• No results found

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen · dbnl"

Copied!
224
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Frans Erens

Editie P.J.H. Vermeeren

bron

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen (ed. P.J.H. Vermeeren). Leiter-Nypels, Maastricht 1940

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/eren003sugg01_01/colofon.php

© 2015 dbnl / erven P.J.H. Vermeeren

(2)

PORTRET VAN FRANS ERENS, naar een schilderij van Isaac Israëls, in het bezit van Mevr. de Wed. J. Royaards-Sandberg.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(3)

Voorbericht.

De hier verzamelde geschriften van Frans Erens vormen een keuze uit zijn ongebundeld en nagelaten werk. Thans, met noodzakelijke wijzigingen en

aanvullingen, als boek aangeboden, komt het ons voor, dat zij rekenen mogen op de belangstelling van hen, die zich voor de schoone letteren interesseeren; temeer waar des auteurs persoonlijkheid een uitzonderlijke, zijn kunst een buitengewone en zijn overige, voor het grootste deel critische en essayistische, arbeid een merkwaardige is. Waar herhaaldelijk de wensch naar een volledige Erensuitgave kenbaar werd gemaakt, hebben wij gemeend met het hier aangebodene daarin, althans gedeeltelijk, te voorzien. De teksten zijn - behoudens een enkele uitzondering - afgedrukt naar de oorspronkelijke handschriften van den auteur. Ongepubliceerd zijn daarbij uit de critieken: Een Decadent, enkele invallen en van de verbeeldingen:

Zondagavondstemming, Voorbericht tot Dansen en Rhytmen, de romanfragmenten Uit: Het Dorp en Uit: Oorlog, Teekening en Het Feestbanket. De volgorde is chronologisch, terwijl de stukken gedateerd zijn, met uitzondering van de invallen, die vrijwel alle uit de laatste jaren dagteekenen. Een tot nu toe niet gereproduceerd portret van den auteur gaat hierbij. De inleiding biedt een summiere schets over schrijvers persoon en arbeid, voor de documenteering waarvan zij verwezen naar onze lezing over Frans Erens, verschenen in de Publications de la Société historique et archéologique dans le Limbourg à Maestricht (Tome LXXV (1939) Druk. Gebrs.

Van Aelst Maastricht), waarin ook een bibliographie zijner geschriften, welke als grondslag voor de hierbij gevoegde diende. Allen die ons bij de totstandkoming behulpzaam waren zijn wij erkentelijk. In het bijzonder gaat hierbij onze dankbaarheid uit naar mevrouw Sophie Erens-Bouvy,

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(4)

met wie wij voortdurend overleg pleegden, en naar de heeren Emile Erens en Prof.

Dr. P.H. van Moerkerken, wier bereidvaardige belangstelling ons getroffen heeft.

Zij allen mogen daarvoor de betuiging onzer verplichting aanvaarden.

Amsterdam, Najaar 1940.

PIERRE VAN VALKENHOFF.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(5)

Inleiding.

Het is in December aanstaande (1940) vijf jaar geleden, dat Frans Erens, vrij plotseling, te Houthem-St. Gerlach, waar hij de laatste jaren woonde, overleed.

Limburgs aarde ontving toen het lichaam van wie in Nederlands meest zuidelijke gewest het levenslicht aanschouwde (Schaesberg 1857), nimmer zijn geboorteland ontrouw werd en er steeds met voorliefde vertoefde. Noch verblijven buitenslands noch werkzaamheden elders binnenslands, hebben hem ooit van het Limburgerzijn doen afzien, zoodat het eigene zijner persoonlijkheid voor een deel daaruit bestaat.

Onmiskenbaar drukt het een stempel op hem, waardoor hij zich onderscheidt van literaire tijdgenooten, die gelijke idealen nastreefden en zochten te verwerkelijken.

Evenwel niet dit alleen deed hem anders zijn. Ook door zijn katholicisme week Erens af. Want al was hij in dezen ‘Draufgänger’ evenmin als vaandeldrager, nooit aarzelde hij te belijden wat voor hem het hoogste was, omdat hij steeds (strevend naar de waarheid, er wel van overtuigd was, haar, naar beste weten, te bezitten.

Zoo rijst Erens' figuur voor ons op, wanneer wij aan hem denken. Een man wien men waardeering schenkt zonder dat hij erom vraagt, een figuur voor wien de achting groeit naarmate men hem beter leert verstaan. Nimmer genoot ik het voorrecht hem te ontmoeten, maar uit zijn werken is hij mij vertrouwd, alsof ik hem goed heb gekend.

Er steekt geen onwaarheid in dezen mensch en zeker is hij te bijzonder, om

onderworpen te zijn aan de weinig smakelijke, generaliseerende uitspraak betreffende de groote geesten. Zijn intellect moet voornaam, zijn causeeren boeiend geweest zijn. Uit de portretten welke ik van hem ken, spreekt een kalme vastberadenheid, gepaard gaande met een ingetogen zich op de achtergrond houden. Geen ‘Streber’, maar een wer-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(6)

ker. Is niets menschelijks hem vreemd en vormt het leven voor hem niet minder dan voor anderen raadselen, zijn waarheidsstreven blijkt naar boven gericht, terwijl hij vast vertrouwt op het aan gene zijde, daar alles verwachtende wat hij in deze mist.

Hij vervult zijn plicht en volgt - niet zonder strijd - zijn roeping. Als jurist begonnen eindigt hij als literator en de wettenstudie verzakend voor de dienst der muze, heeft hij zich nimmer over deze ruil - een ware winst! - beklaagd. ‘Homme de lettres’ in de meest zuivere zin van het woord; ziedaar wat hij wilde zijn en wat hij was.

Is men geneigd naar al deze maatstaven Frans Erens te beoordeelen, dan loopt men de kans tot overschatting, waarvan hij zelf de grootste afkeer had. Het is darom wenschelijk te bedenken, dat ook hij kind van zijn tijd was en evenzeer de gebreken zijner hoedanigheden bezat. Hoewel zijn persoon en werk inderdaad door eigen cachet gekenmerkt worden, behoort hij toch geheel tot de tachtigerbeweging, waarvan hij alle theorieën huldigde voorzoover hij ze in verband met zijn levensopvatting kon aanvaarden, al onderscheidt hij zich weer door zijn eigen houding, die hem meer érudit dan beeldstormer doet zijn. Kan men weinig of geen groei in hem aanwijzen, evenmin is het mogelijk den man in hem te scheiden van den kunstenaar en den criticus te stellen naast den vertaler. Op vele terreinen gelijktijdig werkzaam, hield hij zich steeds onder bedwang, in een rust die het volmaakte nadert. Nooit verloor hij iets uit het oog en aldus arbeidde hij in een tegenwoordig niet meer gekende en dan ook minder gewaardeerde kalmte. Voor alles ging hem de literatuur en haar diende hij met alle in hem aanwezige krachten. Waar het erom ging haar te verdedigen stond hij op de eerste plaats, haar bedreigende gevaren te bezweren achtte hij zijn voornaamste plicht en meer dan eens bevestigde hij haar rechten, ja haar

onmisbaarheid. Als kunstenaar

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(7)

voornamelijk impressionist en in verband daarmede eenigszins melancholisch van nature, stond hij als criticus open voor alle richtingen en was hij dan ook een goed, betrouwbaar beoordeelaar, die steeds tot belangwekkende uitspraken kwam. Volgeling van Tolstoi's critische opvattingen, door hem met eigen stellingen verbonden, bleek hij met name hier een fijnzinnig literator, ja een fijnproever. Eclecticus bezat hij een Europeesche geest en toonde hij steeds een bewondering afdwingende karaktersterkte.

Hij doceert op een wijze die nergens verveelt, zoodat men, al bladerend in zijn oeuvre, spoedig tot lezen komt om daarna tot studie over te gaan. Vooral het laatste vraagt Erens' critische en essayistische arbeid. Want de zekere rust boven de snelle wisseling verkiezend en hoewel rijp in zijn uiteenzettingen, niet sprekend op een toon van gezag, wordt alles in hem door een hooge intensiteit gekenmerkt, zoodat men ook door dit werk steeds weer de overtuiging krijgt hier te doen te hebben met een wel zeer eerlijk en voornaam mensch. Hij blijft daarbij eveneens hier steeds de zelfde, als het ware niet veranderend, zoodat overal zijn rustige kalmte het eerst opvalt.

Nimmer zijn krachten overschattend, voelde hij zich altijd dienaar in het rijk der letteren en streefde hij ook hier naar de waarheid. Werd zijn beteekenis bij zijn leven door te weinigen op juiste waarde geschat, heden ten dage laat men meer recht aan dezen Limburger in de Nederlandsche letteren wedervaren, al hoeft het zeker geen betoog, dat voor de Erens-studie nog heel wat gedaan kan worden.

Vat de vorige alinea Erens' beeld in korte trekken samen, arceering van deze schets blijkt te wenschelijker naarmate men zich meer in zijn werk verdiept. Dat hij overal de zelfde blijkt, wil niet zeggen dat hij eentonig is. Integendeel! Verscheidenheid gaat ermee gepaard en zelden vervalt hij dan ook in nietszeggende herhalingen.

