• No results found

Toepassing van de geschillenregeling in kort geding; voorzichtigheid geboden · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Toepassing van de geschillenregeling in kort geding; voorzichtigheid geboden · Vennootschap & Onderneming · Open Access Advocate"

Copied!
4
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toepassing van de

geschillenregeling in kort geding;

voorzichtigheid geboden

De geschillenregeling, het stiefkindje van het vennootschapsrecht

Al geruime tijd is de geschillenregeling als het ware het

‘stiefkindje’ van het vennootschapsrecht. De impopulariteit van de geschillenregeling is voornamelijk te danken aan de lange procedure. Tot kennisneming van vorderingen op basis van de geschillenregeling van titel 8 van Boek 2 BW is in eerste aanleg de rechtbank van de woonplaats van de ven- nootschap bevoegd (art. 2:336 lid 3 BW). Van een tussen- vonnis waarbij de vordering wordt toegewezen, is hoger beroep mogelijk bij (uitsluitend) de Ondernemingskamer van het gerechtshof te Amsterdam, vervolgens is cassatie mogelijk. Indien de vordering wordt toegewezen, moet de prijs van de aandelen worden vastgesteld. De prijs wordt vastgesteld door de rechter, die zich daarbij laat adviseren door één of drie deskundigen. De wet bepaalt dat de des- kundigen hun taak aanvangen wanneer het vonnis in kracht van gewijsde is gegaan (art. 2:339 lid 1 BW). De overdracht van de aandelen kan pas worden geëffectueerd wanneer het eindvonnis, waarin de prijs wordt vastgesteld, ook in kracht van gewijsde is gegaan (art. 2:341 lid 1 BW). Een procedu- re op basis van de geschillenregeling duurt dus geruime tijd.

Voor de (blijvende) aandeelhouders is dit onpraktisch en dat kan ook voor de vennootschap gelden. Een snelle oplossing voor het ontstane conflict kan immers noodzakelijk zijn om het voortbestaan van de vennootschap te garanderen.

In de praktijk kiezen partijen er vaak voor een enquêtepro- cedure bij de Ondernemingskamer van het Hof Amsterdam aanhangig te maken om op die manier een geschil snel op te lossen. De Ondernemingskamer heeft bewezen snel en effectief te werk te gaan. Echter, met de enquêteprocedure kan slechts onder bijzondere omstandigheden hetzelfde effect worden bereikt als met de geschillenregeling. Het enquêterecht kent immers niet de mogelijkheid van een gedwongen overdracht van de aandelen. Wel is de Onderne- mingskamer bevoegd om een voorziening tot tijdelijke aan- delenoverdracht ten titel van beheer te treffen, zowel als onmiddellijke voorziening in de zin van artikel 2:349a BW en als definitieve voorziening in de zin van artikel 2:356 BW. Vaak gebeurt het ook dat door dergelijke voorzienin- gen de Ondernemingskamer het geschil beslecht. Centraal in de enquêteprocedure staan de belangen van de vennoot- schap. De gang naar de Ondernemingskamer voor de oplos- sing van een conflict uitsluitend tussen aandeelhouders is niet mogelijk. De geschillenregeling is primair bedoeld voor situaties waarin het niet langer mogelijk is tegenstel- lingen tussen aandeelhouders in der minne op te lossen.

Onderscheid dient er te worden gemaakt tussen de uitslui- tingsvordering van artikel 2:336 BW en de uittredingsvor- dering van artikel 2:343 BW. Waar bij de uitsluitingsvorde-

ring het belang van de vennootschap centraal staat, staat bij de uittredingsvordering het belang van de aandeelhouder centraal. Er is discussie over de vraag of de geschillenrege- ling en dan meer specifiek de uitsluitingsvordering wellicht in de enquêteprocedure kan worden geplaatst.

De behoefte om tot wijziging van de geschillenregeling te komen is in ieder geval groot. In de literatuur wordt door o.a.

