• No results found

Quick Scan regionale kennisagenda publieke Gezondheid voor het sociaal domein

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Quick Scan regionale kennisagenda publieke Gezondheid voor het sociaal domein"

Copied!
36
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Quick Scan regionale kennisagenda publieke Gezondheid voor het

sociaal domein

(2)

Quick Scan regionale kennisagenda publieke gezondheid voor het

sociaal domein

Marja van Bon-Martens Henriëtte Treurniet Hans van Oers

(3)

COLOFON

Titel

Quick Scan regionale kennisagenda publieke gezondheid voor het sociaal domein Auteurs

Marja van Bon-Martens Henriëtte Treurniet Hans van Oers

Kerngroep Kennisinfrastructuur publieke gezondheid Hans van Oers (RIVM)

Mariska van Blankers (RIVM)

Saskia Boeker (GGD GHOR Nederland)

Marja van Bon-Martens (Trimbos-instituut, namens RIVM) Manon Penris (NSPOH)

Henriëtte Treurniet (GGD GHOR Nederland) Petrien Uniken Venema (NSPOH)

Koos van der Velden (Radboud UMC/AW Amphi) Projectgroep

Hans van Oers, projectleider, vertegenwoordiger Kerngroep KIS-PG Henriëtte Treurniet, projectleider, vertegenwoordiger Kerngroep KIS-PG Marja van Bon-Martens, hoofdonderzoeker, Trimbos-instituut

Jan Bouwens, vertegenwoordiger ZonMw tot 1 oktober 2015

Maria Jansen, vertegenwoordiger Vakgroep Coördinatoren AWPG’en Moniek Pieters, vertegenwoordiger Werkgroep DPG’en Kennis & Innovatie Mark Raijmakers, vertegenwoordiger ZonMw, vanaf 21 september 2015 Marja Westhoff, vertegenwoordiger ZonMw

Beeld

www.istockphoto.com

Personen afgebeeld op de omslag van deze uitgave zijn modellen en hebben geen relatie tot het onderwerp van deze uitgave.

Het onderzoek is uitgevoerd in opdracht van ZonMw.

© 2015, Kerngroep Kennisinfrastructuur Publieke Gezondheid, Utrecht.

(4)

3

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 3

1 Inleiding ... 5

1.1 Publieke gezondheid ... 5

1.2 Decentralisaties en publieke gezondheid ... 5

1.3 Decentralisaties en kennisinfrastructuur ... 6

1.4 Rol van ZonMw ... 7

1.5 De Quick Scan ... 7

2 Onderzoeksopzet ... 9

2.1 Inventarisatie regionale kennisnetwerken en kennisvragen door AWPG’en .... 9

2.2 Inventarisatie regionale kennisvragen bij landelijke partijen ... 9

2.3 Documentanalyse... 9

2.4 Focusgroep Directeuren publieke gezondheid ... 9

2.5 Analyse regionale kennisvragen ...10

2.6 Focusgroep met regionale en landelijke vertegenwoordiging...10

3 Resultaten ...11

3.1 Respons ...11

3.2 Beoordeling regionale kennisvragen door AWPG’en ...13

3.3 Focusgroep Directeuren publieke gezondheid ...14

3.4 Ordening kennisvragen ...17

3.5 Kennisvragen naar fase van de beleidscyclus ...18

3.6 Kennisvragen naar OGGZ-ladder ...19

3.7 Kennisvragen naar doelgroep...20

3.8 Kennisvragen naar thema ...21

3.9 Kennisvragen naar setting ...22

3.10 Focusgroep regionale en landelijke partijen ...23

4 Denkrichtingen voor een vernieuwde kennisinfrastructuur ...27

4.1 Betere afstemming en samenwerking bij ontwikkelen en delen van kennis ...27

4.2 Meer decentrale sturing van de nationale kennisagenda ...28

4.3 Het stimuleren van het delen en benutten van kennis ...29

4.4 Hoe verder? ...30

5 Referenties ...33 De bijlagen bij dit rapport zijn afzonderlijk op te vragen via mbon@trimbos.nl.

(5)
(6)

5

1 Inleiding

1.1 Publieke gezondheid

Publieke gezondheid is te kenmerken als het bewaken, beschermen en het bevorderen van de volksgezondheid. Het Rijk en de gemeenten zijn hiervoor gezamenlijk bestuurlijk verantwoordelijk. De Wet publieke gezondheid regelt dat een aantal taken is belegd bij de gemeenten vanuit de overweging dat veel determinanten voor de volksgezondheid op lokaal niveau het beste kunnen worden beïnvloed. Hieronder vallen onder meer het uitvoeren van de infectieziektebestrijding, preventieve ouderenzorg en

jeugdgezondheidszorg, het monitoren van de volksgezondheid, en het voeren van lokaal gezondheidsbeleid. Het Rijk is onder meer verantwoordelijk voor een goed werkend stelsel voor publieke gezondheid met het doel de kwaliteit en doelmatigheid van de publieke gezondheid te bevorderen.1

Voor de meer medisch georiënteerde taken van de publieke gezondheid, zoals

infectieziektebestrijding, medische milieukunde en monitoring en screening binnen de jeugdgezondheidszorg is de beleidsruimte vaak beperkt doordat er in hoge mate volgens professionele protocollen wordt gewerkt. Bij de meer maatschappelijk georiënteerde taken, zoals gezondheidsbevordering, is er veel meer lokale

beleidsruimte: juist maatwerk is dan belangrijk om aan te sluiten op de specifieke lokale situatie of doelgroep. Voor een effectieve integrale aanpak worden verbindingen gelegd met andere gemeentelijke beleidsterreinen waarvoor gemeenten verantwoordelijk zijn zoals sportbeleid, ruimtelijke ordering en welzijn.1

1.2 Decentralisaties en publieke gezondheid

Door de decentralisaties in het sociaal domein zijn de gemeenten vanaf 1 januari 2015 integraal verantwoordelijk voor de jeugdzorg, en hebben ze nieuwe zorgtaken in het kader van de Wmo en de Participatiewet. Integraliteit is een belangrijk thema in de zorgvernieuwing die hiermee gepaard gaat en zal moeten worden bereikt door meer samenwerking en samenhang. Het is belangrijk om de verbindingen te leggen met preventie en gezondheid om de beweging te maken van ‘ziekte en zorg’, naar

‘gezondheid en gedrag’, en daarbij uit te gaan van de eigen kracht van inwoners.

Gezondheid is belangrijk voor participatie en andersom. Door in het sociaal domein de verbinding te leggen met publieke gezondheid kan de maatschappelijke participatie van inwoners worden bevorderd. Maar ook andersom: door in de publieke gezondheid de verbinding te leggen met het sociaal domein kan de gezondheid van inwoners worden bevorderd. Het sociaal domein definiëren we hier als alle organisaties, diensten en voorzieningen samen die mensen ondersteunen, de leefbaarheid vergroten en de participatie bevorderen.2 In die zin zou de publieke gezondheid zelfs als onderdeel van het sociaal domein gezien kunnen worden, al dan niet gedeeltelijk.

In februari 2015 is het driejarige stimuleringsprogramma Betrouwbare publieke gezondheid van start gegaan, in gezamenlijkheid aangestuurd door VWS en de VNG.1 Een van de drie doelen van dit programma is om de GGD’en te positioneren in het sociaal domein. Voor de aansluiting tussen de publieke gezondheidszorg en het sociale domein wordt de GGD als gemeentelijke dienst genoemd die niet alleen op gebied van informatievoorziening een rol kan spelen (met alle kennis en informatie die ze over de gezondheid van de burgers in de gemeenten hebben, o.a. via de monitors) maar die ook vanwege uitvoerende taken zoals Jeugdgezondheidszorg en kennis over gezondheid en welzijn de gemeenten kan ondersteunen bij beleid in het sociale domein. GGD-

(7)

6

medewerkers kunnen bovendien een rol spelen in het ondersteunen van sociale

wijkteams vanuit sociaal-medische deskundigheid en deskundigheid op het terrein van (sociale) veiligheid en OGGZ.1

1.3 Decentralisaties en kennisinfrastructuur

De decentralisaties brengen met zich mee dat kennisvragen voor onderzoek en professionele ontwikkeling niet uitsluitend op landelijk niveau ontstaan, maar ook, en misschien wel vooral, op lokaal niveau. Op dat lokale niveau moet nieuwe kennis ontwikkeld en ook toegepast worden. Regionale kennisnetwerken in het domein van de publieke gezondheid, zoals Academische Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG’en) en regionale kennisnetwerken in het sociaal domein, zoals Wmo-werkplaatsen en Academische Werkplaatsen Transformatie Jeugd (AWTJ’s), spelen hierbij een steeds belangrijkere rol. Daarbij zullen de landelijke kennisinstituten en regionale

kennisnetwerken zich ten opzichte van elkaar moeten verhouden. Deze noties hebben geleid tot verschillende, maar nog van elkaar losstaande, initiatieven om de

kennisinfrastructuur te transformeren: vanuit de publieke gezondheid én vanuit het sociaal domein.

