed, want onze kalender staat al weer op papier, en zo te zien zal die opnieuw extra gevuld zijn!. Er blijven alleen nog de beurzen

Nadat we hebben bekeken welke financiële oplossing het beste aansluit bij uw situatie en wensen, gaan we op zoek naar een passend product?. Om een geschikt aanbod te vinden,

• Geef met de schuif onder de video aan waar het effect moet beginnen.. • Kies een effect door erop

Toen werd direct nog iets duidelijk: als zwarte gaten in het heelal zouden voorkomen, zou het niet alleen licht zijn dat niet kon ontsnappen: er zou daarmee ook direct helemaal

Ze komen niet eerst terecht in het mapje met verwijderde foto’s op

Groot-Brittannië nam tijdens de conferentie en passant Cyprus nog even in bezit, uiteraard tegen de wil van de Turkse sultan, maar de omstandigheden waren dusdanig, dat die niet

Mijn broer Alain had na de middelbare school geen zin om verder te studeren en vertrok meteen naar New York om daar werk te zoeken?. Dankzij de connecties van mijn

BWij hebben goede computers