Leijten, Van Solinge, Driessen en Bulten gepleit voor een aanpassing van de geschillenregeling.1Ook in het rapport Vereenvoudiging en flexibilisering van het Nederlandse BV-recht wordt kort ingegaan op de huidige geschillenrege- ling. Gesteld wordt dat de huidige geschillenregeling in de praktijk niet goed werkt. In het rapport wordt aanbevolen om bij een wijziging van het BV-recht tevens de geschillen- regeling te herzien: ‘De Expertgroep is er steeds meer van overtuigd geraakt dat een goede en effectieve geschillen- regeling een noodzakelijk sluitstuk vormt voor een even- wichtig BV-recht dat, terecht, veel ruimte laat aan partijen.’2 Het is echter maar de vraag of de geschillenregeling zal worden herzien. Dat er echter een mogelijkheid bestaat een spoedige voorlopige voorziening te krijgen ingeval een aan- deelhouder de vennootschap schade toebrengt, blijkt onder andere uit Pito/Booij.3In die zaak heeft Pito bij de voorzie- ningenrechter gevorderd dat Booij zou worden bevolen zijn aandelen over te dragen aan Pito, toepassing dus van de geschillenregeling in kort geding om, hoogstwaarschijnlijk, de lange procedure te vermijden.

Pito/Booij

Pito B.V. (hierna: Pito) en J.W. Booij (hierna: Booij) zijn de aandeelhouders van Omnifood B.V. Pito heeft 700 aandelen en Booij heeft 360 aandelen. De verhoudingen tussen de aandeelhouders zijn ernstig verstoord door geschillen tus- sen partijen. Booij is van mening dat, onder meer, hem stel- selmatig informatie wordt onthouden en dat er regelmatig wordt gehandeld in strijd met vennootschapsrechtelijke regels. Dat de verhoudingen ernstig verstoord zijn, blijkt uit het verzoek tot enquête dat Booij eind 2001 indient bij de ondernemingskamer van het Hof Amsterdam. De Onderne- mingskamer heeft dit verzoek toegewezen en een onderzoe- ker aangewezen. De onderzoeker heeft bij rapport van 25 maart 2003 vastgesteld dat er een patstelling was ont- staan doordat Booij niet meer bereid bleek om (zonder meer) extra geld in Omnifood B.V. te steken en Pito vervol- gens niet als enige van de aandeelhouders risico wilde

210 V&Odecember 2004, nr. 12

Vennootschap Onderneming

&

1. C.D.J. van Bulten, Pleidooi voor een ruimer toepassingsbereik van de geschillenregeling, in: G. van Solinge & M. Holtzer (red.), Geschriften vanwege de Vereniging Corporate Litigation 2003-2004, Serie vanwe- ge het Van der Heijden Instituut, deel 75, Deventer: Kluwer 2004, p. 119-128.

2. Vereenvoudiging en flexibilisering van het Nederlandse BV-recht (Rapport van de expertgroep, ingesteld door de Minister van Justitie en de Staatssecretaris van Economische Zaken), Den Haag 6 mei 2004, p. 14-15.

3. Hof Amsterdam 11 maart 2004, JOR 2004, 190.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(2)

lopen. De financieringsproblemen van Omnifood B.V.

waren acuut en volgens de onderzoeker was een spoedige oplossing geboden. Dit alles is aanleiding voor Pito om bij de voorzieningenrechter te vorderen dat Booij zijn aandelen zal overdragen aan Pito. De voorzieningenrechter heeft echter de vordering afgewezen. De voorzieningenrechter achtte onvoldoende aangetoond dat Omnifood B.V. in een dusdanige ernstige financiële noodsituatie verkeerde dat een in kort geding afgedwongen overdracht van aandelen geboden was, dat het enkele feit dat Booij geen verdere investeringen wenste te doen in Omnifood B.V. zijn vrije keuze is, en dat ook niet is gebleken van gedragingen van Booij die leiden tot een onhoudbare, Omnifood B.V. schade toebrengende situatie. Een aandelenoverdracht werd dus niet bevolen. In hoger beroep bekrachtigt het hof de uit- spraak van de voorzieningenrechter. Het hof acht het waar- schijnlijk dat de bodemrechter een nader onderzoek omtrent de financiële situatie van Omnifood B.V. geboden acht. Het hof oordeelt dat voorshands niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid kan worden uitgegaan van de juistheid van de stelling van Pito dat de financieringsproble- men zo acuut zijn, dat zonder ingrijpen een faillissement onafwendbaar is, oftewel het spoedeisend belang kan moei- lijk worden beoordeeld.