Kennisinfrastructuur publieke gezondheid

In de publieke gezondheid zijn Academische de Werkplaatsen Publieke Gezondheid (AWPG’en) belangrijke regionale kennisnetwerken waarin universiteiten, GGD’en en gemeenten samen kennis ontwikkelen en benutten voor het oplossen van complexe lokale en regionale vraagstukken. Bij het beëindigen van het ZonMw programma AWPG’en (2005-2014) is de Kerngroep Kennisinfrastructuur publieke gezondheid (KIS- PG) gevormd door GGD GHOR Nederland, RIVM, NSPOH en hoogleraren Sociale

Geneeskunde. Zij hebben de gezamenlijke ambitie geformuleerd om een goed functionerende kennisinfrastructuur voor de publieke gezondheid te realiseren, als belangrijke voorwaarde voor het verbeteren van de volksgezondheid. Deze ambitie is vastgelegd in de intentieverklaring “Op weg naar een Landelijke dekkend netwerk van regionale Kennisnetwerken publieke gezondheid” (31 oktober 2013).3 De drie

kernpunten in deze intentieverklaring zijn: 1) het stimuleren van een landelijk dekkend netwerk van regionale kennisnetwerken; 2) het vormen van een soortgelijk

kennisnetwerk publieke gezondheid op landelijk niveau; en 3) het intensief verbinden van dit landelijk kennisnetwerk met de regionale kennisnetwerken. Via deze

kernpunten wordt samen gewerkt aan een betere afstemming en samenwerking tussen de diverse plaatsen waar kennis ontwikkeld en gedeeld wordt, een meer decentrale sturing van de nationale kennisagenda, en het stimuleren van het delen en benutten van kennis.

Kennisinfrastructuur sociaal domein

In het sociaal domein willen de G32, G4 en VNG kennis en onderzoek maximaal benutten om de zorg en ondersteuning zowel inhoudelijk als bestuurlijk anders vorm te kunnen geven.4 Gezamenlijk intensiveren de G4, G32 en VNG hiertoe de samenwerking met kennis- en onderzoeksinstellingen in het Jeugd- en bredere sociaal domein. Zij volgen daarbij twee sporen: 1) de inhoudelijke kennisagenda; en 2) de toekomstige governance en programmering. De gemeenten streven naar een permanent en stevig verankerd proces van betrokkenheid bij kennisontwikkeling en –verspreiding, waardoor meer vraagsturing, meer integrale programmering en grotere inhoudelijke

verantwoordelijkheid voor de programmering georganiseerd wordt. Het uitgangspunt is hierbij dat de regio centraal staat. De Wmo-werkplaatsen 5 en de Academische

(8)

7

Werkplaatsen (Transformatie) Jeugd worden als belangrijke regionale netwerken gezien die hier een rol in kunnen krijgen.

Voortvloeiend uit dit initiatief zijn voor het thema ‘integraal werken in de wijk’ op verzoek van VWS en VNG afspraken gemaakt over verdergaande samenwerking in 2016 tussen vijf kennisinstituten: Nederlands Centrum Jeugdgezondheidszorg, Nederlands Jeugdinstituut, Trimbos-instituut, Movisie en Vilans.6 In deze afspraken is de ambitie uitgesproken om op dit thema samen te werken met regionale kennisnetwerken, zoals Wmo-werkplaatsen en Academische Werkplaatsen (Transformatie) Jeugd en Publieke Gezondheid.

1.4 Rol van ZonMw

ZonMw stimuleert de gedachtevorming omtrent de veranderende kennisinfrastructuur, onder andere door het publiceren van samenhangende rapporten die overzichten en denkrichtingen aanreiken.7-9 De belangrijkste thema’s hierin zijn regionale

kennisinfrastructuur, andere kijk op kennisinfrastructuur, regie en samenhang, en inhoudelijke kennisagenda. Daarbij wordt ook inzichtelijk dat ZonMw veel verschillende regionale kennisnetwerken faciliteert die kennis ontwikkelen, delen en toepassen vanuit een praktijkgerichte onderzoeksprogrammering.9

Vanuit het programmakader Preventie vindt ZonMw de continuering en verdere ontwikkeling van een landelijk netwerk van academische werkplaatsen (AWPG’en) relevant voor het formuleren en uitvoeren van regionale en landelijke kennisagenda’s.

In opdracht van ZonMw is het ZonMw-programma AWPG’en geëvalueerd naar impact en resultaat. Daarbij is ook gekeken naar de beweging en de link naar de

kennisinfrastructuur. De voorlopige conclusie is dat er stappen zijn gezet maar dat de kennisinfrastructuur nog wankel is, mede gezien de opgaven voor de toekomst en de transities. In de verbinding naar het sociaal domein is nog veel te winnen.7

Waar ZonMw behoefte aan heeft, zijn kennisvragen die input kunnen geven voor de programmering van (praktijkgericht) onderzoek, zoals voor het vijfde

preventieprogramma. Het thema sociaal domein is een actueel thema en daarmee ook de vraag in het verlengde van de evaluatie van het programma AWPG’en en de discussie over de landelijke kennisinfrastructuur. Gezien het initiatief van G4, G32 en VNG over de kennisinfrastructuur in het sociaal domein is het eveneens van belang om het initiatief in het domein van de publieke gezondheid daarmee in samenhang te brengen, en zo ook de regionale kennisnetwerken die actief zijn in de beide domeinen. De vraag is welke rol GGD’en en AWPG’en daarin kunnen gaan vervullen of nog meer kunnen vervullen dan nu.

1.5 De Quick Scan

ZonMw heeft de Kerngroep KIS publieke gezondheid in het voorjaar van 2015 gevraagd om inzicht te verwerven in de regionale kennisvragen voor praktijk en beleid in het sociaal domein vanuit het perspectief van publieke gezondheid, en de rol van GGD’en en de AWPG’en daarin. Deze Quick Scan dient als input voor de programmering door ZonMw, in eerste instantie voor het vijfde preventieprogramma. In deze programmering kan de verbinding worden gelegd tussen het domein van de publieke gezondheid en het sociaal domein. Voor ZonMw en de Kerngroep KIS publieke gezondheid zijn bijkomende doelstellingen om denkrichtingen te krijgen voor een kennisinfrastructuur (KIS) die regionale input kan leveren voor een landelijke kennisagenda en om de positie van publieke gezondheid in het sociaal domein te versterken: van de AWPG’en en GGD’en op

(9)

8

regionaal niveau en van het kennisnetwerk publieke gezondheid op landelijk niveau. De achterliggende gedachte is dat vanuit de praktijk en de kennisinfrastructuur van

publieke gezondheid een belangrijke bijdrage geleverd kan worden aan de

doelstellingen van het sociaal domein en de maatschappelijke opgave die er voor de gemeente ligt.

Gedurende de looptijd van de Quick Scan zijn de doelstellingen in overleg met ZonMw aangepast. Gezien de aard en het belang van de eerste opbrengsten, die breder gingen dan in de onderzoeksprogrammering van het vijfde preventieprogramma konden worden geadresseerd, heeft ZonMw de Kerngroep verzocht om vanuit een duurzamer perspectief te kijken naar de regionale kennisvragen vanuit de publieke gezondheid voor het sociaal domein met de volgende doelstellingen:

1) inhoudelijk inzicht krijgen in lokale en regionale kennisvragen en kennisbehoefte vanuit publieke gezondheid voor het sociaal domein, als basis voor de

kennisprogrammering van ZonMw en andere partijen;

2) inzicht te krijgen in de rol van partijen in de publieke gezondheid bij de kennisontwikkeling in verbinding met het sociaal domein;

3) ervaring op te doen met een nieuwe werkwijze om regionale kennisvragen op te halen.

Met deze inzichten en ervaring worden denkrichtingen geformuleerd voor een kennisinfrastructuur waarin de landelijke kennisagenda (mede) bepaald wordt door lokale vraagstukken en waarin de positie van de publieke gezondheid in het sociaal domein wordt versterkt.

Vraagstellingen

De onderzoeksvragen die in de Quick Scan worden beantwoord zijn:

1. Wat zijn regionaal de kennisvragen voor de praktijk en het beleid van publieke gezondheid als het gaat om de verbinding met het sociaal domein? Bij kennisvragen voor beleid en praktijk kan het zeker ook gaan om de verdieping op professionele ontwikkeling.

2. Wat is de rol van partijen in de publieke gezondheid bij de kennisontwikkeling in verbinding met het sociaal domein?

Hoofdstuk 2 van deze rapportage beschrijft de onderzoeksopzet van de Quick Scan, Hoofdstuk 3 beschrijft de resultaten van de verschillende onderdelen van het

onderzoek. Op basis van de antwoorden op de onderzoeksvragen in Hoofdstuk 3 en de ervaring met de gehanteerde werkwijze wordt in Hoofstuk 4 vervolgens ingegaan op de denkrichtingen voor de kennisinfrastructuur.

(10)

9

2 Onderzoeksopzet

Om de antwoorden op de onderzoeksvragen te verkrijgen, zijn de hieronder beschreven activiteiten uitgevoerd.