Liefhebber van vernuftige onderscheidingen,

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(8)

geeft hij ze niet dan na de hoofdzaken helder te hebben uiteengezet. Wat hij biedt is af en nooit waagt hij zich op een nacht ijs. Van tachtig de meest breede geest ziet hij over onze grenzen, en vooral naar het Zuiden gericht, geeft hij blijk van een liefde voor de Fransche literatuur, die hem zijn heele leven niet heeft verlaten. Steeds bedachtzaam is hij somwijlen ook apodictisch en hij houdt van flitsende noteeringen, die den lezer nu en dan doen vergeten, dat hun schrijver op de eerste plaats een bouwer is. Hij bemint zijn taak en men voelt overal, dat hij de pen met genoegen hanteert. Daarbij offert hij het duidelijke niet aan het sierlijke op en evenmin verwaarloost hij de volledigheid omwille der beknoptheid. Als kunstenaar graag ciseleerend, zet hij ook als criticus de puntjes op de i, en als vertaler legt hij een meer dan prijzenswaardige zorgvuldigheid aan den dag.

Het is zeker geen paradox, te beweren dat Erens' grootheid in zijn beperktheid lag, want de laatste was inderdaad vrijwillig, voortvloeiend uit een respect eischende zelfkennis. Zijn bijzonderheid ontging hem niet, maar zijn krachten niet overschattend, wachtte hij zich voor de val, volgend op te steile vlucht. Hij verlangde geen andere plaats in te nemen dan die waarop hij vanaf den beginne stond, maar daar heerschte hij dan ook naar eigen welgevallen. Toen hij eindelijk de rechten definitief vaarwel zei om zich geheel aan de letteren te wijden, was zijn keuze voor De nieuwe Gids een volstrekte, waarop hij niet terugkwam. Van medewerker werd hij spoedig andermaal redacteur, om dat tot zijn verscheiden toe, meer dan vijf en twintig jaar, te blijven. Dit houdt echter niet in dat hij alle inzichten zijner mederedacteuren deelde.

Hun ‘l'art pour l'art’ verwierp hij door er zijn ‘l'art contre l'art’ mee gelijk te stellen en beter thuis in wat aan het tijdschrift vooraf ging, onderwierp hij niet minder hun andere uitingen

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(9)

aan critisch onderzoek. Hij zag het betrekkelijke van het in ons land tot stand gebrachte wel in en hield dan ook niet op, steeds weer voor de groote werken van het buitenland de aandacht te vragen. Was Holland hem te klein, aan West-Europa had hij genoeg en wel meer bepaaldelijk aan het vaste land van ons werelddeel.

Engeland had zijn liefde niet en Rusland wees hij af. Naar het Latijnsche en Romaansche ging zijn voorkeur, het Fransch was zijn lievelingstaal en Parijs beteekende voor hem veel meer dan Amsterdam. Hij leefde op Europeesch plan en stond in verkeer met de voornaamste geesten zijns tijds. Kan het derhalve verbazen wanneer men in hem een der belangrijkste literaire figuren zijner periode ziet? Zijn cosmopolitisme maakt hem voor Nederland grooter dan dikwijls beseft werd, hij was inderdaad, gelijk hij zichzelf noemde, een stílle zaaier. Zijn oogst is echter daarom van niet minder beteekenis. In quantiteit wellicht geringer dan men, gezien zijn werkzaam leven, zou verwachten, blijkt hij in qualiteit van te grooter belang naarmate men hem beter leert waardeeren. Zijn werk is te zeer verspreid en daardoor moeilijker te bereiken dan gewenscht is. Breng het echter bijeen, lees en bestudeer het en men zal andermaal kunnen zien hoeveel waarheid er schuilt in de uitdrukking, die het onbekende met het onbeminde gelijkstelt!

Veel van het voorafgaande ware met eigen uitspraken van Erens te bevestigen, maar liever dan daartoe over te gaan, verwijs ik naar zijn oeuvre in het algemeen en de hier volgende keuze-bundeling in het bijzonder. Wie eenmaal goed van zijn oeuvre heeft kennis genomen kan zijn werk steeds onderscheiden en hij zal dan ook onmiddellijk in deze bladzijden Erens' toon en trant herkennen. Zijn uitzonderlijke geest schittert op vrijwel alle pagina's en als in zijn andere boeken doet ook hier zijn proza beheerscht doch warm aan. In de critieken

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(10)

vindt men den meest bekenden Erens terug, de invallen bieden zijn boeiende noteeringen, terwijl de verbeeldingen andermaal toonen welk een artist in hem schuilde. Het gebodene sluit zich aan bij het vroeger in boekvorm verschenene, met dit verschil dat hier voor het eerst de invallen gebundeld werden, die Erens

voornamelijk in de laatste jaren zijns levens publiceerde. Ligt bij dezen auteur het karakteristieke zeker niet in het onverwachte, nochtans houden deze invallen uitingen in, die men op het eerste gezicht meer dan verrassend heeten moet. Het zijn losse notities waarin Erens volstond met te beweren, zonder, gelijk hij overal elders deed, over te gaan tot bewijzen. Somwijlen tot tegenspraak lokkend, zijn zij zelden onbeduidend, omdat hun schrijver een man van eruditie was, die zelfs in deze blocnote-aanteekeningen - men houde mij dit woord ten goede - niet tot formuleeren kwam alvorens het geheel van alle zijden te hebben overdacht. Waar het zijn, ook hier weer uitgesproken, overtuiging was, dat schrijven een bedaard, geconcentreerd neerzetten van de door een menschenhoofd gaande gedachten is, voerde hij evenzeer in deze regels de pen zoo conscencieus als elders. Men kan zich dan ook in deze uitingen van Frans Erens niet vergissen, omdat de auteur spreekt op een toon, die alle twijfel omtrent zijn bedoelingen uitsluit. Te goed overwogen zijn het zelden aphorismen die hij biedt en sommige ervan nemen een omvang aan, die hen reeds daarom een plaats onder de critieken zouden verleenen. Evenwel Erens maakte zijn onderscheid op goede gronden. De criticus in hem stelde te hooge eischen aan de beoefening van dit literaire genre, dan dat hij zelfs maar op de gedachte gekomen zou zijn, de invallen met de critieken gelijk te stellen. De schrijver van de invallen staat tusschen den auteur der critieken en den artist der verbeeldingen in. Hij heeft van beiden iets en blijft daarbij trouw aan zijn eigen per-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(11)

soonlijkheid, het ik, in de diepste diepten gloorend en brandend in stillen gloed. Ook hier meester in de rustige als heldere formuleering zijner inzichten en mededeelingen, bezitten zijn uitspraken de glans van het voorname en eenvoudige. Hij stelt zich zelf niet boven anderen, zoodat men gerechtigd is ook bij hem daarin de ware superioriteit te erkennen. Hij verdedigt daarbij zijn in dezen gehuldigde inzichten door kort en bondig vast te stellen, dat het zich alleen bemoeien met literatuur alles behalve kleinburgerlijk is waar het in verband staat met 's menschen beperking, terwijl hij er ook niet genoeg de aandacht op vestigen kan, dat het per slot van rekening alleen gaat om de individualiteit van den schrijver.

Het is deze individualiteit welke Erens in hooge mate bezit en hem tot een groot letterkundige maakt. Allesbehalve een dilettant is hij de literator ‘pur sang’, voor wie slechts de stabiele, de in scherpe concentratie gevonden voortreffelijkheid de moeite waard is en voor wie het bijzonder aankomt op het indringen der schoonheid in zijn ziel. Is hij ervan overtuigd, dat ook bekende waarheden niet in stilstand verkeeren maar voortdurend onderhevig zijn aan de veranderende invloeden der omgeving, eveneens blijkt hij, als verwerper der opzettelijkheid, voorstander van de rechten der natuur, door hem boven alle kunst gesteld. Zuiver inzicht in de waarden van en de verhouding tusschen het bovennatuurlijke en natuurlijke bezittend, kent hij de paden van het door hem betreden terrein even goed als de grenzen zijner vermogens. Hij slaat zelden te hoog aan, maar maakt zich ook nimmer schuldig aan te geringe waardeering. Schijnt zijn voorzichtigheid soms het weifelen te naderen, dan bedenke men dat hij een verantwoordelijkheidsgevoel bezat, heden ten dage veelal te weinig gewaardeerd, dan dat het in hem niet te sterker zou moeten worden geprezen. Als Cd. Busken Huet is hij

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(12)

een heer in onze letteren. Hoe afwijzend zijn oordeel ook soms mocht luiden, Van Deyssel, overigens door hem zeer bewonderd, volgde hij in het schelden niet na, terwijl hij voor Kloos' houding alle inzicht bezittend, er niet aan dacht zich als criticus naast hem te stellen. Voorzichtig in de keuze zijner onderwerpen was hij voornaam in de uitwerking ervan; Fransche hoffelijkheid paarde hij aan eigen menschelijkheid, zoo nimmer komend tot uitlatingen, welke hij later zou willen hebben herroepen.

Wanneer men van Frans Erens' heele oeuvre op goede wijze kennis neemt, komt men vanzelf tot de uitspraak, dat zijn persoonlijkheid een uitzonderlijke, zijn kunst een buitengewone en zijn overige, voor het grootste deel critische en essayistische, arbeid een merkwaardige is. Van de tachtigers vormt hij een der weinige figuren die de beweging overleefd hebben, waaruit mede zijn beteekenis voor heden en toekomst voortvloeit. Is zijn werk kenmerkend voor de tijd waarin het ontstond, het is nog kenmerkender voor den man die het schreef. Frans Erens arbeidde immer met inzet van de volle ernst zijner persoonlijkheid. Steeds staat men tegenover hem als mensch tegen mensch en dat is wat aan zijn geschriften het exceptioneele verleent. De kennismaking met dezen mensch behoort tot de bijzonderste die men maken kan, zij is een verrijking en stelt nooit teleur. De volgende bladzijden kunnen den goedwilligen lezer daarvan, bij herhaling, overtuigen.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(13)

Critieken

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(14)

Een decadent.