Pito/Booij is de derde gepubliceerde zaak waarin de uitslui- tingsvordering in kort geding wordt ingesteld. De uitslui- tingsvordering werd eerder in Wichgers/De Jong4en in Zon Holding/Peter Hendriks Grubbenvorst5in kort geding inge- steld.

Geschillenregeling in kort geding

Alvorens ik inga op de juridische merites in de hiervoor genoemde uitspraak, sta ik stil bij de wezenskenmerken van het kort geding. De wezenskenmerken van het kort geding liggen besloten in artikel 254 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De zaak moet spoedeisend zijn. De te geven beslissing is een voorziening bij voorraad en heeft dus een voorlopig karakter. De voorzieningenrechter dient rekening te houden met de belangen van partijen. De belan- gen van partijen moeten dus worden afgewogen. De voor- zieningenrechter is echter niet verplicht de kansen van par- tijen in een eventuele procedure voor de gewone rechter af te wegen.6De Hoge Raad heeft echter beslist dat de voor- zieningenrechter zich heeft te richten naar de waarschijnlij- ke uitkomst van de bodemprocedure.7

Spoedeisend belang

Terug naar Pito/Booij: de belangrijkste eis in Pito/Booij is de spoedeisende situatie. Het spoedeisend belang was gele-

gen in het gevaar voor de continuïteit van de onderneming;

zonder een financiële injectie zou de vennootschap failliet gaan. Op grond van het feit dat er sprake is van een spoed- eisend belang, acht de voorzieningenrechter zich bevoegd de geschillenregeling toe te passen in kort geding.

Deze voorwaarde van spoedeisend belang wordt ook gesteld in de hiervoor genoemde gepubliceerde zaken waarin de geschillenregeling in kort geding is toegepast.

Spoedeisend belang lijkt met name te worden aangenomen indien de vennootschap in een financiële noodsituatie ver- keert. Zo stond in Wichgers/De Jong het spoedeisend belang vast met de noodzaak om op zeer korte termijn risi- codragend kapitaal aan te trekken, gegeven de reële drei- ging van een faillissement. In Zon Holding/Peter Hendriks Grubbenvorst was het spoedeisend belang gegeven met de noodzaak voor beide partijen om overbruggingsfinancie- ring te verschaffen aan de vennootschap.

Hierin wijkt de voorzieningenrechter dus niet af van de voorwaarde die in het algemeen gesteld wordt aan een kort geding.

Bij geldvorderingen (incasso kort geding) geldt een ver- zwaarde motiveringsplicht voor het spoedeisend belang.8Er moet sprake zijn van feiten en omstandigheden die meebren- gen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist. In Pito/Booij werd het spoedeisend belang beoordeeld tezamen met de bijzondere omstandighe- den van het geval, zoals bijvoorbeeld gevaar voor het voort- bestaan van de vennootschap. In Pito/Booij werd de dreiging van faillissement echter gemotiveerd betwist. In Wich- gers/De Jong is de bijzondere omstandigheid aanwezig dat de verschaffer van het nieuw risicodragend vermogen het uittreden eist van Wichgers. Daar de vennootschap in dusda- nige ernstige financiële problemen zit, is het duidelijk dat het directe gevolg van de weigering van Wichgers om uit te tre- den, de ondergang van de vennootschap zal zijn. Enkel een spoedeisend belang lijkt dus niet voldoende te zijn om een uitsluitingsvordering in kort geding toegewezen te krijgen.