2.1 Inventarisatie regionale kennisnetwerken en kennisvragen door AWPG’en

De AWPG’en hebben uitdrukkelijk een rol gekregen bij de uitvoering van deze

inventarisatie. Voor zover dit nog niet was gebeurd, bood dit voor hen een kans om in de regio kennis te maken met andere relevante regionale kennisnetwerken, zoals die in het sociaal domein, en om zich hierin meer zichtbaar te maken. Voor de inventarisatie is aan de coördinatoren van de 11 AWPG’en gevraagd om: 1) andere relevante

kennisnetwerken voor het sociaal domein in de regio te identificeren; en 2) met of bij deze partijen de regionale kennisvragen voor het sociaal domein vanuit het perspectief van het domein van de publieke gezondheid te benoemen. In overleg met enkele coördinatoren van de AWPG’en zijn ter voorbereiding twee in te vullen formats met bijbehorende instructie opgesteld voor het regionaal ophalen van de regionale kennisnetwerken en de regionale kennisvragen door de AWPG’en, zie Bijlage 1.

Daarnaast ontvingen zij een gespreksleidraad, zie Bijlage 2. De ingevulde formats zijn ingevoerd in een Excelbestand.

2.2 Inventarisatie regionale kennisvragen bij landelijke partijen

Door de Kerngroep KIS-PG is een lijst opgesteld met landelijke partijen die een

kennisfunctie in het domein van publieke gezondheid hebben en waarbij een verbinding met het sociaal domein kon worden gelegd. De partijen zijn verdeeld onder een aantal leden van de Kerngroep KIS-PG. Deze leden van de Kerngroep KIS-PG hebben de partijen uitgenodigd voor een interview over regionale kennisvragen voor het sociaal domein vanuit het perspectief van het domein van de publieke gezondheid. Voor de uitnodiging is een centraal opgestelde e-mail gebruikt, zie Bijlage 3. De opgehaalde kennisvragen zijn ingevoerd in een Excelbestand.

2.3 Documentanalyse

In verschillende rapporten, notities en verslagen over de kennisinfrastructuur en de kennisagenda voor het sociaal domein zijn de concrete kennisvragen voor het sociaal domein geïnventariseerd. De documenten zijn verkregen door inbreng van de

projectgroepleden en vervolgens via de sneeuwbalmethode. Het gaat o.a. om ZonMw- rapporten, rapporten en stukken over de werkplaatsen (AWPG’en, AW’s Jeugd en WMO- werkplaatsen), de initiatieven van de G4, G32 en VNG, en de Gezondheidsraad. De documentenanalyse is beperkt uitgevoerd, gezien het scannende karakter en de korte doorlooptijd van het project. De geïnventariseerde kennisvragen zijn ingevoerd in een Excelbestand.

2.4 Focusgroep Directeuren publieke gezondheid

Als onderdeel van de Dialoog Kennis van de directeuren publieke gezondheid is de eerste ongeordende lijst van kennisvragen op 3 juni 2015 besproken met de directeuren publieke gezondheid. Centraal in deze focusgroep stond de rol van GGD’en bij het

(11)

10

ophalen en het beantwoording van de kennisvragen in het sociaal domein. Dit gebeurde aan de hand van de vragen:

 Herkennen zij zich in de opbrengst?

 Zien zij een of meer rode draden en zo ja, welke?

 Waar liggen volgens hen de prioriteiten als het gaat om de relevantie voor de (positionering van de) GGD'en en publieke gezondheid?

Een lid van de Kerngroep verzorgde de verslaglegging van de bespreking.

2.5 Analyse regionale kennisvragen

De projectgroep heeft vijf indelingsprincipes gekozen om de regionale kennisvragen te ordenen: 1) beleidscyclus; 2) OGGZ-ladder; 3) doelgroep; 4) thema; en 5) setting. De kennisvragen uit de inventarisaties en de documentanalyse zijn hiervoor geïmporteerd en gecodeerd in MaxQda11.10 Voor de eerste twee indelingsprincipes is gesloten gecodeerd, voor de laatste drie indelingsprincipes is open gecodeerd. Op basis van inhoudelijke samenhang is voor thema en setting een aantal codes verdicht. De codering en de verdichting zijn door de hoofdonderzoeker uitgevoerd. De coderingen zijn

vervolgens geanalyseerd door de frequenties te bepalen: voor alle kennisvragen gezamenlijk en voor de kennisvragen die door de AWPG’en zijn geïnventariseerd.

2.6 Focusgroep met regionale en landelijke vertegenwoordiging

De resultaten van de analyses zijn op 21 september 2015 besproken in een focusgroep waarin coördinatoren AWPG’en, de leden van de Kerngroep KIS-PG en de leden van de Projectgroep waren vertegenwoordigd. Centraal in deze focusgroep stond de betekenis van de resultaten voor de rollen van de AWPG’en, de GGD’en, GGD GHOR Nederland, de NSPOH en het RIVM bij de kennisontwikkeling in het sociaal domein en wat daarvoor nodig is. Dit gebeurde aan de hand van de vragen: Wat zou je willen doen als het gaat om – het versterken van - de kennisfunctie in het sociaal domein? Wat zou je willen doen als het gaat om de verbinding met andere kennisnetwerken, zoals andere AW’s en Wmo- werkplaatsen, en andere kennisorganisaties? Wat is hiervoor van wie nodig? Wat betekent dit voor het vijfde Preventieprogramma van ZonMw?

De resultaten worden beschreven in Hoofdstuk 3. Hoofdstuk 4 gaat in op de

denkrichtingen voor de kennisinfrastructuur die door de resultaten en de ervaring met de onderzoeksopzet werden verkregen.

(12)

11

3 Resultaten

3.1 Respons

Respons AWPG’en

Alle 11 AWPG’en voerden een regionale inventarisatie uit en leverden 74 regionale kennisvragen aan, de meeste leverden ook regionale kennisnetwerken aan, zie Tabel 1.

In totaal werden zo 55 regionale kennisnetwerken geïdentificeerd, zie Bijlage 4. De wijze waarop de gevraagde informatie werd verzameld varieerde tussen de AWPG’en.

Terwijl de ene AWPG een regionale bijeenkomst met de belangrijkste partijen hiervoor belegde, stuurde een andere AWPG een overzicht vanuit beleidsnotities. Weer een andere AWPG inventariseerde de vragen via telefonische interviews met stakeholders.

Ook de wijze van aanlevering verschilde. En hoewel meestal het aangeleverde format hiervoor werd gebruikt, verschilde de mate van detaillering en toelichting. Daarnaast bestaan er mogelijk verschillen van opvattingen over wat regionale kennisnetwerken zijn en/of wat kennisvragen zijn voor het sociaal domein. Door deze verschillen in verzameling, aanlevering en opvattingen over de begrippen, zijn de aantallen zelf moeilijk te interpreteren.

Tabel 1. Aantal door AWPG’en aangeleverde kennisvragen en kennisnetwerken

AWPG Aantal

kennisvragen Aantal

kennisnetwerken

Agora 5

Amphi 13 9

AW JGZ 6 12

AWPG NHZ 14 6

CEPHIR 4 3

G4-USER 2

MMK 12

Noord-Nederland 4 3

Sarphati 8

Zuid-Nederland (Brabant en Zuid-Limburg) 6 22

Totaal AWPG’en 74 55

Respons landelijke partijen

De Kerngroep KIS-PG stelde een lijst op van twaalf landelijke partijen, veelal

kennisinstituten. Alle partijen zijn door één van de leden van de Kerngroep benaderd via een e-mail. Met zes daarvan is een gesprek gevoerd met een opbrengst van 20

kennisvragen, zie Tabel 2. Net als bij de kennisvragen afkomstig van de AWPG’en, verschilde de wijze van aanlevering en mate van detaillering. Hierdoor zeggen de aantallen op zichzelf niet al te veel.

Met vijf partijen (NJi, Verwey-Jonker Instituut, Vilans, SCP, TNO) kon niet tijdig (uiterlijk mei 2015) een afspraak worden gemaakt. In overleg met de projectgroep is sinds mei geen poging meer gedaan. Binnen de eigen organisaties inventariseerden de leden nog eens vijftien kennisvragen. De RIVM-inventarisatie werd samen met KING uitgevoerd.

(13)

12

Tabel 2. Aantal aangeleverde kennisvragen door landelijke partijen

Landelijke partij Aantal

kennisvragen

Movisie 4

NCJ 3

Nivel 4

Pharos 2

Rutgers WPF 3

Trimbos-instituut 4

GGD GHOR NL 9

NSPOH 1

RIVM+KING 5

Totaal landelijke partijen 35

Opbrengst documentanalyse

In totaal zijn dertien relevante en recente documenten over kennisinfrastructuur en kennisagenda’s voor het sociaal domein, publieke gezondheid en/of preventie door de hoofdonderzoeker doorgenomen op (regionale) kennisvragen voor het sociaal domein.

Hierbij is dus breder geïnventariseerd dan alleen vanuit het perspectief van de publieke gezondheid. In vijf documenten werden geen concrete kennisvragen benoemd, hoewel er vaak wel thema’s werden benoemd.11-15 Uit de overige acht documenten zijn 124 kennisvragen geëxtraheerd.4, 7-9, 16-19

(14)

13

3.2 Beoordeling regionale kennisvragen door AWPG’en

De AWPG’en beoordeelden de eigen regionale kennisvragen op relevantie voor de verbinding met het sociaal domein met een gemiddeld rapportcijfer van 7,9 (n=35).