Maurice Barrès, Sous l'OEil des Barbares.

Is kunst passie of bestaat er alleen kunst zonder passie? Of is er een kunst zonder passie en een andere, die passie is?

De kunst welke passie is, roept passie in den lezer of toeschouwer te voorschijn en geeft daardoor een imaginatief genot. Het is het volgen van hem die vóórgaat. Dit is het lyrisme, hetzij het zich in verzen, roman of drama uite.

Er is een andere kunst en deze is geen passie, deze procedeert niet uit den weerklank van een individu in een ander individu (dat wil zeggen, omdat de kunstenaar het zóó voelt, zal de lezer of de toeschouwer het ook zoo voelen), maar de indruk komt direct uit de natuur in dat lezend of toeschouwend individu.

Terwijl bij de eerste soort van kunst het medium, de kunstenaar, de natuurfeiten tot een breking of steigering brengt, gaan zij bij de tweede soort door den kunstenaar heen, die ze, als ware hij er niet, in het gemoed van den lezer of toeschouwer doet inwerken. Wij naderen dus het zuivere natuurproduct. De naam is goed geweest, men zei: Naturalisme.

De koude kunst staat hooger, omdat zij overeenkomt met de groote koude wetten der groote natuur, die geen medelijden kent. Zij moet koud zijn, anders is zij individualisme. Het recht van het individu heeft veel wijder grenzen en heeft een ruimer veld, terwijl de natuur slechts zóó en niet anders werkt.

Een andere reden van haar hooger staan is de grootere moeilijkheid om haar te produceeren. Daarom zijn zij die daarin hebben uitgemunt, als de beste artisten erkend. Homerus, Shakespeare, Goethe.

Men kan aankomen met het oude praatje, dat ieder-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(15)

een de natuur op een andere wijze ziet. Dat is mogelijk, maar nooit te controleeren.

Doch laten wij aannemen, dat het zoo is, dan nog alleen kan de vraag worden gedaan:

Is de kunstenaar met de natuur in overeenstemming? Is er harmonie tusschen de beweging der dingen om hem heen en zijn eigen persoonlijkheid? Zoo ja dan hebben wij de kunst zonder passie, de koude of reine kunst.

Het lyrisme is een aberratie, een afwijking van de natuur. Ik keur daarom deze kunst niet af: zij is er omdat zij er is. Ik constateer slechts. Zij gaat bij den kunstenaar steeds gepaard met een versnelden bloedsomloop en hevige aandoeningen in het hoofd, aandoeningen van genot, zooals bij alle productie het geval is.

Naar aanleiding van den roman zegt Verga, dat er kunstwerken zullen komen uit de hersens der menschen, die zuivere reproducties van de natuur zullen zijn, evenals er bloemen en planten groeien. De kunstwerken, welke Verga bedoelt, zullen genot geven niet door de onstuimige trillingen, die de passies zijn, maar door het

gehoorzamen aan de langzame, hooge, harmonische maatslagen, die in de ruimte worden gehamerd door de eeuwig wordende en eeuwig vergaande krachten der zegevierende noodwendigheid. De kunstenaar is hier de geleider, waardoor onvervalscht de bewegingen der natuur vloeien, de heraut van de dingen die nooit door de oogen werden aanschouwd, de bazuin van het juichende leven en de klager van den ondergang.

Omdat hij slechts een middel is geweest, een nederige factor, die zich zelf niet in de hoogte heeft gestoken, zal hij de eerste zijn in de artisten-hemelen der

onsterfelijkheid. Doch wee hen, die door de hoovaardij van hun eigen ikheid zich zelf hebben verheven: zij zullen zijn van korten duur en slechts op de stoelen hunner tijdgenooten mogen zitten. Het nageslacht zal hun de deur wijzen, want zij waren alleen zich zelf. Het Ik sterft; het

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(16)

egoïsme draagt zijn grenzen in zich zelf... Le Moi est haïssable, zegt een Franschman.

Ik ga nu spreken over een anderen Franschman, die deze wet niet heeft nageleefd in zijn werken en daarom behoort tot de categorie der individualisten. Maurice Barrès heeft een werk laten uitgeven, dat hij heeft getiteld: Sous L'Oeil des Barbares. Wie zijn die barbaren? De auteur geeft in zijn boek dit antwoord, niet opzettelijk, maar het ontsnapt hem:

‘Qu'on le classe vulgaire ou d'élite, chacun hors moi n'est que barbare. A vouloir me comprendre, les plus subtils et bienveillants ne peuvent que tâtonner, dénaturer, ricaner, s'attrister, me déformer enfin, comme de grossiers dévastateurs auprès de la tendresse, des restrictions, de la souplesse, de l'amour enfin que je prodigue à cultiver les délicates nuances de mon moi. Et c'est à ces barbares que je cèderais le soin de me créer chaque matin, puisque je dépendrais de leur opinion quotidienne!’

En verder: ‘Nous sommes les Barbares, chantent-ils en se tenant par le bras, nous sommes les convaincus. Nous avons donné à chaque chose son nom; nous savons quand il convient de rire et d'être sérieux. Nous sommes sourds et bien nourris, et nous plaisons, car de cela encore nous sommes juges, étant bruyants. Nous avons au fond de nos poches la considération, la patrie et toutes les places. Nous avons créé la notion du ridicule (contre ceux qui sont différents) et le type du bon garçon (tant la profondeur de notre âme est admirable).’

Men weet dus waar de schrijver het over heeft. De held is een zeker Il, een Hij, anders heeft hij geen naam, hij is een jonge man.

Het verwerpen der banaliteit, het jagen door ongekende sensatiewerelden is een groot voorrecht voor een artist. Ook daar bestaat kunst waar het gewone ophoudt, waar het ongewone zou beginnen, volgens enke-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(17)

len. Daar is iets te vinden, dat het leven doet trillen, dat het leven opwindt op het spinnewiel van het woord, waaruit sensaties worden geweven voor het gezicht en het gehoor.

Wanneer zulk een artist aan het werk gaat, vallen voor hem uit den rooster zijner hersens weg de gedachten, die hij had toen hij sprak met de caissière, die zat in het buffet van zijn koffiehuis en die hij aanpaste aan de ziel dier caissière, vallen weg de gedachten, die voeren door zijn hoofd bij het lezen van het nieuws der couranten over de ontmoetingen van onbeduidende koningen.

Er zijn gedachtenreeksen, die niet de reeksen zijn van gedachten van reeksen stervelingen. De do majeur van de artisten van het dagelijksche woord en der dagelijksche gedachte kan worden omgezet in de si be-mol of de la mineur van ongewone sensatie-werkingen.

Voor ieder mensch bestaat de zelfde werkelijkheid, laten wij dit ten minste aannemen. De weg van díe werkelijkheid tot de ziel gaat verschillend: Voor de meeste menschen is er slechts één weg, die voert naar hun gevoel. Zij gaan bij hoopen naar de werkelijkheid hunner ziel van de werkelijkheid buiten hen langs dien weg, doch bij een klein aantal verschilt deze manier van opnemen aanmerkelijk. Er zijn hier scherpe verschillen en tallooze nuances.

‘M. Maurice Barrès, auteur d'un livre difficile à comprendre’, zei Francis Magnard in den Figaro.

Het eerste stadium der werkelijkheid wordt door ieder mensch op de zelfde manier begrepen door zijn eigenschap van sociaal wezen. Wanneer gij met Barrès dineert, wanneer hij in de een of andere brasserie een praatje maakt met een beminnelijke bedienster, dan tapisseert hij het weefsel zijner woorden met zeer veel geschiktheid op het nuchtere naakte leven van den dag; maar zoodra is hij niet in zijn kamer alléén bij de be-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(18)

schermende lamp of de zee van zijn denken en voelen begint te drijven en te stoeien in vreemde richtingen. Hoog gaan de golven van zijn bloed door zijn hoofd en hersenen en phosphoresceeren de gedachten, die wijd lichten in breeden gloed. Dan drijft het wrak der banaliteit naar den afgrond toe en hij zelf zweeft in de lichtende golven zijner verachtende eenzaamheid. Zoo ook is zijn boek.

De vrouw legt haar hoofd tegen het hart van den man en luistert en verneemt niets dan den eentonigen tik tak van het menschenleven, dat voortgaat met den grooten tijdslinger in vaste regelmaat. ‘Créature charmante, pouvait-elle savoir que c'est au front que bat la vie chez les élus?’

Op dit principe is het boek gebouwd. Is het dan wonder, dat na de subtiele redeneeringen van den beminden man, de schrijver zegt: ‘L'enfant si belle, n'ayant d'autre guide que la logique de son coeur, se perdait parmi toutes ces choses; et peut-être s'étonnait-elle, étant jeune et de bonne santé’.

De gang van het menschelijk voelen of denken, de loop der sensaties is constant.