Echter, het spoedeisend belang lijkt wel voldoende te zijn voor de voorzieningenrechter om de geschillenregeling toe te passen in kort geding.

Terughoudendheid voorzieningenrechter

Het hof geeft in Pito/Booij aan dat een voorlopige voorzie- ning gerechtvaardigd zou kunnen zijn indien zich een spoedeisende situatie voordoet en na afweging van de in aanmerking komende belangen. Het hof lijkt hiermee aan te geven dat het van mening is dat slechts in bepaalde gevallen de geschillenregeling in kort geding toegepast kan worden.

Zowel in Wichgers/De Jong als in Zon Holding/ Peter Hendriks Grubbenvorst lijkt dezelfde lijn te worden

V&Odecember 2004, nr. 12 211

Vennootschap Onderneming

&

4. Pres. Rb. Breda 13 maart 1998, JOR 1998, 61 m.nt. Groffen; Hof Den Bosch 14 januari 1999, NJ 1999, 743.

5. Hof Den Bosch 18 juli 2002, JOR 2002, 202.

6. Hugenholtz/Heemskerk, Hoofdlijnen van Nederlands Burgerlijk Procesrecht, Den Haag: Elsevier Juridisch 2002, p. 136.

7. HR 21 april 1995, NJ 1996, 462.

8. Hugenholtz/Heemskerk, a.w., p. 138.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(3)

gevolgd door het betreffende hof. In Wichgers/De Jong oor- deelde het Hof Den Bosch dat toepassing van de geschillen- regeling in kort geding niet onder alle omstandigheden is uitgesloten. In Zon Holding/Peter Hendriks Grubbenvorst oordeelde het Hof Den Bosch dat de aard van de vordering en het wettelijke bestaan van een geschillenregeling mee- brengt dat de rechter in kort geding zich terughoudend dient op te stellen. Deze eis van terughoudendheid van de voor- zieningenrechter vindt men ook terug bij het incasso kort geding. Bij het incasso kort geding geldt als algemeen beginsel dat de voorzieningenrechter zich terughoudend dient op te stellen.9Uit deze terughoudendheid vloeit voort de al eerdergenoemde extra motiveringsplicht om spoed- eisend belang aan te nemen. Tevens vloeit hieruit voort dat in de belangenafweging aandacht moet worden besteed aan de aannemelijkheid van de vordering en het restitutierisico.

Aannemelijkheid van de vordering

In Pito/Booij acht het hof het waarschijnlijk dat de bodem- rechter een nader onderzoek omtrent de financiële situatie van Omnifood B.V. geboden acht. Daarmee betwijfelt het hof de aannemelijkheid van de vordering van Pito. In de enige (gepubliceerde) zaak waarin een uitsluitingsvorde- ring in kort geding is toegewezen, Wichgers/De Jong, acht- te de voorzieningenrechter het scenario dat de vennoot- schap failliet zou gaan, voldoende aannemelijk om de vordering toe te wijzen. De president week bij zijn vonnis af van het bepaalde in de artikelen 2:339, 2:340 en 2:341 BW, dit om op korte termijn een overdracht van de aandelen mogelijk te maken. De president veroordeelde Wichgers tot overdracht van zijn aandelen aan De Jong, zonder gelijktij- dige tegenprestatie van De Jong aan Wichgers. Als op basis van het taxatierapport van een deskundige naderhand zou blijken dat de waarde van de aandelen hoger lag dan nihil, was De Jong verplicht deze getaxeerde waarde te voldoen aan Wichgers. Het Hof Den Bosch oordeelde dat de presi- dent alvast de overdracht van de aandelen mocht bevelen, mede omdat de president de waarde van de aandelen op nihil schatte. Opvallend aan deze uitspraak is dat de waar- borgen zoals neergelegd in de bepalingen van titel 8 van Boek 2 BW eigenlijk door de voorzieningenrechter naast zich worden neergelegd. De voorzieningenrechter beveelt de aandelenoverdracht zonder eerst de waarde van de aan- delen door deskundigen vast te laten stellen. In hoger beroep wordt de grief van Wichgers dat de juiste volgorde niet in acht genomen is, door het Hof niet meer van belang geacht, doordat De Jong heeft toegezegd de waarde van de aandelen, zoals deze zijn gewaardeerd, te voldoen.