Veruit de meeste vragen werden door de AWPG’en getypeerd als onderzoeksvragen, zie Tabel 3. Het minst vaak werd interventieontwikkeling genoemd (17%)

Tabel 3. Typering en betrekkingsniveau regionale kennisvragen door AWPG’en

Type en betrekkingsniveau kennisvragen Aantal %

Type vraag (meer antwoorden mogelijk)

Onderzoeksvraag 52 75

Professionele ontwikkeling 23 33

Interventieontwikkeling 12 17

Samenwerkingsvraagstuk 21 30

Implementatievraagstuk 25 36

Anders 15 22

Totaal 69 100

Niveau vraag (meer antwoorden mogelijk)

Beleid 51 82

Praktijk 50 81

Onderzoek 43 69

Onderwijs 25 40

Totaal 62 100

De meeste regionale kennisvragen waren relevant voor het beleid en praktijk (82 resp.

81%). De kennisvragen werden het minst vaak relevant gevonden voor onderwijs (40%).

(15)

14

3.3 Focusgroep Directeuren publieke gezondheid

Een ongeordende bundeling van de (tot dan toe) geïnventariseerde regionale

kennisvragen door de AWPG’en en bij de landelijke partijen is op 3 juni 2015 besproken met zes directeuren publieke gezondheid (DPG), als onderdeel van de Dialoog Kennis van de directeuren publieke gezondheid, zie Bijlage 5. Centraal in deze focusgroep stond de rol van GGD’en bij het ophalen en het beantwoording van de kennisvragen. Deze paragraaf beschrijft de discussie die hierover door de directeuren is gevoerd en geeft de belangrijkste overwegingen.

Pijler Monitoren, signaleren en adviseren versterken

De voornaamste rol van de GGD in het sociaal domein komt volgens de directeuren voort uit de GGD-taken in de pijler Monitoren, signaleren en adviseren, zie kader. Dit evenwel naast de (uitvoering van de) Jeugdgezondheidszorg en preventieve activiteiten gericht op jeugdigen, ouderen en de zorg voor kwetsbare groepen.

Uit: Ministerie van VWS. Kamerbrief ‘Betrouwbare publieke gezondheid: Gezamenlijke

verantwoordelijkheid van gemeenten en Rijk’, d.d. 28 augustus 2014, kenmerk 629287-122954- PG.

Pijler 1. Monitoren, signaleren en adviseren

De GGD adviseert vanuit een brede kennisbasis de gemeenten over hun beleid op het gebied van preventie, gezondheidsbevordering en –bescherming. Daartoe behoort het signaleren en monitoren van

gezondheidsrisico’s in de fysieke en sociale omgeving en het advies over de gezondheidseffecten van bestuurlijke beslissingen op andere beleidsterreinen. Dit gebeurt met eigen instrumenten (epidemiologisch onderzoek, brononderzoek, medisch milieukundig onderzoek) maar ook op basis van signalen vanuit het regionale netwerk (JGZ, huisartsen, politie, welzijnswerk, zorginstellingen en andere maatschappelijke partners) en landelijke partners zoals het RIVM en het CBS. De GGD is in staat signalen uit verschillende bronnen combineren. Kennis en advies beschouwen wij als kerntaken van iedere GGD.

Vanuit deze pijler adviseert en ondersteunt de GGD gemeenten bij de integrale uitvoering van de JGZ. Dit houdt in dat de GGD bestudeert en adviseert wat er nodig is om de uitvoering van de JGZ goed te laten aansluiten op de specifieke situatie in de gemeente/regio, hoe een goede samenwerking met partners in de gezondheidszorg, jeugdhulpverlening en onderwijs kan plaatsvinden en hoe effectief het gevoerde beleid is.

Bij de aanpak van sociaaleconomische gezondheidsverschillen is de GGD een belangrijke ondersteuner voor de gemeenten. De GGD brengt de gezondheidsproblematiek op wijk-/buurtniveau in kaart, adviseert over effectieve aanpakken en legt verbindingen met partijen in andere sectoren. De meeste voorwaarden voor gezondheid worden immers buiten het domein van de zorg gecreëerd.

De directeuren vinden informatiemanagement een belangrijk speerpunt voor GGD’en om meer in verbinding te komen met het sociaal domein. GGD’en kunnen vanuit de monitor- en adviesfunctie gemeenten relevante informatie geven voor het beleid in het sociale domein. Daarbij is het wel nodig om met de informatie en indicatoren aan te sluiten op wat gemeenten echt nodig hebben. Het gaat dan om informatie over thema’s zoals sociale cohesie, zelfredzaamheid en eigen kracht, maar ook om arbeidsmarkt- vraagstukken. Het sociaal domein richt zich veelal op het wijkniveau. Voor de rol van publieke gezondheid en de GGD’en in het sociaal domein is het daarom belangrijk om de pijler Monitoren, signaleren en adviseren te versterken en daarbij te focussen op de wijk.

Van data verzamelen naar data verbinden

De regio is door de drie decentralisaties opeens belangrijk geworden. De directeuren stellen dat het sociaal domein maatschappelijk wordt vormgegeven door alle partijen in de regio. Daarbij is het belangrijk om met de kennisfunctie aan te sluiten op de

(16)

15

verschillende vragen die partijen hebben. De gemeente is verantwoordelijk voor de kosten en moet deze beheersen. De burger wil weten hoe het gaat met de gezondheid in zijn wijk. Voor de adviesrol van de GGD is het belangrijk om hierin kennis slim te

makelen. Daarvoor moet de GGD verschuiven van data verzamelen naar data verbinden, aansluiten bij wat er al aan gegevensverzameling loopt, zowel lokaal als landelijk, en dat doorontwikkelen als een goed fundament voor informatievoorziening en

kennisontwikkeling.

OGGZ en sociale veiligheid

Gegevens over OGGZ en sociale veiligheid, als belangrijke thema’s vanuit publieke gezondheid, moeten volgens de directeuren gecombineerd worden om de preventieve invalshoek te versterken. De neerwaartse beweging in de zorgpiramide van tweede naar eerste en nulde lijn wordt hierbij erg belangrijk gevonden. Voor GGD’en is het belangrijk om deze ontwikkelingen goed te monitoren en hierin aan te sluiten bij landelijke

monitoren die vanuit de VNG zijn uitgezet, zoals de Monitor sociaal domein.

Veranderende rollen en samenwerking als uitdaging voor kennisontwikkeling De directeuren stellen dat publieke gezondheid en het sociaal domein in de regio’s de komende jaren een pluriform beeld zal laten zien. En dat betreft niet alleen de inhoud, maar ook de werkprocessen, de samenwerking en de vormgeving van netwerken. De kennisvragen die zijn opgehaald over uitvoering gaan vaak over hoe je als professional je rol kunt nemen in netwerken, ook met burgers. Belangrijk is dan om te weten hoe netwerken functioneren en hoe je daarin de dingen doet en ze goed doet. Het

functioneren van netwerken en het ontwikkelen van tools daarvoor zou een belangrijke as van onderzoek kunnen zijn. Immers, niet de inhoud maar de veranderende rollen en samenwerking zijn de uitdagingen. Het gaat om een shift naar beleidsevaluerend en beleidsvoorbereidend onderzoek op zowel inhoud als processen.

Concept positieve gezondheid als kans voor publieke gezondheid

De directeuren merken op dat veel collectieve aspecten van sociaal domein al gauw richting publieke gezondheid gaan. De directeuren constateren dat gemeentelijke nota's volksgezondheid ook al worden geïntegreerd in die van sociaal domein. Maar publieke gezondheid omvat daarnaast ook andere taken. Het gevaar bestaat dat publieke gezondheid – en daarmee preventie en gezondheid – ondergesneeuwd raken door de gerichtheid op individuele hulp en ondersteuning. Aan de andere kant zien de

directeuren hier juist kansen, zeker omdat in de publieke gezondheid steeds meer wordt uitgegaan van het concept positieve gezondheid.20 In dit concept is gezondheid geen doel op zich, maar een middel om te participeren. En het bevorderen van participatie is bij uitstek een opgave in het sociaal domein. Door in publieke gezondheid vanuit het concept positieve gezondheid te denken en te handelen, kunnen

gezondheidsvaardigheden, de geestelijke gezondheid en sociaaleconomische

gezondheidsverschillen geagendeerd worden in het sociaal domein. Voor een rol als beleidsadviseur richting het sociaal domein dient de GGD dan wel veel

beleidssensitiever over gezondheid en preventie te adviseren aan gemeenten. Dit vraagt om de ontwikkeling van een andere taal en een ander soort kennis.

Verschuiven en verbinden

De directeuren vinden het belangrijk om af te komen van de hype van het sociaal

domein en de belangen, en om de pluriformiteit te erkennen die door de decentralisaties

(17)

16

ontstaat. Het helpt hen om de rol van publieke gezondheid in het sociaal domein terug te brengen naar een paar elementen, daarbij te verschuiven van inhoud naar proces, en te verbinden waar mogelijk en nodig. In die zin zijn het stimuleringsproject van VWS

‘Betrouwbare publieke gezondheid’1 en de (netwerken van de) VNG het meest relevant.