Er zijn zooveel variaties als er menschen zijn, doch de algemeene loop is een vaste harmonie. Wij vinden Homerus, Ezechiel, Hiob of Shakespeare mooi, omdat zij de krachtige harmonieën geven, die over de menschenhersenen heerschen. De sensaties hebben hunne glooiingen en hellingen, hunne rotsen en afgronden, hun vlakkende wateren, die wiegelen en deinen naar den adem van den wind. Wij zijn gewoon op te houden hier, door te loopen daar, daar te klimmen en hier te luieren of te drijven op den stilstand der rust. Uit de bewegingen der hersenen lichten de vonken der gedachten; de voorwerpen spiegelen zich af en zenden hun stralen en lijnen en combinaties op andere voorwerpen, weerlichten op de eerste: dit alles gaat volgens vaste en onmiskenbare wetten, die door hun vast-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(19)

heid aan ons gegeven hebben, wat men noemt de zekerheid of de waarheid.

Doch ziet, daar valt een meteoorsteen uit een onbekende luchtstreek, die stuk slaat de begane gedachtenwegen en bruggen. Zoo is het werk van Barrès. Niet dat dit het eenige zou zijn van de soort, ik neem het alleen als specimen.

Emile Zola en zijn staf hebben het slagveld behouden: zij zenden nog altijd hunne gele meesterwerken uit de Usine Charpentier door de geheele wereld en in zake kunst behoort aan Frankrijk de victorie. De leerlingen zijn echter verder gegaan dan hun meester en bij Francis Poictevin vinden wij het zuiver animale zien van den uiterlijken vorm der dingen. Toen zijn eenige ontevredenen met bleeke gezichten en tengere schouders en knikkende knieën met hoog staande boorden en spitsvingerige handen bij elkander gekomen en zij hebben gezegd: ‘Wij zijn niet de menschen van de burgerlijk dierlijk zware gulzigheid van het animale bestaan, maar wij hebben in Spinoza en Schopenhauer en Spencer en Hartmann de gedachte en haar complexiteit leeren kennen; zij heeft ons een wellust gegeven, die trilt in onze hoofden en juicht in onze hersenen. Vandaar gaat de suggestie uit, die leidt tot de nieuwe sensaties, die wij zoeken; daar worden de akkoorden aangeslagen, die glijden door onze lendenen en sidderen in de toppen onzer vingers.’

En nu gingen zij aan het knippen en het hakken en zij namen weg de tusschenschakels der gedachten en gevoelens en lieten aan het rijke

associatievermogen van den denkenden lezer over, het aanvullen van wat weg was gevallen uit de rij der ideeën.

Zoo hebben we gekregen l'art suggestif of het symbolisme. Het symbool is het middel tot suggestie van het schoone.

Ik heb het boek van Barrès gelezen, doch langzaam

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(20)

ben ik voortgegaan en weinig geboeid was ik door de voortslingerende kettingen van volzinnen. Het gelijkt een doolhof, waarin men zich honderdvoudig weerspiegeld ziet en dien men blij is te verlaten om de volle eenheid van zijn eigen ik terug te vinden onder den blauwen hemel en de steeds weldoende lucht der groote natuurlijkheid.

Het is dan ook een bespiegelend boek, een exemplaar der spiritueele literatuur, een literatuur die wij in Nederland volkomen missen in den anders uitstekenden Dierentuin van onze goede dierlijke letterkunde. Het is zeker een vreemd verschijnsel, dat in verschillende landen van Europa mannen zijn opgetreden, die het goed hebben gevonden om hun gevoelens terug te nemen, de bestaande taalvormen of taalgrenzen als niet bestaande te achten, Dossi in Italië, Francis Poictevin in Frankrijk en in grootere proporties Van Deyssel in Nederland.

Ik kan niet gissen wat in de werken van deze schrijvers het blijvende zal zijn, of geslachten zullen rijzen, die steeds die werken, en ik spreek speciaal van Van Deyssel, als de ark van eeuwig verbond tusschen ziel en kunst door de woestijnen der tijden op hunne schouders zullen dragen en afleveren op de schouders van jongere geslachten, om ze door te geven aan verdere, die komen zullen en weer verzinken.

Doch, en hier moet het er uit: het boek van Barrès zal niet tot volgende geslachten overgaan. Het is te onoprecht als confessie, te verwrongen als kunstwerk. Daarmee is het nog niet veroordeeld. Of de tijd een meter is voor de waarde is een vraag, die nog niet is opgelost, doch die misschien zeer gemakkelijk is op te lossen. Het is een van de vele vragen, die de critiek nog niet heeft aangedurfd, zooals ook de quaestie van den voorrang der personeele of der impersoneele literatuur, met andere woorden of het Ik uit het werk moet verdwijnen.

1887

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(21)

Moréas

Nog eens heb ik Moréas ter hand genomen, en wel de ‘Stances’ in de schitterende uitgave van Charles Nypels. Ik las, herlas.

In mijn ‘Parijsche heugenissen’ heb ik over dezen Griek en Fransch dichter gesproken. Te sterk heb ik daar misschien den nadruk gelegd op het vele holklinkende in zijn verzen; doch nu ik hem heb herlezen en getracht dieper in het wezen van die poëzie in te dringen, heb ik menig vers, dat mij vroeger als een hol geluid voorkwam, in volle realiteit waargenomen.

Neen, Moréas is niet overal hol. Enkele van zijn verzen mogen leeg zijn van inhoud, vele, zeer vele zijn wel ter dege gevuld met zware sentimenten, die hem drongen zich te uiten, aan wier uiting hij geen weerstand scheen te kunnen bieden.

Sentimenten en gedachten, waar aan hij weerstand wilde bieden door zijn krachtige persoonlijkheid, maar die zich met geweld naar buiten drongen. Zijn leven was een tragedie. Beter dan menig lezer weet ik, dat zijn bestaan een strijd was tegen het ongeluk, dat zich heeft afgespeeld in zijn binnenste tot zijn finalen ondergang.

Gevochten heeft hij tegen zijn lot. Hij gaf zich nooit gewonnen. Zoo deed hij in zijn dichtkunst, zoo deed hij in het gewone dagelijksch leven.

Baas wilde hij blijven, zijn persoonlijkheid handhaven. Zijn hoofd trachtte hij boven den wilden golfslag te heffen, den omvang zijner diepe beroeringen wilde hij overzien. Dat was de strijd, de onophoudelijke strijd, dien hij had te voeren. Wanneer vele dichters de omringende werkelijkheid op zich laten inwerken van buiten naar binnen, dan arbeidde hij voortdurend aan de in zijn binnenste opkomende

werkelijkheid van binnen naar buiten. Hier ligt het verschil tusschen hem en vele andere zangers. Hij was de voortdurende kampvechter met zich

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(22)

zelven, tegen zich zelven. Hij voorzag zijn naderenden ondergang, hij kende zijn zwakheid, zijn naderend tragisch einde.

Met horten en stooten begon hij zijn gang door het leven. Hoe kon het ook anders?

Moest hij niet nederlaag op nederlaag lijden in het streven naar zijn doel, de glorie?

Zijn vaderland had hij verlaten, een vreemd land wilde hij veroveren. De dichters en prozaschrijvers der Fransche litteratuur hadden hun invloed doen gelden, niet alleen in het Westen, maar ook in het Oosten van Europa. Hij wilde een plaats naast hen, onder hen. Waarom zou hij het niet kunnen? Zelden of nooit was het gebeurd, dat een vreemdeling buiten zijn vaderland in een andere litteratuur een eigen zetel had bemachtigd. Hij durfde het bestaan en het is hem gelukt. Hoeveel heeft hij moeten lijden om er te komen? Maar hij werkte er zich boven op.

In de ‘Stances’ heb ik menig schoon vers ontmoet en de bekoorlijkheid daarvan dieper ondergaan:

Qu'importe à la rose superbe Le vent qui l'effeuille sur l'herbe!

Qu'importe à l'aigle étincelant Le plomb qui l'abat tout sanglant!

Qu'importe aux accents de ma lyre Le plus injurieux délire,

Et qu'importe à ma vie encor D'avoir si mal pris son essor!

Over al die zangen ligt een diepe melancholie; smart, weemoed, wrevel, wrevel over zijn ongeluk. Zijn leven had hij verkeerd ingericht, dat wrong hem dag en nacht en hij vond geen rust. Hij omhulde zijn bestaan met duisternis, hij weerde af de onbescheiden blikken van het vulgus. Hij wilde lijden, lijden in afzondering, in stilte.

Ik denk, dat veel wat Moréas heeft gedicht zal blijven

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(23)

bestaan. Al was zijn terrein beperkt, hij heeft de voor ieder duidelijke klaagtonen zijner ziel op het papier geworpen. Met oprechtheid heeft hij zijn smarten bekend.

Wel zijn hier weinig variaties te vinden, maar zijn simpele, doorvoelde, sombere geluiden klinken met overstelpenden weemoed. Hij was geen dichter, die maar zoo wat kwam declameeren; vele zijner verzen staan op een door den drang der

omstandigheden geconstrueerden ondergrond. Wij moeten hem niet miskennen. Hij heeft menig lied gezongen, dat diep bij den hoorder heeft kunnen ingrijpen en al is hij niet zoo rijk als Baudelaire, hij heeft een ontroerende eentonigheid. Ook Verlaine was rijker dan hij, doch in Moréas is meer helderheid bij zijn somberen toon. Vele verzen van den dichter van ‘Sagesse’ zijn duister; bij den Griek zijn maar weinige, die niet producten zijn van een helder intellect.