Restitutierisico

Terughoudendheid van de voorzieningenrechter is ook geboden vanwege het risico van onmogelijkheid van onge- daanmaking. De voorzieningenrechter dient het restitutie- risico mee te nemen in zijn belangenafweging. Wat in het

geval de uitsluitingsvordering wordt toegewezen in kort geding, de eiser uitvoering geeft aan het vonnis en vervol- gens de bodemrechter of de rechter in hoger beroep anders oordeelt? Eiser zal graag het vonnis in kort geding uitvoer- baar bij voorraad willen laten verklaren, zodat de aandelen- overdracht direct kan plaatsvinden. De nijpende situatie waarin de vennootschap zich bevindt, kan dan direct wor- den opgelost. Echter, zoals eerder al aangegeven, is de vraag wat er gebeurt ingeval het vonnis wordt vernietigd nadat de aandelenoverdracht al heeft plaatsgevonden. In titel 8 van Boek 2 BW, artikel 2:341 lid 1 BW, is hierin voor- zien door het vereiste dat de overdracht pas tot uitvoering kan worden gebracht indien het eindvonnis waarin de prijs wordt vastgesteld, ook in kracht van gewijsde is gegaan.

Deze bepaling dient ter rechtszekerheid voor partijen, een rechtszekerheid die naar mijn mening in kort geding niet gegeven kan worden. In Voorbraak/Ciby Geigy10is door de Hoge Raad bepaald dat de partij die haar wederpartij, door dreiging met executie, dwingt tot het naleven van een in kort geding gegeven verbod, in beginsel aansprakelijk is voor de schade die de wederpartij lijdt doordat zij zich naar dat ver- bod heeft gedragen, indien achteraf blijkt dat de rechter in het bodemgeschil anders oordeelt dan de rechter in kort geding. Door het vonnis in het bodemgeschil valt de rechts- grond op grond waarvan eiser is overgegaan tot executie weg en is er sprake van onrechtmatig handelen van eiser. In het geval aandelenoverdracht heeft plaatsgevonden en een latere instantie anders oordeelt, zal het niet altijd makkelijk zijn om de aandelenoverdracht weer ongedaan te maken.

Zeker niet wanneer in de tussentijd al bepaalde handelingen zijn verricht, of bijvoorbeeld in het geval van Wichgers/De Jong de externe financier risicodragend kapitaal heeft inge- bracht. In geen van de drie gepubliceerde zaken is dit risico besproken.

Al de hiervoor besproken overwegingen dient de voorzie- ningenrechter mee te nemen bij de afweging van de belan- gen, waarbij voorop dient te staan dat voorzichtigheid en dus terughoudendheid geboden is.

Toepassing van de geschillenregeling in kort geding;

voorzichtigheid geboden

In twee van de drie hiervoor besproken zaken is de uitslui- tingsvordering afgewezen. Het lijkt er echter wel op dat de geschillenregeling door rechters toegepast wordt in kort geding. Heeft zich dan een nieuwe mogelijkheid aange- diend in het arsenaal van wapens in geval van deadlock- situaties binnen vennootschappen?

Tot nu toe heeft de Hoge Raad zich (nog) niet gebogen over de vraag of een vordering op basis van de geschillenrege- ling in kort geding aanhangig kan worden gemaakt. Ook in Pito/Booij is geen cassatie ingesteld. Wel is het interessant op te merken dat met betrekking tot Zon Holding/Peter

212 V&Odecember 2004, nr. 12

Vennootschap Onderneming

&

9. HR 14 april 2000, LJN-nr. AA5519 (HBS Trading Spendax). 10. HR 16 november 1984, NJ 1985, 547 m.nt. WHH en LWH.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

(4)

Hendriks Grubbenvorst ongeveer vijf maanden na de uit- spraak, vanaf 31 december 2002, Zonholding als enig aan- deelhouder in HenZON B.V. geregistreerd staat.