(18)

17

3.4 Ordening kennisvragen

De projectgroep heeft vijf indelingsprincipes gekozen om de regionale kennisvragen te ordenen: 1) beleidscyclus,; 2) OGGZ-ladder; 3) doelgroep; 4) thema; en 5) setting. Dit zijn indelingsprincipes die voortkomen uit het begrippenkader van de publieke gezondheid. Vanuit het begrippenkader van het sociaal domein zouden er mogelijk andere indelingsprincipes naar voren zijn gekomen.

De ordening (codering) van de kennisvragen volgens de indelingsprincipes

beleidscyclus en thema lukte voor meer dan 80% van de vragen, zie Tabel 4. Bij de codering is niet alleen afgegaan op de vraag zelf, maar – in het geval van de vragen die afkomstig zijn van de AWPG’en – ook op de toelichting die daarbij is gegeven.

Waarschijnlijk waren (mede) daardoor de vragen van de AWPG’en vaker te ordenen dan gemiddeld. Het verschil is het grootst voor de indeling naar de OGGZ-ladder en naar doelgroep.

Tabel 4. Aantal vragen dat kon worden ingedeeld per indelingsprincipe

Indelingsprincipe Alle vragen Vragen AWPG’en

Aantal % Aantal %

Beleidscyclus 225 97 74 100

OGGZ-ladder 76 33 51 69

Doelgroep 125 54 50 68

Thema 194 83 62 84

Setting 182 78 55 74

Totaal 233 100 74 100

In paragrafen 3.5 t/m 3.9 wordt per indelingsprincipe de verdeling van de kennisvragen besproken. In Bijlage 6 zijn de kennisvragen geordend opgenomen, voor de vijf

indelingsprincipes en daarbinnen per code. Een kennisvraag kan voor een bepaald indelingsprincipe meer dan één code toegekend hebben. In Bijlage 7 zijn de aantallen kennisvragen per code opgenomen.

(19)

18

3.5 Kennisvragen naar fase van de beleidscyclus

Meer dan de helft van de kennisvragen (54%) heeft betrekking op de uitvoering, zowel bij het totaal aan kennisvragen als bij de vragen die afkomstig zijn van de AWPG’en, zie Figuur 1. Deze vragen kenmerken zich door de ‘Hoe…’-vraag, Voorbeelden zijn:

Hoe ontwikkel je als gemeente passend, in het juiste tempo, teams die van wanten weten met de Wmo, Jeugdzorg en Participatiewet?

(document)

Hoe kan de gezondheidsschade door armoede bij kinderen worden verminderd? (AWPG)

Figuur 1. Percentage kennisvragen naar fase van de beleidscyclus (meer fases mogelijk)

Meer dan een kwart van de kennisvragen (26%) heeft een evaluatief karakter. Bij de kennisvragen afkomstig van AWPG’en is dit aandeel veel groter, namelijk 42%.

Voorbeelden zijn:

Wat gaat er goed en wat gaat er niet goed? Hoe krijgen gemeenten zicht op maatwerk per dorp of wijk? (document)

Wat zijn de opbrengsten van alle veranderingen die we in onze gemeente hebben doorgevoerd? (AWPG)

Bij de AWPG’en komen iets meer vragen naar boven die te maken hebben met het plan van aanpak dan bij het totaal (24% vs. 18%). Dit zijn vragen die zich kenmerken door de

‘Welke…’-vraag en door de keuzes voor verschillende aanpakken, maatregelen en interventies. Voorbeelden hiervan zijn:

Welke profielen zijn te onderscheiden binnen de huidige OGGZ? Welke OGGZ interventies hebben zij nodig op de gebieden wonen, zorg en werk/participatie? Welke zorg/ interventies krijgen zij al en wat zijn de

resultaten? (AWPG)

Welke innovaties (best practices) zijn voorhanden? (document)

0 10 20 30 40 50 60

Evaluatie Uitvoering Besluitvorming Plan van aanpak Probleemanalyse Signalering Monitoring

% Alle bronnen AWPG'en

(20)

19

3.6 Kennisvragen naar OGGZ-ladder

Van de vragen heeft 22% betrekking op de doelgroep ‘Algemene bevolking’ en 16% op de doelgroep ‘Kwetsbaar in de gemeenschap’, zie Figuur 2. Bij de kennisvragen van de AWPG’en zijn deze percentages hoger, met respectievelijk 43% en 39%.

Figuur 2. Percentage kennisvragen naar trede van de OGGZ-ladder (meer treden mogelijk)

Voorbeeld van een vraag over trede 0/1:

Hoe maak je kinderen weerbaar ongeacht de omgevingsfactoren; hoe kunnen ze zich staande houden? (landelijke partij)

Voorbeeld van een vraag over trede 2:

Wat kun je doen zodat deze kwetsbare groepen (risicogezinnen) minder drukken op het gemeentebudget én een fijner leven hebben? (AWPG)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Trede 4 - Kwetsbaar op straat Trede 3 - Kwetsbaar in instituties Trede 2 - Kwetsbaar in de gemeenschap Trede 0/1 - Algemene bevolking

% Alle bronnen AWPG'en

(21)

20

3.7 Kennisvragen naar doelgroep

In Figuur 3 staat de top 10 van doelgroepen weergegeven voor alle kennisvragen. Op de niet weergegeven doelgroepen heeft 5% of minder van de kennisvragen betrekking, zowel voor het totaal aan kennisvragen als voor de vragen afkomstig van de AWPG’en.

De resultaten voor het totaal laten een ander patroon zien dan de kennisvragen afkomstig van de AWPG’en. Voor het totaal aan kennisvragen heeft een vijfde van de vragen betrekking op de professionals zelf. Een voorbeeld is:

Hoe kan de verhouding generalistische en specialistische kennis worden vormgegeven, rekening houdend met veranderingen in de omgeving?

(document)

Figuur 3. Percentage kennisvragen naar doelgroep (meer doelgroepen mogelijk)

Bij de AWPG‘en heeft bijna een kwart van de vragen betrekking op jeugdigen (23%) en 15% op de algemene bevolking. De professional staat minder vaak centraal (8%).

Verder zijn er meer vragen die betrekking hebben op kwetsbare groepen in het

algemeen (8%) en in het bijzonder, zoals ouderen (12%) en zorgwekkende zorgmijders (7%). Een voorbeeld:

Hoe is het aandeel eenzame ouderen in de wijken te verminderen? Wat zijn effectieve preventiemethoden? (AWPG)

0 5 10 15 20 25

Gezinnen Mantelzorgers Onderzoekers Zorgwekkende zorgmijders Kwetsbare groepen Cliënten Ouderen Algemene populatie Jeugdigen Professionals

% Alle bronnen AWPG'en

(22)

21

3.8 Kennisvragen naar thema

In totaal werden 62 onderwerpen bij de kennisvragen genoemd die vervolgens zijn ondergebracht in 8 thema’s, zie ook Bijlage 7. Thema’s die door de vragen worden geadresseerd betreffen vooral Zorg en organisatie daarvan (38%) en/of het centraal stellen van de burger (30%), zie Figuur 4.

Figuur 4. Percentage kennisvragen naar thema (meer thema’s mogelijk)

Binnen het thema Zorg en organisatie zijn de meest voorkomende onderwerpen

‘Organisatie’ en ‘Samenwerking’. Een voorbeeld:

Hoe leggen de wijkteams verbindingen met burgernetwerken en informele sleutelfiguren in de civil society? (document)

Binnen het thema Burger centraal komen de onderwerpen ‘(Burger)participatie’ en

‘Zelfredzaamheid’ het meest vaak voor. Opvallend zijn ook de vele vragen die te maken hebben met kennis en informatie (24%). Hierbinnen komen ‘Kennis’ en ‘Competenties’

het meest voor.

Thema’s die door de vragen afkomstig van AWPG’en worden geadresseerd betreffen vooral gezondheid centraal (45%) en/of het centraal stellen van de burger (41%). Een voorbeeld:

Preventie op leefstijlthema’s op snijvlak van publiek domein en zorg:

Hoe kunnen we door gezonde leefstijl bijdragen aan gezondheid, functionaliteit en zelfredzaamheid en vermindering van zorg? (AWPG)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50

Zorg en organisatie Omgevingsfactoren Kosten en baten Kennis en informatie Interventies en maatregelen Individuele factoren Gezondheid centraal Burger centraal

% Alle bronnen AWPG'en

(23)

22

3.9 Kennisvragen naar setting

Settings waarop de vragen betrekking hebben, relateren – vanzelfsprekend - vooral het sociaal domein (41%) en/of andere zorgechelons (31%), zie Figuur 5. De wijk wordt minder vaak genoemd (9%). Mogelijk wordt de wijk minder vaak genoemd, omdat dit als vanzelfsprekend onderdeel wordt gezien van het sociaal domein.

Settings waarop de vragen afkomstig van de AWPG’en betrekking hebben, relateren eveneens vooral aan het sociaal domein (27%) en/of andere zorgechelons (31%). Bij de kennisvragen afkomstig van de AWPG’en wordt de geografische setting (anders dan de wijk) vaker benoemd (14%). Meestal gaat het dan om de gemeente.