Niet zooals Baudelaire in zijn ‘Fleurs du Mal’ zocht hij zijn onderwerpen naar alle zijden van het leven. Hij had slechts één smartelijken blik van zijn binnenste uit, slechts één somberen toon hief hij aan. Voor hem was de natuur beperkt tot de eenvoudigste dingen: de eindelooze vlakte, het groote bosch, de zilveren schijf van de maan, het kerkhof, de nacht, de onbewegelijke cypressen. Dan zijn het rozen, dan de myrten, de stormende winden, de herfst en zijn gouden bladeren. Geneigd is menigeen over deze verzen, die geen groote verscheidenheid schijnen te bieden, luchtig heen te lezen. Ik zou hem willen toeroepen: Geef acht, geef acht. Er doet zich hier open de tragiek van een menschenleven, die menigeen zou drukken, het hoofd zou doen buigen in mismoedigheid. Doch steeds heft deze dichter zijn hoofd in de hoogte, hij wilde het slagveld overzien, waar hij zijn nederlaag heeft geleden. Hij ontvlucht Parijs en verbergt zich in de eenzaamheid van een onbekend provinciestadje:

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(24)

Que je suis las de toi, Paris, et de l'automne!

Que je languis souvent

De voir le champ qui ploie et la mer qui moutonne Au souffle d'un bon vent!

Mais quel philtre jamais, Paris, de quelle sorte Me vaudra ta rancoeur?

O novembre, tu sais que c'est ta feuille morte Qui parfume mon coeur.

Toen hij ten slotte was aangekomen op den top van zijn roem, kwam hem zijn leven leeg voor en mislukt. Tot verder genot was hij niet meer in staat. Het leek hem nu alles hol. Hij had de ijdelheid gezocht en hij wist het niet. In verblinding had hij zijn vleugels geschroeid als de vlinder, die kringelt om de brandende kaars.

Daarom zijn de ‘Stances’ van Moréas zoo vol inhoud en het tegenovergestelde van leegen klank. Hij was een beperkte, maar op zijn terrein voelde hij diep en veel.

Gekleed zijn al zijn uitingen in welluidenden toon. Nooit aarzelt hij of laat aarzeling blijken, maar schoon is altijd de klank van zijn vers, kunstig de snee van zijn volzin.

Wanneer men de eentonigheid er van heeft aanvaard, blijft het een genot deze verzen te lezen, dit schoone spel van woorden voor zich op te voeren.

Hoe de toekomst erover zal oordeelen, wij weten het niet. Wij die dicht bij hem hebben gestaan, hebben zijn smartkreten kunnen vernemen. Of deze zich in de nevels der tijden zullen verliezen, wij weten het niet. Menig verdwenen dichter heeft in zijn tijd melodieën gezongen, die wij niet meer kunnen begrijpen en die wij houden voor holle klanken, terwijl zij dat toch waarschijnlijk niet zijn geweest. De meeningen in de litteratuur veranderen en de begrijper van schoonheid kan veel verbeteren, kan veel aanwijzen, dat niet werd opgemerkt. Bij Moréas heeft menigeen aan rethoriek gedacht om den trotschen toon, die hij dikwijls aanneemt en dien de

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(25)

luisteraar niet duldt. Doch waarom niet? Iedereen heeft zijn manier van spreken of mijmeren. Vergeef den auteur van de ‘Stances’ zijn soms arrogante wijze van zeggen.

Wanneer gij hem beter kent, zal dat u lichter vallen; tout comprendre c'est tout pardonner.

Moréas was de pure dichter. Gij moogt hem groot of klein noemen, hij zong voor zich zelf. Hij had geen sociaal streven. De maatschappij der menschen kon hem niets schelen; naast zijn dichterschap had hij geen ander levensdoel. Hij minachtte alle politiek. Hij wilde geen sociaal dichter zijn maar hij was het bij uitnemendheid, omdat hij bezong de voor ieder begrijpelijke en tastbare dingen om zich heen, de algemeen menschelijke gevoelens, de beelden, die iedereen kent.

Wanneer ik naar dit boek grijp, ben ik telkens voldaan. In de eerste oogenblikken komt veel mij vreemd voor wat ik lees, maar wanneer ik mij concentreer, dieper nadenk, dan moet ik stilstaan bij menig vers, het nog eens lezen, het nog eens bekijken.

Niet dat hij zoo moeilijk is. Hij is meer helder dan menig ander dichter, dan Verlaine b.v., maar de stof ligt bij hem meer in de diepte verborgen. Ik moet ze met moeite te voorschijn halen, ze van alle kanten beturen, betasten; maar dan is het ook alsof ik telkens een ontdekking maak van schuilgaande sentimenten. Het eenige wat men tegen zijn poëzie zou kunnen hebben is, zooals ik reeds heb gezegd, de aanmatigende toon van zijn uitzendingsvermogen, om een radio-term te gebruiken. Maar wij doen verstandig die eenvoudig te aanvaarden. Hij is nu eenmaal zoo. Aanmatiging is iets, dat in de meeste gevallen zonder consequentie is en waarom wij in den grond kunnen glimlachen, wanneer wij er ons maar niet door laten verbluffen. Wel is zulk een aanmatigende toon zelden noodig. Waarom zich hooger stellen dan een ander? Laat anderen stellen den een boven den ander, maar laten wij het ons zelf niet doen.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(26)

En hier kom ik aan het groote litteratuur-euvel van onzen tijd, waarin de poëzie en dikwijls ook het proza, geworden is tot een wedstrijd. In den tegenwoordigen tijd is alles een wedstrijd, de een wil altijd den ander overtreffen. Men verwacht alleen kracht-prestaties. De sport-manieren zijn ingedrongen in de litteratuur, in het proza en in de poëzie. Laten wij niet te veel vergelijken. Alle genot is enkelvoudig en zoo ook het esthetische. Hier is de beweging van het eene naar het andere uit den booze.

Ik wensch bij een dichter te rusten in stille, onbewegelijke contemplatie. Hij moet mij daartoe brengen. Drijft hij mij op allerlei paden, dan is hij onvolkomen in zijn wezen. Slechts de stabiele, de in scherpe concentratie gevonden voortreffelijkheid is de moeite waard.

De illustraties van ‘Les Stances’ zijn van Bernard Essers. Zij gaan aan de

verschillende afdeelingen vooraf. Het zijn fijn gestyleerde visioenen van donker-zwart:

ploegende ossen, het omhakken van een boom, een landschap in vollen bloei. Zij verhoogen den indruk der gedichten. De graveur geeft blijk den grondtoon daarvan te kennen.

De uitgevers van ‘La Connaissance’ hebben aan deze prachtige verschijning van de ‘Stances’ nog een plaquette toegevoegd. Het bevat eenige gedichten, die reeds door Moréas in zijn bundel ‘Les Cantilènes’ waren uitgegeven. Deze plaquette is met de Erasmus-letter gedrukt, ‘sur papier de Hollande de Pannekoek... Le portrait du poète est d'apres un dessein de Sierk Schreuder.’

Dit portret geeft niet de juiste gelijkenis van Moréas, hij was anders. Wel is er de monocle en ook de omhoog gedraaide snor, maar hij die hem persoonlijk heeft gekend, vindt hem hierin niet terug. Doch moge het portret dan al onjuist den man weergeven, de plaquette op zich zelf is buitengewoon gedistingeerd. Het is een boekje van zesentwintig bladzijden. Het geeft ‘Le pur Con-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(27)

cept’, ‘Le Ruffian’ en ‘Nocturne’, gedichten, die wij met verhoogd genot kunnen lezen in deze volmaaktschoone uitgave.

1928.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(28)

Tharaud over Barrès.

Jérome & Jean Tharaud, Mes Années chez Barrès.

Dit is een boek, merkwaardig niet alleen om het onderwerp, dat daarin wordt behandeld, maar ook om de wijze, waarop dit hier wordt gedaan. Het onderwerp is Barrès en het is zijn vroegere secretaris, de roman-schrijver Tharaud, die hier het beeld van den auteur van ‘Les Déracinés’ den lezer voor oogen voert. Hij kiest van Barrès de meest karakteristieke uitingen, zoodat wij met behulp van deze gezegden een duidelijk beeld van den man vóór ons hebben.

Dit weergeven van een geestes-konterfeitsel is moeilijker dan men denkt en omdat Tharaud daarin zoo voortreffelijk is geslaagd, hebben wij hier te doen met een boek, dat een meesterstuk mag heeten. Van deze soort mensch-beschrijvingen bestaan, zooals bekend is, er enkele voortreffelijke. Alhoewel deze in manier veel verschilt van Eckermann's ‘Gespräche’, komt zij er toch dicht bij.

Niet zoo ingaande in den rijkdom van levensgewoonten is wat Tharaud over Barrès ons meedeelt. Maar dit was ook niet wat de schrijver zich had voorgenomen. Hij geeft wat hem in de tien jaren van zijn secretariaat, van den man duidelijk is geworden.

En het is bewonderenswaardig met hoeveel juistheid en scherpte de Barrèsiaansche geest hier wordt weerspiegeld. De grootste kracht van dezen man, ik heb het reeds dikwijls vroeger gezegd, zat hem in zijn conversatie, die ieder oogenblik een prikkel was tot nieuwe gedachten. Tharaud heeft dit gevoeld en het zou mij niet verwonderen, dat, wanneer ik aan dezen zou vragen, wat hij het hoogst stelde, wat hij het meest bewonderde in Barrès of zijn boeken of zijn conversatie, hij dan voor deze laatste zou opteeren.