Het blijft wachten op een uitspraak van de Hoge Raad of op herziening van de wettelijke regeling. Ik ben van mening dat de vraag of de geschillenregeling in kort geding toege- past kan worden, niet te snel beantwoord dient te worden.

Er zal goed moeten worden stilgestaan bij de nadelen hier- van. In kort geding is het moeilijk, misschien zelfs wel onmogelijk, om beide partijen de rechtsbescherming te bie- den zoals deze is uitgewerkt in titel 8 van Boek 2 BW. Waar- schijnlijk is dat ook de reden dat in de drie hiervoor bespro- ken zaken slechts één keer de uitsluitingsvordering is toegewezen. Kortom, ondanks de praktische behoefte is ten aanzien van de toepassing van de geschillenregeling in kort geding voorzichtigheid geboden!

Mr. M.J. Janssen Allen & Overy

Het Tabaksblat Besluit

Inleiding

Artikel 391 lid 4 van Boek 2 BW, zoals dat luidt sinds de inwerkingtreding van de Wet Structuurregeling op 1 oktober 2004, bepaalt dat bij AMvB nadere regels omtrent het jaar- verslag kunnen worden gesteld en dat die regels in het bij- zonder betrekking kunnen hebben op het naleven van een bij die AMvB aan te wijzen gedragscode. Naar aanleiding van een (gewijzigd) amendement van de leden Douma en Ven- drik is aan artikel 2:391 BW ook nòg een vijfde lid toege- voegd, op basis waarvan een zogenaamde voorhangproce- dure moet worden gevolgd voordat tot voordracht van het besluit wordt overgegaan. Op 7 oktober 2004 heeft de minis- ter aan dit vijfde artikellid uitvoering gegeven door het ont- werpbesluit dat de Code Tabaksblat aanwijst als de corpora- te governance code, bedoeld in artikel 2:391 lid 4 BW (hierna: het Tabaksblat Besluit), aan beide Kamers van de Staten-Generaal voor te leggen.

Zoals verwacht1is hetgeen het Tabaksblat Besluit bepaalt, beperkt. Het Tabaksblat Besluit is kort: het omvat slechts vijf artikelen. Het eerste artikel bepaalt op welke vennootschap- pen het besluit van toepassing is. Het tweede artikel wijst de Code Tabaksblat, zoals die wordt gepubliceerd in de Staats- courant, aan als de uitverkoren code. Artikel 3 beschrijft de verplichtingen van de in artikel 1 bedoelde vennootschappen ten aanzien van de toepassing van de Code Tabaksblat. Arti-

kel 4 geeft aan ten aanzien van welk jaarverslag het besluit voor het eerst in aanmerking dient te worden genomen, en artikel 5 bepaalt dat het besluit in werking zal treden op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

De minister heeft niet alleen gekozen voor een kort besluit, maar is ook in andere zin terughoudend geweest. In plaats van voor een dynamische Code te kiezen die telkens aan de omstandigheden kan worden aangepast, zoals de Commis- sie Tabaksblat voorstond,2heeft de minister gekozen voor een statische benadering door te verwijzen naar een in de Staatscourant gepubliceerde versie van de Code. Over nale- ving van die versie, die bovendien niet de preambule en toe- lichting bij de Code zal omvatten, moeten de betrokken ven- nootschappen zich de komende jaren uitlaten. Als er op een bepaald moment zo veel afwijkingen van de Code zijn of er zo veel jurisprudentie is dat de Code beter kan worden aan- gepast, zal de gewijzigde Code opnieuw bij AMvB moeten worden aangewezen, aldus de toelichting. In die gedachte- gang is ook de ‘monitoring-commissie’ gereduceerd tot een commissie die zich bezighoudt met onderzoek naar toepas- sing van de Code en internationale vergelijking in plaats van een commissie die bevoegdheden heeft ten aanzien van aan- passing en naleving van de Code, die de Commissie Tabaks- blat voor zich zag.3

Hierna wordt uiteengezet dat de minister ook bij het bepalen van het toepassingsbereik en de verplichtingen van de ven- nootschappen waarop de Code van toepassing is, enigszins terughoudend is geweest. Eerst wordt echter nog kort aan- dacht besteed aan het timingsaspect dat samenhangt met artikel 4 en 5 van het Tabaksblat Besluit.