Figuur 5. Percentage kennisvragen naar setting (meer settings mogelijk)

Voorbeeld voor de setting zorg overig:

Hoe krijg je als gemeente de 1e lijn mee? Hoe

stimuleer/faciliteer/organiseer je als gemeente een optimale samenwerking (en het 'over nieuwe en/of oude schaduwen heen stappen') tussen verschillende partijen (0e en 1e lijn) in de zorg voor

jeugdigen/inwoners? (AWPG) Voorbeeld voor de setting wijk:

Hoe weet een gemeente welke specifieke (gezondheids)problematiek er in een wijk is? (document)

0 5 10 15 20 25 30 35 40 45

Werk Thuis Setting zorg overig Sociaal Domein Onderwijs Wijk Geografische setting Festivals Buurthuis

% Alle bronnen AWPG'en

(24)

23

3.10 Focusgroep regionale en landelijke partijen

De resultaten van de analyses zijn op 21 september 2015 besproken in een focusgroep waarin coördinatoren AWPG’en, de leden van de Kerngroep KIS-PG en de leden van de Projectgroep waren vertegenwoordigd. Een vertegenwoordiger van DPG’en moest op het laatste moment afzeggen in verband met de vluchtelingencrisis. In totaal waren er 10 deelnemers, waarvan twee gesprekleiders, zie Bijlage 8. Van de bespreking zijn audio-opnamen en een verslag gemaakt.

Voorafgaand aan de bijeenkomst ontvingen de deelnemers een PowerPoint presentatie van de onderzoeksopzet en de analyses en een overzicht van de kennisvragen per indelingscode, zie Bijlage 6. Twee AWPG’en konden niet deelnemen en reageerden op de toegezonden stukken per e-mail. Deze reacties zijn tijdens de bijeenkomst ingebracht.

Tijdens de bijeenkomst zijn de resultaten en de voorlopige overall noties gepresenteerd en besproken. Deze waren vooraf door de projectleiders en hoofdonderzoeker

opgesteld:

 Er zijn veel vragen in het veld, veel daarvan hebben wij (landelijk) niet in beeld

 Er is een mismatch tussen kennisvraag en –aanbod

 Voor veel vragen is al kennis beschikbaar

 Professionele ontwikkeling staat voorop

 Het is niet duidelijk wat centraal en decentraal kan of moet

 Kennisinfrastructuren publieke gezondheid en sociaal domein zijn niet (goed) verbonden

Vervolgens is de betekenis van de resultaten besproken voor de rollen van de AWPG’en, de GGD’en, GGD GHOR Nederland, de NSPOH en het RIVM bij de kennisontwikkeling in het sociaal domein en wat daarvoor nodig is. Hieronder volgt een weergave van de belangrijkste noties welke tijdens de focusgroep werden opgetekend.

Veel vragen in het veld zijn (landelijk) niet in beeld

De landelijke partijen hebben weinig zicht op de vragen die leven in de praktijk en vinden dat ze daar wat aan moeten doen. Een enkele regionale partij verbaasde zich over de grote hoeveelheid vragen die betrekking hebben op de uitvoering. Prioriteiten voor de kennisvragen zouden in overeenstemming gebracht moeten worden met de agenda van de sector. Dit zou een gezamenlijke opdracht moeten zijn voor lokale én landelijke partijen.

Opvallend is ook de enorme hoeveelheid en breedte van de kennisvragen. Hoe breed zien we het sociaal domein? Dit is in de inventarisatie niet gespecificeerd. Het is belangrijk om dat goed te benoemen en af te bakenen.

Mismatch tussen kennisvraag en –aanbod , veel kennis al beschikbaar

De gerichtheid op individuele hulp en ondersteuning in het sociaal domein en de gerichtheid op het collectieve preventie in de publieke gezondheid zorgt ervoor dat kennis die aanwezig is bij bijvoorbeeld de kennisdragers van het sociaal domein niet terecht komt bij de kennisvragers in het domein van de publieke gezondheid en vice versa. Dit geldt landelijk en lokaal.

Van belang is de wijze waarop de beschikbare kennis terecht komt bij diegenen die daar iets mee moeten doen. Als de kennis ontwikkeld is in een ander domein, gaat het niet

(25)

24

alleen om de vindbaarheid van de kennis, maar ook om de toepasbaarheid van de kennis in een nieuwe context. Voor de vindbaarheid is de wijze waarop de professional naar kennis zoekt van belang. Dit zal verschillen tussen de zorgechelons. Werkers in het sociaal domein zijn als generalisten afkomstig uit verschillende disciplines en zullen (nog) verschillende zoekstrategieën hanteren.

Als belangrijke oorzaak van de mismatch tussen kennisvraag en –aanbod wordt daarnaast genoemd dat de Kritische Prestatie Indicatoren van met name de

universiteiten (publicaties, promoties) en de wensen uit het veld niet goed op elkaar aan sluiten. Met Hbo-instellingen is dat anders, maar daar is soms de wetenschappelijke kwaliteit van onderzoek in het geding. Kortom, de discussie binnen de universitaire wereld (niet alleen afrekenen op publicaties en promoties maar ook op

maatschappelijke meerwaarde) zouden we moeten ondersteunen vanuit de

kennisbehoefte van het veld. Hierbij kan ook verwezen worden naar het succes van de

‘klein en fijn’ projecten bij de AWPG’en.

Professionele ontwikkeling staat voorop

Er zijn veel ‘hoe’ vragen. Het vijfde preventieprogramma van ZonMw is echter een onderzoeksprogramma. Er moet gekeken worden of en hoe de professionaliserings- vraagstukken in het onderzoeksprogramma gegoten kunnen worden. Juist om het gebruik van de in onderzoek ontwikkelde kennis in praktijk te brengen.

Hbo’s profileren zich steeds meer als ‘university of applied sciences’ en richten zich op praktijkgericht onderzoek en professionele ontwikkelvraagstukken. Door de inzet van vele studenten zijn zij in staat om snel op actuele vraagstukken in te springen. Juist (het versterken van) de samenwerking met Hbo’s biedt kansen voor de AWPG’en en GGD’en.

Het is niet duidelijk wat centraal en decentraal kan of moet

De zorg wordt gedecentraliseerd. De verantwoordelijkheid voor de kennisfunctie in het nieuwe stelsel is niet meer vanzelfsprekend centraal belegd. Gevolg is dat er gaten in kennisfunctie vallen omdat het niet meer behartigd en gefaciliteerd wordt. Zo wordt gesignaleerd dat GGZ-kennis op landelijk en lokaal niveau verloren gaat en daarmee de kwaliteit van GGZ onder druk komt te staan. Voor diepgang, kwaliteit en continuïteit van kennis lijkt het daarom juist goed en nodig om delen van de kennisfunctie

bovenregionaal vorm te geven. Waarbij een hybride model het meest optimaal lijkt om zo de goede kanten van centraal en decentraal te combineren.

Kennisinfrastructuren publieke gezondheid en sociaal domein zijn niet (goed) verbonden

De mismatch tussen kennisvraag en –aanbod kan worden verklaard door het ontbreken van een verbinding tussen de kennisinfrastructuren van de publieke gezondheid en het sociaal domein. De breedte van de vragen roept daarbij de vraag op in hoeverre

publieke gezondheid gezien kan worden als onderdeel van het sociaal domein. Op welke terreinen is er sprake van overlappende/naastliggende thematiek en hoe kunnen deze worden verbonden? Een (deels) gezamenlijke onderzoeksagenda is van belang voor een integrale benadering van vraagstukken door samenwerking van verschillende soorten professionals.

Binnen Amsterdam is ervoor gekozen om de onderzoeksfuncties voor de publieke gezondheid en het sociaal domein te beleggen bij één partij (GGD). Hierbij worden

(26)

25

zoveel mogelijk de bestaande kennisnetwerken in de stad en de regio met elkaar

verbonden. Niet altijd eenvoudig, vanwege de verschillende niveaus van samenwerking, zoals G4, regio en provincie. Het samenbrengen van de onderzoeksagenda biedt hele goede kansen voor het versterken van de kennisfunctie van de GGD in het sociaal domein, en de versterking van de positie van de publieke gezondheid hierin. Het kan daarbij ook helpend zijn om de strategie en inhoud te verbinden.

Het ophalen van regionale kennisvragen in deze Quick Scan, geïnitieerd vanuit de publieke gezondheid, is ook voor de kennisontwikkeling in het sociaal domein relevant.

Daarin zijn andere partijen, zoals Movisie, eveneens bezig met het ophalen van regionale kennisvragen. Door de kennisinfrastructuren te verbinden kunnen we ervoor zorgen dat soortgelijke trajecten niet op meer plekken starten. In die zin zouden we meer toe moeten naar het verbinden in ‘lerende netwerken’, ook landelijk. Zodat we dingen niet dubbel doen en wat we doen beter zichtbaar maken.

Blinde vlekken

In de focusgroep werden ook verschillende blinde vlekken benoemd. Deze worden hieronder beschreven.

OGGZ en sociaal kwetsbaren op straat. Voor bepaalde relevante vraagstukken, vooral die in de OGGZ, zijn er nauwelijks (financiële) mogelijkheden meer om ze te onderzoeken.