Interessant is het boek, niet zoozeer om de enkele

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(29)

levensbizonderheden, die erin zijn verteld (zij worden meestal ter loops gegeven) maar vooral wegens de uitingen en gezegden, die hier worden aangehaald. Zij laten zien welk een eigenaardigen kijk Barrès op de menschen en op de dingen had, hoe hij het leven beschouwde, hoe hij oordeelde over zijn confrères in de litteratuur en ook over de mannen der politiek. Dat oordeel is dikwijls geheel vernietigend en niettegenstaande de wreedheid van menige uitspraak, is men geneigd zich bij zijn zienswijze aan te sluiten. Somtijds is dit wel hard, maar veelal is het een gelukkige opruiming, die schoonschip maakt. Zijn wijze van beschouwen liet meestal een helder, scherp en verblindend licht vallen over het onderwerp zijner keuze. Hij zet dit in een schel licht, waardoor de donkere uitwegen naar andere beschouwingen openbaar worden en men gewaarschuwd wordt zich niet lichtzinnig in afwijkende bespiegelingen te begeven. Zeer instructief is dan ook het florilegium van gezegden, die Tharaud in zijn boek rond strooit. Ik laat er hier eenige uit volgen:

‘Racine! Racine! me dit Barrès, ces gens-là ne comprennent pas que ce n'est qu'un mot de ralliement....! Avec leur haine du romantisme, c'est à la sensibilité, à

l'imagination, qu'ils déclarent la guerre, à l'art en somme...’

Met de klassieken hield hij zich niet veel bezig en toen een boek van Lafontaine hem toevallig in de handen was gekomen en hij een fabel had gelezen, zeide hij:

‘Mais vous savez, Tharaud, La Fontaine c'est merveilleux!’.

‘De tous les écrivains du dix-septième siècle, Pascal, le Pascal des Pensées, était le seul qu'il eut vraiment fréquenté’.

‘Je l'ai vu de plus en plus incliné vers les formes de l'art classique, bien qu'il eut le sentiment, et je l'avais comme lui, que cet art ne correspondait pas à sa nature

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(30)

profonde, et qu'en voulant trop s'y plier, il se diminuait lui-même.’

En dan vervolgt Tharaud:

‘Quant à ses contemporains, jamais je ne l'ai vu lire de bout en bout aucun de leurs ouvrages.... Barrès s'isolait. On ne peut pas dire qu'il fût rival ou jaloux de ses contemporains, il les ignorait plutôt. Ce n'est pas que sur chacun d'eux il n'eût une idée personnelle, et en général fort juste, mais le détail de leur oeuvre le laissait indifférent... Lorsqu'il recevait un livre, il l'ouvrait, lisait une page, distinguait tout de suite s'il y avait là du talent. Répondait-il à l'auteur (ce qu'il faisait presque toujours), il était ingénieux à trouver une idée plus ou moins apparentée à l'ouvrage, et par laquelle il s'exprimait lui-même, de sorte que sans flagornerie il savait se rendre agréable, car il aimait à plaire. Mais dans sa conversation il se montrait sans

indulgence.’

Een voorbeeld hiervan is de rake opmerking van Barrès over Anatole France:

‘France n'a pas assez de tendresse pour aimer les êtres, il en a juste assez pour aimer les choses. Lui-même, c'est un fabricant de bibelots, un ouvrier du faubourg

Saint-Antoine.’

Tharaud werkte met Barrès in diens studeerkamer. Na dit vertrek te hebben beschreven gaat hij aldus voort:

‘Il y avait dans ce cabinet un charme pour lequel je ne trouve pas de mot, car il était unique, il était le charme même de sa personne, ce charme qui l'accompagnait partout, et qui faisait que lorsqu'on se promenait avec lui dans Paris, tout amusé de suivre les caprices de sa causerie, on ne songeait pas à se distraire aux curiosités du chemin.’

Tharaud weet de juiste dingen te zeggen om het wezen van zijn onderwerp vast te leggen:

‘Les familiers de la maison étaient rares. Barrès était d'un abord très aimable, mais il était peu liant, et il avait un grand souci de défendre son travail.’

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(31)

‘Dans l'oeuvre de Victor Hugo il n'admirait rien tant que le volume des Choses Vues, et dans notre littérature que la littérature des Mémoires, parceque on y voit au naturel le don propre aux gens de chez nous de pénétrer les caractères et le sens des

évènements.’

‘Quant aux volumes qui garnissaient les rayons de la bibliothèque, on ne s'en occupait jamais. Ils formaient dans le cabinet une compagnie de muets qu'on laissait à leur silence, à l'exception toutefois de la Grande Encyclopédie et du Dictionnaire de Littré, qui se mêlaient sans cesse au travail... ‘Consultons notre mémoire, disait-il en tirant un des tomes de l'Encyclopédie. A quoi bon de s'alourdir d'un bagage inutile, quand les spécialistes sont là pour nous fournir au moment opportun tout ce qui nous est nécessaire. Il faut apprendre le moins possible et ne pas encombrer son esprit.’

C'est du même ton qu'il me disait: ‘Voyez Goethe: il savait très bien le francais et ne l'employait jamais. Comme il avait raison! Un écrivain ne tire aucun bénifice de connaître d'autres langues que la sienne. Laissons cela aux portiers d'hôtel. Les langues étrangères, cela n'a jamais servi qu'à dire les mêmes bêtises de deux ou trois facons différentes.’

Over de manier van werken van Barrès zegt Tharaud:

‘Il s'entourait toujours d'une documentation abondante, et le plus souvent, quand il faisait un livre, il avait dans l'esprit quelque chef-d'oeuvre auquel il se référait comme à un grand modèle, quitte à ne plus s'en soucier par la suite, une fois qu'il était devenu tout à fait maître de son sujet. Mais ce modèle l'avait aidé dans sa première recherche.’

De volgende karakteriseering is zeer juist en interessant:

‘Cet homme qui si souvent parlait de solitude, et qui était bien en effet un esprit solitaire, détestait être seul. Il lui fallait toujours un compagnon de promenade. Mais

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(32)

cette présence étrangère ne détruisait aucunement la solitude autour de lui. Très vite, pour ne pas dire tout de suite, son compagnon était réduit au silence. Il n'était là qu'un bâton, une canne qui l'aidait à marcher un je ne sais quoi qui écartait de lui l'impression physique d'être seul, une oreille attentive, une forme du hasard qui orientait son esprit vers tel ou tel ordre de pensées... On vante toujours la conversation de France, mais ses histoires bien filées, déja imprimées dans sa cervelle, auquelles seul un

bégaiement, qui lui-même semblait artificiel, donnait un imprévu illusoire, ne faisait que répéter celles qu'on trouvait dans ses livres. Elles n'ajoutaient rien ou presque rien à l'idée qu'on avait de lui. Pour Barrès, au contraire, on était loin de le connaître si on ne le connaissait que par son oeuvre.’

‘Plus il avançait en âge, et plus le fait d'être, d'exister prenait de valeur à ses yeux, lui apparaissait capital, la vertu des vertus, la justification suprême. Voir détruire n'importe quoi, un arbre, une pensée, une institution quelconque, qui avait poussé quelque part, lui était insupportable. Il en avait comme un dégout physique!’

Wanneer men dit boek met zeer groote attentie leest, daarvan iederen zin overweegt, nergens vluchtig over het gezegde heenglijdt, dan verrijst uit al deze bizonderheden, uit deze groep van karakteristieken, uit deze aanwijzingen, uit de aanhalingen der door Barrès gesproken woorden, een scherp beeld van zijn manier van denken. Dan zien wij uit de verte zijn geest naderen, dan zien wij de sprongen van zijn fantasie, sprongen, die steeds uit het onverwachte voortkomen, sprongen, die meestal verrassend zijn en den lezer verfrisschen, hem door een bizondere behendigheid opwekken. De gedachten vertoonen hier de fijn geslepen facetten van een schitterend intellect. Bij iedere wending der idee komt men voor iets nieuws te staan, al is dit dan ook niet in werkelijkheid, het is toch naar den schijn. Daarom is dit boek een

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(33)

kaleidoskoop van den Barrèsiaanschen geest. Men versta mij wel: den mensch Barrès leert men er niet uit kennen, niet zijn hartstochten en levens-avonturen. Het is alleen de structuur van zijn intellect, het is alleen de voortgang van zijn wil, zijn grijpen naar mogelijkheden en onmogelijkheden, somtijds naar eene vluchtende realiteit, geïroniseerd door een lachende of sarcastische zelfkennis.

Wanneer wij in Barrès' denken en spreken indringen, staan wij voor een

merkwaardige levensbeschouwing, waaruit elke banaliteit is verbannen. Hij die hem in zijn jeugd heeft gekend en gade geslagen, zal hier vooral waardeeren het juiste inzicht van Tharaud en opmerken, dat de auteur van Les Déracinés in den grond op lateren leeftijd slechts weinig was veranderd. Daarom is dit boek zoo belangrijk, omdat het geeft niet een litteraire kritiek, ook geen simpel biografisch relaas, maar slechts een serie van meeningen en inzichten, die alle te zamen genomen ons doen versteld staan en zeggen: dit moet een merkwaardig boek zijn geweest, zooals er weinige worden gevonden.

Iemand die de persoonlijke ondervinding van zijn conversatie heeft mogen hebben, vindt hier de kronkelingen en wendingen van Barrès' geest terug. Het karakteristieke daarvan is het onverwachte. Dat onverwachte slaat den toehoorder met verbazing.