Timing

De toelichting bij het Tabaksblat Besluit geeft aan dat de wettelijke verplichting om in het jaarverslag uitleg te geven over de toepassing van de Code Tabaksblat pas kan ingaan nadat het besluit daartoe in werking is getreden. Streefdatum voor inwerkingtreding van het besluit is 31 december 2004.

Als die datum niet wordt gehaald, bepaalt artikel 4 dat het besluit van toepassing is op het jaarverslag dat betrekking heeft op het boekjaar dat aanvangt op of na 1 januari van het kalenderjaar waarin het besluit in werking treedt. Met ande- re woorden: wordt 31 december gehaald, dan geldt de uitleg- verplichting al voor de jaarrekening 2004; wordt die streef- datum niet gehaald, dan geldt de verplichting pas vanaf de jaarrekening 2005 en kunnen de desbetreffende vennoot- schappen de verantwoording over de toepassing van de Code Tabaksblat in het jaarverslag in principe nog ruim een jaar uitstellen. Of de streefdatum wordt gehaald, is overigens

V&Odecember 2004, nr. 12 213

Vennootschap Onderneming

&

1. Vgl. o.a. M. Das, Geldt de Code?, Ondernemingrecht 2004, p. 127 en M.J.G.C.Raaijmakers, ‘Zelfregulering’ van Corporate Governance van Beursondernemingen, WPNR (2004) 6563, p. 74.

2. Aanbeveling 2 bij de Code en M. Tabaksblat, Het rapport van de Com- missie Corporate Governance, Ondernemingsrecht 2004, p. 109; zie in dat kader ook J.B. Huizink, A.J.M. Klein Wassink & S.E. Zijlstra, De Nederlandse Corporate Governance Code in de wet: statisch, dyna- misch of problematisch, NJB 2004, p. 425.

3. Idem.

Dit artikel uit Vennootschap & Onderneming is gepubliceerd door Boom juridisch en is bestemd voor anonieme bezoeker

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Als het rendement op het eigen vermogen bij een vennoot- schap opgekrikt kan worden door het toepassen van een efficiëntere financieringsstructuur of het volgen van een

Het feit dat overdracht van aandelen in de nieuwe regeling ook bij herroepelijk vonnis mogelijk is gemaakt, zou van invloed moeten zijn op de toepassing van de geschillenregeling

‘Bij het ontbreken van een inhoudelijk afwijkende rege- ling in de statuten zal een beroep op artikel 2:256 BW ter aantasting van een namens de vennootschap(pen) ver-

Indien na de ontbinding van een vennootschap blijkt van het bestaan van een schuldeiser of indien een gerechtig- de tot het batig saldo opkomt of van het bestaan van een bate

Of, anders gezegd, bij de waardebepa- ling rekening moet worden gehouden met de waarde van de aan de aandelen verbonden zeggenschapsrech- ten.Wij neigen tot een

De tweede suggestie is een regeling voor de uitstoting waarbij de verkrijger van de aandelen – zolang een vonnis niet onherroepelijk is – alleen mét toestemming van de

Uit de uitspraken van de Hoge Raad omtrent de doorbraak van aansprakelijkheid kunnen drie kernvoorwaarden wor- den afgeleid die vereist zijn om te komen tot een door- braak

26 Aangenomen moet worden dat op het desbetreffende vonnis, ook als dit is ingericht als een zuiver tussenvonnis dat door de rechter niet is opengesteld voor tussentijds appèl,