OGGZ is zowel voor de publieke gezondheid als het sociaal domein een belangrijk thema, maar het is onduidelijk wie verantwoordelijk is voor de benodigde kennisontwikkeling.

Ondanks dat OGGZ een belangrijk thema wordt gevonden, constateert de focusgroep dat de Quick Scan weinig vragen over bijvoorbeeld sociaal kwetsbaren op straat oplevert.

Door de decentralisaties en extramuralisering is dit wel een terrein waarop in de toekomst wel vragen te verwachten zijn.

Toekomstbestendige kennisagenda. Er zijn veel en brede vragen: kijken we ernaar vanuit de situatie zoals die nu is, of kijken we naar de toekomst?

De actualiteit van de kennisagenda en de responsiviteit van de kennisontwikkeling. Zo is nu het vraagstuk van de vluchtelingen aan de orde. In de kennisvragen, die toch heel recent zijn opgehaald, zien we daarover nog weinig vragen. Zouden we nu de

kennisvragen ophalen, zouden vragen over vluchtelingen ongetwijfeld veel meer gesteld zijn. Zijn we in staat hier snel op te reageren? Het voorbeeld van de vluchtelingen- problematiek maakt duidelijk dat het systeem star is. Is er nog wel tijd voor evidence- based werken?

Versterking preventie in sociaal domein als kennisvraag. Voor het vijfde preventie- programma zou er specifiek ruimte kunnen worden gemaakt voor onderzoek naar de versterking van preventie in het sociaal domein.

Samenvattende noties

Ter afsluiting van de focusgroep werden de volgende samenvattende noties opgetekend:

1) Er is onvoldoende kennisuitwisseling: tussen lokaal/regionaal en landelijk, maar ook tussen lokaal en lokaal, regionaal en regionaal, landelijk en landelijk.

2) Bijna dezelfde onderzoeksvragen worden op meer plekken geadresseerd en men vindt elkaar niet; er is geen coördinatie, afstemming en/of samenwerking.

3) ‘Lerende netwerken’ zijn wellicht een deel van de oplossing voor de twee hier boven genoemde problemen.

(27)

26

4) We zijn waarschijnlijk niet helemaal klaar voor nieuw opkomende vraagstukken, zoals de vluchtelingen. We missen ‘rapid response’ in onze kennisinfrastructuur.

5) Het is niet duidelijk wie verantwoordelijkheid heeft voor de kennisinfrastructuur; de inhoud en de strategische agenda moeten bij elkaar komen.

(28)

27

4 Denkrichtingen voor een vernieuwde kennisinfrastructuur

Aanvankelijk was deze Quick Scan bedoeld als input voor de programmering van (praktijkgericht) onderzoek van ZonMw, zoals voor het vijfde Preventieprogramma.

In de Quick Scan stonden de volgende onderzoeksvragen centraal:

1. Wat zijn regionaal de kennisvragen voor de praktijk en het beleid van publieke gezondheid als het gaat om de verbinding met het sociaal domein?

2. Wat is de rol van partijen in de publieke gezondheid bij de kennisontwikkeling in verbinding met het sociaal domein?

In Hoofdstuk 3 zijn deze vragen beantwoord door het beschrijven van de bevindingen van de inventarisatie van kennisvragen (vraag 1, paragrafen 3.5-3.9) en de focusgroepen (vraag 2, paragrafen 3.3 en 3.10).

De bevindingen en de ervaring met de gehanteerde werkwijze gaven ook aanleiding voor reflectie op de ontwikkeling van een (duurzame) kennisinfrastructuur in de toekomst. In het huidige hoofdstuk worden enkele denkrichtingen geformuleerd voor een dergelijke kennisinfrastructuur, waarin de landelijke kennisagenda (mede) bepaald wordt door lokale vraagstukken en waarin de positie van de publieke gezondheid richting het sociaal domein wordt versterkt. De achterliggende gedachte is dat vanuit (de kennisinfrastructuur van) de publieke gezondheid een belangrijke bijdrage geleverd kan worden aan de doelstellingen van het sociaal domein en de maatschappelijke opgave die er voor de gemeente ligt. We maken voor deze reflecties mede gebruik van de meer generieke intenties uit de verklaring van de Kerngroep Kennisinfrastructuur publieke gezondheid “Op weg naar een Landelijke dekkend netwerk van regionale Kennisnetwerken publieke gezondheid”.3

Een belangrijke notie die we daarbij allereerst willen maken is dat alle betrokken partijen de begrippenkaders van sociaal domein en publieke gezondheid verschillend oppakken zodat deze soms door elkaar lopen. Dit maakt dat ook in deze rapportage zaken verweven zijn. Het is een uitdaging om publieke gezondheid en sociaal domein als begrippen helder te definiëren en te relateren aan de begrippen volksgezondheid en positieve gezondheid, en aan de vier pijlers van de GGD. Vooralsnog zijn het grijze gebieden, die elkaar mogelijk overlappen. Dit is echter wel van belang voor de verdere discussie over kennisinfrastructuur, want het roept de principiële vraag op of de kennisinfrastructuur publieke gezondheid niet gewoon een integraal onderdeel is van de kennisinfrastructuur sociaal domein. Of juist omgekeerd, als het begrip integraal gezondheidsbeleid zowel het gehele (collectieve deel van) sociale domein omvat, en het fysieke domein.

4.1 Betere afstemming en samenwerking bij ontwikkelen en delen van kennis

Verbinden van parels in plaats van verdunnen van vraagstukken

Uit de opgehaalde kennisvragen blijkt dat op veel plekken dezelfde soort kennisvragen spelen. Het ligt voor de hand om hierin samenwerking als vanzelfsprekend te stimuleren om zo doublures te voorkomen. Daarmee moet echter niet voorbij worden gegaan aan de unieke context van iedere vraagstuk en de waarde en noodzaak van de aansluiting op de lokale vraag en vraagsteller(s). Als samenwerken betekent het aangaan van

(29)

28

compromissen, dan worden de vraagstukken verdund en gaat de aansluiting op de lokale context verloren. Het is eerder de kunst om op meer plaatsen te experimenteren vanuit een bepaald vraagstuk en de lokale parels hieruit verstandig te verbinden. Hierin zouden de landelijke partijen een veel grotere faciliterende rol kunnen spelen.

Blijvend ontwikkelen van eigen professionaliteit van de publieke gezondheid

De vernieuwing die door de decentralisaties is ingezet, gaat gepaard met ontkokering van organisaties en professionals. Nieuwe echelons worden gevormd, organisaties worden platgeslagen. Het gevolg zijn nieuwe professies en nieuwe uitvoeringsvragen.

Het kantelen van de oude kokers naar de nieuwe lagen levert weer nieuwe grensvlakken op met nieuwe muren. Dit zien we ook terug in de hoeveelheid uitvoeringsvragen die de Quick Scan opleverde. In de beweging van de decentralisaties is het belangrijk om de eigen professionaliteit van de publieke gezondheid te blijven ontwikkelen, en dit samen te doen met vakgenoten. Dit geldt uiteraard ook voor het sociaal domein. Door het verbinden van verschillende professies kunnen juist die verschillende expertises en perspectieven worden ingezet om de complexe vraagstukken optimaal te adresseren.

Samenwerken en netwerken vraagt om profilering en elkaar leren kennen

In de kennisinfrastructuur denken wij nog heel erg in instituten en domeinen. Zo stellen wij taken in de domeinen en rollen van organisaties in de kennisinfrastructuur ter discussie. De vele kennisvragen over samenwerken reflecteren dat dit wordt gezien als een kerncompetentie van alle professionals. Maar dit is net zo goed een

kerncompetentie van organisaties. Samenwerken in de kennisinfrastructuur heeft pas zin als de andere organisatie een toegevoegde waarde heeft. Een eigen identiteit en een duidelijk profiel helpen om die toegevoegde waarde te definiëren en uit te dragen. Dit is van belang voor de verbinding tussen de kennisinfrastructuur van publieke gezondheid en het sociaal domein: op landelijk niveau, op lokaal en regionaal niveau, en voor de samenwerking tussen landelijk en lokaal/regionaal. Elkaar leren kennen en weten wat je aan elkaar hebt is een belangrijke voorwaarde om de meerwaarde van de ander te (h)erkennen. Voor de diverse plaatsen waar kennis ontwikkeld en gedeeld wordt, ligt hier nog een uitdaging, binnen en tussen publieke gezondheid en sociaal domein.

4.2 Meer decentrale sturing van de nationale kennisagenda

Werkwijze via regionale kennisnetwerken werkt en wordt als zinvol ervaren

Het lokaal/regionaal ophalen van kennisvragen voor de landelijke kennisagenda en de betrokkenheid daarbij van de AWPG’en werd als een zinvolle activiteit ervaren door de betrokkenen. De exercitie laat zien dat op deze manier regionale kennisvragen snel boven tafel worden gekregen, die bovendien nog niet (allemaal) in beeld waren bij landelijke partijen. Op zich is het ophalen van lokale kennisvragen niet nieuw. De vernieuwing zit in de rol die de regionale kennisnetwerken krijgen. Zij zoeken de relevante partijen op in de eigen regio voor het ophalen van de lokale kennisvragen. Op deze wijze werken ze niet alleen aan de input van de landelijke kennisagenda, maar ook aan de regionale kennisagenda, de eigen profilering en de samenwerking met regionale en landelijke partijen. Regionale kennisnetwerken ervaren dit als een goede werkwijze, en willen hierbij nog meer met de landelijke partijen optrekken.