Dat was zijn streven: den mensch, den toehoorder onvoorziens, onverhoeds aan te grijpen. Dit spel van gedachten was dikwijls een onophoudelijk vuurwerk, waarbij kleuren fonkelden en opborrelden uit den donkeren achtergrond.

Tharaud heeft het voorrecht gehad jaren lang getuige te zijn geweest van deze gedachte-spelingen en hij heeft ze opgeteekend. Doch het zou mij niet verbazen, wanneer hij uit zijn geheugen eensdaags nog meer te voorschijn haalde, dat hij bij het schrijven van dit boek heeft vergeten. Hij heeft zeer goed de bizonderheid van

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(34)

den Barrèsiaanschen geest begrepen. Hij heeft ingezien, dat die man een gedachte-uitvinder was, niet een aaneenschakelaar van op elkaar volgende redeneeringen, maar iemand, die voortdurend wilde verbazen, die de oogen deed open gaan tot steeds nieuwe verwondering.

Om een juist denkbeeld te geven van dit boek van Tharaud, heb ik meer dan gewoonlijk daaruit geciteerd. Zoo meen ik bij den lezer die zich hiervoor interesseert, een juister en treffender gedachte te hebben opgewekt. Dit kon alleen door enkele letterlijke citaten geschieden.

Het is zeker, dat Barrès het buitengewoon goed had getroffen met zijn secretaris, maar ik vraag mij af: wie was die secretaris, was het Jérome of was het Jean Tharaud, of waren het beiden? Deze twee broeders geven hun boeken in collaboratie uit. Dit mag goed zijn voor de romans, maar voor een boek als dit is het hinderlijk niet te weten of dit in samenwerking is geschreven en of beide broeders secretaris waren.

Niettegenstaande dit onopgeloste raadsel blijft het een prachtig boek.

1928.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(35)

Bij de lezing van Maeterlinck's La Vie de l'Espace.

Wanneer er een boek is dat den geest neerdrukt, hem met een momenteele

machteloosheid slaat, hem verdonkert en pijnlijk aandoet, dan is het een werk als dit laatste van Maeterlinck.

Hij die kennis vermeerdert, vermeerdert smart. Wanneer dit gezegde op iemand toepasselijk is, dan is het dat op niemand meer dan op den lezer van dit boek, dat leidt tot desolate zelfkwelling, dat een kreet is in de meest duistere oneindigheden en een roep, die door geen weerklank van troost, van bevrijding wordt gevolgd.

Triestig schuiven hier de gedachten voort in de slonsige karavanen van een onverbiddelijk fatum. De roep om bevrijding is te vergeefs. Wij worden gedreven op eindelooze zwerftochten in bittere machteloosheid. Het bezit van onze eigen ziel gaat hier volkomen te loor en wat baat het ons nieuwe werelden te veroveren, zoo we ons zelf kwijt raken?

‘La Vie de l'Espace’ wil de vierde dimensie benaderen, die voor ons een theoretisch bestaan heeft en in de hoogere wiskunde en de mathematische fysica wordt gebruikt, maar die door ons menschen in ons aardsch bestaan niet met een onzer zintuigen kan worden waargenomen. Onze zintuigen brengen ons niet verder dan de Euclidische geometrie met haar hoogte, breedte en lengte en al komen groote geesten onder onze mathematici en fysici tot de overtuiging, dat er nog een ander plan moet zijn, van waaruit de dingen worden aanschouwd in verhouding en verschijning anders dan ons gewoon waarnemingsvermogen ons vertoont, het is intuitie, die hen leidt en hun theorieën blijven gissingen, die door de zintuigen niet worden bevestigd.

Dat er een ander plan is, een andere bodem, die ons

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(36)

kan dragen, dat weten wij, maar de weg daarheen gaat niet langs de ladder van het intellect. Begaafden en eenvoudigen van geest hebben dat plan bereikt langs den weg van het geloof en de auteur van dit boek maakt dan ook de opmerking, dat bij menig groot mathematicus ideeën en uitdrukkingen voorkomen, die ook worden gevonden bij mystici als ‘Plotin, Ruysbroeck l'Admirable, Jacob Boehme, jusqu'à sainte Thérèse, Jean de la Croix et bien d'autres, quand ils parlent de l'ineffable. Ils cherchent en vérité le même inconnu, le même Dieu, sous d'autres formes et par d'autres méthodes.’

De drang der wetenschap werkend in de zelfde richting, die de geloovigen van alle tijden zijn gegaan, is een aanduiding van de fundamenteele eenheid van den oorsprong van alle wezen en werkelijkheid, die door den godsdienstigen mensch aangeduid wordt met het woord God.

Bladzijde na bladzijde wordt bedekt met des auteurs beschouwingen over tijd en ruimte, begrippen die elkaar dekken, elkaar meten, die twee kanten zijn van één zaak, zonder ons een stap verder te brengen. En toch is dit een mooi boek. Het is steeds de uitdrukking van een groot schrijver. Zonder dwang schijnen de volzinnen bij hem op te wellen. Zij volgen elkaar op en stroomen voort ongedwongen en melodisch.

Hij schrijft niet woorden neer om innerlijke leegte te bedekken. Neen, deze essayist heeft iets te zeggen. Achter ieder woord zit een bedoeling. Hij spreekt niet om zijn eigen mooie zinnen te hooren rollen; hij schijnt niet van zijn taal te genieten en toch is deze dikwijls een genot voor den lezer. Zijn innerlijke aandrang, zijn gevoel zich een weg banend naar buiten, breekt uit in harmonisch schoone zinnen, waarbij de aandoening soms wordt gekristalliseerd in een lyrisch rhythme. Een hartekreet is altijd schoon. Dit boek is een hartekreet en toch voldoet het niet en werkt het neerdrukkend. De auteur schijnt in een val te zijn

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(37)

geloopen. Hij rent erin rond en schiet telkens de kleine opening voorbij, die hem zou doen ontsnappen.

Wat betoogt hij in dit boek? Deze vraag is zeer moeilijk te beantwoorden. Het is moeilijk de quintessens uit zijn beweringen af te zonderen. Hij spreekt van de metageometrie, die de kennis zoekt van het aan-gene-zijde van onze ruimte, hij spreekt van de hyper-espace, iets wat wij zouden kunnen noemen de hoogere-ruimte.

Daar gelden de eigenschappen niet meer, die voor onze zintuigen aan de materie zijn gebonden en ook aan den tijd. Gewicht, ondoordringbaarheid, opeenvolging in tijd en in ruimte het is alles opgeheven. Anders gezegd, in deze hoogere ruimte vallen de grenzen weg, waar binnen wij ons bevinden. Wij leven in de begrenzing en de ons omgevende dingen zijn aan grenzen onderworpen, die wij noodig hebben in dit leven en die waarschijnlijk zijn gesteld aan onze zintuigen door een wijs beleid. Ik kan geen tafel en stoel te gelijk op één plaats zetten, ik kan geen kamer binnen gaan door een gesloten deur. Ik kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Ik ben gebonden aan opeenvolging in tijd en in plaats.

Maar in de hoogere ruimte vallen deze grenzen weg. De drang om ze te doorbreken zit in ieder mensch en hoewel hij bij den een sterker is dan bij den ander, komen er in ieders leven oogenblikken voor waarin hij ontwaakt.

‘Quoi qu'on en pense, tout ce qui s'agite aux confins de notre être est plus passionnant et plus fécond que ce qui se trouve en ses bas-fonds ou dans son juste milieu; et ce n'est pas perdre son temps que de s'y intéresserer, d'en étudier les remous aujourd'hui plus violents que jamais. En tout cas, en ce qui concerne l'hyper-géométrie, on peut dire qu'il n'est sans doute pas de science qui permette de tâter, de palper aussi nettement, presque aussi sensiblement qu'elle le fait, certains points importants du grand mystère de ce monde.

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(38)

En fin de compte, malgré d'incontestables phénomènes qui se déroulent dans l'invisible, on peut se demander jusqu'à quel point la quatrième dimension importe à notre vie pratique. Il n'y a pas encore à cette question de réponse très nette; et il est problable qu'il n'y en aura pas de sitôt, car s'il y en avait une, une partie extrêmement intéressante de l'énigme de l'univers se trouverait résolue et nous commencerions de respirer sous d'autres cieux.’

‘Le jour où nous aurons compris où nous pourrons faire usage de la quatrième dimension, nous serons à peu près surhumains.’

Hier raken wij de kern van Maeterlinck's streven: Hij tracht het bovenmenschelijke, het bovenaardsche te bereiken langs de ladder van het intellect. Zijn verder liggend doel is den mensch zelf te veranderen.

Hij zoekt het tooverwoord, dat ons de vierde dimensie, de hyperespace, zal openen en daardoor den menschzelf zal maken tot een hoogeren mensch, uitgerust met hoogere eigenschappen dan de onze. Hij citeert den Franschen mathematicus Boucher, die zegt: ‘... que celui qui pourrait faire usage de la quatrième dimension verrait tout l'intérieur des corps matériels sans en être arrêté par les surfaces et même sans en tenir compte; et que les moindres particules intérieures comme extérieures de tous les objets lui paraîtraient au même niveau et comme juxtaposées et non superposées dans l'étendue. Il pourrait sortir d'un espace clos de toutes parts sans en traverser les parois, car les corps de l'espace sont en quelque sorte, dans l'étendue, à la superficie, relativement à la quatrième dimension.’

Maeterlinck wil dus het menschelijk intellect doen evolueeren. Men zou dan een anderen mensch krijgen dan tot nu toe op aarde heeft bestaan. De geheele menschelijke geschiedenis zou daardoor verzinken en de nieuwe mensch zou zich nauwelijks een begrip kunnen

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(39)

vormen van de te-niet-gegane oude menschheid. Ik vraag mij af:

Is er in verre tijden iets dergelijks gebeurd, op aarde, toen Atlantis verdween? Wij weten van niets. Deze mogelijkheden kunnen nooit of nimmer zekerheden worden en wij handelen stellig volgens de meest ondoorgrondelijke wijsheid, indien wij ons gedragen naar de wetten van onzen tegenwoordigen geest, die met het lichaam tot nu toe harmonieert. Waarschijnlijk is het, dat bij een evolutie van het intellect tot een volkomen doorgronden van de vierde dimensie wij ons lichaam zouden vernietigen, ons lichaam zooals het tegenwoordig op aarde bestaat. En daarmede zouden wij waarschijnlijk het menschelijk bestaan geheel te niet doen, want in dit leven zijn wij gebonden aan onzen tegenwoordigen lichamelijken toestand. Wij zijn gebonden aan onze handen, aan onze armen, ons hart, onze hersens. Wij zijn gekerkerd in de gevangenis van het menschelijk lichaam. Een evolutie gedurende het menschelijk leven op aarde zal daarom niet plaats grijpen. Wij menschen zullen waarschijnlijk zoolang wij in levende lijve bestaan, nooit tot het eigenlijk begrip van een vierde dimensie kunnen overgaan. Alleen de dood kan onzen kerker verbreken, onze grenzen oplossen.

In deze evoluties van wezens, hoogere en lagere, kunnen wij geen wegen aanwijzen.

Maeterlinck beproeft het, maar zijn leiding voert naar onuitkoombare landschappen, naar woestijnen, waaruit geen vlucht mogelijk is. O, onzekerheid der onzekerheden!

De spaarzame wenken door Christus, den Zoon Gods, ons in dit leven gegeven, zijn nog de meest veilige, die aan de menschheid zijn geopenbaard.

Men zou kunnen vermoeden, dat bij het veroveren van een vierde of nog verdere dimensie het lichamelijk zijn van den mensch ophoudt, dat alle beweging een einde neemt en volmaakte rust intreedt. Men zou dan

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(40)

geraken aan het einde van het menschelijk bestaan. Wie kan zeggen of bij den dood niet iets dergelijks gebeurt? Naar mijne meening is het zoeken, alleen door het intellect, naar de oplossing van deze vraagstukken voor den mensch verderfelijk.

Wanneer er mogelijkheid ware om tot zekerheid te geraken, ware dit stellig niet gevaarlijk. Maar wij blijven in het eeuwige duister. Wij tasten omhoog en omlaag en het brengt ons niet verder. Voor sommigen is dit tasten een spel vol bekoring.

Zouden wij niet wijzer doen aan deze zucht naar mysteries het zwijgen op te leggen met een energieken wil? Wij zouden dan stellig onze faculteiten tot grootere en vollere kracht kunnen ontwikkelen. En dat is het toch waarnaar wij streven.

Misschien begint de menschheid dit reeds onbewust te doen door de afleiding, die zij zoekt in de sport, in de lichamelijke kracht en handigheid. De sport is een realisatie, een daad. Hij hangt niet in de lucht en daarom wordt daarbij een opzettelijke wilsaandoening zonder realisatie vermeden. De sport is een punt, waarop de mensch staat en dat geeft aan den wil een zekeren ondergrond. Wel is hij natuurlijk een voor het intellect gevaarlijke weg, doch de momenteele verdomming is misschien een drang tot zelfbehoud. In ieder geval staat zij in rechte tegenstelling tot Maeterlinck's streven, die door de verovering der vierde dimensie het wezen van den mensch wil veranderen.

Er zijn waarheden, waar wij nu geen begrip van hebben en waar wij misschien in zullen komen na den dood. De eigenschappen door den mathematicus Boucher aan den bewoner der Hyperespace toegekend zijn eeuwen lang aan de individueel voortlevende zielen der afgestorvenen toegeschreven en zij zijn beloofd aan den geheelen mensch. Eens zouden de dooden verrijzen en dan zal ook het lichaam in een verklaarden toestand deel hebben aan deze eigenschappen der ziel. In den exta-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(41)

tischen toestand, die bij vele heiligen is waargenomen, was dikwijls reeds in het aardsche leven het lichaamsgewicht opgeheven. Zooals b.v. bij S. Theresia van Avila, die herhaalde malen groote moeite aanwendde om niet naar boven te zweven. Den extatischen toestand kan men dan ook wel een vooruit-loopen noemen op de eeuwige gelukzaligheid.

De onsterfelijkheid is wellicht iets heel anders dan wij er ons van voorstellen. Zij is mogelijk een stilstand, die geconditioneerd wordt door een serie van feiten en die intreedt na den dood. Deze serie van feiten kan van te voren te niet worden gedaan door den wil, waarbij die blijven overheerschen, die het resultaat zijn van eigen triomfeerende kracht, geleid door het inzicht. Dit kan gebeuren door berouw, dat een uitwerksel is van den wil.

In dezen toestand na den dood, in de onsterfelijkheid, is het begrip niet

noodzakelijk, het is misschien zelfs onmogelijk. Zooals het geloof en de hoop in de eeuwigheid niet meer zullen bestaan, zal ook het intellect waarschijnlijk niet meer zijn. Nu is het voor ons de ladder om naar de dingen te klimmen, maar dan zullen wij boven zijn; wij zullen de ladder niet meer noodig hebben, dus zal zij niet meer zijn. Wij zullen dan zijn gekomen in den toestand van het zuivere schouwen, waarin alle grenzen zijn opgeheven.

Het wezen van het individu moet zich echter in dit leven tevreden stellen met de door het zijn gelimiteerde faculteiten. Een begrip van dingen boven den eigen zieletoestand is overbodig, misschien zelfs schadelijk voor het eigen wezen, dat eerder in de bloote passiviteit zal moeten berusten en daarin dan ook het geluk kan vinden. Het willen begrijpen van toestanden boven de individueele kracht is misschien verwerpelijke hoogmoed en waarschijnlijk is het, dat een mensch moet berusten in datgene wat uit zijn eigen wezen zich kond

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

(42)

doet. Dit eigen wezen is door God zoo gewild en God zelf heeft het zijn grenzen aangegeven. Zoo komen wij tot de passiviteit en moeten wij ons wachten voor de activiteit; doch deze passiviteit moeten wij geheel aan God overlaten. Wanneer wij dit niet doen, stellen wij ons op het standpunt der Oostersche wijsheid, die staat in een soort van quietisme. Als Christenen kunnen wij een stap verder gaan en de rust ondergeschikt maken aan den wil der godheid.

Waar Maeterlinck alle grenzen wil opheffen, moeten wij hier opkomen voor hun behoud. Het intellect is aan grenzen onderworpen. Dat wil niet zeggen, dat zijn voortgang moet worden gestuit, dat de onderzoekingen der wetenschap moeten worden beperkt, maar wel dat het intellect moet blijven werken op zijn eigen terrein, dat het niet moet willen de vraagstukken oplossen van het zieleleven. Dit is naar mijne meening juist het verkeerde in Maeterlinck's streven. Hij wil de vierde dimensie, de Hyperespace, het aan-gene-zijde van ons waarnemingsvermogen, doen veroveren door het intellect en dit laat het wezen van het intellect niet toe. Het kan niet door zijn eigen kracht alleen de oplossing brengen van de vragen naar God, dood, onsterfelijkheid, naar het ontstaan en het wezen van den mensch. Aan het werken en streven der wetenschap kunnen geen grenzen worden gesteld, maar wel is het duidelijk dat zij slechts vruchtbaar kan zijn binnen haar eigen gebied.

De auteur van dit boek gaat te ver door van de mannen der mathesis en der mathematische fysica de oplossing te verlangen van de vragen, die de menschen door alle eeuwen heen hebben gekweld. Waarschijnlijk zullen zij zelf daarvan die verwachting niet hebben. Wanneer een berekening of een theorie afhankelijk wordt gesteld van vier grootheden en niet alleen van de drie afmetingen, die door onze zintuigen worden waargenomen, blijft dit volgens mijne meening een werkme-

Frans Erens, Suggesties. Critieken, invallen en verbeeldingen

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied overige zone -

Snel internet is voor alle inwoners belangrijk om te kunnen werken en wonen.. Onze industrie heeft samen met overheden de afgelopen jaren hard gewerkt om de digitale kloof te

WR-A3 Waarde - Archeologie

6 maximum goothoogte (m), maximum

overige zone - ecologische verbindingszone overige zone - groenblauwe mantel. overige zone - recreatief ontwikkelingsgebied vrijwaringszone

Frans Erens, Vertelling en mijmering.. ten gevolge van een plotselingen rukwind had verloren. Met een gebaar, waarin zichtbare tevredenheid over de vangst van den vluchtenden hoed en

Grondtonen laat zich lezen in samenhang met een nooit herdrukte notitie, in december 1934, een jaar dus voor zijn dood, door Erens afgedrukt in De Nieuwe Gids: ‘Ieder schrijver kan

Wanneer ik nu nog aan hen terugdenk, veronderstel ik, dat zij wel zeer pure menschen geweest zijn, zeldzame menschelijke individuen, voor wie de genotzucht bijna niet bestond of