(30)

29

Nieuwe werkwijze vraagt om andere rol van landelijke partijen

De kennisinfrastructuur voor de publieke gezondheid is een ingewikkeld speelveld. De landelijke partijen zijn sterk op VWS gericht. VWS richt zich bij de

kennisprogrammering vooral op de eigen stelselverantwoordelijkheid, passend bij de taakverdeling tussen Rijk en gemeenten, en met het doel de kwaliteit en de

doelmatigheid van de publieke gezondheid te bevorderen. Met de decentralisaties komt er spanning op de kennisinfrastructuur. Een overheid die centraal en vanuit de eigen vraagstukken stuurt op de kennisagenda past niet bij de decentrale

verantwoordelijkheden voor de kwaliteit van zorg en ondersteuning. De gevolgde werkwijze moet veel meer bottom-up zijn dan voorheen. In die zin is het ook een paradigmashift voor landelijke partijen, voor zowel de beleidspartij (VWS, van sturend naar dienend) als voor kennisinstellingen (van oriëntatie op landelijke beleid naar oriëntatie op lokaal beleid). Dit past bij de beoogde maatschappelijke ontwikkeling en vraagt om nieuwe manieren voor samenwerking centraal en decentraal, waarbij maatschappelijke thema's gezamenlijk worden geagendeerd en worden opgepakt.

Gezamenlijk vertalen kennisvragen naar kennisagenda

De Quick Scan geeft een indruk van de reikwijdte van alle vragen en kwesties weer die vanuit de publieke gezondheid voor het sociaal domein zijn opgehaald. In totaal ruim 200 vragen waaronder veel uitvoeringsvraagstukken. Deze geven vooral de regionale en lokale kennisbehoeften aan, soms ook vanuit landelijk perspectief. Om deze te vertalen in een kennisagenda zouden de vragen allereerst getoetst moeten worden aan

bestaande kennis. Indien vragen betrekking hebben op bestaande kennis, dan is er mogelijk sprake van een implementatie- of professionaliseringsvraagstuk. Als de vragen betrekking hebben op een kennishiaat, dan betreft het een onderzoeksvraagstuk. Zowel de toets aan bestaande kennis, als de prioritering van de vraagstukken is een

gezamenlijke opgave voor de landelijke partijen en de lokale partijen. Daarbij kunnen er tegelijkertijd afspraken worden gemaakt over de taakverdeling tussen de landelijke en lokale partijen bij het oppakken en uitwerken van de vraagstukken.

4.3 Het stimuleren van het delen en benutten van kennis

Verbinding leggen tussen kennisinfrastructuren publieke gezondheid en sociaal domein De Quick Scan leverde meer dan 200 kennisvragen op. Voor een deel zitten hier dubbele kennisvragen bij. Voor een deel van deze kennisvragen is bestaande kennis aanwezig, bij andere partijen in de publieke gezondheid of in het sociaal domein. Mede door het ontbreken van een goede verbinding tussen de kennisinfrastructuur van publieke gezondheid en het sociaal domein, wordt bestaande kennis niet gevonden of niet toegepast. Zowel in de publieke gezondheid als in het sociaal domein lopen op dit moment vergelijkbare initiatieven om de kennisinfrastructuur aan te passen aan de decentralisaties. Dit is een uitgelezen kans om juist nú deze initiatieven te verbinden.

Kruisbestuiving academie en hogeschool voor complexe vraagstukken

Sinds 2005 jaar heeft de publieke gezondheid – met succes – geïnvesteerd in een wetenschappelijk georiënteerde kennisopbouw en een bijpassende infrastructuur van AWPG’en. In het sociale domein is een wetenschappelijk georiënteerde

kennisinfrastructuur afwezig. Voor thema’s die te maken hebben met de transformatie in het sociaal domein zijn sinds 2009 Wmo-werkplaatsen opgericht, waarin hogescholen samenwerken met zorg- en welzijnsinstellingen en gemeenten. AWPG’en en Wmo-

(31)

30

werkplaatsen zijn vergelijkbare co-creatieve regionale kennisnetwerken gericht op professionalisering. De AWPG vanuit een academische invalshoek, de Wmo-

werkplaatsen vanuit een Hbo-invalshoek.21 Een verbinding op regionaal niveau tussen AWPG’en en Wmo-werkplaatsen zal een kruisbestuiving geven tussen de meer

wetenschappelijke en de meer toegepaste werkwijzen die hierin gangbaar zijn. Het verbinden van de verschillende wetenschapsdisciplines betekent dat er meer benaderingswijzen zijn van waaruit kan worden geput om de complexiteit van de vraagstukken van gemeenten en professionals te adresseren.

Investeren in kennis voor de lange termijn

Onder invloed van politiek en de media wordt vanuit een korte termijn gedacht. In de Quick Scan werd eerder geconstateerd dat de kennisinfrastructuur niet kan inspelen op actuele beleidsvraagstukken, zoals die van de vluchtelingen. Dit beeld moet echter wel worden genuanceerd. Zo is bijvoorbeeld de kennisinfrastructuur voor

infectieziektebestrijding, ook onderdeel van de publieke gezondheid, juist ingericht op een snelle mobilisatie van de bestaande kennis. Strikt genomen is het vraagstuk van de vluchtelingen niet eens een kennisprobleem: vluchtelingen zijn er altijd al geweest en hiervoor is wetenschappelijke kennis beschikbaar. De grote toename van vluchtelingen op dit moment vraagt wel om een ‘rapid response’. Dat betekent vooral het snel

beschikbaar maken van wat er al is en, als er kennishiaten zijn, daarop kennis

ontwikkelen. Deze meer synthetiserende rol op actuele vraagstukken kan alleen worden ingevuld als kennis duurzaam is ontwikkeld, dat wil zeggen dat ook rekening wordt gehouden met de bruikbaarheid van kennis voor de vraagstukken van de toekomst. Dit betekent ook anticiperen op vraagstukken van de toekomst. In die zin is het

verontrustend dat de OGGZ (nog) als blinde vlek in de kennisinfrastructuur wordt gesignaleerd.

Sturing en faciliteiten nodig voor halen én brengen van kennis

In de huidige maatschappelijke ontwikkelingen lijkt het erop dat de waarde van (wetenschappelijke) kennis wordt gedevalueerd. Aanname hierbij is dat

wetenschappelijke kennis te veel tijd nodig heeft om ontwikkeld te worden en/of de toepasbaarheid in de lokale context te gering is. Daarbij wordt de professional zelf verantwoordelijk gesteld voor het professioneel handelen en daarmee ook voor de kwaliteit van zijn of haar dienstverlening. Dit vraagt echter wel om sturing en facilitering. De professionele organisaties dienen niet alleen te sturen op

deskundigheidsbevordering en het werken volgens professionele normen, maar ook op het praktijkgericht ontwikkelen van nieuwe kennis en de opdracht om de lokaal

ontwikkelde kennis landelijk beschikbaar te stellen. Regionale kennisnetwerken kunnen hierbij een aanjagende en faciliterende rol spelen. Landelijke partijen kunnen helpend zijn bij het beschikbaar en toepasbaar maken van kennis. Ook hier zou er meer

verbinding moet komen, op gelijkwaardig niveau, tussen die landelijke partijen en de regionale en lokale kennisnetwerken.

4.4 Hoe verder?

In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk is een aantal denkrichtingen

geformuleerd voor een kennisinfrastructuur waarin de landelijke kennisagenda (mede) bepaald wordt door lokale vraagstukken en waarin de positie van de publieke

gezondheid richting het sociaal domein wordt versterkt. De rode draad door alle denkrichtingen is het leggen en verduurzamen van verbindingen. De verbindingen die

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

The occurrence of traumatic post-partum emotional responses coloured women‟s already negative perceptions of childbirth by prolonging the distress experienced during

1 januari 2015: Nieuwe organisatie; helft komt uit IJsselkring; andere helft extern geworven 23. Pilots buurtcoachteams: Overstegen

De sector staat voor de uitdaging om bestaande en nieuwe kennis te vertalen en te ontsluiten voor de praktijk en de mensen die de ondersteuning en zorg leveren 5.. 3 In de

vanuit gemeenten op kennisontwikkeling en verspreiding in het sociaal domein te vergroten (zie voetnoot 1 .) Gemeenten, landelijke kennisinstellingen en Rijk werken daarin samen

De ambitie van de samenwerkende partijen – dit zijn gemeenten Maastricht, Eijsden-Margraten, provincie Limburg, Waterschap Limburg, Rijkswaterstaat en het ministerie

Het is zeker aan te raden dat naast deze onderzoekers ook beheerders (coördinator onderzoek, boswachter monitoring) vanuit Staatsbosbeheer in deze commissie zitten,

Er is een basis gelegd: jullie weten wat er nodig is om onderwijs nog beter te maken, jullie hebben elkaar goed leren kennen en er is bereidheid om hier samen aan verder te